Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Aanval van drukkende, snoerende pijn op de borst
- Pijn straalt vaak uit naar de hals, kaak en een of beide armen
- Misselijkheid, braken en transpireren
- Angst
Hoe werkt het?
Een hartaanval (myocard infarct) is het plotseling afsterven van een deel van de hartspier als gevolg van de afsluiting van (een tak van) een kransslagader. Dat kan zomaar beginnen, zonder voortekenen, op een willekeurig moment, overdag, 's nachts, tijdens inspanning of in rust. U voelt plotseling een knellende, drukkende pijn op de borst. De pijn kan uitstralen naar de kaak of naar een of beide armen. De pijn is hevig en beangstigend. U bent misselijk, moet braken en u transpireert hevig. Dit is het klassieke beeld van een hartinfarct en zo wordt het ook vaak gezien. Maar een hartinfarct kan ook een veel minder typisch beeld geven en veel minder uitgesproken zijn, zeker bij bejaarden. Soms zijn er toch wel wat voortekenen geweest. Het blijkt dan dat er in de dagen voorafgaand aan het infarct perioden geweest zijn van druk of pijn op de borst, al dan niet verband houdend met inspanning, maar waarbij de pijn toch weer vanzelf afzakte.Hoe ontstaat het?
De afsluiting van een kransslagader ontstaat doordat een bloedstolsel zich afzet op een door aderverkalking beschadigd stukje vaatwand. Een hartinfarct is eigenlijk een complicatie van een onderliggende chronische ziekte, de aderverkalking. Dit proces begint al op jonge leeftijd, vanaf het 20ste levensjaar. Jarenlang heeft u daar geen last van, tot er plotseling problemen ontstaan in de vorm van een hartinfarct, angina pectoris, bloedvatvernauwing in de benen (etalagebenen) of een beroerte. De belangrijkste risicofactor voor het ontstaan van aderverkalking is roken. Andere factoren zijn overgewicht, gebrek aan lichaamsbeweging, stress, hoog cholesterolgehalte, hoge bloeddruk en suikerziekte. Ook erfelijkheid speelt een rol: als u familieleden hebt in de eerste graad die voor hun zestigste verschijnselen kregen van bloedvatvernauwing loopt u een verhoogd risico.Hoe ga ik er zelf mee om?
Als u een hartinfarct krijgt is er weinig wat u zelf kunt doen. Probeer kalm te blijven en alarmeer een arts. Bent u getuige van een hartinfarct bij iemand anders, breng de patiënt dan in een comfortabele situatie en waarschuw onmiddellijk een arts of de ambulance. Laat de patiënt niet alleen. Als hij braakt, zorg dan dat hij zich niet verslikt. Als de patiënt het bewustzijn verliest controleer dan zijn pols. Is er geen pols voelbaar, begin dan met reanimeren (als u hiervoor bent opgeleid). Na het hartinfarct, als u weer opgeknapt en gerevalideerd bent, is het zaak het voortschrijden van de onderliggende ziekte (de atherosclerose) zoveel mogelijk tegen te gaan. Stop dus met roken en meet uzelf een gezonde leefstijl aan. Zorg voor gezonde voeding. Neem voldoende lichaamsbeweging.Hoe gaat de arts er mee om?
Als het hartinfarct minder dan zes uur oud is wordt zo snel mogelijk een middel (streptokinase) via een infuus ingespoten. Dit lost bloedstolsels op. Ook kan in de acute fase van het hartinfarct een hartkatheterisatie worden uitgevoerd waarbij de verstopping wordt "gedotterd" (platgedrukt met een ballonnetje). Heeft zich toch een infarct ontwikkeld, dan is het zaak eventuele complicaties te bestrijden. Afhankelijk van de ernst van de klachten kan de cardioloog u medicijnen voor chronisch gebruik voorschrijven. Voor ritmestoornissen zijn verschillende soorten medicijnen beschikbaar. Nadat u uit het ziekenhuis ontslagen bent gaat de behandeling nog door. Regelmatig gaat u naar de hartrevalidatie waar u door sport en spel uw conditie verbetert. Een ander belangrijk doel van de revalidatie is het herwinnen van uw zelfvertrouwen dat na het doormaken van een hartinfarct vaak een fikse knauw gekregen heeft.Wetenschappelijk nieuws
Na een hartinfarct moet het getroffen hartweefsel herstellen. Dat herstelproces is complex en nog niet helemaal duidelijk. Mieke Louwe legde een paar puzzelstukjes op hun plaats. Ze promoveerde op 25 juni aan het LUMC. Bij een hartinfarct sterft een deel van de hartspier af. Er ontstaat een chronische ontsteking; afweercellen ruimen dode cellen op en er komt nieuw weefsel, littekenweefsel, op de getroffen plek. Mieke Louwe onderzocht de rol van twee eiwitten bij dit proces: RP105 en ABCA1. “RP105 verhindert een ander eiwit, TLR4, zijn werk te doen. TLR4 activeert bepaalde ontstekingscellen en heeft daardoor waarschijnlijk een ongunstige invloed op herstel na een hartinfarct. We dachten daarom dat RP105 een gunstige werking zou hebben”, vertelt Louwe. ABCA1 gaat atherosclerose tegen, de oorzaak van een hartinfarct. Slagaders slibben dicht door de ophoping van vet en ontstekingscellen (macrofagen) in plaques. Als zo’n plaque in een kransslagader losschiet, sluit het propje die slagader verderop af en krijgt een deel van hart geen zuurstof meer. “Omdat ABCA1 atherosclerose tegengaat veronderstelden we dat het eiwit ook de schade na een hartinfarct beperkt,” vertelt Louwe. Ze ging na of die veronderstelling juist was door bij muizen de genen die voor deze eiwitten coderen uit te schakelen en vervolgens een hartinfarct op te wekken door een kransslagadertje af te binden. Ze vergeleek het herstel na een hartinfarct met dat bij muizen met intacte genen. RP105 heeft inderdaad een gunstige uitwerking op het herstel na een hartinfarct. “Als we bij muizen het gen voor RP105 uitschakelden leidde dat in celkweken tot hogere ontstekingswaarden dan bij gewone muizen,” zegt Louwe. “We denken dat daardoor het hart slechter functioneerde. Klinische toepassingen zijn nog ver weg, maar RP105 zou een aangrijpingspunt kunnen zijn voor een nieuwe therapie.” Tegen de verwachting in had ABCA1 na een hartinfarct juist een ongunstige invloed. Muizen waarbij ABCA1 was uitgeschakeld deden het na een infarct beter. Er ging minder hartweefsel verloren. Louwe: “Het lijkt erop dat er bij deze muizen meer geactiveerde afweercellen aanwezig waren. Dat is in dit geval gunstig, want het gaat om afweercellen die afgestorven weefsel opruimen.” ABCA1 kan dus een gunstige werking hebben (remt atherosclerose), maar ook een ongunstige (remt herstel na een infarct). Dat maakt het moeilijk om een therapie te ontwikkelen die aangrijpt op dit eiwit, als men ooit die kant uit zou willen. Mieke Louwe werkte samen met collega’s van het LUMC, maar ook van TNO Leiden en van het Leiden Academic Centre for Drug Research. Ze promoveerde op 25 juni op het proefschrift Inflammatory mediators indiet-induced cardiac dysfunction.
De laatste jaren is er veel vooruitgang geboekt in de behandeling van hartinfarct. Er valt echter nog steeds veel te verbeteren in het voorkomen van een hartinfarct en het verbeteren van de prognose na een hartinfarct. In dit proefschrift wordt beschreven dat het merendeel van de ca. 160.000 deelnemers van de LifeLines Cohortstudie een of meerdere risicofactoren (zoals hoge bloeddruk of diabetes) heeft voor het krijgen van een hartinfarct en dat meer dan de helft niet met medicijnen behandeld wordt voor deze risicofactoren. Ook komt naar voren dat bij Noord-Nederlandse vrouwen onder de 50 jaar meer dan de helft van alle hartinfarcten niet onderkend was, bij mannen was dit een derde. In het tweede deel wordt beschreven dat hart-specifieke biomarkers (creatine kinase MB) de sterkste voorspellers zijn voor infarct grootte en pompfunctie van het hart na een hartinfarct. In het derde deel wordt beschreven dat een behandeling met metformine, een medicijn voor diabetes, bij mensen met een hartinfarct geen verbetering geeft van uitkomsten op lange termijn. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de effecten van ontstekingsremmende therapieën in de behandeling van hartinfarct en hartfalen. Een van de ontstekingsremmende therapieën, namelijk het remmen van de interleukine 6 receptor, is verder onderzocht in een dierexperimenteel model van hartinfarct en daarbij werden helaas geen positieve effecten gevonden.
Bron: RUG
Patiënten die voor hun hartinfarct behandeld worden met een stolseloplossend medicijn en in de eerste 24-48 uur geen levensbedreigende symptomen vertonen, hebben niet altijd baat bij een dotterbehandeling. Dit blijkt uit onderzoek van Ramon van Loon, cardioloog bij VUmc. Dotteren levert alleen gezondheidswinst op voor deze patiënten als er nog levensvatbaar weefsel in het gebied van het hartinfarct aanwezig is. Van Loon promoveert op 26 november bij VUmc. Tijdens een hartinfarct is het van groot belang om de door een stolsel verstopte kransslagader zo snel mogelijk opnieuw te openen. Hierdoor krijgt het achterliggende hartspierweefsel weer zuurstof, waardoor verdere weefselschade voorkomen wordt. In Nederland krijgen patiënten met een acuut hartinfarct tegenwoordig een dotterbehandeling, waarbij de kransslagader weer snel wordt geopend met een ballonnetje. Ten tijde van de start van Van Loons onderzoek kregen de meeste patiënten nog alleen medicijnen om het stolsel op te lossen. Sommige patiënten blijven de eerste 24-48 uur na hun hartinfarct klachtenvrij, zij zijn "stabiel". Bij deze patiënten is het nuttig om te kijken of er nog levensvatbaar weefsel in het gebied van het hartinfarct zit. Als dit weefsel al dood is, is alsnog een dotterbehandeling verrichten niet nuttig. "In Nederland krijgen vandaag de dag alle patiënten met een hartaanval een dotterbehandeling", vertelt van Loon. "Uit ons onderzoek, de zogenaamde VIAMI (Viability-Guided Angioplasty After Acute Myocardial Infarction) studie, blijkt tevens dat een dotterbehandeling alleen voor een betere hartfunctie zorgt als er nog levensvatbaar weefsel in het infarctgebied zit." Vooral in afgelegen streken, waar een ziekenhuis dat dotterbehandelingen kan uitvoeren lastig te bereiken is, kunnen de conclusies van Van Loon van belang zijn. "In die omgeving kan het handig zijn om bij stabiele patiënten eerst te bepalen of zij nog levensvatbaar weefsel in het infarctgebied hebben", aldus van Loon. "Patiënten bij wie dat niet het geval is, hoeven dan niet naar het dottercentrum te reizen, waardoor een nutteloze, potentieel risicovolle reis voorkomen kan worden." Van Loon heeft al ideeën over een vervolgstudie, de VIAMI-2 studie. "Bij deze studie kunnen wij kijken naar de behandeling van mensen die pas vrij laat (24-48 uur) na het hartinfarct in het ziekenhuis aankomen", zegt van Loon. "Voor deze patiënten bestaat op dit moment nog geen eenduidige internationale behandelrichtlijn. Door ook bij deze patiënten te kijken naar levensvatbaar weefsel in het gebied van het hartinfarct, kunnen wij de effecten van een dotterbehandeling vergelijken met de effecten van een optimale behandeling met medicijnen. Op deze manier kunnen wij erachter komen welke behandeling het meeste voordeel voor de patiënt oplevert. Hierdoor kunnen wij in de toekomst deze patiënten nog beter behandelen."
‘Elke verbetering van het zorgsysteem voor acute hartinfarcten is welkom’, zegt promovendus dr. Surya Dharma. ‘Dat draagt bij aan een lager sterftecijfer voor hart- en vaatziekten. Zelfs in een stad met een goed georganiseerd zorgnetwerk zijn nog verbeteringen mogelijk.’ Dharma deed onderzoek naar zorg voor patiënten met een hartinfarct in Jakarta, de miljoenenhoofdstad van zijn geboorteland Indonesië. In de acute fase van een acuut hartinfarct zijn een snelle diagnose en het zo snel mogelijk weer op gang brengen van de bloedstroom naar de weefsels van groot belang om weefselschade te beperken en ernstige complicaties te voorkomen. Dat vraagt om een goed georganiseerd lokaal en regionaal zorgsysteem. Huisarts, ambulancemedewerkers en ziekenhuizen moeten samenwerken op basis van goede regionale en lokale protocollen. Ook nodig zijn behandelmethoden en -technieken waarmee een optimaal resultaat bereikt kan worden. Dr. Surya Dharma onderzocht beide aspecten en promoveert op 29 augustus bij het LUMC op het proefschrift Perspectives in the Treatment of Cardiovascular Disease: From Prognostic Parameters to Therapeutic Modalities. Dharma: “De zorg voor patiënten met een acuut hartinfarct in Jakarta kan nog aanzienlijk beter: 59 procent van de patiënten komt te laat binnen bij de eerste hulp en wordt niet gedotterd. Deze patiënten hebben een hogere sterfkans dan patiënten die eerder komen en direct gedotterd worden.” Het Jakarta Hartbewaking netwerksysteem is opgezet om de zorg voor patiënten met een acuut hartinfarct te verbeteren. Dharma onderzocht hoe het functioneert. Voor het evalueren van behandelingsprotocollen gebruikte hij kwaliteitsindicatoren, prestatiematen en diagnostische en therapeutische gegevens over de betrokken patiënten. Een werkwijze die hij van harte aanbeveelt om de kwaliteit van zorgsystemen voor patiënten met een acuut hartinfarct ook elders in de wereld te vergroten. Hoewel de invoering van het Jakarta Hartbewaking netwerksysteem positieve effecten heeft gehad, ziet Dharma nog veel mogelijkheden om de diagnostische en therapeutische protocollen in de verwijzende en ontvangende ziekenhuizen binnen het netwerk aan te passen. “Maar ook patiënten zelf hebben een rol in het terugdringen van het hoge sterfcijfer voor hart- en vaatziekten”, benadrukt hij. “Zij moeten de tekenen en symptomen van een hartaanval herkennen zodat ze onmiddellijk hulp kunnen vragen. Dat kan levens redden.” Dotteren is de standaardbehandeling voor patiënten met een hartinfarct die meteen behandeld moeten worden. Dharma concludeert op basis van onderzoek dat dotteren via de dijbeenslagader een uitstekend alternatief is voor dotteren via de polsslagader en gunstige effecten heeft op zowel de korte als lange termijn. Daarnaast pleit hij voor selectieve trombusafzuiging. Hierbij gebruikt de chirurg een dun slangetje om een groot bloedstolsel in de kransslagader voorafgaand aan een dotterbehandeling weg te zuigen. Toepassing van deze methode kan de prognose in het eerste jaar na opname verbeteren. Bij een dotterbehandeling rekt de chirurg een vernauwing (stenose) in een bloedvat van het hart op door er een ballonnetje in te brengen en dat met grote druk op te blazen. Vaak wordt daarbij ook een stent geplaatst. Dit is een soort balpenveertje van metaal. Het geeft de vaatwand extra ondersteuning en voorkomt dat het bloedvat na het dotteren weer terugveert.
Littekens die ontstaan als gevolg van een hartinfarct spelen een belangrijke rol bij hartfalen. Annemieke van Dijk onderzocht de mogelijkheden om deze littekens te verkleinen met het inzetten van ontstekingsremmers en vetstamcellen. 'Beide middelen bieden mogelijkheden het risico op hartfalen na een hartinfarct te verkleinen', concludeert Van Dijk. Zij promoveert op 17 april bij VUmc. De huidige therapieën om de bloedvoorziening van het hart te herstellen na een hartinfarct kunnen het ontstaan van een litteken in het hart niet voorkomen. De omvang van dit litteken bepaalt uiteindelijk in belangrijke mate of een patiënt hartfalen ontwikkelt. Het ontstaan van de littekens wordt weer in belangrijke mate bepaald door de directe schade van het infarct zelf en de omvang van de ontsteking in het hart in de dagen direct na het infarct. Remming van deze ontsteking en vervanging van dode hartspiercellen zijn derhalve belangrijke factoren om hartfalen bij patiënten te voorkomen. Het onderzoek laat zien dat toediening van specifieke ontstekingsremmers inderdaad het litteken in het hart verkleint, zonder de genezing te verstoren. Verder toont Van Dijk aan dat het onder bepaalde kweekcondities mogelijk is om menselijke vetstamcellen in groten getale te laten uitgroeien tot hartspiercellen. Tenslotte laat het proefschrift zien dat injectie van vers geïsoleerde stamcellen uit vetweefsel veilig is, een forse reductie geeft van het litteken, en dat stamcellen uitgroeien tot gezonde hartspiercellen. Dit biedt derhalve de mogelijkheid om hartfalen na een hartinfarct te voorkomen door het geven van ontstekingsremmers en het toedienen van eigen vetstamcellen om de grootte van het hartinfarct te remmen en nieuwvorming van hartspiercellen te bevorderen. De conclusies van het onderzoek bieden zicht op nieuwe therapieën die het risico op hartfalen na een hartinfarct beperken.
Na een hartinfarct gaat de functie van de nieren twee keer zo snel achteruit als bij normale veroudering. Die versnelde achteruitgang heeft nadelige gevolgen voor het risico op overlijden. Tot die ontdekking is nefroloog-epidemioloog Ellen Hoogeveen van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) gekomen. Haar bevinding is op donderdag 9 februari gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift PLOS ONE. Het aantal patiënten met nierproblemen neemt de laatste jaren toe. De belangrijkste oorzaken zijn aderverkalking, hoge bloeddruk en diabetes. Uit eerder onderzoek bleek al dat de nierfunctie na een hartinfarct twee keer zo snel daalt als bij normale veroudering. Hoogeveen onderzocht in hoeverre die verminderde nierfunctie invloed heeft op het risico op overlijden bij patiënten na een hartinfarct. Uit het onderzoek blijkt dat patiënten met een licht verlaagde nierfunctie na een hartinfarct een 1,4 maal hoger relatief risico hebben op overlijden. Bij patiënten met zeer lage nierfunctie is het risico op overlijden zelfs 4,4 keer zo hoog. Voor het onderzoek werden 4561 mensen tussen de 60 en 80 jaar oud gevolgd voor een maximale periode van 10 jaar. Al deze mensen hadden een hartinfarct doorgemaakt en werden sindsdien medicamenteus goed behandeld voor hart- en vaatziekten. Toch blijkt uit het onderzoek dat na 10 jaar bijna 1 op de 5 patiënten was overleden. Bij bijna de helft kwam dat door hart- en vaatziekten. Dat houdt onder meer verband met het slechter werken van de nieren, vertelt Hoogeveen. “Het risico op overlijden steeg al geleidelijk bij een licht verminderde nierfunctie.” Juist voor deze groep mensen is het van belang om hun nieren goed in de gaten te houden. “Hart- en vaatziekten, zoals hoge bloeddruk en aderverkalking, hebben invloed op het functioneren van de nieren. Daarom is het van belang om preventieve en therapeutische behandelopties voor deze patiënten te vinden.” De volledige publicatie is te lezen in wetenschappelijk tijdschrift PLOS ONE. Hoogeveen voerde haar onderzoek uit binnen het Alpha Omega Cohort, in samenwerking met Wageningen Universiteit en het Jeroen Bosch Ziekenhuis in Den Bosch. De Nierstichting financierde haar onderzoek. Het Alpha Omega Cohort wordt gefinancierd door de Hartstichting.
Bron: LUMC
Er bestaan stamcellen die de deling van hartcellen in het laboratorium kunnen versterken, de aanmaak van nieuwe bloedvaatjes bevorderen en de vorming van littekenweefsel zouden kunnen voorkomen. Ewa Przybyt beschrijft in haar proefschrift de werkingsmechanismen van deze bijzondere stamcellen, die in vetweefsel zitten. Deze kennis kan mogelijk toegepast worden in hartpatiënten, om de uitkomsten na een hartinfarct te verbeteren. Bestaande behandelingen na een hartinfarct, zoals het plaatsen van een stent of dotteren, hebben de sterfte na een hartinfarct aanzienlijk verminderd. Door deze therapieën wordt echter alleen de doorbloeding van het hartweefsel hersteld, zonder eenmaal afgestorven weefsel opnieuw op te bouwen tot werkende hartspiercellen. Door de vorming van littekenweefsel in het hart vermindert de hartwerking en ontstaat bij veel patiënten hartfalen. Stamcellen zijn in staat om in het lichaam richting te geven aan herstelprocessen en zijn daarmee een veelbelovende kandidaat voor nieuwe behandelmethoden na een hartinfarct. Na een hartinfarct is de bloedtoevoer verstoord, waardoor een deel van de hartspier te weinig zuurstof krijgt. Przybyt toont in haar proefschrift aan dat zogenaamde mesenchymale stamcellen, die uit vetweefsel kunnen worden gewonnen, onder zuurstofarme omstandigheden beter functioneren. Dit doen ze door factoren uit te scheiden die ongunstige processen remmen, zoals celdood en het vormen van littekenweefsel. Daarnaast stimuleren ze de vormen van nieuwe bloedvaatjes en verbeteren ze de werking daarvan. Dit laatste kan bijdragen aan de behandeling van oogziekte bij diabetes. Ewa Przybyt (1983) voltooide haar Master Biomedische Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen en was aangesteld binnen het landelijke consortium TERM (Translational Excellence in Regenerative Medicine). Momenteel werkt ze binnen de farmaceutische industrie.
Bron: RUG
Onderzoekers van het LUMC hebben een computerprogramma ontwikkeld waarmee artsen vaatvernauwingen beter en sneller kunnen opsporen en zo hartinfarcten kunnen voorkomen. De onderzoekers werkten samen met het bedrijf Medis Medical Imaging bv, onder begeleiding van Technologiestichting STW. De resultaten zijn gepubliceerd in American Journal of Cardiology. Jaarlijks sterven ongeveer 11.000 mensen aan een hartinfarct, als gevolg van vernauwing van de kransslagader door ophopingen van kalk en vetachtig weefsel. Artsen kunnen het risico op een hartinfarct inschatten met een Computed Tomography (CT) scan. Op grond daarvan wordt besloten tot al of niet behandelen. “Maar veel cliënten vallen in een tussencategorie”, vertelt dr. Jouke Dijkstra (Radiologie). “Het is onduidelijk of een ingreep nodig is. Bovendien kost het veel tijd om alle beelden te bekijken.” In samenwerking met het bedrijf Medis Medical Imaging bv heeft het LUMC software ontwikkeld die volledig automatisch de conditie van de hartvaten bepaalt. De software analyseert dezelfde beelden als de arts, maar dan binnen enkele minuten. Bovendien geeft het programma een goede inschatting van het risico op een hartinfarct, gebaseerd op de hoeveelheid vetachtig weefsel in de vernauwing. Door 3D-visualisatie geeft de software ook de positie van de probleemgebieden goed weer. Een onderzoeksversie van de software is nu in gebruik bij verschillende toonaangevende buitenlandse ziekenhuizen (onder andere Johns Hopkins). Aangezien dit succesvol verloopt gaat Medis de software omzetten naar een versie die in de toekomst bruikbaar is bij de behandeling van patiënten. De ontwikkeling van het computerprogramma vond plaats binnen een project uit het Open Technologie Programma van STW. STW realiseert kennisoverdracht tussen technische wetenschappen en gebruikers.
(Anja van der Laan: ‘Monocytes in ischemic heart disease’.) Van patiënten met een heftige ontstekingsreactie in de eerste dagen na een hartinfarct herstelt de hartspier duidelijk minder snel. De milt blijkt hierin een verrassende rol te spelen, omdat dit orgaan als belangrijke bron fungeert van de ontstekingscellen die naar het beschadigde hart gaan. Deze cellen zijn nodig om het beschadigde weefsel in de hartspier op te ruimen, maar een te heftige ontstekingsreactie kan de schade aan het hart ook vergroten. Van der Laan heeft gekeken hoe ze de ontstekingsreactie in patiënten met een hartinfarct kan beïnvloeden om schade aan het hart te beperken en het herstel te bevorderen. De resultaten uit haar onderzoek bieden aanknopingspunten om de ontstekingsreactie in toom te houden. Een belangrijke bevinding kwam uit een studie bij proefdieren, die liet zien dat een bètablokker in staat is de uitstoot van deze ontstekingscellen uit de milt te verminderen. Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen of een snelle behandeling met een bètablokker ook de ontstekingsreactie in patiënten met een hartinfarct gunstig kan beïnvloeden en het herstel kan verbeteren. Een groot aantal patiënten met een hartinfarct kan baat hebben bij een dergelijke therapie.
In heel Nederland overlijden elke dag 108 mensen aan hart- en vaatziekten. Veel meer mensen worden in een ziekenhuis opgenomen met de symptomen van een hartinfarct. Nu biedt een nieuwe meetmethode, de Cardiogoniometrie (CGM) ,de mogelijkheid om binnen twaalf seconden zelfs hartinfarcten op te sporen die door het klassieke Elektrocardiogram (ECG) en een bloedtest niet herkend worden. De CGM geeft een ruimtelijke weergave van de hartactiviteit die veel gedetailleerder is dan het ECG. Hierdoor kan een arts een hartinfarct veel sneller en nauwkeuriger herkennen. Bovendien kunnen met de CGM problemen met de bloedsomloop in het hart, vaak het eerste teken van een hartinfarct, opgespoord worden. Cardiogoniometrie evalueert de elektrische gebeurtenissen van het hart op een ruimtelijke manier. Bevestigen van de elektroden voor CGM op een bijzondere manier, zorgt ervoor dat het hart wordt beoordeeld van alle kanten, waaronder de rug van de patiënt. Dit in tegenstelling tot de reguliere tweedimensionale ECG records. Door de bevestiging van de elektroden bij de ECG is er geen evaluatie van de achterkant. Omdat meer informatie wordt verkregen in een 3D-weergave (Cardiologic Explorer) dan in een 2Dweergave kan Cardiogoniometrie meer infarcten detecteren als een normale ECG. Dit wordt ook in studies bewezen. De Cardiogoniometrie vertoont in prospectieve studies een hoge gevoeligheid en specificiteit.
Jonas de Jong: ‘Susceptibility to ischemic ventricular fibrillation’. Plotse hartdood is een van de meest voorkomende oorzaken van overlijden en treft ongeveer één op de duizend Nederlanders per jaar. De meest voorkomende oorzaak van plotse hartdood is het ontstaan van kamerfibrilleren tijdens een hartinfarct. Dat is een ritmestoornis waardoor het hart niet meer gecontroleerd bloed kan rondpompen. De vraag rijst waarom de ene persoon wel kamerfibrilleren krijgt tijdens een hartinfarct en de ander niet. In dit proefschrift is nader onderzoek gedaan naar factoren die hierop invloed hebben: het genetisch profiel, de nierfunctie en producten van bloedplaatjes die vrijkomen tijdens het hartinfarct. Tevens is een grote groep van overlevers van kamerfibrilleren gevolgd om hun prognose te onderzoeken. De bevindingen helpen om het ontstaan van kamerfibrilleren tijdens een hartinfarct beter te begrijpen en bieden aanknopingspunten om dit te voorkómen. Tevens is aangetoond dat degenen die kamerfibrilleren tijdens een myocardinfarct overleven een goede prognose hebben na ontslag.
Na een hartinfarct moet een patiënt niet alleen gedotterd worden, maar moet het stolsel dat het infarct veroorzaakte ook worden verwijderd. Hierdoor verbetert de uitkomst na een hartinfarct, zo blijkt uit onderzoek van promovendus Pieter-Jan Vlaar. Een hartinfarct ontstaat wanneer een kransslagvat wordt afgesloten door een stolsel. Hierdoor krijgt (een deel van) de hartspier geen zuurstof meer en sterft af. De standaardbehandeling is dotteren. Hierbij wordt het kransslagvat met een ballonnetje opengemaakt, waarna er een buisje (stent) wordt geplaatst dat het bloedvat openhoudt. Het stolsel wordt dan niet verwijderd, maar tegen de wand van het bloedvat gedrukt. Een recent ontwikkelde techniek maakt het mogelijk het stolsel door een dun slangetje weg te zuigen. Grootschalig onderzoek in het UMCG, waaraan ook promovendus Pieter-Jan Vlaar bijdroeg, laat zien dat de doorbloeding van de hartspier verbetert bij gebruik van deze nieuwe techniek. Ook lijkt de overlevingskans te verbeteren. De nieuwe behandeling wordt in het UMCG inmiddels standaard toegepast en vindt wereldwijd navolging. Pieter-Jan Vlaar (Almelo, 1984) studeerde geneeskunde te Groningen. Hij verrichtte zijn onderzoek bij de afdeling Cardiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Vlaar is in opleiding tot cardioloog in het UMCG.
Onderzoekers van het Erasmus MC hebben vastgesteld dat de sterfte van in het ziekenhuis opgenomen patiënten met een hartinfarct in de afgelopen 25 jaar met 80% is gedaald. Ze onderzochten bijna 15.000 patiënten die tussen 2008 en 1985 in het Thoraxcentrum van Erasmus MC waren opgenomen. Belangrijke oorzaken zijn betere herkenning en snellere behandeling van de patiënt en betere samenwerking in de regio. Zij publiceren hun bevindingen woensdagavond in het wetenschappelijk tijdschrift Public Library of Science (PLoS) ONE. De sterfte van de patiënten met een groot hartinfarct daalde van 17% (van 1985 tot 1990) tot 13% in de periode 1990-2000, en tot 6% in de laatste tien jaar. Bij patiënten met een klein infarct bedraagt de sterfte op dit moment minder dan 2%. De daling van de sterfte in de eerste maand na opname bedroeg in totaal maar liefst 80%. Ook de overleving op langere termijn verbeterde enorm. In de loop van de tijd nam de leeftijd van de patiënten geleidelijk toe, net als het aantal personen met suikerziekte. Cardioloog Jaap Deckers, leider van het onderzoek: “Zoiets maak je maar één keer in je leven mee. Dit is echt uniek te noemen. Een zo sterke afname van de sterfte kan alleen tot stand komen door verbeteringen in het hele traject dat deze patiënten doorlopen.” Hij noemt als belangrijkste factoren: betere herkenning van patiënten met een hartinfarct buiten het ziekenhuis en daardoor vroege verwijzing en start van de behandeling al voor opname in het ziekenhuis; Verbeterde acute zorg (vaak de zogenoemde dotterbehandeling) meteen na opname; Nauwere samenwerking tussen de ziekenhuizen in de regio Rijnmond; En uitgebreidere toepassing van medicijnen die het ziekteproces tot staan kunnen brengen. Dan gaat het vooral om cholesterol- en bloeddrukverlagende middelen. Deckers verwacht dat de sterfte de komende jaren nog verder zal dalen, al zal de snelheid waarmee dit gebeurt wel afnemen. “Ik ben er trots op dat we dit gezamenlijk met alle collega’s binnen het Erasmus MC en binnen de regio voor elkaar hebben gekregen. We blijven natuurlijk zoeken naar manieren om de sterfte nog verder te doen dalen”, aldus Deckers. Volgens Deckers zijn de cijfers uit de regio Rotterdam te vertalen naar de ontwikkelingen op dit gebied in de rest van het land.
Na een hartinfarct krijgt ongeveer een op de vijf patiënten depressieve klachten. Deze patiënten lopen ruim twee maal zoveel risico om nieuwe hartproblemen te krijgen dan niet-depressieve hartinfarctpatiënten. Dat zegt onderzoekster M. Zuidersma van de RUG. Pogingen om depressiesymptomen bij deze patiënten te verminderen hebben nauwelijks resultaat. Ook de hartklachten nemen niet af door depressiebehandeling. Patiënten bij wie een depressiebehandeling niet aanslaat, lopen een verhoogd risico op nieuwe hartproblemen. Dat geldt ook voor patiënten bij wie de depressieve symptomen na het hartinfarct toenemen en patiënten bij wie de depressie gedomineerd wordt door vermoeidheid en uitputting. Depressie heeft bovendien een negatieve invloed op therapietrouw.
Maarten Vink: ‘The merit of radial access, thrombus aspiration, and drug-eluting stents in primary PCI. Controversies in the treatment of acute myocardial infarction.’ Bij de behandeling van een acuut hartinfarct wordt de afgesloten kransslagader zo snel mogelijk geopend met een dotterbehandeling (PCI). Dit proefschrift belicht drie factoren die van invloed kunnen zijn op de prognose. Allereerst beschrijft de promovendus uitstekende ervaring over de behandeling via de polsslagader als alternatief voor de traditionele werkwijze via de lies. In het tweede deel constateert hij dat het wegzuigen van de bloedprop die mede het hartinfarct heeft veroorzaakt (trombus aspiratie) geen invloed blijkt te hebben op de uitkomst van het dotteren. Aan de hand van een groot gerandomiseerd onderzoek beschrijft Vink dat het gebruik van medicijnafgevende stents bij een acuut hartinfarct op de langere termijn dezelfde uitkomst heeft als conventionele stents.
Onderzoekers van het Erasmus MC hebben vastgesteld dat de sterfte van in het ziekenhuis opgenomen patiënten met een hartinfarct in de afgelopen 25 jaar met 80% is gedaald. Ze onderzochten bijna 15.000 patiënten die tussen 2008 en 1985 in het Thoraxcentrum van Erasmus MC waren opgenomen. Belangrijke oorzaken zijn betere herkenning en snellere behandeling van de patiënt en betere samenwerking in de regio. Zij publiceren hun bevindingen woensdagavond in het wetenschappelijk tijdschrift Public Library of Science (PLoS) ONE. De sterfte van de patiënten met een groot hartinfarct daalde van 17% (van 1985 tot 1990) tot 13% in de periode 1990-2000, en tot 6% in de laatste tien jaar. Bij patiënten met een klein infarct bedraagt de sterfte op dit moment minder dan 2%. De daling van de sterfte in de eerste maand na opname bedroeg in totaal maar liefst 80%. Ook de overleving op langere termijn verbeterde enorm. In de loop van de tijd nam de leeftijd van de patiënten geleidelijk toe, net als het aantal personen met suikerziekte. Cardioloog Jaap Deckers, leider van het onderzoek: “Zoiets maak je maar één keer in je leven mee. Dit is echt uniek te noemen. Een zo sterke afname van de sterfte kan alleen tot stand komen door verbeteringen in het hele traject dat deze patiënten doorlopen.” Hij noemt als belangrijkste factoren: betere herkenning van patiënten met een hartinfarct buiten het ziekenhuis en daardoor vroege verwijzing en start van de behandeling al voor opname in het ziekenhuis; Verbeterde acute zorg (vaak de zogenoemde dotterbehandeling) meteen na opname; Nauwere samenwerking tussen de ziekenhuizen in de regio Rijnmond; En uitgebreidere toepassing van medicijnen die het ziekteproces tot staan kunnen brengen. Dan gaat het vooral om cholesterol- en bloeddrukverlagende middelen. Deckers verwacht dat de sterfte de komende jaren nog verder zal dalen, al zal de snelheid waarmee dit gebeurt wel afnemen. “Ik ben er trots op dat we dit gezamenlijk met alle collega’s binnen het Erasmus MC en binnen de regio voor elkaar hebben gekregen. We blijven natuurlijk zoeken naar manieren om de sterfte nog verder te doen dalen”, aldus Deckers. Volgens Deckers zijn de cijfers uit de regio Rotterdam te vertalen naar de ontwikkelingen op dit gebied in de rest van het land. Het Erasmus MC maakt deel uit van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). De NFU is een samenwerkingsverband van de acht universitair medische centra (UMC's) in Nederland en heeft als algemene doelstelling het behartigen van de gezamenlijke belangen van de UMC's. Andere UMC's die deel uitmaken van de NFU zijn het AMC, azM, LUMC, UMCG, UMC St Radboud, UMC Utrecht en VUmc. In totaal zijn 60.000 medewerkers verbonden aan de acht UMC's.
Kirsten Smeele: ‘The role of mitochondrial Hexokinase II in ischemia-reperfusion damage’. Bij een hartinfarct bepaalt de hoeveelheid onherstelbaar beschadigde hartcellen de prognose van de patiënt. Daarom is het noodzakelijk de schade te beperken. In kankercellen is bekend dat ze moeilijk dood gaan door het eiwit hexokinase. Smeele heeft als eerste onderzocht of die beschermende werking bruikbaar kan zijn in het herstel na een hartinfarct. Het blijkt dat in hartspieren van muizen met minder hexokinase meer cellen dood gaan na zuurstoftekort; het eiwit blijkt cruciaal voor de levensvatbaarheid van hartcellen. Het ontrafelen van de onderliggende processen kan leiden tot nieuwe medicijnen die de schade na een hartinfarct door zuurstofgebrek beperken.
Volgens onderzoekster D. Tulner van de RUG is bij depressieve symptomen na een hartinfarct opmerkelijk vaak sprake van zogenoemde ‘witte stof-afwijkingen’ in de hersenen. Deze zijn wellicht (mede-)verantwoordelijk voor de depressieve symptomen. Bij 80 procent van de patiënten wordt in de week na het infarct bovendien het eiwit S100B in het bloed aangetroffen. Dit is een aanwijzing voor hersenschade. Hoe meer van dit eiwit wordt aangetroffen, hoe ernstiger de depressieve klachten. Het antidepressivum mirtazapine slaat bij een deel van de patiënten goed aan. De effectiviteit blijkt toe te schrijven aan beïnvloeding van het immuunsysteem. Patiënten die na een hartinfarct goed reageren op antidepressiva, krijgen minder hartproblemen dan degenen die daar niet goed op reageren.
Peter Damman: ‘Treatment strategies and risk stratification in acute coronary syndromes’. Niet iedereen die in het ziekenhuis komt vanwege een hartinfarct hoeft standaard hartcatheterisatie (onderzoek aan het hart met een katheter door de lies met eventueel een behandeling) te ondergaan. Dat is alleen nodig als medicijnen falen. Dit blijkt uit het proefschrift van Damman naar behandelstrategieën van patiënten met een hartinfarct (acuut coronair syndroom of ACS) met een onvolledige afsluiting van een kransslagader. Het eerste deel van het proefschrift laat zien dat een deel van deze patiënten reageert op medicijnen. In de Nederlandse ICTUS-studie werd bij 1200 personen onderzoek gedaan naar de verschillen tussen meteen hartcatheterisatie uitvoeren en pas catheterisatie geven als medicatie faalt. Na vijf jaar waren de klinische uitkomsten tussen beide groepen vergelijkbaar. Analyse van een gecombineerde Nederlandse, Britse en Zweedse dataset van meer dan vijfduizend patiënten leert dat de schade aan de hartspier die kan optreden bij hartcatheterisatie geen grote klinische gevolgen heeft. Het tweede deel van Dammans proefschrift beschrijft de prognostische waarde van het elektrocardiogram bij opname en (nieuwe) bloed-biomarkers in patiënten met ACS. Door bloedmarkers (voor nierfunctie, hartfalen en diabetes) te combineren kunnen patiënten met een hoog risico op overlijden snel worden geïdentificeerd.
De behandeling van een acuut hartinfarct kan nog beter. Dat schrijven R. Betgem en G. de Waard van het VU mc in Nature Reviews Cardiology. Bij een acuut hartinfarct ondergaat een patiënt een dotterbehandeling. De verstopte kransslagader wordt vrijgemaakt en de interventiecardioloog plaatst een stent, die het bloedvat openhoudt. Bij 30 tot 50 procent van de behandelde patiënten treedt echter weer ernstig hartfalen op, door een bloeding in de hartspier. Die is het gevolg van schade aan de kleine vaten in het hart door het infarct. Als de kransslagader dan weer wordt geopend door het dotteren, kan een grote bloeding van de hartspier optreden. Bloeddrukverlaging, langzamer openen van het verstopte bloedvat en meer zorgvuldigheid bij het toedienen van antistollingsmiddelen kunnen helpen.
Een acuut hartinfarct is de grootste oorzaak van overlijden binnen de hart- en vaatziekten. De diagnose hiervan is recentelijk verbeterd door een nieuwe hoogsensitieve meetmethode voor hartspecifiek eiwit (troponine) in bloed. Daarnaast is het door de verbeterde precisie in het lage meetbereik ook mogelijk geworden om het cardiaal riscio voor de toekomst te voorspellen. Bij hartpatiënten en patiënten met terminaal nierfalen blijkt troponine voorspellend voor het krijgen van een hartinfarct. Bij duursporters verlaagt training de stijging in troponineconcentratie direct na intensieve inspanning en dus het risico. Elke meetbare troponineconcentratie lijkt dus geassocieerd met hart- en vaatziekten, waarbij geldt: hoe lager hoe beter. Proefschrift: mw.ir. Alma M.A. Mingels, ”High-sensitivity cardiac troponin assays; Laboratory and clinical aspects”.
Een acuut hartinfarct dat gepaard gaat met het acuut falen van de pompfunctie van het hart, waardoor de organen niet meer van voldoende bloed en zuurstof worden voorzien en er vocht uittreedt in de longen, gaat gepaard met veel complicaties en een hoge sterfte. De huidige klinische richtlijnen bevelen in deze situatie ondersteuning aan van het hart met de intra-aortale ballonpomp als aanvulling op de standaard dotterbehandeling. Sjauw toonde in een meta-analyse aan dat er onvoldoende bewijs is voor deze aanbeveling. Percutane linker ventrikel assist devices (LVADs) lijken een veelbelovend alternatief voor de ballonpomp. In tegenstelling tot de passieve ondersteuning van de ballonpomp, geven deze LVADs actieve hartondersteuning: een schroef- of centrifugaalpomp verpompt het bloed vanuit de linkerhartkamer naar de bloedsomploop. Sjauw onderzocht een nieuwe LVAD, de zogenaamde Impella hartpomp. Eerst bij patiënten die een geplande hoogrisico dotterprocedure ondergingen, daarna ook bij patiënten met een acuut hartinfarct. De Impella-hartpomp bleek toepasbaar en veilig. Krischan Sjauw: "Mechanical cardiac assist devices in acute myocardial infarction and high risk percutaneous coronary interventions", AMC Amsterdam
De sterfte van in het ziekenhuis opgenomen patiënten met een hartinfarct is de afgelopen 25 jaar met 80 procent gedaald, zeggen onderzoekers van het Erasmus MC. Ze onderzochten bijna 15.000 patiënten die in het Thoraxcentrum van Erasmus MC waren opgenomen. Belangrijke oorzaken zijn betere herkenning, snellere behandeling en betere samenwerking in de regio. De sterfte van patiënten met een groot hartinfarct daalde van 17 procent in de periode 1985 tot 1990, tot 13 procent in de periode 1990 tot 2000 en tot zes procent in de laatste tien jaar. Bij patiënten met een klein infarct ligt de sterfte nu op minder dan twee procent. De daling van de sterfte in de eerste maand na opname bedroeg in totaal maar liefst 80 procent. Ook de overleving op langere termijn verbeterde enorm.
Een hartaanval komt 30% vaker voor in de ochtenduren dan op basis van toevalligheden verwacht mag worden. Wel is een hartinfarct ‘s ochtends vaak kleiner dan wanneer deze ’s nachts optreedt. Verder, omdat een hartaanval vaak eerder begint dan wanneer de patiënt klachten meldt, is het zaak om de tijd tot de behandeling zo kort mogelijk te houden. Dat zijn enkele uitkomsten van het promotieonderzoek van Karim Mahmoud. In 2012 zijn naar schatting 39.000 mensen in Nederland overleden aan hart- en vaatziekten, van wie 10.000 aan ‘ischemische hartziekten’. Dat zijn hartklachten door onvoldoende bloedtoevoer naar de hartspier, veroorzaakt door een vernauwing of afsluiting van een of meerdere kransslagaders. Mahmoud onderzocht wanneer hartinfarcten het vaakst optreden, wanneer ze gerapporteerd worden door de patiënt zelf, en wat de invloed is van de tijd tot de behandeling en de wijze van behandelen op de uitkomsten. Mahmoud ontdekte dat een hartaanval niet alleen vaker voorkomt in de ochtenduren, maar dan ook gemiddeld 19% kleiner is dan een infarct dat ’s nachts optreedt. Hij baseert dit laatste op de gegevens van 6.799 patiënten met een hartaanval die in Groningen of Zwolle een dotterbehandeling ondergingen. Het is verder volgens de promovendus erg belangrijk dat ambulancepersoneel op basis van het hartfilmpje juist inschat of er sprake is van een volledige of gedeeltelijke afsluiting van de kransslagader, waardoor patiënten direct naar het juiste ziekenhuis (met of zonder dotterfaciliteiten) kunnen worden vervoerd. In 15% van de gevallen bleek de diagnose ‘volledige afsluiting’ niet goed gesteld te zijn, waardoor patiënten soms alsnog naar een ander ziekenhuis moesten worden vervoerd. Karim Mahmoud (1987) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling cardiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en de Division of Cardiovascular Diseases, Mayo Clinic, Rochester, Minnesota (Verenigde Staten). Het onderzoek werd gefinancierd door het UMCG in de vorm van een MD/PhD-traject (Junior Scientific Masterclass). Mahmoud werkt als arts-assistent op de afdeling cardiologie van het Thoraxcentrum, onderdeel van het Erasmus MC Rotterdam.
Na een hartinfarct daalt de nierfunctie twee keer zo snel als bij normale veroudering. Extra visolie in de voeding remt deze snelle achteruitgang. Dat schrijven onderzoekers in de Clinical Journal of the American Society of Nephrology. Bijna 600 patiënten kregen na een hartinfarct gedurende ruim drie jaar margarine verrijkt met omega-3-vetzuren uit visolie . Hun nierfunctie was na drie jaar 30 procent minder achteruit gegaan dan die van een zelfde groep hartpatiënten die een placebo kreeg. “Het aantal patiënten met nierschade neemt de laatste jaren fors toe. Visolie zou ervoor kunnen zorgen dat bij hartpatiënten de nierfunctie minder snel achteruit gaat”, zegt eerste auteur dr. Ellen Hoogeveen, nefroloog-epidemioloog in het Jeroen Bosch Ziekenhuis. Hoe het komt dat visolie de nieren beschermt is niet helemaal duidelijk. “Visolie bleek de bloeddruk en de ontstekingsfactoren niet te verlagen in dit onderzoek. Visolie wordt lokaal omgezet in signaalstoffen, zoals prostaglandinen, die mogelijk gunstig zijn voor het nierfilter, waardoor de nieren beter zouden kunnen werken”, zegt co-auteur dr. Erik Giltay, epidemioloog in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Maar er wordt ook aan verschillende andere werkingsmechanismes gedacht, zoals een effect op de bekleding van de bloedvaten of op de mitochondriën, de energiecentrales van de cel. De in het onderzoek gebruikte dosis visolie staat gelijk aan het eten van de aanbevolen hoeveelheid van twee keer (vette) vis per week. “Dat is waarschijnlijk voor iedereen goed, maar we zagen in dit onderzoek dat maar weinig mensen die hoeveelheid vis halen”, aldus Hoogeveen. Voor wie geen vis wil eten, kunnen capsules met visolie of met op algen gebaseerde omega-3-vetzuren een goed alternatief zijn. Dit onderzoek is uitgevoerd binnen de Alpha Omega Trial die wordt gecoördineerd door Wageningen Universiteit. Het huidige onderzoek naar het effect van extra visolie op nierfunctie is gefinancierd met subsidie van de Nierstichting. Het wetenschappelijke artikel is deze maand online verschenen in de Clinical Journal of the American Society of Nephrology.
Het opzuigen van een bloedstolsel is goed voor de doorbloeding van het hartspierweefsel, maar leidt ook tot betere overlevingskansen op de langere termijn. Dat zegt onderzoekster Y. L. Gu van het UMC St Radboud. Het opzuigen van een bloedstolsel wordt al toegepast, als onderdeel van een dotterprocedure bij een acuut hartinfarct. Er is volgens Gu de afgelopen jaren belangrijke vooruitgang geboekt in het behandelen van acute hartinfarcten, onder andere door dotteren en aanvullende medicatie. Cruciaal voor een goed herstel op langere termijn is een goede doorbloeding van het hartspierweefsel na de behandeling. Zij vergeleek in haar onderzoek daarom verschillende behandelingen om de doorbloeding van het hartspierweefsel te verbeteren.
Mensen die aan kransslagaderverkalking lijden hebben de afgelopen 20 jaar steeds betere vooruitzichten na een dotterbehandeling. Dit geldt met name voor patiënten die zo’n behandeling ondergaan na een acuut hartinfarct. Dat zegt onderzoekster M. Fokkema van de RUG. Zij concludeert ook dat de groep patiënten die een dotterbehandeling ondergaan erg veranderd is, net als de risico’s die zij lopen. Zo nam de gemiddelde leeftijd van patiënten toe en werden zij vaker behandeld in een situatie waarin acuut moet worden ingegrepen, dan bij stabiele vaatproblemen. Technische, procedurele en farmaceutische ontwikkelingen zorgen bovendien voor betere klinische uitkomsten na een dotterbehandeling. Snelle behandeling in de eerste uren na een hartinfarct blijft cruciaal, zegt Fokkema.
Ronak Delewi: ‘Percutaneous coronary intervention in acute myocardial infarction: from procedural considerations to long term outcomes’. Het remodelingproces van de linkerhartkamer na de acute fase van een hartinfarct is niet beperkt tot een aantal maanden, maar is een proces dat zeker twee jaar duurt en wellicht nog langer. Daarnaast blijkt dat regeneratie van hartspierweefsel met stamceltherapie potentie heeft om hartfalen tegen te gaan. Tot deze conclusie komt Delewi in haar promotieonderzoek. Momenteel overleeft zo’n 95 procent van de patiënten met een myocardinfarct de eerste acute fase (het gaat om patiënten die niet in shock zijn geraakt). Bij de meeste mensen is het plaatsen van een stent noodzakelijk – zo snel mogelijk na het infarct. Het herstel van de hartkamer blijkt niet bij iedere patiënt gelijk. Het is vooralsnog onbekend welke factoren invloed hebben op dit herstel en waarom de kamerfunctie bij de ene helft van de patiënten achteruit gaat en er bij de andere helft verder herstel optreedt, niet alleen in het infarctgebied, maar ook in de aangrenzende gebieden. Delewi onderzocht de complicaties die kunnen optreden na de eerste acute fase van het myocardinfarct. Die variëren van blootstelling aan ioniserende straling, bloedingen en bloedstolsels tot ventriculaire ritmestoornissen en ongunstig herstel van de linkerhartkamerfunctie. Haar aanbeveling is om toekomstig onderzoek te richten op regeneratie van hartspierweefsel zodat een zo gunstig mogelijk herstel kan optreden.
Nauwkeurig onderzoek naar verschillende eigenschappen van het hartinfarct leidt tot een beter begrip van onderliggende mechanismen. Met behulp van magnetische resonantie imaging (MRI) blijkt dat, ondanks succesvolle opening van kransslagaderen, de helft van de patiënten een verminderde bloeddoorstroming in haarvaatjes en bloeduitstortingen in hartspierweefsel heeft. Van alle gemeten eigenschappen, is vooral de infarctgrootte bepalend voor herstel van de hartfunctie na drie maanden. Dertig minuten na een Dotterprocedure kan het electrocardiogram al laten zien of een patiënt een verhoogd risico heeft op verminderd functieherstel. Om de uitgebreidheid van bedreigd hartspierweefsel tijdens een acute kransslagaderafsluiting te bepalen, is MRI geschikter dan angiografische en electrocardiografische methoden. Proefschrift: drs. Sebastiaan C.A.M. Bekkers, "Assessment of injury in reperfused acute myocardial infarction using cardiovascular magnetic resonance imaging"
Een kwart van patiënten met hart- en vaatziekten die perindopril gebruiken ter preventie van een hartinfarct, beroerte of overlijden, blijkt daar geen enkele baat bij te hebben. Met behulp van genetisch onderzoek kan vooraf bekeken worden of een patiënt wel of niet op dit geneesmiddel zal reageren. Patiënten die er niet op reageren, zouden dit medicijn niet voorgeschreven moeten krijgen. Dit bespaart flinke kosten in de zorg en behoedt deze patiënten voor onnodige bijwerkingen. Dit concludeert Jasper Brugts in zijn proefschrift waarvoor hij onderzoek deed bij het Erasmus MC.
Miranda Kramer: ‘Dynamics of intracoronary thrombosis in STEMI and sudden death patients’. Kramer toont aan dat de afsluiting van de kransslagader bij veel patiënten met een hartinfarct het resultaat is van een serie vaatvernauwingen. Belangrijk hierbij is dat de aanwezigheid van oude bloedproppen voorspelt hoe de patiënt herstelt. De studies in dit proefschrift geven inzicht in welke moleculen belangrijk zijn bij de vaatvernauwing en laten zien dat de vorm van de onderliggende plaque van invloed is op het helingsproces van na een afsluiting van de kransslagader.
Het zoogdierhart kan zich vrijwel niet herstellen na een hartinfarct. Doordat de afgestorven hartspiercellen worden vervangen door bindweefsel wordt de pompfunctie minder. Van Wijk onderzocht de vorming van het epicard - de cellaag die het hart bekleedt - in de embryonale fase. Het epicard wordt gevormd uit een tijdelijke structuur, het pro-epicard. Cellen uit dit pro-epicard kunnen hartspiercellen vormen. Dat maakt ook epicardcellen potentieel interessant voor herstel van het volwassen hart. In een infarctstudie in muizen toont Van Wijk aan dat het epicard in beperkte mate hartspiercellen vormt na een infarct. Dezelfde genen en signalen die tijdens de ontwikkeling de vorming van hartspiercellen reguleren, worden in het epicard na een infarct geactiveerd. Het zoogdierhart activeert via het epicard een herstelreactie. Dit biedt de mogelijkheid het herstelvermogen van het hart te stimuleren en vormt het uitgangspunt voor een geheel nieuwe benadering van hartregeneratie. Promotie AMC/UVA: Abraham van Wijk: "The myocardial potential of proepicardial cells".
Voor het eerst is het in Nederland mogelijk om een lekkende hartklep te repareren via een ader in de schouder. Deze operatie is bedoeld voor kwetsbare patiënten die te zwak zijn om een open hart operatie te ondergaan en die anders niet geholpen zouden kunnen worden. Artsen van het Erasmus MC hebben deze innovatieve operatie inmiddels bij twee patiënten succesvol uitgevoerd. De hartklep waar het bij deze operatie om gaat is de zogenoemde "mitralisklep". Dit is een van de vier kleppen die het hart helpt om de doorstroom van het bloed door het hart te reguleren. Bij oudere mensen of bij mensen met een hartinfarct, kan deze mitralisklep gaan lekken. De mitralisklep wordt bij hen te flexibel, waardoor de klep niet meer goed kan sluiten en bloed voor een deel weer terug kan stromen naar waar het net vandaan kwam. Wanneer deze situatie te lang duurt, kan het hart niet meer goed functioneren en kan de patiënt komen te overlijden. Normaal gesproken wordt een dergelijke klep gerepareerd via een open hart operatie. Sommige patiënten zijn echter te kwetsbaar of te zwak om zo"n ingrijpende operatie te ondergaan. Zij konden daarom tot nog toe niet worden geholpen. De nieuwe operatie biedt hen een belangrijke kans op een kwalitatief beter leven. Bij de twee patiënten die inmiddels zijn behandeld is de operatie succesvol verlopen. Hun conditie blijkt inderdaad vooruit te zijn gegaan. Bij de nieuwe operatie wordt een katheter ingebracht via een ader die onder het sleutelbeen ligt. Vanaf daar wordt de katheter naar het hart geleid, het hart ingeleid en richting de betreffende hartklep gebracht. Daar wordt met behulp van speciale metalen staafjes het ophangsysteem van de klep verstevigd, zodat de klep niet meer lekt. Peter de Jaegere, cardioloog in het Erasmus MC en gespecialiseerd in hartklep reparaties: "Je zou de betreffende lekkende hartklep kunnen vergelijken met saloondeurtjes die te los in het kozijn komen te hangen en te makkelijk heen en weer kunnen klapperen. Met deze operatie verstevigen we het kozijn op zo"n manier dat de deurtjes weer dichter tegen elkaar aan komen te hangen en beter sluiten. De klep lekt dan niet meer en het bloed kan niet meer terugstromen. Belangrijk voordeel van de operatie is dat hij aanzienlijk minder ingrijpend is voor de patiënt. Juist dat maakt de operatie geschikt voor zwakkere patiënten. In principe kan de patiënt binnen een dag worden geopereerd en weer naar huis. Na de eerste twee succesvolle operaties, is het nu onze taak als Erasmus MC om te onderzoeken of de behandeling ook op de lange termijn effectief is."
Volgens een studie in het European Heart Journal doet drie uur meer werken dan normaal (zeven tot acht uur per dag) het risico om hartproblemen te ontwikkelen met 60 procent toenemen. Aan de studie lag een elfjarig onderzoek ten grondslag waaraan 6.014 Londense ambtenaren van 39 tot 61 jaar oud (4.262 mannen en 1.752 vrouwen) zonder hartaandoening meededen. Gedurende de periode van elf jaar kregen 369 mensen een hartziekte of werden getroffen door een niet-dodelijk hartprobleem of een hartbeklemming. Een onderzoeker: "Het verband tussen lange werkuren en cardiovasculaire ziekten staat los van een aantal risicofactoren die aan het begin van de studie werden opgemeten, zoals tabak, overgewicht of een teveel aan cholesterol."
Voeding speelt een cruciale rol in de preventie van hart- en vaatziekten. In een van de studies uit dit proefschrift werd aangetoond dat de consumptie van kleine hoeveelheden bittere chocolade bijdraagt aan de preventie van hart- en vaatziekten, via de daling van het eiwit CRP, een indicator voor chronische ontsteking dat wijst op een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. Een andere studie laat de invloed zien van alcohol en anti-oxidanten in rode wijn op de omega 3 meervoudig onverzadigde vetzuren in het bloed bij matige alcoholconsumptie. Dit beschermende effect was al bekend van vette vis. Tevens is gekeken naar voedingspatronen, waarbij aanpassingen in het Mediterrane dieet werden onderzocht. Proefschrift mw. Romina di Giuseppe, Titel: A nutritional approach to prevent cardiovascular disease: from single foods to complex dietary pattern.
Genetici hebben een genvariant gevonden die sterk bijdraagt aan het ontstaan van aangeboren hartafwijkingen. Samen met collega"s uit Amerika en Spanje beschrijven twee onderzoekers van het UMC Utrecht dit in het tijdschrift PLoS ONE van deze week. Mensen met een variant van het gen ISL1 hebben een drie maal zo grote kans op een aangeboren hartafwijking. De kans op zo"n afwijking is overigens erg klein, minder dan een procent. De genetici spoorden het ISL1-gen in twee stappen op. Eerst vergeleken ze driehonderd Amerikaanse patiënten met een aangeboren hartafwijking met 2200 gezonde controles. Ze controleerden de resultaten in de tweede fase. In drie groepen van in totaal duizend patiënten uit Amerika, Canada en Nederland keken ze of het gen inderdaad vaker voorkwam dan bij 2100 gezonde controles. In het onderzoek zijn de gegevens van bijna 1300 Nederlanders gebruikt (onder meer 600 patienten uit de landelijke registratie van patiënten met aangeboren hartafwijkingen, CONCOR, van het AMC). Vanuit het UMC Utrecht zijn cardioloog prof. dr. Pieter Doevendans en geneticus dr. Bobby Koeleman bij het onderzoek betrokken. Doevendans noemt de resultaten een doorbraak bij het zoeken naar genetische oorzaken van aangeboren hartafwijkingen. "Het wijst erop dat aangeboren afwijkingen een sterke genetische component hebben. Veel mensen wijten de afwijkingen aan bijvoorbeeld een rokende moeder of suikerziekte tijdens de zwangerschap. Het genetische inzicht zal de operatieve behandeling van de afwijkingen niet veranderen, maar het leidt wel tot beter begrip van het ontstaan van de afwijkingen." Ieder jaar worden in Nederland 1500 kinderen geboren met een hartafwijking. Bij vijfhonderd baby"s is de afwijking zo ernstig dat zij in een academisch ziekenhuis geopereerd moeten worden.
Vandaag start een groot internationaal onderzoek naar de "polypil" waar het UMC Utrecht aan meedoet. Een goedkope pil met vier medicijnen, één keer per dag in te nemen, zou hart- en vaatziekten kunnen voorkomen. In vier landen doen straks tweeduizend patiënten mee. De zogenaamde polypil is een combinatiepil die een milde bloedverdunner, een cholesterolverlager en twee bloeddrukverlagende middelen bevat. Dagelijks één tablet nemen zou de kans op hart- en vaatziekten kunnen verminderen. De pil is bedoeld voor patiënten met een hoog risico op hart- en vaatziekten of voor patiënten die al een hartaanval of beroerte hebben gehad. Het combineren van de vier medicijnen in één pil kan de kosten van de preventieve behandeling verminderen en de therapietrouw vergroten. Het UMC Utrecht werkt samen met Imperial College in Londen en het onderzoek vindt behalve in Utrecht ook plaats in Groot Brittanië, Ierland en India. Uiteindelijk is het de bedoeling gedurende twee jaar tweeduizend patiënten mee te laten doen. De nieuwe trial sluit aan bij onderzoeken in Zuid-Afrika, China en Canada waar in totaal zevenduizend patiënten aan meedoen. Prof. dr. Rick Grobbee van het Julius Centrum van het UMC Utrecht is mede-hoofdonderzoeker. "Het idee achter de polypil is eenvoudig: het is voor patiënten makkelijker om elke dag één tablet te nemen dan een handvol pillen. In rijkere landen zoals Nederland kan de pil helpen therapietrouw te vergroten. Voor armere landen is het een uitkomst dat de combinatiepil zo goedkoop is. De polypil kan voor deze landen preventie van hart- en vaatziekten betaalbaar maken." Het Indiase farmaceutische bedrijf Dr. Reddy"s Laboraties maakt de "Red Heart Pill". Als de pil effectief blijkt wil het bedrijf de polypil onder andere in India op de markt brengen. Het gebruik van de pil zou daar 15 euro per patiënt per jaar kosten. In Nederland zou de combinatiepil de medicijnen kunnen vervangen die nu los van elkaar worden gebruikt. De kosten van de pil in Nederland zijn nog niet bekend, maar er wordt verwacht dat de pil goedkoper zal zijn dan de afzonderlijke componenten. Het onderzoek heet UMPIRE (Use of a Multidrug Pill In Reducing cardiovascular Events) en is mede gefinancierd door het Zevende Kaderprogramma van de Europese Unie.
Volgens een studie in het European Heart Journal doet drie uur meer werken dan normaal (zeven tot acht uur per dag) het risico om hartproblemen te ontwikkelen met 60 procent toenemen. Aan de studie lag een elfjarig onderzoek ten grondslag waaraan 6.014 Londense ambtenaren van 39 tot 61 jaar oud (4.262 mannen en 1.752 vrouwen) zonder hartaandoening meededen. Gedurende de periode van elf jaar kregen 369 mensen een hartziekte of werden getroffen door een niet-dodelijk hartprobleem of een hartbeklemming. Een onderzoeker: "Het verband tussen lange werkuren en cardiovasculaire ziekten staat los van een aantal risicofactoren die aan het begin van de studie werden opgemeten, zoals tabak, overgewicht of een teveel aan cholesterol."
Medewerkers van de Rice University hebben aan het Houston"s Michael E. DeBakey VA Medical Center (MEDVAMC) in samenwerking met Baylor College of Medicine (BCM) in Houston een diagnostisch instrument ontwikkeld dat op basis van een speekseltest cardiale biologische merkers detecteert. Deze biomarkers komen vrij bij een hartaanval. Speekseltests, in combinatie met elektrocardiogrammen (ECG), kunnen bij patiënten met borstpijn meer accurate informatie bieden dan het ECG alleen, zei McDevitt. Een vals alarm kan sneller worden vastgesteld en de juiste diagnoase kan sneller worden gemaakt.
Bij vrouwen zijn volgens onderzoek van de Hartstichting, hart- en vaatziekten doodsoorzaak nummer 1. Van elke 100 vrouwen overlijden er 31 aan de gevolgen van een hart- of vaatziekte. Bij vrouwen lijken de symptomen van hart- en vaatziekten anders te zijn dan bij mannen. En vrouwen krijgen er op latere leeftijd mee te maken, vaak na de menopauze. Wetenschappelijk onderzoek is volgens de Hartstichting hard nodig. Er zijn nog veel vragen: waarom zijn symptomen bij vrouwen anders dan bij mannen, wat zijn de precieze symptomen van hart- en vaatziekten bij vrouwen, welke behandeling is bij vrouwen het meest effectief en wat is de relatie tussen risicofactoren en de ontwikkeling van hart- en vaatziekten bij vrouwen?
De kans op hart- en vaatziekten verschilt tussen etnische groepen. Dat blijkt uit onderzoek van het UMC Utrecht en het AMC. Surinaamse Nederlanders krijgen vaker een hartinfarct en beroerte dan Nederlanders van autochtone afkomst, terwijl Marokkaanse Nederlanders deze ziektes juist minder vaak krijgen. Promovenda Louise van Oeffelen van het UMC Utrecht analyseerde de medische gegevens van 7,5 miljoen Nederlanders tussen 1998 en 2010. Daaruit blijkt dat hart- en vaatziekten niet bij alle Nederlanders even vaak voorkomen. Zo hebben Nederlanders afkomstig uit Suriname ongeveer 40% meer kans op een hartinfarct en beroerte dan Nederlanders van autochtone afkomst. Daarentegen hebben Marokkaanse Nederlanders zo’n 60 procent minder kans op een hartinfarct en beroerte. Ook bestaan er verschillen in ziektebeloop na een eerste ziekenhuisopname voor een hartinfarct. De meeste etnische minderheidsgroepen hebben na de eerste ziekenhuisopname meer kans om te overlijden of om opnieuw opgenomen te worden dan patiënten van autochtone afkomst. Nederlanders van Surinaamse afkomst hebben bijvoorbeeld zo’n 20 tot 40 procent meer kans om opnieuw in het ziekenhuis terecht te komen voor een hartinfarct of te overlijden. Zowel de sterfte 28 dagen als vijf jaar na de ziekenhuisopname is hoger dan bij autochtone Nederlanders. Uit het onderzoek blijkt ook dat Nederlanders van buitenlandse afkomst vaker voortijdig stoppen met het gebruik van bloeddruk- en cholesterolverlagende medicijnen dan Nederlanders van autochtone afkomst. Dit patroon is zowel zichtbaar bij personen die nog nooit een hart- en vaatziekte hebben gehad als bij patiënten die een hartinfarct hebben doorstaan. Over de oorzaken van de verschillen kunnen de onderzoekers geen uitspraken doen omdat de onderzoekgegevens geen individuele patiëntgegevens zoals leefstijl of bloedwaarden bevatten. Toch vindt prof. dr. Michiel Bots van het UMC Utrecht de resultaten relevant voor zorgverleners. “Het is belangrijk deze resultaten onder de aandacht te brengen van beleidsmakers en behandelaars, zoals huisartsen en internisten, zodat zij zich extra kunnen richten op etnische groepen met een hoog risico op hart- en vaatziekten.” Bij het ophalen van medicatie na een hartinfarct bleken overigens geen verschillen tussen etnische groepen. Ook was er geen verschil zichtbaar in het uitvoeren van dotterbehandelingen en stentplaatsingen tussen etnische groepen. Dat laatste suggereert dat in de acute ziekenhuiszorg geen etnische verschillen bestaan. Van Oeffelen en collega’s beschikten over de geanonimiseerde gezondheidsgegevens van 7,5 miljoen Nederlanders dankzij een koppeling tussen het bevolkingsregister, de ziekenhuisregistratie, het doodsoorzakenregister en de gezondheidsdatabase van zorgverzekeraar Achmea. Louise van Oeffelen promoveert op 3 juni aan het UMC Utrecht. Het onderzoek is gefinancierd door de Nederlandse Hartstichting. Het is een samenwerking tussen het UMC Utrecht (prof. dr. Michiel Bots en dr. Ilonca Vaartjes) en het AMC (prof. dr. Karien Stronks en dr. Charles Agyemang).
Het invoeren van het dotteren en het plaatsen van stents heeft de sterfte aan een hartinfarct in de afgelopen decennia met een factor 6 omlaag gebracht. Toch zijn we er nog niet. Recent onderzoek laat zien dat het plaatsen van een stent regelmatig een interne bloeding veroorzaakt die extra risico's met zich meebrengt. Prof.dr. Niels van Royenvan VUmc werkt aan mogelijke oplossingen. Donderdag 17 april 2014spreekt hij zijn intreerede uit. De aanpak van een dreigend hartinfarct was de afgelopen jaren een waar succesverhaal voor cardiologen. In enkele decennia ging de sterfte aan een hartinfarct met een factor 6 omlaag. Dat is onder meer te danken aan betere beeldvormingstechnieken en aan oplossingen als dotteren en het plaatsen van een stent in het voorheen gestremde bloedvat. Het lichaam kan zelf echter ook een rol spelen bij het voorkomen van een hartinfarct. Wanneer een slagader rond het hart langzaam verstopt raakt, gaat het lichaam ter compensatie nieuwe slagadertjes aanleggen. "Als iedereen voortvarend deze zogeheten collaterale vaten zou aanleggen, zouden er geen bypassoperaties of dotterbehandelingen meer nodig zijn', zegt prof.dr. Niels van Royen, interventiecardioloog bij VU medisch centrum. Helaas gaat dat niet bij iedereen even gemakkelijk. Bij de ene persoon ontstaan er snel veel nieuwe bloedvaatjes, bij de ander gebeurt ditveel moeizamer. Van Royen en collega'suit onderzoeksinstituut ICAR-VU werken nu aan verschillende manieren om die natuurlijke vaatgroeite bevorderen, zodat het hart weer goed van energie voorzien wordt. De patiënt moet weer een beter 'bloedend hart' krijgen. Van Royen werkt ook aan een heel ander probleem: de nadelige gevolgen die optreden na dotteren en het plaatsen van een stent. Die wordt geplaatst als een bloedvat rond het hart acuut afgesloten is - er is dan een groot risico op een ernstig hartinfarct. Van Royen: "De stent is natuurlijk een grote vooruitgang geweest; in enkele decennia is de overleving na een hartinfarct met een factor 6 verhoogd. Maar de laatste jaren wordt steeds meer duidelijk dat er ook vervelende bijeffecten optreden." Ten eerste komen bij het plaatsen van de stent soms bloedstolsels los, die verderop in smallere bloedvaatjes verstoppingen kunnen opleveren. Ten tweede blijkt dat in de helft van de gevallen het bloedvat behoorlijk beschadigd raakt bij het plaatsen van de stent. Dit zorgt voor een ontsteking, die de kans op een hartinfarct juist weer doet toenemen. "Dit is een interne bloeding, een soort blauwe plek", aldus Van Royen. Hij gaat onderzoeken hoe deze bloeding te stoppen is, of zelfs voorkomen kan worden. Hier moet het bloedend hart dus juist worden tegengegaan.
Ouderen die slechter kunnen redeneren, plannen en problemen oplossen, lopen veel meer kans op een hartinfarct en beroerte. Een verklaring voor dit verband is dat hun bloedvaten van minder goede kwaliteit zijn, waardoor ook hun hogere hersenfuncties worden aangetast. Dat schrijven LUMC-onderzoekers in Neurology. De bijna vierduizend 70-plussers die meededen aan het onderzoek werden getest op hun vaardigheden in planning, probleemoplossing en redeneren: de zogenoemde executieve functies. De deelnemers werden hierna drie jaar gevolgd. In deze periode kregen 176 van de 1.308 mensen die het slechtst hadden gescoord een hartinfarct. Onder de 1.309 mensen met de beste executieve functies kwamen maar 93 hartinfarcten voor. “Ouderen met slechte executieve functies hebben dus 85 procent meer kans op een hartinfarct”, aldus dr. Behnam Sabayan, onderzoeker op de afdelingen Radiologie en Ouderengeneeskunde van het LUMC. Ook de kans op een beroerte was 51 procent hoger bij de groep met de zwakste executieve functies. “Mogelijk zorgt een slechte kwaliteit van de vaten zowel voor meer kans op hart- en vaatziekten als op slechtere hogere hersenfuncties. Wat ook kan meespelen is dat mensen met minder goede plannings- en beslisvermogens ongezondere keuzes maken en de adviezen van artsen minder goed opvolgen.” Alert bij ouderen De deelnemers hadden allen bij aanvang van de studie nog nooit een hartinfarct of beroerte gehad. Wel hadden ze al hart- en vaatziekten, of liepen hier een grotere kans op door diabetes, roken of een hoge bloeddruk. Ze waren niet dement en functioneerden goed in het dagelijks leven. “Intelligentie is vooral genetisch vastgelegd en redelijk stabiel gedurende het leven. De executieve functies gaan geleidelijk achteruit, bij de een sneller dan bij de ander. We zien nu dat zo’n snellere achteruitgang samen kan hangen met meer kans op hartinfarcten en beroertes. Het is goed om hier meer alert op te zijn bij ouderen”, aldus Sabayan. Het artikel Executive function, but not memory, associates with incident coronary heart disease and stroke is gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Neurology.
Onderzoekers van het Erasmus MC hebben een techniek ontwikkeld waarmee ze aderen diep in het hart beter in beeld kunnen brengen. Met deze ‘speurneus’ is niet alleen te zien of iemand plaque heeft in zijn aderen, maar ook of zich in die plaque nieuwe bloedvaten vormen. De aanleg van deze bloedvaten in de plaque is een belangrijke risicofactor en dus voorspeller voor hartproblemen. Door intensieve behandeling met medicatie of een stent is een infarct wellicht te voorkomen. David Maresca, onderzoeker op de afdeling Biomedical Engineering promoveert morgen op onderzoek naar een nieuwe techniek die hartinfarcten kan voorkomen. Pathologische onderzoeken hebben aangetoond dat mensen een groter risico lopen op een hartinfarct als zich meer nieuwe bloedvaten in de plaque vormen. Bloedvaten in de plaque kunnen namelijk rode bloedcellen lekken en zo de plaque laten ontsteken waardoor hij scheurt. Dit kan een hartinfarct veroorzaken. Maresca heeft onderzocht of het netwerk van nieuwe bloedvaten in beeld gebracht kan worden. Met de technieken en apparatuur die tot nu toe werden gebuikt om plaque in de aderen op te sporen, was het nieuw aangelegd micro-adernetwerk niet te zien. Maresca ontdekte dat de netwerkjes wèl te zien zijn als in de aderen een speciaal contrastmiddel wordt gespoten, dat kan doordringen tot in de kleinste vaten. Vervolgens wordt een lange dunne draad in de kransslagader geplaatst met daarop de speurneus, een piepklein apparaatje dat een speciale vorm van geluid (ultraharmonic ultrageluid) laat weerkaatsen en omzet in beelden. Hoewel er nog vervolgonderzoek nodig is en de techniek nog voor gebruik bij patiënten geregistreerd moet worden, kan deze ontdekking helpen te bepalen welke mensen een groter risico lopen op een hartinfarct. Maresca: ‘Dat is belangrijk want bij veel mensen die plotseling een hartinfarct krijgen, zou je al jaren daarvoor in de aderen kunnen zien dat het risico op een infarct toeneemt. We hopen in de toekomst voortijdig te kunnen ingrijpen, waardoor we veel sterfte en invaliditeit kunnen voorkomen.’ In Nederland sterven jaarlijks ruim 7500 mensen aan een hartinfarct.
Eerder onderzoek suggereert een verband tussen verminderde activiteit van het schildklierhormoon en de ontwikkeling van hartfalen. Christine Pol onderzoekt deze relatie en in het bijzonder de rol die het enzym DIO3 daarin speelt. Pol promoveert op 27 september bij VUmc. Het verband tussen verminderde schildklierhormoonactiviteit (hypothyreoidie) en de ontwikkeling van hartfalen wordt gelegd vanwege overeenkomsten in genexpressie in het hart tijdens hartziekten en hypothyreoidie. In verschillende diermodellen van hartziekten is verhoogde aanwezigheid van het enzym type III dejodase (DIO3) in het hart gevonden. DIO3 is een enzym dat het schildklierhormoon inactiveert. Pol biedt in haar onderzoek meer inzicht in de vorming van DIO3 en de consequenties daarvan tijdens de ontwikkeling van hartfalen ten gevolge van een hartinfarct. Uit analyse van veranderingen die in het hart in muizen optreden na een hartinfarct blijkt dat DIO3-activiteit al verhoogd is op 3 dagen na een hartinfarct en vanaf 1 week stabiel is. Dit is vergelijkbaar met de binnen 1 week na een hartinfarct optredende veranderingen in vorm en samentrekkende eigenschappen van de hartspier. Het onderzoek toont aan dat DIO3 eiwit zich na een hartinfarct in hartspiercellen bevindt in het gehele niet door het infarct beschadigde deel van de linkerkamer. De verdeling is heterogeen. Verder blijkt DIO3 inderdaad geassocieerd met de verwachte daling van weefselspiegels van schildklierhormoon en van de schildklierhormoon-afhankelijke transcriptieactiviteit. Bovendien is door weefselanalyse van de linkerkamer van harten van overleden patiënten met hartfalen en van ongebruikte donorharten voor het eerst aangetoond dat DIO3 ook wordt gevormd in het falende hart van patiënten met een vernauwing van de kransslagader. Dit wijst erop dat de DIO3-afhankelijke verlaagde schildklierhormoonspiegel in het hart gevonden in het muizenmodel van een hartinfarct ook van toepassing kan zijn op de humane situatie en mogelijk bijdraagt aan de ontwikkeling van hartfalen.
Het blokkeren van een eiwit zou schade na een hartinfarct kunnen beperken. Dat concluderen onderzoekers van het UMC Utrecht op basis van proefdieronderzoek. Ze beschrijven hun resultaten in het tijdschrift Circulation Research van 24 februari. Onderzoekers van de afdeling Experimentele Cardiologie van het UMC Utrecht hebben een eiwit opgespoord dat een cruciale rol speelt bij het ontstaan van schade na een hartinfarct. De onderzoekers vergeleken gewone muizen met genetisch veranderde dieren zonder het eiwit "fibronectine EDA". Dat eiwit is onder meer betrokken bij het ontstaan van littekenweefsel. Na een hartinfarct blijkt het hart van muizen zonder het eiwit minder schade te hebben. De hartspier is minder verwijd en het pompvermogen is beter. Bovendien hebben de muizen minder ontstekingsverschijnselen in het hart. Door zuurstoftekort tijdens een hartaanval verandert de hartspier enigszins van vorm, dat vergroot de kans op hartfalen. Zonder het eiwit fibronectine EDA is de schade na een hartinfarct dus een stuk kleiner. Het zou het begin kunnen zijn van een therapie tegen hartschade, suggereren de onderzoekers. Ze gaan bekijken of via het eiwit schade aan het hart te voorkomen is. "De behandeling van hartinfarcten is sterk verbeterd de afgelopen jaren, maar wij denken dat het nóg beter kan", stelt prof. dr. Dominique de Kleijn. "De ideale therapie remt het afsterven van hartspiercellen en vermindert vormveranderingen van de hartspier. Eerder hebben we in proefdieren laten zien dat een specifiek antilichaam infarctschade kan verminderen. Met het eiwit fibronectine EDA hebben we een nieuw therapeutisch aanknopingspunt." Arts-onderzoeker en cardioloog in opleiding dr. Fatih Arslan heeft onlangs een Dekkerbeurs gekregen van de Nederlandse Hartstichting om onderzoek te doen naar een therapie op basis van deze resultaten. Jaarlijks sterven in Nederland ongeveer tienduizend mensen aan de gevolgen van een acuut hartinfarct en worden ruim negentigduizend mensen ermee opgenomen in het ziekenhuis.
Minder schade na hartinfarct door stamcellen gericht naar beschadigde plek te sturen met ultrageluid. Onderzoekers van het Erasmus MC hebben een manier gevonden om stamcellen via de bloedbaan direct naar het hart te sturen. In het hart gedragen de cellen zich als reparateurs en herstellen ze schade die door een hartinfarct is veroorzaakt. Door deze ontdekking kunnen patiënten na een hartinfarct een betere pompfunctie behouden, waardoor hun overlevingskans stijgt en de kwaliteit van leven aanzienlijk kan toenemen. Tom Kokhuis van de afdeling Biomedical Engineering van het Thorax centrum promoveert 19 november op zijn onderzoek naar deze nieuwe techniek. Een hartinfarct ontstaat doordat een kransslagader verstopt raakt, er te weinig zuurstofrijk bloed in het hart komt en daardoor een gedeelte van de hartspier afsterft. Patiënten die een hartinfarct overleven, houden vaak ernstige gezondheidsklachten zoals invaliditeit en moeheid. Uit eerdere veelbelovende onderzoeken blijkt dat de schade beperkt kan worden door direct na een infarct stamcellen in te zetten. ,,Deze cellen kunnen nieuwe spiercellen en bloedvaten vormen. Ook scheiden ze een cocktail af van eiwitten die voorkomt dat omliggende cellen afsterven. Hierdoor is de schade kleiner en blijft het hart beter pompen’’, zegt Kokhuis . De onderzoeker heeft een techniek bedacht om zoveel mogelijk stamcellen direct op de beschadigde plek te krijgen. Kokhuis: ,,Wij bekleden de stamcellen eerst met microbelletjes. Deze stamcel-microbel complexen, StemBells genaamd, worden vervolgens in de bloedbaan geïnjecteerd. De microbelletjes reageren op ultrageluid; ze komen dan in beweging. Wij gebruiken ultrageluid om de stamcellen via de bloedbaan direct naar de beschadigde plek te sturen.’’ Tot nu toe was het niet mogelijk om grote aantallen stamcellen op de beschadigde plek te krijgen. Veel stamcellen kwamen terecht in de lever en de milt omdat ze zelf hun weg naar het hart moesten vinden via de bloedbaan. ,,Onze techniek, de combinatie van microbelletjes en ultrageluid maakt het dus mogelijk om stamceltherapie veel efficiënter in te zetten’’, zegt Kokhuis. Voordat patiënten geholpen kunnen worden met de nieuwe techniek is nog er meer onderzoek nodig, benadrukt de onderzoeker. ‘Het duurt daarom nog jaren voordat de techniek op grotere schaal in de kliniek kan worden ingezet.’ Het onderzoek is gefinancierd door Technologiestichting STW en uitgevoerd in samenwerking met het VU Medisch Centrum en de Universiteit Twente.
De afdeling Cardiologie van het Erasmus MC krijgt van de EU een subsidie van 1,9 miljoen euro voor een diepgravend onderzoek naar plaques in de vaten rond het hart. Met het geld gaan onderzoekers proberen deze plaques, ook wel aderverkalking genoemd, van A tot Z te doorgronden. De kennis die wordt vergaard zal er naar verwachting toe leiden dat minder hartinfarcten een dodelijke afloop krijgen en dat minder vaak onnodige medische ingrepen worden verricht. In de vaatwand ontstaan, mede door roken en vet eten, bij veel mensen gedurende hun leven vetophopingen: plaques genaamd. Vetten kruipen als het ware onder het bovenste laagje van de vaatwand. Ontstekingscellen krijgen de opdracht om dat vet op te ruimen en gaan op die plaatsen ook de vaatwand in om zich ‘vol te eten’ met vetten. Die ontstekingscellen raken zo vol dat ze onderdeel worden van de plaque. Hoe groter de plaque wordt, hoe groter het risico dat hij knapt. Als hij knapt, gaat zich een stolsel vormen waardoor het vat afgesloten raakt. Gevolg: een infarct. In Nederland krijgen ongeveer 100 mensen per dag een hartinfarct en/of herseninfarct en overlijden daaraan. In heel Europa zijn het jaarlijks een miljoen mensen. Met de nieuwste beeldvormende technieken maken de onderzoekers van het Biomechanisch Laboratorium, onderdeel van de afdeling Cardiologie, beelden van de vorm van het vat en de vaatwand. Als de informatie van deze verschillende bronnen wordt gecombineerd, wordt inzicht verkregen over de drie dimensionale samenstelling van de vaatwand. Zo kan men zien waar en in welke mate de wand uit vetten, kalk of ontstekingscellen bestaat. Deze informatie wordt vervolgens gebruikt bij ingewikkelde berekeningen, waarbij spanningen in de vaatwand worden berekend, maar ook de wrijfkrachten van het bloed op de vaatwand. De wrijfkrachten geven een indicatie over de groei en verzwakking van de vaatwand op de lange termijn. Aan de spanningen in de vaatwand zal men echter kunnen aflezen op welke termijn de vaatwand zal gaan scheuren. Zo’n scheuring leidt op haar beurt weer op korte termijn tot een hartinfarct. Met al deze kennis kan in de toekomst worden voorspeld wanneer de plaque voor problemen gaat zorgen, met in het ergste geval de dood tot gevolg. Men kan straks namelijk eerder zien dat de tijd rijp is voor een ingreep, bijvoorbeeld een dotteroperatie. Maar men kan ook beter constateren dat nog wel even met medicatie en leefstijladvies kan worden afgewacht. De kennis zal dus naar verwachting dodelijke slachtoffers van hartinfarcten voorkomen, maar ook onnodige medische ingrepen (en dus geld) gaan besparen.
Op 8 november gaf professor Leonard Hofstra van VUmc een gastcollege aan tweedejaars studenten van VUmc School of Medical Sciences. Dit college ging over het thema van zijn leerstoel: risicofactoren voor hartziekten. In zijn cardiologiepraktijk heeft hij deze zomer het 'staande consult' geïntroduceerd: een actieve houding is immers beter voor zowel de arts als de patiënt en activeert het brein. Dit in het kader van het idee dat zitten ongezond is en lichaamsbeweging essentieel voor een gezonde leefstijl met minder risico op (hart)ziekten. Hij verzocht de studenten te gaan staan tijdens de les, en ze hielden dat het hele uur vol en namen actief deel aan het college door vragen te stellen en reacties te geven. "Het lijkt erop alsof staand college de interactie met studenten bevordert"'. In zijn college overtuigde hij met veel aantrekkelijk beeldmateriaal de studenten ervan dat hartinfarcten voor 90% zijn gerelateerd aan levensstijl. De door hem mede opgerichte Happy Globally Foundation organiseert wereldwijd evenementen, van India tot Nepal en Nederland (Maastricht), om mensen aan het bewegen te krijgen en te stimuleren na te denken over een gezonde leefstijl. De cijfers zijn dan ook schokkend: elke 3 seconden krijgt iemand ter wereld een hartinfarct en in de toekomst zal dat elke 2 seconden zijn. Grote boosdoeners zijn een ongezond dieet, roken, obesitas, diabetes, stress en te weinig beweging. Hij gaf twee individuele voorbeelden: Jim Fix, de grote auteur van de Complete Guide to Running, die met een relatief gezonde leefstijl toch onverwachts een hartinfarct kreeg en Churchill die 94 werd ondanks overgewicht, roken en drinken. Maar over de gehele populatie zijn de cijfers duidelijk: aderverkalking (atherosclerose) start al op jonge leeftijd. Een ongezonde leefstijl kan niet alleen hartinfarcten veroorzaken maar ook de ziekte van Alzheimer, kanker en diabetes hangen voor een groot deel samen met ongezonde leefstijl factoren. Doordat mensen veel ouder worden, ontstaan so wie so meer ziekten. Ziektes als obesitas brengen verder enorm hoge kosten met zich mee voor de gezondheidszorg. Toch is het proces niet onomkeerbaar: door te stoppen met roken, meer te bewegen, een Mediterraan dieet, meer slaap en af te vallen wordt de kans op een hartaanval veel kleiner. Naast een gezondere leefstijl kunnen allerlei middelen hierbij helpen, zoals bètablokkers, cholestorolverlagers, aspirine en bloedverdunners. Maar gedragsverandering is lastig. Veel gedrag is onbewust. Wat kan werken is een 'personalized' benadering. Verder is educatie belangrijk en 'the internet of things' kan met allerlei electronische (wearables) helpen om ons gedrag te monitoren. Het college van Leonard Hofstra was één groot pleidooi voor preventie (van ziekten). Met een gezondere leefstijl kan iedereen vandaag beginnen. Bijvoorbeeld door vaker te staan en te bewegen dan te zitten.
Bron: VUmc
Marije Vis: ‘Cardiogenic shock in acute myocardial infarction. Clinical outcome and predictors’. Cardiogene shock (lage bloeddruk door acuut hartfalen) is een ernstige complicatie die kan optreden bij een hartinfarct, en die gepaard gaat met een hoge sterfte. Bij opname van patiënten met een hartinfarct, bepaalde Vis meteen de bloedwaarden tijdens de dotterbehandeling. Hieruit is gebleken dat de glucosewaarde in het bijzonder een sterke voorspeller is voor overlijden in het ziekenhuis. Andere indicatoren voor een verslechtering van de prognose waren: een combinatie van het acuut afgesloten vat met een chronisch afgesloten kransslagader, falen van de rechterhartkamer of lekkage aan een hartklep. Verder berekende Vis een nog niet eerder bepaald sterftecijfer van hoofdstam-hartinfarcten. Chirurgische behandeling van acuut hoofdstamletsel geeft, indien mogelijk, op langere termijn betere overleving. Tot slot blijkt de ondersteunende IABP-pomp bij hartinfarct-patiënten met cardiogene shock geen effect te hebben.
Kinderen van ouders die voor hun 70ste jaar een hartinfarct krijgen, lopen een groter risico op hart- en vaatziekten. De uitkomsten ondersteunen eerder onderzoek. Dat zegt I. van Dis, onderzoekster bij Wageningen UR en het RIVM. Zij volgde ruim 23.000 proefpersonen tot tien jaar na een medische keuring. Tienduizend van deze mensen waren tijdens de metingen tussen de 40 en de 65 jaar oud. Van de proefpersonen zonder een familiegeschiedenis van hartinfarcten kreeg 7,8 procent hart- en vaatziekten. Was een van hun ouders vader of moeder getroffen door een hartinfarct, dan liep dit op tot respectievelijk 9,8 en 10,7 procent. Ging het om beide ouders, dan steeg de kans tot 12 procent. Verder bleek dat hoe jonger ouders een hartinfarct kregen, hoe groter het ziekterisico voor de kinderen.
De afdeling Cardiologie van het Erasmus MC krijgt van de EU een subsidie van 1,9 miljoen euro voor een diepgravend onderzoek naar plaques in de vaten rond het hart. Met het geld gaan onderzoekers proberen deze plaques, ook wel aderverkalking genoemd, van A tot Z te doorgronden. De kennis die wordt vergaard zal er naar verwachting toe leiden dat minder hartinfarcten een dodelijke afloop krijgen en dat minder vaak onnodige medische ingrepen worden verricht. In de vaatwand ontstaan, mede door roken en vet eten, bij veel mensen gedurende hun leven vetophopingen: plaques genaamd. Vetten kruipen als het ware onder het bovenste laagje van de vaatwand. Ontstekingscellen krijgen de opdracht om dat vet op te ruimen en gaan op die plaatsen ook de vaatwand in om zich ‘vol te eten’ met vetten. Die ontstekingscellen raken zo vol dat ze onderdeel worden van de plaque. Hoe groter de plaque wordt, hoe groter het risico dat hij knapt. Als hij knapt, gaat zich een stolsel vormen waardoor het vat afgesloten raakt. Gevolg: een infarct. In Nederland krijgen ongeveer 100 mensen per dag een hartinfarct en/of herseninfarct en overlijden daaraan. In heel Europa zijn het jaarlijks een miljoen mensen. Met de nieuwste beeldvormende technieken maken de onderzoekers van het Biomechanisch Laboratorium, onderdeel van de afdeling Cardiologie, beelden van de vorm van het vat en de vaatwand. Als de informatie van deze verschillende bronnen wordt gecombineerd, wordt inzicht verkregen over de drie dimensionale samenstelling van de vaatwand. Zo kan men zien waar en in welke mate de wand uit vetten, kalk of ontstekingscellen bestaat. Deze informatie wordt vervolgens gebruikt bij ingewikkelde berekeningen, waarbij spanningen in de vaatwand worden berekend, maar ook de wrijfkrachten van het bloed op de vaatwand. De wrijfkrachten geven een indicatie over de groei en verzwakking van de vaatwand op de lange termijn. Aan de spanningen in de vaatwand zal men echter kunnen aflezen op welke termijn de vaatwand zal gaan scheuren. Zo’n scheuring leidt op haar beurt weer op korte termijn tot een hartinfarct. Met al deze kennis kan in de toekomst worden voorspeld wanneer de plaque voor problemen gaat zorgen, met in het ergste geval de dood tot gevolg. Men kan straks namelijk eerder zien dat de tijd rijp is voor een ingreep, bijvoorbeeld een dotteroperatie. Maar men kan ook beter constateren dat nog wel even met medicatie en leefstijladvies kan worden afgewacht. De kennis zal dus naar verwachting dodelijke slachtoffers van hartinfarcten voorkomen, maar ook onnodige medische ingrepen (en dus geld) gaan besparen.
Wouter Kikkert: ‘Ischemic events and bleeding complications after primary percutaneous coronary intervention’. In de dagen na een bloeding ten gevolge van een dotterbehandeling is het risico op sterfte hoog. Wanneer een patiënt de bloeding overleeft, is het risico op sterfte gelijk aan dat van mensen die geen bloeding gehad hebben. Dit stelt Kikkert in zijn proefschrift over het risico op bloeding na een dotterbehandeling. Uit oude studies bleek een verband tussen bloedingen en sterfte lang nadat de bloeding was voorgevallen. Dit proefschrift breekt met die gangbare opvatting. Met de introductie van het dotteren en verbeteringen in de antistollingsbehandeling is de prognose van patiënten met een acuut hartinfarct in de afgelopen decennia substantieel verbeterd. Desondanks overlijdt circa tien procent van de patiënten binnen een jaar. Daarnaast wordt een deel van hen getroffen door een tweede hartinfarct, een zogenaamd recidief infarct. Om dat te voorkomen, worden patiënten met een hartinfarct met bloedverdunners behandeld. De keerzijde van deze therapie is het ontstaan van bloedingen die soms ernstig kunnen verlopen. Kikkerts onderzoek toont het belang aan van krachtige bloedverdunners bij de behandeling van het hartinfarct. Hij heeft risicofactoren geïdentificeerd voor het ontwikkelen van bloedingscomplicaties en recidief infarcten. Dit heeft geleid tot een betere herkenning van patiënten met een verhoogd risico op het ontwikkelen van een recidief infarct of bloeding. Hierdoor kan de antistollingsbehandeling aan het individuele risicoprofiel van de patiënt worden aangepast, waardoor de uitkomsten verbeteren. Zo hebben patiënten met een hoog risico op een recidief infarct en een laag risico op bloedingen het meeste baat bij een krachtig antistollingsmiddel. Patiënten met een hoog risico op een bloeding en een laag risico op een recidief infarct, hebben juist een zwakker antistollingsmiddel nodig.
Marije Vis: ‘Cardiogenic shock in acute myocardial infarction. Clinical outcome and predictors’. Cardiogene shock (lage bloeddruk door acuut hartfalen) is een ernstige complicatie die kan optreden bij een hartinfarct, en die gepaard gaat met een hoge sterfte. Bij opname van patiënten met een hartinfarct, bepaalde Vis meteen de bloedwaarden tijdens de dotterbehandeling. Hieruit is gebleken dat de glucosewaarde in het bijzonder een sterke voorspeller is voor overlijden in het ziekenhuis. Andere indicatoren voor een verslechtering van de prognose waren: een combinatie van het acuut afgesloten vat met een chronisch afgesloten kransslagader, falen van de rechterhartkamer of lekkage aan een hartklep. Verder berekende Vis een nog niet eerder bepaald sterftecijfer van hoofdstam-hartinfarcten. Chirurgische behandeling van acuut hoofdstamletsel geeft, indien mogelijk, op langere termijn betere overleving. Tot slot blijkt de ondersteunende IABP-pomp bij hartinfarct-patiënten met cardiogene shock geen effect te hebben.
“Cardiovascular magnetic resonance imaging of myocardial ischemia and infarction" Dit proefschrift beschrijft de rol van MRI-onderzoek bij ischemisch hartlijden: een aandoening waarbij de bloeddoorstroming (en daarmee de zuurstofvoorziening) van de hartspier belemmerd is. Zuurstofgebrek in de hartspier (ischemie) zorgt aanvankelijk voor klachten van pijn op de borst en kan uiteindelijk leiden tot het afsterven van hartspiercellen (een hartinfarct). De resultaten tonen dat MRI een betrouwbare techniek is om ischemisch hartlijden op te sporen en informatie te krijgen over het toekomstige risico op hartinfarcten. Verder wordt aangetoond dat echocardiografie en electrocardiografie (ECG) een deel van de (oude) hartinfarcten missen, die wel opgespoord worden met MRI. De resultaten van dit proefschrift ondersteunen uitbreiding van MRI in deze gevallen, maar omdat het nog een relatief duur, tijdrovend en belastend onderzoek is, zijn verdere studies nodig om de toepassing in de praktijk te optimaliseren.
Hartpatiënten die hartrevalidatie krijgen na een operatie hebben 35 procent minder kans om in de jaren erna te overlijden. Dit blijkt uit onderzoek van de afdeling Klinische Informatiekunde van het AMC, de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie en Zilveren Kruis Achmea. Dit effect trad op ongeacht leeftijd, diagnose, type interventie en aard van de klachten. Dit is het eerste onderzoek dat het effect van hartrevalidatie aantoont bij een representatieve groep Nederlandse hartpatiënten. De resultaten zijn vrijdag verschenen in het European Heart Journal. Jaarlijks worden in Nederland meer dan 100 duizend mensen opgenomen na een hartinfarct, voor een hartoperatie of een preventieve dotterbehandeling. Circa een derde van deze patiënten krijgt hartrevalidatie. Door de patiënten te laten revalideren kunnen in Nederland jaarlijks honderden voortijdige sterfgevallen worden voorkomen. Het onderzoek is uitgevoerd onder 36 duizend patiënten die in het ziekenhuis werden opgenomen voor hartproblemen tussen 2007 en 2010. Van deze groep kreeg een derde na ontslag uit het ziekenhuis hartrevalidatie. Elke patiënt is daarna gevolgd om de sterfte te vergelijken tussen de groep die wel hartrevalidatie kreeg en de groep die geen hartrevalidatie kreeg. Dit gebeurde over een periode van maximaal vier jaar. Vanwege de verschillen tussen beide groepen – de patiënten in de groep die hartrevalidatie kregen, waren wat jonger en hadden minder ernstige aandoeningen – zijn de cijfers gecorrigeerd, om een eerlijke vergelijking te krijgen. Het lagere risico op overlijden geldt zowel voor oude als voor jonge patiënten. Ook maakt het niet uit of patiënten hartrevalidatie kregen na een hartinfarct, een hartoperatie of een dotterbehandeling en of het instabiele patiënten met acute klachten of stabiele patiënten met chronische klachten betrof. Dit resultaat komt overeen met de uitkomsten in recente Amerikaanse en Canadese studies. ‘Revalideren is dus een van de meest effectieve behandelingen voor hartpatiënten,’ aldus cardioloog dr. Roderik Kraaijenhagen, één van de auteurs van het artikel, opgeleid in het AMC. Hij is voorzitter van de commissie Cardiovasculaire Preventie en Hartrevalidatie van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie. ‘Het is belangrijk dat cardiologen zich daarvan bewust zijn en hun patiënten doorverwijzen voor revalidatie. Dr. Niels Peek, ten tijde van de studie verbonden aan de afdeling Klinische Informatiekunde van het AMC, voegt toe: ‘Dit is de eerste studie die laat zien dat hartrevalidatie niet alleen effectief is bij relatief jonge patiënten met een acuut hartinfarct, maar ook bij ouderen en patiënten met chronische klachten. Juist deze groepen worden nu het minst verwezen naar hartrevalidatie’. Hartrevalidatie is een multidisciplinaire, poliklinische therapie die zich richt op het bevorderen van fysiek, psychisch en sociaal herstel en het verminderen van het risico op een nieuw incident onder leiding van een cardioloog of een revalidatiearts. De revalidatie bestaat uit een combinatie van fysieke training, ontspanningstherapie, begeleiding bij leefstijlveranderingen, optimaliseren van bloeddruk, cholesterolwaarden en andere beïnvloedbare risicofactoren, bevorderen van therapietrouw, voorkomen en behandelen van psychische – en sociale problemen, begeleiding bij werkhervatting en goede educatie van de patiënt over (het voorkomen van) hart- en vaatziekten.
Vrouwen die een zwangerschapsvergiftiging hebben opgelopen moeten eerder getest worden op hart- en vaatziekten. Nu wordt vrouwen aangeraden op hun vijftigste naar de huisarts te gaan voor controle. Maar uit onderzoek UMC Utrecht-arts Gerbrand Zoet blijkt dat deze vrouwen op jongere leeftijd al een grotere kans hebben op bijvoorbeeld een hartinfarct of beroerte. Hij onderzocht de afgelopen drie jaar ruim 160 vrouwen die een zwangerschapsvergiftiging opliepen. Zoet promoveert dinsdag op zijn onderzoek. Hij onderzocht vrouwen in de leeftijd van 45 tot 55 jaar en zag dat bij deze groep het percentage vrouwen met slagaderverkalking een stuk hoger ligt dan bij vrouwen die een normale bevalling hebben gehad. “Bij bijna een derde van de onderzochte vrouwen, 30 procent, was er schade te zien aan hart en vaten. Bij ‘gezonde’ vrouwen is dat slechts 18 procent. Een significant verschil dus dat wordt veroorzaakt door een extreem hoge bloeddruk die vrouwen hebben tijdens een zwangerschapsvergiftiging.” Ook werd tijdens het onderzoek duidelijk dat vijftig procent van de onderzochte vrouwen vettige plaques in de kransslagader had. Zoet: “Die plaques in hun vaten kunnen leiden tot een hartinfarct. Bij gezonde vrouwen van dezelfde leeftijd ligt dit percentage veel lager, bij slechts 7 procent van hen zijn dergelijke vetophopingen zichtbaar in de slagaderen.” Dat vrouwen na een zwangerschapsvergiftiging een grotere kans hebben op een beroerte of hartinfarct was al bekend. Maar er werd vanuit gegaan dat dit pas op latere leeftijd het geval zou zijn. “Het advies voor deze vrouwen is om op je vijftigste naar de huisarts te gaan voor een controle van onder meer de bloeddruk en cholesterol. Alleen in ons onderzoek zagen we dat er op een nog jongere leeftijd al duidelijke schade te zien is”, zegt Zoet. “Vrouwen moeten daarom nog eerder gecontroleerd worden, zodat er eventueel al eerder ingegrepen kan worden door bijvoorbeeld een behandeling met de juiste medicijnen.” Zoet wil het onderzoek nog verder uitbreiden en ook bij vrouwen onder de 40 kijken of ook zij na een zwangerschapsvergiftiging al duidelijke slagaderverkalking hebben. “Kort na een bevalling gaat het natuurlijk al een stuk beter met de moeder. En daarmee werd vaak gedacht dat de aandoening over was, logisch natuurlijk. Alleen nu blijkt wel heel duidelijk dat relatief snel na de bevalling er duidelijke gevolgen zijn van een vergiftiging. We zijn zeer benieuwd op welke leeftijd dit al zichtbaar is.”
Bron: UMC
Patiënten die ernstige afwijkingen hebben aan hun kransslagaders kunnen beter worden geopereerd dan gedotterd. Na een openhartoperatie (bypass) is hun kans om te overlijden aan de vaatziekte aanzienlijk kleiner. Ook krijgen patiënten minder vaak een nieuwe vernauwing of een hartinfarct. Dat blijkt uit onderzoek van onder andere het Erasmus MC, dat online is gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift The Lancet. In Nederland ondergaan jaarlijks ruim 38.000 mensen een dotterbehandeling. Daarbij wordt de vernauwing in de kransslagaders opgeheven door een ballonnetje in de aderen op te blazen en de aderen eventueel te ‘stutten’ met een stent. Een bypassoperatie is veel ingrijpender dan een dotterbehandeling en wordt daarom veel minder vaak (4500 keer per jaar) gedaan. Welke behandeling de patiënt krijgt, hangt af van de ernst van de verstopping. Maar als de arts twijfelt, zal hij eerder kiezen voor een dotterbehandeling. Bij een bypassoperatie plaatst de chirurg een stukje ader (uit bijvoorbeeld het been) om één of meerdere vernauwingen in de kransslagader. Het bloed stroomt dan via een nieuwe route. Een openhartoperatie blijkt de beste optie voor patiënten die ernstige verstoppingen hebben of die vernauwingen hebben op meerdere plekken. ‘’Ze overlijden minder vaak aan een hartinfarct’, zegt Pieter Kappetein, hoogleraar Cardio-thoracale chirurgie in het Erasmus MC. Kappetein onderzocht gedurende vijf jaar 1800 patiënten die uitgebreide vaatafwijkingen hadden en die een operatie of een dotterbehandeling hadden gekregen. Van de patiënten die een operatie hadden ondergaan, overleed 5,3 procent binnen vijf jaar aan een hartinfarct. Bij de mensen die gedotterd waren, was dat 9 procent. Ook hadden de geopereerde patiënten minder vaak nieuwe vernauwingen (zo’n 50% reductie). Van alle patiënten met ernstige verstoppingen is 70 procent beter af na een operatie. Als de verstoppingen minder ernstig zijn, en op bepaalde plekken zitten kan dotteren toch een goede optie zijn. Kappetein benadrukt dat dotteren sowieso een goede behandeling blijft voor patiënten die geen uitgebreide of ingewikkelde verstoppingen hebben.
Er is geen duidelijk bewijs dat het toedienen van metformine, het meest gebruikte geneesmiddel bij de behandeling van diabetes, een beschermend effect heeft op het hart na een acuut hartinfarct. Dit medicijn verbetert de pompfunctie van het hart niet en verkleint ook de beschadiging aan het hart niet. Wel wordt het risico op nieuwe hart- en vaatproblemen iets kleiner. Dat concludeert Chris Lexis, die de rol van metformine onderzocht in de behandeling van patiënten met een hartaanval. Lexis stelt voorop dat een te hoge bloedsuikerspiegel een belangrijke rol speelt in het ontstaan van hart- en vaatziekten, maar dat er nog weinig aandacht voor is voor glucose-regulatie in de huidige behandelrichtlijnen van hartproblemen. Eerder onderzoek heeft gesuggereerd dat metformine, een glucose-verlagend medicijn, een gunstige uitwerking op het hart zou kunnen hebben. De promovendus was benieuwd of het medicijn ook kan helpen om het hart te beschermen direct na een hartaanval. Om die vraag te beantwoorden, bestudeerde Lexis een groep van 380 patiënten die met een acuut hartinfarct in het UMCG werden opgenomen. De helft van hen kreeg na willekeurige selectie metformine toegediend, de andere helft een placebo. Lexis onderzocht vier aspecten: de pompfunctie van het hart, hartspierschade, het risico op nieuwe hart- en vaatproblemen in de toekomst, en de veiligheid van het medicijn in deze specifieke patiëntengroep. Hij concludeert dat metformine de functie van het hart niet verbetert. Ook zorgt metformine niet voor een kleiner litteken na een hartinfarct. Wel vond hij aanwijzingen dat metformine kan helpen om het cardiovasculaire risicoprofiel te verbeteren van hartpatiënten zonder diabetes. Hij pleit daarom voor verder onderzoek dat duidelijk moet maken welke hartpatiënten zonder diabetes toch baat kunnen hebben bij dit middel. Chris Lexis (1985) studeerde Geneeskunde aan de Universiteit van Maastricht. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door ZonMw. Lexis werkt als cardioloog in opleiding in het Martiniziekenhuis en het UMCG.
In de afgelopen jaren is grote vooruitgang geboekt in de behandeling van acute hartinfarcten, dankzij verbeterde procedures tijdens de dotterbehandeling en aanvullende medicatie. Marthe Kampinga bestudeerde de effectiviteit van enkele van deze behandelingen. Een van de behandelingen die Kampinga bestudeerde is de zogeheten trombusaspiratie, waarbij tijdens de dotterbehandeling bloedstolsels uit de aangedane kransslagader worden opgezogen om de doorbloeding van het hartspierweefsel te verbeteren. Een goede doorbloeding is nodig voor het goed functioneren van het hart. Uit het onderzoek van Kampinga bleek dat de aanwezigheid van grote hoeveelheden bloedstolsels ongunstig is voor het herstel van de doorbloeding en dat trombusaspiratie dit verbetert, onafhankelijk van de hoeveelheid bloedstolsels vóór de behandeling. In het tweede deel van haar onderzoek richtte Kampinga zich op biomarkers, meetbare kenmerken in het lichaam die onder andere het risico van een slechtere uitkomst na een hartinfarct kunnen voorspellen. Als de waarde van de biomarkers bij patiënten op een slechte prognose wijst, kunnen zij mogelijk aanvullend worden behandeld. De voorspellende waarde van een van de onderzochte biomarkers blijkt hoger als deze pas enige tijd na de ziekenhuisopname wordt gemeten, in plaats van meteen na de ingreep. Een meting die vier maanden na de dotterbehandeling plaatsvindt, levert volgens Kampinga een beter beeld op van de pompfunctie van de linkerhartkamer en de grootte van het hartinfarct. Marthe Kampinga (1984) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Haar promotieonderzoek vond plaats bij de afdeling Cardiologie van het UMCG, in het kader van Onderzoeksinstituut GUIDE, en werd gefinancierd door het Thoraxcentrum. Kampinga is nu werkzaam als huisarts in opleiding.
Onderzoekers van het UMC Utrecht zijn er in geslaagd om hartstamcellen langdurig op een muizenhart te laten hechten. Ze gebruikten daarvoor een nieuw soort hartweefsel dat gemaakt is in een 3D-printer. Die hechting is essentieel om in de toekomst bij patiënten na een infarct de hartfunctie te herstellen met stamcellen. De resultaten staan deze week online in het vaktijdschrift Biomaterials. Hartstamcellen zijn cellen uit het menselijke hart die uit kunnen groeien tot een functionerende hartspier. Behandeling met dergelijke cellen lijkt veelbelovend bij een hartinfarct of hartfalen, maar het heilzame effect van stamceltherapie bij patiënten is tot nu toe gering. Eén van de grootste problemen is om de cellen in het hart te krijgen en te houden. Onderzoek in het UMC Utrecht richt zich dan ook onder meer op verschillende manieren om dat voor elkaar te krijgen. Onder leiding van Joost Sluijter, medisch bioloog bij de speerpunten Regeneratieve Geneeskunde en Hart- en vaatcentrum, en Roberto Gaetani van de Universiteit van California, San Diego (UCSD), ontwikkelden onderzoekers nu een soort biologische pleister om de cellen op het hart te plakken. Met een 3D-printer werd een mengsel van hyaluronzuur en gelatine opgespoten in 6 laagjes met een dikte van in totaal 500 µm. In deze matrix brachten de onderzoekers menselijke hartstamcellen aan. Een eerste analyse wees uit dat de cellen op dit materiaal goed groeien en zich verder kunnen ontwikkelen. Vervolgens brachten de onderzoekers stukjes materiaal aan op het hart van een muis, waarbij een hartinfarct was opgewekt. Vier weken later zat 90% van de stamcellen nog op het hart. Ook bleek dat de hartjes van muizen die zo behandeld waren minder groot waren. Vergroting van het hart is een normale reactie na een infarct. “We hebben met ons onderzoek laten zien dat dit geprinte biomateriaal de stamcellen goed laat hechten en dat het ook een effect heeft op de grootte van het hart,” zegt Sluijter. “De cellen zaten wel nog grotendeels op de buitenkant van het hart. Nu moeten we op zoek naar een methode om de cellen verder in het hart te laten integreren.” Het uiteindelijke doel van deze 'tissue engineering' is om in de toekomst hartspierweefsel te creëren dat de functie overneemt van het weefsel dat is afgestorven tijdens een hartinfarct. Gaetani R, Feijen DAM, Verhage V, Slaats R, Messina E, Christman, KL, et al. Epicardial application of cardiac progenitor cells in a 3D-printed gelatin/hyalutonic acid patch preserves cardiac function after myocardial infarction. Biomaterials, volume 61, augustus 2015, p. 339–348
Iedereen weet dat roken, vet eten en weinig bewegen slecht zijn voor hart en vaten. Sinds een aantal jaren weten we dat chronische ontsteking, zoals dat bijvoorbeeld bij reuma het geval is, ook in dit rijtje thuishoort. Ook acute ontstekingen kunnen hart- en vaatziektes veroorzaken. Promovendus Wessel Fuijkschot van VUmc heeft de relatie tussen ontsteking en hart- en vaatziekten onderzocht. Fuijkschot: “We zagen in de kliniek dat patiënten met ontsteking in het lichaam, bijvoorbeeld als gevolg van een operatie of een longontsteking, meer kans hebben op het krijgen van een hartinfarct. We vroegen ons af, of zo’n ontsteking een infarct kan uitlokken. In een deel van onze experimenten zagen we daar inderdaad aanwijzingen voor.” Wessel Fuijkschot promoveert op 12 december bij VUmc. Fuijkschot heeft op de eerste plaats gekeken naar ontsteking in aderverkalking. Daarnaast heeft hij gekeken naar de bloedpropjes die ontstaan bij het openscheuren van aderverkalking. Deze propjes sluiten het bloedvat af en veroorzaken een hartinfarct. Zowel in de aderverkalking zelf als in de bloedpropjes blijken opvallend veel ontstekingscellen te zitten. In een aantal gevallen lijken die aantallen beïnvloed te worden door ontsteking in de rest van het lichaam. Fuijkschot vond ook dat er bij het ouder worden meer schadelijke stofjes neerslaan in de kleinste bloedvaatjes van het hart. Dat proces kon in zijn onderzoek geremd worden met anti-ontstekingsstoffen, zoals die in vette vis aanwezig zijn. Fuijkschot: “Al met al vormt dit onderzoek een pleidooi voor aandacht voor ontsteking bij het voorkomen en behandelen van hart- en vaatziekten. Daarmee draagt het bij aan een nieuwe manier van denken in het onderzoek en is het een opstap voor het toepassen van anti-ontstekingsmiddelen bij het voorkomen van hartinfarcten.”
Vrouwen die een zwangerschapsvergiftiging hebben opgelopen moeten eerder getest worden op hart- en vaatziekten. Nu wordt vrouwen aangeraden op hun vijftigste naar de huisarts te gaan voor controle. Maar uit onderzoek UMC Utrecht-arts Gerbrand Zoet blijkt dat deze vrouwen op jongere leeftijd al een grotere kans hebben op bijvoorbeeld een hartinfarct of beroerte. Hij onderzocht de afgelopen drie jaar ruim 160 vrouwen die een zwangerschapsvergiftiging opliepen. Zoet promoveert dinsdag op zijn onderzoek. Hij onderzocht vrouwen in de leeftijd van 45 tot 55 jaar en zag dat bij deze groep het percentage vrouwen met slagaderverkalking een stuk hoger ligt dan bij vrouwen die een normale bevalling hebben gehad. “Bij bijna een derde van de onderzochte vrouwen, 30 procent, was er schade te zien aan hart en vaten. Bij ‘gezonde’ vrouwen is dat slechts 18 procent. Een significant verschil dus dat wordt veroorzaakt door een extreem hoge bloeddruk die vrouwen hebben tijdens een zwangerschapsvergiftiging.” Ook werd tijdens het onderzoek duidelijk dat vijftig procent van de onderzochte vrouwen vettige plaques in de kransslagader had. Zoet: “Die plaques in hun vaten kunnen leiden tot een hartinfarct. Bij gezonde vrouwen van dezelfde leeftijd ligt dit percentage veel lager, bij slechts 7 procent van hen zijn dergelijke vetophopingen zichtbaar in de slagaderen.” Dat vrouwen na een zwangerschapsvergiftiging een grotere kans hebben op een beroerte of hartinfarct was al bekend. Maar er werd vanuit gegaan dat dit pas op latere leeftijd het geval zou zijn. “Het advies voor deze vrouwen is om op je vijftigste naar de huisarts te gaan voor een controle van onder meer de bloeddruk en cholesterol. Alleen in ons onderzoek zagen we dat er op een nog jongere leeftijd al duidelijke schade te zien is”, zegt Zoet. “Vrouwen moeten daarom nog eerder gecontroleerd worden, zodat er eventueel al eerder ingegrepen kan worden door bijvoorbeeld een behandeling met de juiste medicijnen.” Zoet wil het onderzoek nog verder uitbreiden en ook bij vrouwen onder de 40 kijken of ook zij na een zwangerschapsvergiftiging al duidelijke slagaderverkalking hebben. “Kort na een bevalling gaat het natuurlijk al een stuk beter met de moeder. En daarmee werd vaak gedacht dat de aandoening over was, logisch natuurlijk. Alleen nu blijkt wel heel duidelijk dat relatief snel na de bevalling er duidelijke gevolgen zijn van een vergiftiging. We zijn zeer benieuwd op welke leeftijd dit al zichtbaar is.”
Bron: UMC
Acute stress, depressie en angst vergroten de kans op hart- en vaatziekten. Dat stelt hoogleraar Willem Kop op 10 juni in zijn inaugurele rede aan Tilburg University. Kop bracht nieuwe biologische mechanismen in kaart die het verband kunnen verklaren tussen psychologische risicofactoren en hartaandoeningen. Ieder jaar worden er in Nederland meer dan 25.000 mensen in het ziekenhuis opgenomen met een hartinfarct. Acute psychische stress gaat nogal eens aan infarcten vooraf, zoals extreme boosheid, stress en angst. Deze emoties verhogen de belasting van het hart door verhoogde bloeddruk en hartslagfrequentie. Onderzoek van Willem Kop heeft aangetoond dat deze acute emoties ook allerlei biologische processen beïnvloeden, waaronder de bloedstolling en ontstekingsreacties. Dit is een belangrijke bevinding, omdat deze biologische processen het beloop van hartziekte kunnen versnellen. Iemand in stabiele toestand kan toch ineens een hartinfarct krijgen als gevolg van bijvoorbeeld een tijdelijke vernauwing van een kransslagader, een bloedprop of het loslaten van een stukje kransslagaderplaque. Ook langdurige emotionele problemen kunnen het risico op een hartinfarct verhogen, bijvoorbeeld doordat de aderverkalking in de kransslagaders sneller toeneemt. In Nederland zijn de meest onderzochte chronische psychologische risicofactoren depressie, vitale uitputting, angst en persoonlijkheidskenmerken zoals Type D (de "binnenvetter ") en vijandigheid. Daarnaast zijn sociale factoren van belang, waaronder een laag inkomen, weinig opleiding, discriminatie en sociale isolatie. Kop heeft de biologische processen onderzocht die met deze chronische psychosociale risicofactoren samenhangen, zoals bloedstollingsfactoren, ontstekingsreacties en stresshormonen. Het doel van Kops onderzoek is voorbodes van hartfalen vroegtijdig te onderkennen. Het komt te vaak voor dat hartpatiënten tevoren bij de arts of specialist zijn geweest en dat er "niets gevonden " werd. Het moet mogelijk zijn om traditionele risicofactoren (hoge bloeddruk, suikerziekte, verhoogd cholesterol) en gedragsmatige factoren (roken, overgewicht en te weinig lichaamsbeweging) te combineren met nieuwe "biomarkers " en psychologische kenmerken om zo de pati?nten met het hoogste risico op te sporen. Verder is het van groot belang om meer wetenschappelijke kennis te krijgen over hoe lichaam en geest elkaar beïnvloeden. Prof. dr. Willem Johan Kop (1963, Zoetermeer) studeerde in 1988 in Utrecht af in de Psychologische Functieleer en de Klinische Psychologie. Hij promoveerde in 1994 te Maastricht op het proefschrift The predictive value of vital exhaustion in the clinical course after coronary angioplasty. Hij werkte van 1993 tot 2010 in de VS. De oratie vindt plaats in verband met zijn benoeming tot hoogleraar Medische Psychologie en Neuropsychologie aan Tilburg University. Zijn leerstoel Biobehavioral Processes in Health and Disease is ondergebracht bij het Center of Research on Psychology in Somatic diseases (CoRPS), verbonden aan de Tilburg School of Social and Behavioral Sciences. Zijn onderzoek is gefinancierd door the National Institutes of Health en CoRPS. Hij is hoofdredacteur van het vaktijdschrift Psychosomatic Medicine.
Patiënten die ernstige afwijkingen hebben aan hun kransslagaders kunnen beter worden geopereerd dan gedotterd. Na een openhartoperatie (bypass) is hun kans om te overlijden aan de vaatziekte aanzienlijk kleiner. Ook krijgen patiënten minder vaak een nieuwe vernauwing of een hartinfarct. Dat blijkt uit onderzoek van onder andere het Erasmus MC, dat online is gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift The Lancet. In Nederland ondergaan jaarlijks ruim 38.000 mensen een dotterbehandeling. Daarbij wordt de vernauwing in de kransslagaders opgeheven door een ballonnetje in de aderen op te blazen en de aderen eventueel te ‘stutten’ met een stent. Een bypassoperatie is veel ingrijpender dan een dotterbehandeling en wordt daarom veel minder vaak (4500 keer per jaar) gedaan. Welke behandeling de patiënt krijgt, hangt af van de ernst van de verstopping. Maar als de arts twijfelt, zal hij eerder kiezen voor een dotterbehandeling. Bij een bypassoperatie plaatst de chirurg een stukje ader (uit bijvoorbeeld het been) om één of meerdere vernauwingen in de kransslagader. Het bloed stroomt dan via een nieuwe route. Een openhartoperatie blijkt de beste optie voor patiënten die ernstige verstoppingen hebben of die vernauwingen hebben op meerdere plekken. ‘’Ze overlijden minder vaak aan een hartinfarct’, zegt Pieter Kappetein, hoogleraar Cardio-thoracale chirurgie in het Erasmus MC. Kappetein onderzocht gedurende vijf jaar 1800 patiënten die uitgebreide vaatafwijkingen hadden en die een operatie of een dotterbehandeling hadden gekregen. Van de patiënten die een operatie hadden ondergaan, overleed 5,3 procent binnen vijf jaar aan een hartinfarct. Bij de mensen die gedotterd waren, was dat 9 procent. Ook hadden de geopereerde patiënten minder vaak nieuwe vernauwingen (zo’n 50% reductie). Van alle patiënten met ernstige verstoppingen is 70 procent beter af na een operatie. Als de verstoppingen minder ernstig zijn, en op bepaalde plekken zitten kan doteren toch een goede optie zijn. Kappetein benadrukt dat dotteren sowieso een goede behandeling blijft voor patiënten die geen uitgebreide of ingewikkelde verstoppingen hebben.
In het UMC Utrecht is voor het eerst bij patiënten met hartfalen een pacemaker met behulp van driedimensionaal beeld geïmplanteerd. Cardiologen verwachten dat door deze nieuwe techniek een pacemaker bij véél meer patiënten met hartfalen dan tot dusver effectief zal zijn en kan leiden tot minder ziektelast en sterfte. Cardiale resynchronisatietherapie (CRT) is een behandeling voor patiënten met hartfalen, waarbij een speciaal type pacemaker er met drie stimulatiedraden ervoor zorgt dat de pompkracht van het hart verbetert. Iedere hartslag wordt ondersteund door twee gelijktijdige prikkels aan de rechter- en de linkerhartkamer. Hierdoor trekken de kamers tegelijkertijd samen en stroomt er meer bloed naar de weefsels waardoor deze beter kunnen functioneren. Bij de plaatsing van een CRT is het belangrijk dat de cardioloog de stimulatiedraden exact op de juiste plaats legt. Echter, de plaatsing van de draad bij de linkerkamer is complex door de anatomie van de bloedvaten van het hart, de aanwezigheid van bindweefsel na een hartinfarct en/of de locatie van de nervus phrenicus, een zenuw die vlak bij het hart naar het middenrif loopt. Op dit moment wordt de stimulatiedraad bij de linkerhartkamer in 30 tot 45 procent van de gevallen niet goed geplaatst, waardoor patiënten minder of geen baat bij deze behandeling hebben. In het UMC Utrecht is eind 2016 onder leiding van cardioloog dr. Mathias Meine een studie gestart met als doel een optimale beeldgestuurde plaatsing van CRT’s te ontwikkelen. In deze studie hebben de afgelopen weken de eerste 5 patiënten op deze nieuwe wijze met succes een CRT gekregen. De cardioloog had hierbij hulp van een gedetailleerd real-time 3D-kleurenbeeld van de vaten van het hart en de katheter waarmee de geleidingsdraad wordt geplaatst, samen met essentiële informatie vanuit een MRI-scan. Op deze wijze kon de stimulatiedraad veilig worden geplaatst op een deel van de linkerhartkamer. Hier is de meeste geleidingsvertraging om het best mogelijke therapie-effect te bereiken. Mathias Meine zegt: “Nu we de verschillende gebieden van het hart optimaal in beeld kunnen brengen, zal door een nauwkeuriger plaatsing van de stimulatiedraden bij meer patiënten de pacemaker in één keer goed werken. Ook duurt de procedure minder lang omdat we de draden direct op de juiste plekken kunnen plaatsen. Dit is een groot voordeel voor de patiënten én voor de zorgverlener: de procedure is korter en eenvoudiger, de röntgenstralingsbelasting neemt af, en het resultaat is beter. Hierdoor verbeteren de klinische vooruitzichten en de kwaliteit van leven, én worden er aanzienlijke kosten bespaard.” Het 3D-kleurenbeeld wordt samengesteld met geoctrooieerde software die is ontwikkeld door UMC Utrecht spin-off CART-Tech B.V. De MRI-scan geeft naast het gebied waar de geleidingsvertraging bestaat ook aan waar de electrodedraden in ieder geval níet moeten worden geplaatst zoals vlak bij de plek van een doorgemaakt hartinfarct of nabij de nervus phrenicus. Hartfalen Volgens de Hartstichting krijgen in Nederland elk jaar meer dan 25.000 mensen de diagnose hartfalen. Hartfalen kan worden veroorzaakt door bijvoorbeeld een hartinfarct, hoge bloeddruk of hartritmestoornissen. Er zijn bijna 142.000 mensen met hartfalen in Nederland, waarvan 85 procent ouder is dan 65 jaar. Jaarlijks sterven er bijna 7.000 patiënten aan de gevolgen van deze aandoening. Ongeveer 35 procent van de patiënten komt in aanmerking voor een CRT.
Bron: UMC
Vaatwand muis herstelt binnen één week. Een behandeling met lichaamseigen nanodeeltjes herstelt in een week bloedvaten die zijn aangetast door aderverkalking. Het is de eerste keer dat dit soort nanodeeltjes zijn gebruikt om medicijnen precies op de plek af te leveren waar de bloedvaten zijn aangetast. Onderzoekers van het AMC en de Icahn School of Medicine, Mount Sinai in New York hopen hiermee binnen een aantal jaren een behandeling op het spoor te zijn voor patiënten met een hoog risico op een hartinfarct. De resultaten van de experimenten in muizen zijn vandaag gepubliceerd in Nature Communications. Aderverkalking ontstaat doordat cholesterol zich in de vaatwand ophoopt en plaques vormt. Dit trekt vervolgens ontstekingscellen uit het bloed aan die zich daar nestelen en vermenigvuldigen. Uiteindelijk kunnen de ontstekingscellen de plaque verzwakken en bestaat de kans dat deze scheurt. Gebeurt dit inderdaad dan wordt de bloedbaan acuut afgesloten: een infarct. Een gezond dieet en voldoende beweging verkleinen de kans hierop, net als medicijnen, zoals statines, die het cholesterolgehalte in toom houden. Dit is niet voldoende om een hartinfarct in alle gevallen te voorkomen. Arts-onderzoeker Raphaël Duivenvoorden en hoogleraar nanotechnologie Willem Mulder van het AMC kwamen op het idee te kijken of lichaamseigen zeer kleine nanodeeltjes medicijnen naar de plaques kunnen brengen om daar hun heilzame werk te doen. De onderzoekers gebruikten nanodeeltjes bestaande uit moleculen HDL,het zogenoemde goede cholesterol, als kruiwagen voor het medicijn. Dat is een lichaamseigen stof die accumuleert in de plaques. 'We hebben een statine in dat deeltje verpakt en dat bij muizen ingespoten met veel plaques in de bloedvaten.' De resultaten overtroffen de verwachtingen. De onderzoekers zagen dat het medicijn in de plaques kwam en daar de ontstekingsactiviteit, zoals verwacht, lamlegde. ‘Binnen zeven dagen waren de bloedvaten van de muizen weer min of meer hersteld.’ De onderzoekers gaan door op deze veelbelovende nieuwe weg. Een belangrijke vraag is hoe lang dit effect aanhoudt. ‘We hopen lang. Deze methode vereist dat het middel in de bloedbaan wordt ingespoten, dus deze behandeling kun je niet langdurig gebruiken zoals tabletten.’ De onderzoekers kijken ook of ze medicijnen met minder bijwerkingen, kunnen gebruiken om ontstekingen te remmen, en zo een optimale combinatie te vinden. Uiteindelijk willen de onderzoekers het middel in patiënten beproeven. Bij hen moet worden aangetoond dat de kans op een hartinfarct daalt. ‘Maar eerst moet duidelijk zijn dat het nieuwe middel veilig in mensen kan worden gebruikt. Al met al zal het nog jaren duren voordat er een praktische therapie is voor patiënten.’
Hart- en vaatziekten zijn een van de meest voorkomende oorzaken van sterfte in geïndustrialiseerde landen. Promovenda Annelieke Roest toont aan dat angst gerelateerd is aan een verhoogd risico op het ontwikkelen van coronaire hartziekten en een ongunstige hartprognose in hartinfarctpatiënten. Deze associatie lijkt bovendien onafhankelijk te zijn van de invloed van traditionele cardiovasculaire risicofactoren en depressie. In Nederland veroorzaken hartziekten ongeveer een derde van de sterfgevallen per jaar. Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat er een relatie bestaat tussen psychologische factoren zoals stress en depressie en de ontwikkeling van hartziekten. Roest bekeek twintig wetenschappelijke studies waarin 250.000 mensen gemiddeld 11 jaar werden gevolgd. Uit deze studies samen bleek dat mensen die angstig waren bij de start van het onderzoek, ruim een kwart hoger risico hadden op het ontwikkelen van een hartaandoening in vergelijking met niet angstige mensen. Ook werd bij angstige mensen een verhoogd risico van bijna 50% gevonden op overlijden aan een cardiovasculaire oorzaak. Daarnaast vond Roest dat in twaalf studies van in totaal 5750 patiënten met een hartinfarct, de patiënten die zeer angstig waren een 36% verhoogd risico hadden op het krijgen van een nieuw infarct of te komen te overlijden. Ook liet ze in een andere studie met Nederlandse hartinfarctpatiënten zien dat patiënten die een gegeneraliseerde angststoornis hadden, een bijna twee keer verhoogd risico hadden om opnieuw in het ziekenhuis opgenomen te worden vanwege een hartziekte, of te overlijden. Deze studies laten zien dat er een duidelijk verband bestaat tussen angst en het ontwikkelen van hartziekten in het algemeen en cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit in hartpatiënten. Annelieke Roest (Eindhoven, 1985) studeerde Medische Psychologie aan Tilburg University. Momenteel is ze werkzaam als postdoc onderzoeker bij het Universitair Medisch Centrum Groningen.
LUMC-onderzoekers hebben moleculaire schakelaars ontdekt die een centrale rol spelen bij het herstel van de doorbloeding. Wanneer zij deze micro-RNA’s in proefdieren blokkeerden, nam de bloedstroom beduidend toe. “Dit biedt perspectief op behandeling van een slechte doorbloeding, zoals bij diabetes of na een hartinfarct." Micro-RNA’s werken als een soort lichtdimmers. Het zijn kopieën van erfelijk materiaal die invloed hebben op de hoeveelheid eiwitten in de cel. Is er te veel van een specifiek eiwit dan binden ze zich aan het bijbehorende boodschapper-RNA en wordt de boodschap ‘maak dit eiwit’ niet meer afgelezen. Universitair docent dr. Yaël Nossent en hoogleraar Vaatbiologie Paul Quax van de afdeling Heelkunde van het LUMC hebben nu met hun onderzoeksteam een aantal cruciale micro-RNA’s gevonden die de doorbloeding en de vaatwandverandering beïnvloeden. Op hetzelfde chromosoom De onderzoekers ontdekten de micro-RNA’s met een nieuwe methode, de zogenoemde reverse target prediction. “Normaliter kijk je welke micro-RNA’s in een bepaald weefsel actief zijn, in dit geval in de veranderende bloedvaten. En dan hoop je ook de micro-RNA’s te vinden die betrokken zijn bij doorbloeding en vaatwandverandering”, aldus Nossent. “Wij bewandelden de omgekeerde weg. We brachten eerst 197 eiwitten in kaart die bij doorbloeding en vaatwandverandering betrokken zijn, en keken dan welke micro-RNA’s deze eiwitten kunnen afremmen.’’ Dat leverde 154 micro-RNA’s op, waarvan er 60 tot 70 een centrale rol leken te spelen. Zij sturen heel veel eiwitten tegelijk aan. Daarbij vielen 27 micro-RNA’s op: hiervan was nog niet bekend dat ze bij doorbloeding en vaatwandverandering waren betrokken en hun genen liggen allemaal op hetzelfde stukje chromosoom. “We vermoedden dat zij een belangrijke groep vormen”, aldus Nossent. Dat blijkt inderdaad het geval. De onderzoekers selecteerden vier van deze 27 micro-RNA’s. Bij muizen lukte het om met behulp van zogenoemde Gene Silencing Oligonucleotides (GSO’s) deze vier micro-RNA’s te remmen. De doorbloeding nam 2 keer zo snel toe als bij muizen die niet waren behandeld of remmers kregen die niet hoorden bij deze 4 micro-RNA’s. Remming van de vier micro-RNA’s lijkt dus een effectieve methode om de doorbloeding te stimuleren. “Deze behandeling lijkt interessant voor mensen met een slechte doorbloeding, zoals diabetespatiënten of mensen die een hartinfarct hebben gehad”, aldus Quax. Verder onderzoek moet uitwijzen of de methode ook toepasbaar is bij mensen. Het ontwikkelen van een eventueel medicijn gebeurt niet in het LUMC. "Daarvoor hebben we de faciliteiten niet. Bovendien ligt de kracht van het LUMC op dit terrein bij basaal onderzoek’’, aldus de hoogleraar. De onderzoekers hebben wel voor 54 micro-RNA’s, die betrokken zijn bij doorbloeding en vaatwandvorming, patent aangevraagd. De volgende stap is nu om de farmaceutische industrie te interesseren voor de ontwikkeling van geneesmiddelen die deze micro-RNA’s afremmen.
Een behandeling met een hoge dosering Erytropoietine (Epo, de stof die in de wielrennerij zo omstreden is) heeft mogelijk een beschermende werking na een hartinfarct. Dat blijkt uit onderzoek van promovenda Anne Belonje (Rijksuniversiteit Groningen). Door toediening van Epo vermindert het aantal ongewenste voorvallen na een infarct, zo blijkt. Het onderzoek van Belonje betreft een studie uitgevoerd in meerdere Nederlandse ziekenhuizen. Hierbij werden in totaal 529 patiënten na een succesvolle dotterbehandeling voor een eerste hartinfarct behandeld met een eenmalige hoge dosering Epo. De pompfunctie werd zes weken na het infarct gemeten. Hoewel de pompfunctie niet significant beter was bij patiënten die met Epo werden behandeld, kwamen er bij deze groep minder ongewenste voorvallen voor. Deze conclusie is hoopgevend. De behandelmethode moet echter nog nader getoetst worden, voor ze op grote schaal kan worden toegepast.
Uit grootschalig onderzoek van het Universitair Medisch Centrum Utrecht blijkt dat het gelijktijdig gebruik van de bloedplaatjesremmer Plavix en twee maagzuurremmers (omeprazol en esomeprazol) niet per definitie schadelijk is. Patiënten met maagzuurremmers blijken vantevoren al zieker zijn. De resultaten zijn vorige week gepubliceerd in het tijdschrift The American Journal of Gastroenterology. De uitkomst van dit onderzoek staat haaks op de richtlijn die huisartsen en specialisten hanteren. "Dat betekent dat patiënten goed werkende middelen wordt onthouden", aldus hoofdonderzoeker prof.dr. Peter Siersema van het UMC Utrecht. Patiënten die een hartinfarct hebben gehad krijgen vaak clopidogrel (Plavix) om de vorming (slag)aderverkalking en een nieuw hartinfarct te voorkomen. Het medicijn vergroot echter de kans op maagbloedingen, vandaar dat deze patiënten vaak ook maagzuurremmers ontvangen. Artsen van het UMC Utrecht analyseerden met terugwerkende kracht gezondheid en medicijngebruik van vier miljoen Nederlanders. Ruim 19.000 mensen gebruikten Plavix en bijna 6.000 daarvan combineerden dat met maagzuurremmers. De gezondheid van patiënten die Plavix en maagzuurremmers combineerden was inderdaad slechter dan Plavix-gebruikers. Ze hadden meer kans op maagproblemen en ze kampten vaker met hart- en vaatziekten. Maar zeer waarschijnlijk ligt dat niet aan de combinatie van Plavix en de maagzuurremmers. De onderzoekers van het UMC Utrecht suggereren dat het gebruik van maagzuurremmers een aanwijzing is voor een slechtere gezondheid. Patiënten die Plavix en maagzuurremmers combineren blijken vantevoren al zieker te zijn dan alleen Plavixgebruikers. Ze gebruiken meer andere medicijnen, hebben al vaker maagzweren gehad en hebben vaker andere cardiovasculaire aandoeningen. Bovendien stond dit effect los van het type maagzuurremmer. Er werd geen verschil gevonden tussen de verschillende typen maagzuurremmers. Dat maakt het onwaarschijnlijk dat omeprazol en esomeprazol specifiek de werking van Plavix verminderen. Het ligt meer voor de hand dat maagzuurremmers hier geen verslechterende rol in spelen. Al lang bestaat discussie over de vraag of dit de werking van Plavix verslechtert, maar resultaten van wetenschappelijk onderzoek zijn tegenstrijdig. Maar het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), dat zich baseert op de KNMP, de vakvereniging van apothekers en het EMEA (European Medicine Agency), concludeerde dat maagzuurremmers omeprazol (Losec) en esomeprazol (Nexium) de werking van Plavix verminderen. De Utrechtse onderzoekers vragen zich af of dit standpunt wellicht herzien moet worden in het licht van hun recente onderzoek.
Het eiwit galectine-3 blijkt betrokken te zijn bij de ontwikkeling van hartfalen en is met behulp van natuurlijke suikers uit groente en fruit te remmen. Dat concludeert Rogier van der Velde met zijn proefschrift over dit eiwit. Bovendien toont hij aan dat de concentratie van dit eiwit in het bloed de ontwikkeling van hartfalen in de toekomst kan voorspellen. Hartfalen kan ontstaan door littekenvorming na een hartinfarct: bij herstel van het hart na een infarct vormt zich littekenweefsel op het hart, wat de hartfunctie doet verslechteren. Ook hoge bloeddruk en eiwitverlies in de urine houden verband met het ontstaan van hartfalen. Van der Velde toont in zijn proefschrift aan dat de hoeveelheid galectine-3 in het bloed toeneemt na een hartinfarct, en dat dit mogelijk een belangrijke rol speelt in het ontstaan van littekenweefsel. Ook toont hij aan dat een hoge bloeddruk en eiwitverlies in de urine belangrijke voorspellers zijn voor een stijging van galectine-3 in het bloed. Van der Velde concludeert dat herhaaldelijk meten van galectine-3 kan helpen bij het voorspellen van de ontwikkeling van hartfalen bij gezonde personen. Bovendien toont hij aan dat suikers uit fruit en groentes de effecten van galectine-3 remmen. Het concept van galectine-3 remming kan in de toekomst mogelijk een rol spelen bij de ontwikkeling van nieuwe medicijnen voor patiënten met hartfalen. Rogier van der Velde (1984) studeerde Life Science & Technology en Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn onderzoek maakt deel uit van het onderzoeksprogramma CardioVascular Centre van onderzoekstinstuut GUIDE van het UMCG. Het onderzoek werd gefinancierd door de hartstichting en een Veni-beurs van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Van der Velde werkt als arts-assistent Cardiologie in de Isala klinieken in Zwolle.
Bron: RUG
Patiënten met kransslagaderverkalking hebben de afgelopen twintig jaar steeds betere vooruitzichten na een dotterbehandeling. Dit geldt met name voor patiënten die zo’n behandeling ondergaan na een acuut hartinfarct. Dat is één van de conclusies van het promotieonderzoek van Marieke Fokkema. Zij maakte voor haar onderzoek onder andere gebruik van een Zweedse landelijke registratiestudie. Fokkema concludeert dat de groep patiënten die een dotterbehandeling ondergaan de afgelopen twintig jaar erg veranderd is, net als de risico’s die zij lopen. Zo nam de gemiddelde leeftijd van patiënten toe, en werden zij vaker behandeld in een situatie waarin acuut moet worden ingegrepen, dan bij stabiele vaatproblemen. Technische, procedurele en farmaceutische ontwikkelingen zorgen bovendien voor betere klinische uitkomsten na een dotterbehandeling. Voor hartinfarctpatiënten, zo concludeert de promovenda, blijkt een snelle behandeling in de eerste uren na het optreden van symptomen cruciaal. Wanneer patiënten later behandeld worden, hebben zij aanzienlijk slechtere vooruitzichten op een goed herstel. Marieke Fokkema (Rotterdam, 1986) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Cardiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en participeerde in onderzoeksinstituut GUIDE. Het onderzoek werd deels gefinancierd met een MD/PhD-beurs van de Junior Scientific Masterclass van het UMCG. Fokkema volgt een vooropleiding Interne Geneeskunde bij het Martiniziekenhuis in Groningen.
In klinische onderzoeken naar cardiale effecten bij het gebruik van strontiumranelaat (Protelos/Osseor) voor de behandeling van osteoporose (botontkalking) is een verhoogd risico op een hartinfarct waargenomen. Het gebruik van strontiumranelaat is nu beperkt tot het behandelen van ernstige osteoporose bij postmenopauzale vrouwen met een hoog risico op fracturen ter vermindering van het risico van wervel- en heupfracturenen bij mannen met een verhoogd risico op fracturen. Om het risico op hartinfarct tot een minimum te beperken is de productinformatie aangepast. Er zijn beperkingen van de indicaties opgenomen en nieuwe contra-indicaties zijn toegevoegd met waarschuwingen en een aanbeveling voor voorschrijvers om de beslissing om strontiumranelaat voor te schrijven te baseren op een evaluatie van de totale risico's voor de individuele patiënt. Dit schrijft de firma Servier Nederland Farma B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar apothekers, ziekenhuisapothekers, huisartsen, internisten, reumatologen, orthopeden en geriaters. Strontiumranelaat wordt gebruikt voor de behandeling van ernstige osteoporose (botontkalking) bij postmenopauzale vrouwen met een hoog risico op fracturen ter vermindering van het risico op wervel- en heupfracturen en bij mannen met een verhoogd risico op fracturen. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ op de hoogte gebracht.
In klinische onderzoeken naar cardiale effecten bij het gebruik van strontiumranelaat (Protelos/Osseor) voor de behandeling van osteoporose (botontkalking) is een verhoogd risico op een hartinfarct waargenomen. Het gebruik van strontiumranelaat is nu beperkt tot het behandelen van ernstige osteoporose bij postmenopauzale vrouwen met een hoog risico op fracturen ter vermindering van het risico van wervel- en heupfracturenen bij mannen met een verhoogd risico op fracturen. Om het risico op hartinfarct tot een minimum te beperken is de productinformatie aangepast. Er zijn beperkingen van de indicaties opgenomen en nieuwe contra-indicaties zijn toegevoegd met waarschuwingen en een aanbeveling voor voorschrijvers om de beslissing om strontiumranelaat voor te schrijven te baseren op een evaluatie van de totale risico's voor de individuele patiënt. Dit schrijft de firma Servier Nederland Farma B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar apothekers, ziekenhuisapothekers, huisartsen, internisten, reumatologen, orthopeden en geriaters. Strontiumranelaat wordt gebruikt voor de behandeling van ernstige osteoporose (botontkalking) bij postmenopauzale vrouwen met een hoog risico op fracturen ter vermindering van het risico op wervel- en heupfracturen en bij mannen met een verhoogd risico op fracturen. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ op de hoogte gebracht.
In dit proefschrift wordt de waarde van cardiale CT scans in patiënten met pijn op de borst onderzocht. Deze techniek beeldt kransslagvaten af op een patiëntvriendelijke manier. De voorspellende waarde voor toekomstige hartinfarcten en dotterbehandelingen blijkt hoger dan die van andere technieken, zoals een inspanningstest. Naast het aantonen van vernauwingen wordt ook de vaatwand afgebeeld. Aangetoond wordt dat het afbeelden van deze vaatwand belangrijke informatie biedt, waarmee toekomstige hartinfarcten nog beter kunnen worden voorspeld. Het is nu mogelijk om kransslagvaten en aderverkalking in groter detail te bekijken. Hoog risico patiënten, die wellicht agressievere medicamenteuze behandeling verdienen, kunnen daardoor beter worden opgespoord.
Tweedejaars geneeskundestudent Bastiaan van Dijk (20) deed dit jaar mee aan het Honours College Geneeskunde, een programma voor bovengemiddeld getalenteerde en gemotiveerde geneeskundestudenten in het LUMC. Bastiaan van Dijk interviewde hartstamcelonderzoeker dr. Anke Smits en schreef het winnende verslag dat hieronder te lezen is. Wetenschap is de motor van de geneeskunde. Vooruitgang wordt mede mogelijk gemaakt door het werk van vele onderzoekende geesten, onder wie de wetenschappers van het LUMC. Eén van hen is Anke Smits. Zij doet aan de afdeling Moleculaire Celbiologie onderzoek naar hartstamcellen. Het ultieme doel: patiënten beter maken. In kader van het Honours College Geneeskunde van het LUMC kreeg ik de gelegenheid mevrouw Smits te interviewen over haar carrière en de vorderingen in haar zeer interessante vakgebied. Toen Smits in 2004 aan haar onderzoek naar hartstamcellen begon, was het vakgebied nog helemaal nieuw. “We wisten eigenlijk nog niet eens wat een stamcel in het hart precies deed.” Sindsdien is er een enorme lading aan kennis bijgekomen. “Ik vond het leuk dat je het kon zien groeien”, vertelt Smits. Voor het onderzoek werden hartstamcellen geïsoleerd uit mensenharten. Op een gegeven moment was het onderzoek zo ver gevorderd dat het lukte om kloppende cellen te kweken, in een bakje. Vervolgens werd geprobeerd de stamcellen te injecteren in het beschadigde hart van muizen die een hartinfarct hadden gehad. Er trad meetbaar herstel op. Dit alles ging uiteraard niet vanzelf. De nodige hindernissen moesten eerst genomen worden. Volgens Smits moet een onderzoeker om deze reden niet alleen nieuwsgierig en creatief zijn, maar ook goed tegen teleurstellingen kunnen. “Bijna niks gaat in één keer goed. Vooral als je iets heel erg graag wilt weten kan dat ontzettend veel energie kosten.” Ook het verkrijgen van financiering voor wetenschappelijk onderzoek is een uitdaging. “Voor mijn Rubiconbeurs1 moest ik heel goed duidelijk maken waarom ik nou juist dát onderzoek in dát lab wilde gaan doen en wat ik er zou kunnen leren.” Ook is het belangrijk om een cv te hebben dat goed op orde is. “Het is goed om al tijdens je promotie goed te publiceren.” Volgens Smits heeft deze prikkeling om veel te publiceren zeker een aantal voordelen. “Je leert beter hoe je een artikel schrijft, hoe je commentaar van reviewers moet verwerken en hoe je je eigen werk op waarde kunt schatten. Publiceren is een belangrijk onderdeel van wat je moet leren als promovendus.” Er zijn echter ook nadelen aan verbonden. “Verplicht publiceren voor promoties kan ook leiden tot heel veel kleine, makkelijke onderzoeken. De afweging die sommigen maken om het onderzoek simpel te houden kan ten koste gaan van misschien wel grotere, belangrijkere ontdekkingen.” Bij mevrouw Smits zelf duurde het wat langer dan gewenst voordat ze kon publiceren. “Het ging aanvankelijk erg langzaam.” Maar toen ze eenmaal begon te publiceren, kwam het onderzoek in een stroomversnelling. Toen in 2009 haar promotie een feit was, wilde ze het onderzoek naar hartstamcellen niet achter zich laten: “Ik wilde dit niet uit mijn handen laten vallen. Onderzoek is nooit klaar, er waren nog zo veel vragen.” Daarom besloot Smits verder te gaan op het gebied van hartstamcellen. Ze koos ervoor om, met haar Rubiconbeurs1, twee jaar in Engeland te gaan werken. Een beperking waar ze tijdens haar eigen onderzoek tegenaan liep, was dat het niet lukte om het type hartstamcel dat haar onderzoeksgroep gebruikte terug te vinden in de muis. “We konden dus niet kijken welke rol zo’n cel normaal gesproken bij het herstel speelt.” De onderzoekers in Engeland met wie Smits ging samenwerken konden dat wel. Zij gebruikten namelijk een bepaald type muizenhartstamcel dat wel in het muizenhart te identificeren was. Sinds kort is ze, nu met een Venibeurs2, weer terug bij het LUMC. Ze wil de twee typen hartstamcellen die ze onderzocht heeft met elkaar vergelijken. Ook wil ze op zoek gaan naar de mogelijkheden om herstel van het hartspierweefsel lokaal te stimuleren, dus in het hart zelf. “Dan hoeven we de cellen niet eerst uit het hart te halen en te kweken, wat nogal bewerkelijk is. Voor patiënten zou dat in de toekomst ook een betere optie zijn.” Overigens werkt Smits nog steeds samen met de groep uit Engeland. Internationale samenwerking wordt erg belangrijk gevonden in de medische wetenschap en dat is niet voor niets zo. “In het buitenland kan gewoon bepaalde expertise zitten die je zelf niet hebt.” Voorlopig wil mevrouw Smits zich dus richten op herstel vanuit het hart zelf. “Het ultieme doel is natuurlijk: patiënten beter kunnen maken.” Ook dit is een voorbeeld van een situatie in de wetenschap waarbij veel geduld vereist is. Onderzoek verloopt namelijk in stapjes. “Het eerste doel is een manier te vinden om de stamcellen die aan de buitenkant van het hart zitten ertoe aan te zetten naar het infarctgebied te migreren en daar voor herstel te zorgen.” De volgende stap die Smits wil maken is het bedenken van een middel dat gebruikt kan worden om bijvoorbeeld bij hartoperaties voor sneller herstel te zorgen. “Ik denk niet dat het realistisch is om te denken dat je het littekenweefsel dat ontstaat bij een hartinfarct volledig kunt vervangen door kloppende cellen. Realistisch gezien wil je gewoon iets vinden dat in ieder geval bijdraagt aan herstel en waardoor patiënten zich beter gaan voelen.” De eerste klinische toepassingen van dit onderzoek zullen echter nog even op zich moeten laten wachten. “Je wilt niet zomaar van muizen overstappen naar patiënten. Er moeten wel hele harde bewijzen zijn om zo’n overstap te maken.” Voordat het zover is, moeten er overigens nóg een aantal tussenstappen gemaakt worden. “Het moet dan bijvoorbeeld eerst nog in grotere proefdieren gedaan worden en de mogelijke bijwerkingen moeten eerst bekeken worden.” Toch is bij het onderzoek van mevrouw Smits de mogelijkheid van een klinische toepassing redelijk zichtbaar in vergelijking met ander onderzoek op de afdeling moleculaire celbiologie. En dat is ook één van de dingen die dit onderzoek zo interessant maken. “Wat mij altijd zo heeft getrokken, is dat je ziet dat het onderzoek richting de patiënt gaat.”
Onderzoekers van het AMC hebben sterke aanwijzingen gevonden dat één bepaald gen een voorspeller kan zijn van hartritmestoornissen na een infarct. Dat maken zij bekend in een artikel in het toonaangevende wetenschappelijk tijdschrift Nature Genetics. Plotselinge hartdood door hartritmestoornissen is verantwoordelijk voor een kleine 20 procent van de sterfgevallen in de VS en Europa. Er lijkt een sterk verband te bestaan tussen een afwijking op chromosoom 21 en het optreden van levensbedreigende hartritmestoornissen tijdens een acuut hartinfarct. Dat schrijven AMC-onderzoekers Connie Bezzina (moleculair geneticus) en Arthur Wilde (cardioloog) in een artikel in Nature Genetics dat op 11 juli online is gepubliceerd. De afdeling Experimentele Cardiologie van het Hartfaalcentrum van het AMC doet al langer onderzoek naar de genetische achtergronden van plotselinge hartdood, met financiële ondersteuning van onder andere de Nederlandse Hartstichting. Zo is Bezzina "established investigator" van de Hartstichting. Cardiovasculaire aandoeningen eisen wereldwijd zeven miljoen levens per jaar. Plotselinge hartdood is verantwoordelijk voor zo"n twintig procent van alle natuurlijke sterfgevallen van volwassenen. Vandaar dat er een wereldwijde jacht gaande is op de genetische achtergronden van hart- en vaatziekten. Uit eerder onderzoek naar de genetica van het hartritme kwamen al duidelijke aanwijzingen naar voren dat een genetische component een rol speelt bij de kans op plotselinge hartdood tijdens een hartinfarct. Het zou veel gezondheidswinst opleveren als het mogelijk zou zijn op grond van een genetisch profiel de kans op ritmestoornissen (aritmie) in te schatten. Connie Bezzina heeft nu onderzocht welke genetische factoren die kans beïnvloeden. Daarvoor werd een zogenaamde genome-wide association analyse uitgevoerd. Bij een grote groep patiënten met deze specifieke hartritmestoornissen, verzameld vooral in Amsterdam (AMC) en Eindhoven (Catharina Ziekenhuis), is onderzocht of er verbanden gevonden kunnen worden tussen het optreden van aritmie en verschillen in het DNA. Het AMC-onderzoek lijkt uit te wijzen dat chromosoom 21q21 betrokken is bij hartritmestoornissen. Op dit chromosoom ligt een gen dat mogelijk een rol speelt bij de respons op virusinfecties. Het lijkt indirect de elektrische prikkelgeleiding in het hart te beïnvloeden. "Dit is een opwindende ontdekking", zegt Bezzina. "Het leidt tot interessante gedachten en dit geeft nieuwe richting aan verder onderzoek." "Er zullen vast meer genetische factoren zijn", aldus Bezzina, "maar dit is de eerste keer dat zo duidelijk is aangetoond welk gen een rol speelt bij ritmestoornissen. Dit is de plek waar verder onderzoek zich op zal richten. Ook het achterliggende mechanisme moeten we verder gaan uitpluizen." Pas als daar meer duidelijkheid over komt, zal het mogelijk zijn om medicijnen te ontwikkelen die de ritmestoornissen kunnen voorkomen
Het onderzoek van Bezzina c.s. is financieel ondersteund door de Nederlandse Hartstichting, de Leducq Foundation, het Center for Translational Molecular Medicine en het Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland (ICIN).
Xiaofei Li: ‘The vulnerable plaque: From plaque instability towards thrombus instability’. Bepaalde bestanddelen in plaques dragen bij aan de instabiliteit ervan. Het instabiel worden is een voorbode van een totale afsluiting van de kransslagader, populair gezegd tot een hartinfarct. Li toont onder meer aan dat het gebruik van antistollingsmiddelen om een hartinfarct te voorkomen, kan leiden tot meer bloedingen in de plaques in de kransslagader. Dit zet verdere vraagtekens in de lange discussie over de veiligheid van deze geneesmiddelen. Promotores: prof. dr. R.J. de Winter en prof. dr. A.C. van der Wal
In de afgelopen tien jaar is de behandeling van hartpatienten uit Rotterdam en omstreken sterk verbeterd. Op dit moment blijken zij vrijwel optimaal te worden behandeld met medicijnen, vooral cholesterolverlagers. Ook speelt mee dat het aantal rokers is gedaald van 30% naar 15%. Naar schatting scheelt deze aanpak zeker 250 Nederlandse sterfgevallen per jaar. Dit blijkt uit onderzoek van Rotterdamse cardiologen. Zij hebben hun resultaten gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift van Geneeskunde. Jaap Deckers, cardioloog in het Erasmus MC: "Uit ons onderzoek blijkt onder andere dat de huidige hartpatiënt ouder wordt dan tien jaar geleden. Het lukt tegenwoordig beter om te voorkomen dat deze patiënten sterven aan hun hart- en vaatziekte. Het aantal patiënten dat overlijdt als gevolg van een hart- en vaatziekte is met zo"n 1.000 gevallen per jaar omlaag gebracht. Een belangrijke oorzaak daarvoor ligt in de verbeterde behandeling met medicijnen. Zo gebruiken tegenwoordig negen op de tien hartpatiënten medicijnen om het cholesterolgehalte omlaag te brengen. Dat werpt zijn vruchten af. Bovendien is het aantal hartpatiënten dat rookt gedaald van meer dan 30% naar 15%. Dat levert ook belangrijke gezondheidswinst op voor hartpatiënten. Tien jaar geleden telde Nederland ten opzichte van andere Europese landen nog het grootste aantal rokende patiënten." Tegenover de goede ontwikkelingen staat wel dat de huidige hartpatiënt vaker overgewicht heeft en suikerziekte. Zo is 80% van de hartpatiënten te zwaar. Bij 27% is zelfs sprake van ernstig overgewicht. Het aantal patiënten met suikerziekte bedroeg 21%. Hart- en vaatziekten zijn vaak het gevolg van een ongunstige levensstijl die tot overgewicht en suikerziekte kunnen leiden. Afvallen en meer bewegen zou deze risicofactoren aanzienlijk kunnen verminderen. Helaas blijken de meeste pogingen om af te vallen in de praktijk echter weinig succesvol, ook niet na intensieve begeleiding bij sterk gemotiveerde patiënten. Gelukkig is stoppen met roken voor een groot aantal mannen en vrouwen wel haalbaar en levert dit grote gezondheidswinst op. In Nederland overleden in 2008 nog ongeveer 40.000 mannen en vrouwen aan hart- en vaatziekten. Ons land telt naar schatting ongeveer één miljoen patiënten met hart- en vaatziekten. Volgens de richtlijnen moeten deze patiënten worden behandeld met medicijnen om onder andere het cholesterolgehalte in het bloed en de bloeddruk omlaag te brengen. Daarmee moet worden voorkomen dat zij bijvoorbeeld opnieuw een hartinfarct krijgen of voortijdig komen te overlijden. De nieuwe Rotterdamse gegevens laten zien dat deze richtlijnen in de praktijk goed worden toegepast. Omgerekend naar Nederland zou deze aanpak kunnen leiden tot zo"n 1000 minder ziekte- en sterfgevallen per jaar aan hart- en vaatziekten. Het Rotterdamse onderzoek werd uitgevoerd door cardiologen van het Erasmus MC, Sint Franciscus Gasthuis en het Maasstad Ziekenhuis. Het onderzoek maakte deel uit van een grootschalig Europees onderzoek in acht landen. Zie ook: hartinfarct, cholesterol,
rookverslaving.
Het Erasmus MC heeft een manier gevonden om aderverkalking heel precies in beeld te brengen. Met een speciale katheter die licht en geluid de kransslagaderen instuurt, kunnen onderzoekers haarscherpe beelden maken waarop te zien is waar de plaque zit en waar deze precies uit bestaat. Door deze nieuwe techniek, zogenoemde intravasculaire fotoakoestiek kunnen patiënten met aderverkalking in de toekomst beter worden behandeld en kunnen hartinfarcten worden voorkomen, zo blijkt uit onderzoek waarop Krista Jansen van de afdeling Biomedische Technologie morgen promoveert. In Nederland overlijden jaarlijks 11.000 mensen aan de gevolgen van een hartinfarct. Zo’n infarct ontstaat als de plaque die zich in de kransslagaderen heeft opgehoopt openscheurt, in de bloedbaan vastloopt en de zuurstoftoevoer naar het hart afsluit. Vooral plaques met veel vet erin zijn gevaarlijk. Aderverkalking met bijvoorbeeld veel bindweefsel laat minder gemakkelijk los. ‘Het is dus belangrijk om te kunnen zien waar de plaques precies uit bestaan. De intravasculaire fotoakoestiek die wij hebben ontwikkeld maakt dat mogelijk’, zegt Ton van der Steen, hoofd Biomedische Technologie, Erasmus MC. Tot nu toe was het alleen mogelijk om in beeld te brengen hoe erg een vernauwing was en dus niet om de samenstelling ervan te zien. Intravasculaire fotoakoestiek heeft veel weg van bliksem en donder. Door middel van licht wordt geluid gegenereerd. Een katheter wordt in de kransslagaders ingebracht en zendt daar lichtimpulsen uit. Het licht wordt geabsorbeerd door de vetten in de vaatwand, waardoor een ultrageluid signaal gegenereerd wordt. Door de katheter rond te draaien wordt een plaatje gemaakt waarop precies te zien is waar de vetten zich bevinden. De techniek laat niet alleen de vetten in de plaques zien, maar kan ook onderscheid maken tussen vetten in de plaques en vetten die zich net buiten de vaatwand bevinden. ‘Hierdoor kan een cardioloog in één oogopslag zien waar zich vernauwingen bevinden die gevaarlijk zijn’, zegt onderzoekster Krista Jansen. Patiënten die vernauwingen hebben in de aderen worden veelal gedotterd. Bij zo’n behandeling wordt de verstopte kransslagader geopend en gestut met een soort veertje, een zogenoemd stent. Vaak ontstaat later op de behandelde plek opnieuw een vernauwing. ‘Doordat we nu betere beelden kunnen maken, hopen we dat we in de toekomst stents zo kunnen plaatsen dat er niet opnieuw problemen ontstaan. Om dat te bereiken is nog wel vervolgonderzoek nodig.’
Een schadelijke vorm van aderverkalking lijkt in Nederland steeds minder voor te komen. Dat concluderen wetenschappers van het UMC Utrecht na een grootschalig onderzoek onder patiënten. De uitkomsten van het Utrechtse onderzoek worden binnenkort gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift Circulation. Sinds 2002 werden in het UMC Utrecht en het Antonius ziekenhuis in Nieuwegein de halsslagaders van meer dan drieduizend patiënten onderzocht op de gevaarlijke aanslag die acute herseninfarcten kan veroorzaken. Aderverkalking doet een bloedvat dichtslibben en kan daardoor een hart- of herseninfarct veroorzaken. Zo’n dichtslibbing - ook wel plaque genoemd - kan stabiel zijn of instabiel (deze laatste hebben een grotere kans dat er stukjes loslaten die verder op in de bloedbaan afsluitingen veroorzaken). Vooral instabiele plaques geven daarom een hoog risico op een herseninfarct of hartinfarct. Stabiele plaques kunnen ook een afsluiting van de bloedvaten veroorzaken, maar dit gaat meestal gepaard met minder schade aan hart en hersenen. Tijdens het onderzoek van het UMC Utrecht vonden de wetenschappers bij de patiënten met verloop van tijd steeds minder instabiele plaques en juist vaker stabiele plaques. De veranderingen in de afgelopen 10 jaar waren zó groot dat de wetenschappers in het begin twijfelden aan hun resultaten. Onderzoeksleider en hoofd van de afdeling Experimentele Cardiologie van het UMC Utrecht prof. Gerard Pasterkamp: “We dachten eerst dat er een fout in onze gegevens moest zitten, maar dat bleek niet het geval. Alle controles lieten zien dat de uitkomsten toch écht kloppen. Het lijkt er dan ook op dat de meer gevaarlijke vorm van aderverkalking in Nederland aan terrein verliest.” De oorzaak van deze verandering richting meer stabiele plaques is nog onduidelijk maar de artsen denken dat het samengaat met enerzijds het verbeteren van de zorg en anderzijds preventieve maatregelen tegen aderverkalking, zoals het gebruik van cholesterolverlagers en bloeddrukverlagers. Ook kan de invoering van het rookverbod in openbare ruimtes invloed hebben gehad op de bevindingen. Het Utrechtse onderzoek krijgt veel aandacht van collega’s uit het buitenland. In landen als de Verenigde staten en Engeland is al jaren sprake van een afname van het aantal ernstige herseninfarcten en ook het aantal dodelijke hartinfarcten lijkt in de Westerse wereld af te nemen. Tot nog toe kon slechts worden gegist naar het mechanisme achter deze afnames. Het Utrechtse onderzoek waarin een trend naar meer stabiele plaques wordt gevonden lijkt een belangrijk deel van het mysterie te hebben ontrafeld. Toch is het nog veel te vroeg om de vlag uit te hangen, vindt prof. F. Moll, hoofd van de afdeling Vaatchirurgie in het UMC Utrecht. “Zo zien we bijvoorbeeld dat er relatief steeds meer vrouwen aan aderverkalking lijden. En ook de enorme toename van overgewicht en diabetes kan in de toekomst voor een terugval zorgen in deze positieve ontwikkeling. We moeten dus scherp blijven en zeker niet achterover gaan leunen.” Lammeren GW van, Ruijter HM den, Vrijenhoek JEP, Laan S van der, Velema E, Vries JPM de, Kleijn DPV de, Vink A, Borst GJ van de, Moll FL, Bots ML, Pasterkamp G. Time dependent changes in atherosclerotic plaque composition in patients undergoing carotid surgery. Circulation 2014, in press.
Een onderzoeksteam uit Nederland heeft meer zicht gekregen op het ontstaan van de ziekte van Kawasaki. Dit is een zeldzame, zeer ernstige afwijking van de hartvaten bij jonge kinderen, die al in de puberteit tot een hartinfarct kan leiden. Samen met onderzoekers uit zes landen heeft het team bij tweeduizend kinderen met de ziekte identieke afwijkingen gevonden in de genen. Het onderzoek is zondag online gepubliceerd op de website van Nature Genetics. De AMC-onderzoeker Taco Kuijpers, hoogleraar kinderimmunologie, is blij dat er eindelijk meer duidelijkheid komt over deze raadselachtige ziekte. ‘Het is belangrijk dat we de oorzaak van de ziekte weten te achterhalen. Als je er op tijd bij bent, dan kun je de kinderen veel ellende besparen.’ De ziekte van Kawasaki is een niet-aangeboren hartafwijking bij kinderen, voor het eerst in Japan beschreven, vandaar de naam. De kinderen worden gezond geboren, maar ergens in hun jonge leven raken de hartvaten ontstoken. De ziekte komt in Nederland bij één op de tienduizend kinderen voor, in Japan tien keer zo vaak. Het AMC is in Nederland het expertisecentrum voor de ziekte. De meeste in Nederland geboren kinderen, zijn dan ook bij Kuijpers en zijn team bekend. In Amsterdam zijn nu 500 kinderen onder controle. De symptomen bij de acute ziekte zijn niet al te duidelijk en vaak wordt de ziekte afgedaan als de kinderziekte roodvonk. De uiterlijke symptomen (rode huid) gaan weer over, maar bij een deel van de patiënten raken de bloedvaten bij het hart beschadigd. Ze lopen dan een groot risico op bloedstolsels en verminderde doorbloeding. Als de artsen er op tijd bij zijn, volstaat een infuus met antistoffen om de kinderen te genezen en de schade aan de bloedvaten te beperken. Als de ziekte niet bijtijds wordt opgemerkt kan op jonge leeftijd al een bypass operatie nodig blijken of krijgt het kind onverwacht als jong volwassene een hartinfarct. Kuijpers: ‘We hebben gegevens verzameld van tweeduizend kinderen wereldwijd en we hebben twee genetische regio’s gevonden die bij alle patiënten beduidend verschilt ten opzichte van gezonde kinderen. De gebieden hebben te maken met de werking van afweercellen. Maar we zijn er nog niet. Niet alle kinderen met deze afwijking krijgen de ziekte, er is een factor van buitenaf waaraan het kind wordt blootgesteld, die het falen van het immuunsysteem bloot legt. De zieke kinderen kunnen mogelijk de juiste antistoffen niet snel genoeg aanmaken. Daarom is een infuus met antistoffen voldoende om de kinderen erdoor heen te halen. Binnen 24 uur zijn ze vaak opgeknapt.’ Naar de onbekende factor die de kinderen met de afwijkende genen ziek maakt, wordt nu gezocht. Noot voor de redactie (niet v
Hartrevalidatie thuis met begeleiding op afstand blijkt een goed alternatief voor een revalidatieprogramma in het ziekenhuis. Dat is de conclusie van een promotieonderzoek van onderzoeker Jos Kraal, werkzaam in het Máxima Medisch Centrum. Hij promoveerde vrijdag 18 november aan het AMC, de Universiteit van Amsterdam. Na een ziekenhuisopname bij een hartinfarct of acute behandeling aan het hart kunnen patiënten een hartrevalidatieprogramma volgen. Uit onderzoek blijkt dat deze patiënten 35 procent minder kans hebben om in de jaren erna te overlijden. Desondanks volgt minder dan 30 procent van de hartpatiënten een revalidatieprogramma en vallen de patiënten die wel revalideren, ondanks een intensieve begeleiding vaak terug in hun oude leefpatroon. Om de hartrevalidatie aantrekkelijker te maken en beter te laten aansluiten bij de wensen van patiënten, hebben het Academisch Medisch Centrum (AMC) en Máxima Medisch Centrum (MMC) een innovatief programma ontwikkeld, waarbij de fysieke training van de hartrevalidatie thuis met begeleiding op afstand plaatsvindt. De inspanning en het daarbij behorende energieverbruik tijdens een revalidatietraining is de belangrijkste voorspeller van vooruitgang in de conditie. Dit maakt het mogelijk om voor hartpatiënten een thuistraining-programma samen te stellen. Als de patiënt invloed heeft op de samenstelling van het programma, wordt de motivatie en therapietrouw hoger, zo verwacht de onderzoeker. Dat bevordert dan het eindresultaat voor de patiënt. Patiënten blijken niet altijd te kunnen of willen deelnemen aan het intensieve revalidatieprogramma in het ziekenhuis. Bijvoorbeeld door de afstand naar het ziekenhuis of gebrek aan tijd als gevolg van werkhervatting. In de FIT@Home-studie is de fysieke training van hartrevalidatie thuis vergeleken met die in het ziekenhuis. Hiervoor zijn negentig hartpatiënten met een laag tot matig risico op een nieuw incident, zoals een hartinfarct, willekeurig verdeeld over een trainingsprogramma thuis en een trainingsprogramma in het ziekenhuis. Beide programma’s duurden twaalf weken. De thuistrainers kregen drie trainingen in het ziekenhuis, voordat zij de training thuis met een hartslagmeter konden voortzetten. Direct na de hartrevalidatie en een jaar na de start van het programma bleken de conditie en kwaliteit van leven van beide groepen patiënten evenveel gestegen. Echter, de kosten voor werkverzuim waren bij de thuistrainers lager, wat aangeeft dat de hartrevalidatie voor de thuistrainers waarschijnlijk beter te combineren was met werkhervatting. Ook waren de patiënten, die thuis hadden getraind, meer tevreden over het hartrevalidatieprogramma dan de patiënten die in het ziekenhuis hadden getraind. Bij Flow, het centrum voor preventie en revalidatie van chronische ziekten binnen MMC, is een vervolgstudie gestart. De eerste resultaten van deze studie worden eind 2017 verwacht. Het FIT@Home onderzoek heeft een subsidie ontvangen van het ZonMw doelmatigheidsprogramma en is mede mogelijk gemaakt en uitgevoerd in samenwerking met Philips Research.
Bron: AMC
bij hartpatiënten redt levens
Een snelle toediening van bloedverdunners vermindert de kans op complicaties bij een hartinfarct aanzienlijk. Door al in de ambulance bloedverdunners te geven, kan een hartinfarct zelfs worden voorkomen. Het aantal sterfgevallen na een infarct kan daardoor worden beperkt. Dat blijkt uit Nederlands onderzoek van cardioloog Ton Heestermans, dat hij uitvoerde onder 984 hartpatiënten. Eerder al publiceerde Heestermans over zijn studie in het Britse medische tijdschrift The Lancet. Hij promoveert 30 juni 2010 op zijn onderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Heestermans volgde 984 hartpatiënten gedurende langere tijd. Door het zo vroeg mogelijk toedienen van de bloedverdunners blijkt een noodzakelijke dotterbehandeling niet alleen veiliger maar ook beter uitgevoerd te kunnen worden. Na een jaar bleek de gezondheid van deze patiëntengroep beter te zijn: minder sterfte, minder complicaties en meer kwaliteit van leven. Het voordeel van de snelle behandeling met bloedverdunners geldt voornamelijk voor die gevallen, waarin binnen een uur was gebeld met het alarmnummer 112. Uit Heestermans onderzoek blijkt verder dat bloedverdunners effectief zijn bij het voorkómen van vroegtijdige trombose van stents die in kransslagaders zijn geplaatst. Stent-trombose is een levensgevaarlijke aandoening en komt na een dotterbehandeling in twee procent van de gevallen voor. Eén op de zes patiënten die deze vorm van trombose krijgt, overlijdt eraan. Dit kan deels worden voorkomen door niet te vroeg te stoppen met clopidogrel en door mensen een niet te kleine stent te geven.
De kans op hart- en vaatziekten verschilt tussen etnische groepen. Dat blijkt uit onderzoek door L. van Oefelen van het UMC Utrecht. Surinaamse Nederlanders krijgen bijvoorbeeld vaker een hartinfarct en beroerte dan Nederlanders van autochtone afkomst, terwijl Marokkaanse Nederlanders deze ziektes juist minder vaak krijgen. De medische gegevens van 7,5 miljoen Nederlanders tussen 1998 en 2010 werden geanalyseerd. Nederlanders met een Surinaamse achtergrond lopen zo’n 40 procent meer kans op een hartinfarct en beroerte dan Nederlanders van autochtone afkomst. Marokkaanse Nederlanders hebben weer zo’n 60 procent minder kans daarop. Verder worden Nederlanders van niet-westerse afkomst vaker opgenomen in het ziekenhuis en overlijden ze vaker voortijdig.
LUMC-patiënten die een hartinfarct hebben gehad, gaan thuis zelf hun bloeddruk en gewicht meten. Ze gaan dat doen met behulp van ‘The Box’: een doos met daarin een weegschaal, bloeddrukmeter en zelfs een ECG-apparaatje om een hartfilmpje te maken. De afdeling Hartziekten geeft deze doos met thuismeetapparatuur mee in het kader van een proef. De eerste patiënt heeft inmiddels mét doos het ziekenhuis verlaten. Roderick Treskes (midden) met 'The Box'Roderick Treskes, promovendus op de afdeling Hartziekten in het LUMC, startte het project onder leiding van professor Martin Jan Schalij, hoofd van de afdeling Hartziekten. “Met het oog op het almaar groeiende aanbod van slimme wearables voor de zorg, lijkt het ons relevant om te onderzoeken op welke manier we deze apparaten kunnen inzetten voor patiënten.” Patiënten komen na een infarct 4 keer per jaar terug naar het LUMC voor een ECG (elektrocardiogram, een hartritme-filmpje) en 2 keer per jaar voor een echo van het hart. Treskes legt uit dat binnen zo’n revalidatietraject een gezonde levensstijl centraal staat. “Hoe beter een patiënt zich hier aan houdt, hoe beter het over het algemeen met hem of haar gaat na een hartinfarct. Door patiënten met thuismeetapparatuur uit te rusten, willen we onderzoeken in hoeverre het dagelijks geconfronteerd worden met deze meetwaarden, invloed heeft op hun gedrag.” De afdeling hartziekten hoopt met de gegevens zowel de patiënten als de artsen meer inzicht te geven in belangrijke gezondheidsfactoren, zoals de bloeddruk. Meer resultaten kunnen artsen en patiënten helpen belangrijke aandoeningen eerder te herkennen. Daarbij kan The Box bijdragen aan betere en veiligere zorg. Bij The Box hoort het digitaal spreekuur. In plaats van naar het ziekenhuis te komen, wordt met patiënten gesproken via een videoverbinding. Dit scheelt patiënten een rit naar het ziekenhuis en daarmee veel tijd en moeite. Een extra voordeel voor de patiënt is het digitaal loket. Als de patiënt niet spoedeisende klachten ervaart, kan hij of zij via dit digitale loket contact opnemen met het ziekenhuis. Binnen een dag kan een arts de patiënt dan zien op het digitale spreekuur. Treskes: “Het streven is om in de toekomst het digitaal loket 24 uur per dag en 7 dagen per week open te hebben.”
Snelle toepassing bloedverdunners bij hartpatiënten redt levens
Een snelle toediening van bloedverdunners vermindert de kans op complicaties bij een hartinfarct aanzienlijk. Door al in de ambulance bloedverdunners te geven, kan een hartinfarct zelfs worden voorkomen. Het aantal sterfgevallen na een infarct kan daardoor worden beperkt. Dat blijkt uit Nederlands onderzoek van cardioloog Ton Heestermans, dat hij uitvoerde onder 984 hartpatiënten. Eerder al publiceerde Heestermans over zijn studie in het Britse medische tijdschrift The Lancet. Hij promoveert 30 juni op zijn onderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Heestermans volgde 984 hartpatiënten gedurende langere tijd. Door het zo vroeg mogelijk toedienen van de bloedverdunners blijkt een noodzakelijke dotterbehandeling niet alleen veiliger maar ook beter uitgevoerd te kunnen worden. Na een jaar bleek de gezondheid van deze patiëntengroep beter te zijn: minder sterfte, minder complicaties en meer kwaliteit van leven. Het voordeel van de snelle behandeling met bloedverdunners geldt voornamelijk voor die gevallen, waarin binnen een uur was gebeld met het alarmnummer 112. Uit Heestermans onderzoek blijkt verder dat bloedverdunners effectief zijn bij het voorkómen van vroegtijdige trombose van stents die in kransslagaders zijn geplaatst. Stent-trombose is een levensgevaarlijke aandoening en komt na een dotterbehandeling in twee procent van de gevallen voor. Eén op de zes patiënten die deze vorm van trombose krijgt, overlijdt eraan. Dit kan deels worden voorkomen door niet te vroeg te stoppen met clopidogrel en door mensen een niet te kleine stent te geven.
Er bestaat een grotere kans op complicaties tijdens een operatie door een verstoring van het autonome zenuwstelsel. Testen om het autonome zenuwstelsel te checken, worden alleen niet voor de operatie afgenomen. De testen die deze verstoring vaststellen, worden onder bepaalde voorwaarden uitgevoerd. Zo moet de patiënt bijvoorbeeld nuchter zijn. Internist in opleiding Sander Keet concludeert dat de testen veel makkelijker kunnen worden uitgevoerd en dat de patiënt niet perse nuchter hoeft te zijn. Keet promoveert op 30 oktober bij VUmc. Het autonome zenuwstelsel stuurt het grootste deel van de essentiële functies van ons lichaam aan, zoals de hartslag en bloeddruk. Als de patiënt een verstoring van het autonome zenuwstelsel heeft - een autonome dysfunctie - is er rondom een operatie een groter risico op complicaties zoals een hartinfarct. Dit komt vooral voor bij patiënten met bepaalde ziekten of aandoeningen, bijvoorbeeld diabetes. Hoewel bekend is dat zo'n verstoring het verloop van de operatie en het herstel na de operatie negatief beïnvloedt, worden patiënten niet routinematig gecontroleerd op het functioneren van het zenuwstelsel voorafgaand aan de operatie. Om het autonome zenuwstelsel te testen zijn er hartritme- en bloeddruktesten die onder bepaalde omstandigheden moeten worden uitgevoerd, de patiënt moet bijvoorbeeld nuchter zijn en de testen moeten in de ochtend plaatsvinden. Deze omstandigheden maken het moeilijk om de tests in de polikliniek te gebruiken. Internist in opleiding Sander Keet toont echter aan dat het autonome zenuwstelsel ook prima buiten deze eisen om in kaart kan worden gebracht. 'De testen zijn net zo goed en kunnen op een veel simpelere manier worden uitgevoerd. De patiënt hoeft bijvoorbeeld niet nuchter te zijn,' zegt Keet. Daarnaast laat Keet zien dat de polsslag net zo goed gebruikt kan worden als de hartslag om de autonome functie te meten. Tot slot toont Keet aan dat een te kleine wisseling in de polsslag (een van de functietesten) een risicovoorspeller is voor een lage bloeddruk tijdens de operatie. Patiënten moeten juist een wisseling in de polsslag hebben. Hoe minder wisseling, hoe slechter het autonome zenuwstelsel wordt aangestuurd. Hierdoor is er een groter risico op complicaties tijdens en na de operatie (bijvoorbeeld een hartinfarct). In de toekomst zou dit kunnen leiden tot aanpassingen in de screening voor de operatie en de narcosetechniek om het operatierisico van patiënten met een verstoring in het zenuwstelsel te verminderen.
Dotterpatiënten met klachten als depressie en anhedonie (afwezigheid van positieve emoties) hebben een slechtere langetermijnprognose en overlijden eerder dan patiënten zonder deze klachten. Daarom moet er bij de zorg voor dotterpatiënten naast de aandacht voor medische factoren ook aandacht zijn voor psychisch welbevinden. Dat concludeert Nikki Damen in haar proefschrift, dat ze afgelopen vrijdag verdedigde aan Tilburg University. Bij patiënten met coronaire hartziekten (CHZ), zoals een acuut hartinfarct, zijn een dotterbehandeling en bypassoperatie de meest gebruikte behandelingen om vernauwde of verstopte kransslagaderen te behandelen en de bloedtoevoer naar het hart te herstellen. De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor de invloed van psychologische factoren op het ontstaan en het ziektebeloop van CHZ. De meeste onderzoeken op dit gebied richtten zich op patiënten die een bypassoperatie hebben ondergaan of op hartinfarctpatiënten. De rol van psychologische factoren bij patiënten die een dotterbehandeling ondergaan, is tot nu toe onderbelicht gebleven. Type D persoonlijkheid Een dotterbehandeling wordt in vergelijking met een bypassoperatie doorgaans beschouwd als een niet-invasieve procedure, waarbij na de behandeling meestal meteen een verbetering in lichamelijke klachten optreedt. Echter, uit dit proefschrift blijkt dat psychische klachten, zoals angst, depressie en Type D persoonlijkheid (combinatie van persoonlijkheidskenmerken, negatieve affectiviteit en sociale inhibitie) bij 1 op de 4 dotterpatiënten voorkomen en dat deze klachten stabiel blijven in de tijd. Meer aandacht voor psychisch welbevinden is daarom belangrijk bij de behandeling van deze patiënten. Nikki Damen (Etten-Leur, 1986) studeerde Psychologie en Gezondheid (BSc) en Medische Psychologie (MSc) aan Tilburg University. Ze deed daarna haar promotieonderzoek bij het Center of Research on Psychology in Somatic diseases (CoRPS) aan de Tilburg School of Social and Behavioral Sciences (TSB). Momenteel is ze werkzaam als post-doctoraal onderzoeker bij het NIVEL (Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg) in Utrecht.
Jaarlijks worden in Nederland meer dan 100.000 mensen opgenomen na een hartinfarct of voor een hartoperatie of een preventieve dotterbehandeling. Minder dan een derde daarvan krijgt hartrevalidatie, blijkt uit onderzoek van de afdeling Klinische Informatiekunde van het AMC, de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie en Achmea. Door hartrevalidatie daalt de sterftekans van hartpatiënten, stijgt hun kwaliteit van leven en vermindert het risico op een nieuw hartinfarct of een nieuwe ziekenhuisopname. Belangrijke redenen voor het geringe aantal patiënten dat revalideert zijn problemen bij doorverwijzing en gebrek aan geld voor de noodzakelijke uitbreiding van hartrevalidatiecentra. Hartrevalidatie leidt tot circa 30 procent minder sterfgevallen door hartproblemen en fors minder zorgkosten. Toch doorloopt minder dan één op de drie hartpatiënten (28,5 procent) na ontslag uit het ziekenhuis een hartrevalidatietraject. Dit blijkt uit een artikel dat verscheen in het European Journal of Preventive Cardiology. ‘Een gemiste kans,’ aldus Roderik Kraaijenhagen, één van de auteurs van het artikel en voorzitter van de commissie voor Cardiovasculaire Preventie en Hartrevalidatie van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie. ‘Hartrevalidatie spaart levens. Het maakt hartpatiënten actiever, gezonder en zekerder en ze keren eerder terug in het arbeidsproces.’ Onderzoekleider Niels Peek van het AMC: ‘Het is relatief goedkope zorg die veel ellende kan voorkomen.’ Dat maar een gering aantal patiënten hartrevalidatie krijgt, heeft verschillende oorzaken. Uit eerder onderzoek was al bekend dat de doorverwijzing vanuit de kliniek beter kan. Alle patiënten zouden na een infarct of operatie bij ontslag automatisch een intakeafspraak voor de hartrevalidatie moeten krijgen. In de praktijk gebeurt dat niet; sommige instellingen werven actief patiënten aan het bed maar andere helemaal niet. Nu is ook gebleken dat de afstand tussen revalidatiecentrum en woonplaats van invloed is – is die meer dan tien kilometer dan zien patiënten vaak af van deelname. Ook geld speelt zeker een belangrijke rol. Door beperking van budgetten in de gezondheidszorg is uitbreiding van het aantal revalidatieplekken voor hartpatiënten wel noodzakelijk maar niet mogelijk. De Inspectie voor de Gezondheidszorg noemt die situatie onacceptabel en eist dat veel meer hartpatiënten de zorg krijgen waar zij recht op hebben. Hartrevalidatie is een multidisciplinaire, poliklinische therapie die zich richt op het bevorderen van fysiek, psychisch en sociaal herstel. Het bestaat uit een combinatie van fysieke training, begeleiding bij leefstijlveranderingen, ontspanningstherapie, voorlichting en begeleiding bij werkhervatting. Het Kenniscentrum Zorg & Gezondheid van Achmea voerde de analyses uit op basis van geanonimiseerde declaratiegegevens van 35.000 hartpatiënten. Het betreft verzekerden van de zorgverzekeraars van Achmea. De groep is representatief voor alle Nederlandse hartpatiënten.
Bij veel mensen wordt hun laatste levensfase overschaduwd door hartfalen. Hartfalen ontstaat doordat de pompfunctie van het hart tekort schiet en leidt hoofdzakelijk tot kortademigheid en vocht in de longen en in de benen. Tussen 20 en 30% van de mensen krijgt te maken met hartfalen, meestal als zij ouder zijn dan zeventig jaar. Momenteel heeft ongeveer 1% van de volwassen bevolking deze aandoening (circa 130.000). De verwachting is dat dit aantal door de vergrijzing sterk zal toenemen, tot minstens de helft meer hartfalenpatiënten in 2025 (schatting: 195.000). De ziekenhuisopnamen en behandeling van mensen met ernstige klachten brengen hoge kosten met zich mee. Dit blijkt uit literatuuronderzoek van Het RIVM, aangevuld met gesimuleerde toekomstverkenningen. Vooral hoge bloeddruk en overgewicht bestrijden: Mensen kunnen de kans op hartfalen verminderen door risicofactoren te vermijden, vooral een te hoge bloeddruk en een hartinfarct. De preventieve maatregelen voor hart- en vaatziektes in het algemeen zijn ook effectief om hartfalen te voorkomen (gezonde voeding, bewegen, niet roken, enzovoort). De meeste gezondheidswinst is te behalen door mensen met een hoge bloeddruk levenslang te behandelen. Hetzelfde geldt voor overgewicht en diabetes. Mensen met een verhoogd risico op hartfalen, zoals na een hartinfarct of met diabetes, zouden nog intensiever begeleid kunnen worden. Onder artsen neemt de belangstelling voor vroege opsporing en selectieve preventie van hartfalen toe. Als afwijkingen zouden kunnen worden herkend vóórdat er klachten zijn, zou een aangepaste leefstijl of medicatie hartfalen kunnen uitstellen of voorkomen. Vooralsnog ontbreekt een geschikte test hiervoor.
Preventief dotteren van alle vernauwingen in de kransslagaders tijdens een acuut hartinfarct is vermoedelijk beter dan alleen dotteren van de afgesloten kransslagader die het infarct veroorzaakte. Dat blijkt uit recent onderzoek. VUmc-cardioloog R. Nijveldt en zijn collega’s gaan nu vervolgonderzoek doen met Europese subsidie. Bij patiënten met een acuut hartinfarct die direct gedotterd worden, blijken in 40 tot 60 procent van de gevallen meerdere belangrijke vernauwingen in andere kransslagaders te zitten. Volgens de richtlijnen mogen alleen de andere kransslagaders gedotterd worden in de acute procedure als de patiënt in shock is. Vaak worden deze patiënten later in de opname alsnog gedotterd, meestal na aanvullend onderzoek om eerst eventueel zuurstoftekort in het hart aan te tonen.
Beelden laten heel precies zien waar plaque in de aderen uit bestaat. Het Erasmus MC heeft een manier gevonden om aderverkalking heel precies in beeld te brengen. Met een speciale katheter die licht en geluid de kransslagaderen instuurt, kunnen onderzoekers haarscherpe beelden maken waarop te zien is waar de plaque zit en waar deze precies uit bestaat. Door deze nieuwe techniek, zogenoemde intravasculaire fotoakoestiek kunnen patiënten met aderverkalking in de toekomst beter worden behandeld en kunnen hartinfarcten worden voorkomen, zo blijkt uit onderzoek waarop Krista Jansen van de afdeling Biomedische Technologie morgen promoveert. In Nederland overlijden jaarlijks 11.000 mensen aan de gevolgen van een hartinfarct. Zo’n infarct ontstaat als de plaque die zich in de kransslagaderen heeft opgehoopt openscheurt, in de bloedbaan vastloopt en de zuurstoftoevoer naar het hart afsluit. Vooral plaques met veel vet erin zijn gevaarlijk. Aderverkalking met bijvoorbeeld veel bindweefsel laat minder gemakkelijk los. ‘Het is dus belangrijk om te kunnen zien waar de plaques precies uit bestaan. De intravasculaire fotoakoestiek die wij hebben ontwikkeld maakt dat mogelijk’, zegt Ton van der Steen, hoofd Biomedische Technologie, Erasmus MC. Tot nu toe was het alleen mogelijk om in beeld te brengen hoe erg een vernauwing was en dus niet om de samenstelling ervan te zien. Intravasculaire fotoakoestiek heeft veel weg van bliksem en donder. Door middel van licht wordt geluid gegenereerd. Een katheter wordt in de kransslagaders ingebracht en zendt daar lichtimpulsen uit. Het licht wordt geabsorbeerd door de vetten in de vaatwand, waardoor een ultrageluid signaal gegenereerd wordt. Door de katheter rond te draaien wordt een plaatje gemaakt waarop precies te zien is waar de vetten zich bevinden. De techniek laat niet alleen de vetten in de plaques zien, maar kan ook onderscheid maken tussen vetten in de plaques en vetten die zich net buiten de vaatwand bevinden. ‘Hierdoor kan een cardioloog in één oogopslag zien waar zich vernauwingen bevinden die gevaarlijk zijn’, zegt onderzoekster Krista Jansen. Patiënten die vernauwingen hebben in de aderen worden veelal gedotterd. Bij zo’n behandeling wordt de verstopte kransslagader geopend en gestut met een soort veertje, een zogenoemd stent. Vaak ontstaat later op de behandelde plek opnieuw een vernauwing. ‘Doordat we nu betere beelden kunnen maken, hopen we dat we in de toekomst stents zo kunnen plaatsen dat er niet opnieuw problemen ontstaan. Om dat te bereiken is nog wel vervolgonderzoek nodig.’
Aderverkalking kan zeer precies in beeld worden gebracht dankzij de nieuwe onderzoeksmethode van het Erasmus MC. Met een speciale katheter die licht en geluid de kransslagaderen instuurt, kunnen onderzoekers haarscherpe beelden maken, waarop te zien is waar de plaque zit en waar deze precies uit bestaat. De nieuwe onderzoeksmethode intravasculaire fotoakoestiek genoemd. Als aderverkalking in de toekomst beter kan worden behandeld, kunnen meer hartinfarcten worden voorkomen. Een hartinfarct ontstaat als plaque die zich in de kransslagaderen heeft opgehoopt openscheurt, in de bloedbaan vastloopt en de zuurstoftoevoer naar het hart afsluit. Het is zeer belangrijk om te kunnen zien waaruit plaques precies bestaan. Vooral plaques met veel vet erin zijn gevaarlijk.
In klinische onderzoeken naar cardiale effecten bij het gebruik van strontiumranelaat (Protelos/Osseor) voor de behandeling van osteoporose (botontkalking) is een verhoogd risico op een hartinfarct waargenomen. Het gebruik van strontiumranelaat is nu beperkt tot het behandelen van ernstige osteoporose bij postmenopauzale vrouwen met een hoog risico op fracturen ter vermindering van het risico van wervel- en heupfracturenen bij mannen met een verhoogd risico op fracturen. Om het risico op hartinfarct tot een minimum te beperken is de productinformatie aangepast. Er zijn beperkingen van de indicaties opgenomen en nieuwe contra-indicaties zijn toegevoegd met waarschuwingen en een aanbeveling voor voorschrijvers om de beslissing om strontiumranelaat voor te schrijven te baseren op een evaluatie van de totale risico's voor de individuele patiënt. Dit schrijft de firma Servier Nederland Farma B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar apothekers, ziekenhuisapothekers, huisartsen, internisten, reumatologen, orthopeden en geriaters. Strontiumranelaat wordt gebruikt voor de behandeling van ernstige osteoporose (botontkalking) bij postmenopauzale vrouwen met een hoog risico op fracturen ter vermindering van het risico op wervel- en heupfracturen en bij mannen met een verhoogd risico op fracturen.
Patiënten met een herseninfarct zijn niet beter af als ze naast de standaard behandeling met stolseloplossende medicijnen (trombolyse) ook meteen aspirine krijgen. Dat blijkt uit een grote Nederlandse studie. De resultaten van het onderzoek verschijnen vandaag in de online uitgave van The Lancet. Een herseninfarct ontstaat door een stolsel dat een bloedvat in de hersenen blokkeert. Snel ingrijpen is dan vereist, en dat gebeurt door middel van een trombolyse-behandeling. Hierbij worden medicijnen toegediend die het bloedstolsel oplossen. Patiënten met een hartinfarct, waarbij één van de kransslagaderen verstopt is geraakt, krijgen naast de trombolyse meteen extra aspirine toegediend. Bij hartinfarcten is namelijk aangetoond dat aspirine voorkomt dat het bloedvat opnieuw dicht gaat zitten. Of dat bij patiënten met een herseninfarct ook zo werkt, is tot nu toe een onbeantwoorde vraag. Zij krijgen volgens de huidige richtlijn pas 24 uur na de trombolyse-behandeling aspirine. Bij dertig procent van de patiënten met een herseninfarct gaat het bloedvat echter opnieuw dicht, vertelt neuroloog Yvo Roos, samen met neuroloog-in-opleiding Sanne Zinkstok auteur van de publicatie in The Lancet. Ook was uit een aantal studies gebleken dat patiënten die al aspirine gebruiken vóór hun beroerte meer kans lijken te hebben op een beter herstel, ondanks een iets groter risico op een hersenbloeding. Daarom startte vanuit het AMC de ARTIS-studie. ARTIS staat voor Antiplatelet therapy in combination with Rt-PA Thrombolysis in Ischemic Stroke. Er deden 37 ziekenhuizen aan mee, met in totaal bijna 650 patiënten. De onderzoekers kwamen tot de conclusie dat het bij een herseninfarct geen zin heeft om aspirine toe te voegen aan de trombolyse-behandeling. Patiënten die aspirine kregen, waren na drie maanden niet beter hersteld dan degenen die alleen de trombolyse ondergingen. Bovendien leverde het gebruik van aspirine iets meer bloedingen op als bijwerking van de behandeling. De onderzoekers schrijven in The Lancet dat het niet nodig is om de huidige richtlijn voor de aanpak van een herseninfarct aan te passen. Een etmaal na de trombolyse-behandeling kan gewoon gestart worden met het geven van aspirine.
Op 16 april markeerde een benefietdiner met veiling de start van de Erasmus MC Thorax Foundation. Onder de noemer “Hart voor de toekomst” is noodzakelijke fondsenwerving gestart ten behoeve van innovaties in de behandeling van hart-, long- en vaatziekten. Het benefietdiner bracht €101.000 op voor ‘Hart voor Vrouwen’, het eerste onderzoeksproject van de Thorax Foundation. Het Thoraxcentrum van het Erasmus MC richt zich op patiëntenzorg, onderwijs en onderzoek op het gebied van cardiologie, longziekten en hart- en longchirurgie. Het wetenschappelijk onderzoek van het Thoraxcentrum is van grote maatschappelijke waarde omdat dit direct leidt tot verbeteringen in de patiëntenzorg en levens kan redden. Het Thoraxcentrum en het Erasmus MC Vriendenfonds hebben een fonds opgericht om ook in de toekomst specifiek onderzoek te kunnen blijven bekostigen. Prof.dr. Jolien Roos-Hesselink, cardioloog, is voorzitter van de nieuwe Thorax Foundation. Roos-Hesselink: “In het Thoraxcentrum investeren wij alle financiële middelen direct in het onderzoek. Dat is hard nodig. In de context van Nederland Kennisland en een zich terugtrekkende overheid groeit het besef en de noodzaak om de maatschappij direct bij wetenschappelijk onderzoek te betrekken om onze ambities mogelijk te kunnen maken.” De benefietavond stond in het teken van het onderzoeksproject ‘Hart voor Vrouwen’. Hart en vaatziekten bij vrouwen worden sterk onderschat. Roos-Hesselink: “Bij vrouwen zijn hart- en vaatziekten de belangrijkste doodsoorzaak. Dat gegeven is echter onbekend. In de samenleving bestaat het beeld dat hart- en vaatziekten typische mannenziekten zijn, maar niets is minder waar. Het klassieke hartinfarct komt weliswaar meer voor bij mannen, maar vrouwen hebben veel vaker hartfalen. Zij hebben ook andere klachten waardoor de huisarts of medisch specialist het dreigende gevaar te vaak niet herkent. Door middel van dit project willen we alle betrokkenen hier meer alert op maken en onderzoek doen naar specifieke risicofactoren zoals hoge bloeddruk.” Andere projecten waarvoor de Thorax Foundation fondsen wil werven zijn onder andere het vergroten van de overlevingskansen na een hartinfarct, aangeboren hartafwijkingen en innovatief stamcelonderzoek. De benefietavond werd aangeboden door Argos Oil en vond plaats op de bovenste verdieping van hun nieuwe kantoor aan de Waalhaven. Het werd een vliegende start voor de Erasmus MC Thorax Foundation. Hierbij aanwezig waren genodigden uit het bedrijfsleven, de politiek, evenals particulieren die het Thoraxcentrum een warm hart toedragen. Na de opening door Roland Pechtold van Argos Oil en een inleiding door Pauline van der Meer Mohr, voorzitter van het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit, vond onder leiding van Alexander Pechtold een sprankelende benefietveiling plaats. De meeste “stukken” die geveild werden zijn niet te koop, zoals een privé vaartocht door de Rotterdamse haven op de “Nieuwe Maze” of een dag racen op het circuit van Zandvoort met topcoureur Tom Coronel. Wethouder Baljeu reikte vervolgens prijzen uit van de loterij. Een succesvolle start van een nieuwe foundation met veel ambitie.
Wereldprimeur: operatie geslaagd bij eerste patiënt met steunhart In het Erasmus MC heeft voor het eerst een patiënt een steunhart èn een speciale sensor gekregen. De sensor kan vanaf overal gegevens doorgeven over de conditie van de patiënt aan de cardioloog in het Erasmus MC. De cardioloog kan vervolgens op afstand medicatie aanpassen en zo op tijd ingrijpen bij problemen. Hierdoor loopt de patiënt minder lang door met klachten en hoeft hij veel minder vaak te worden opgenomen in het ziekenhuis of naar het ziekenhuis te komen. Met de eerste patiënt gaat het goed. De operatie is vorige week met succes uitgevoerd. Patiënten met hartfalen die regelmatig vocht vasthouden kunnen tegenwoordig op afstand in de gaten worden gehouden met een speciale sensor (CardioMEMS). Het Erasmus MC loopt voorop met deze nieuwe techniek en heeft deze inmiddels bij meerdere patiënten succesvol toegepast. Dr. Jasper Brugts, cardioloog in het Erasmus MC, heeft deze techniek nu wereldwijd voor het eerst toegepast in combinatie met een steunhart. Brugts: "De combinatie van het steunhart en de druk sensor als hybride constructie gaat de behandeling van hartfalen in de toekomst drastisch veranderen en zal ons vele nieuwe inzichten geven.'' Het aantal mensen dat hartfalen krijgt neemt snel toe en zo ook het aantal mensen dat een steunhart krijgt. Een steunhart neemt de pompfunctie van de linker hartkamer over, wanneer deze tekortschiet. De pomp heeft alleen mechanische informatie en ondersteunt de rechter hartkamer niet. De sensor geeft juist informatie over de bloeddruk aan de rechter kant en geeft directe feedback over de conditie van de patiënt. Door het samenbrengen van deze twee technieken komt volstrekt nieuwe informatie beschikbaar. Het doel is om patiënten in betere conditie naar de operatie te brengen en na de operatie complicaties eerder te ontdekken. Na de steunhart operatie moeten patiënten vaak naar het ziekenhuis, voor controles, maar ook voor opnames. Met de sensor kan de cardioloog al ingrijpen voordat de patiënt naar het ziekenhuis komt, waardoor de uitkomst van de behandeling beter is. De sensor zit in de longslagader en meet continu de druk in het hart. Het verlagen van de druk, wanneer deze toeneemt, is de essentie van de behandeling van hartfalen. ,,Door vanaf afstand te kunnen zien of de druk toeneemt, kunnen we ook zeer tijdig bijsturen, bijvoorbeeld door extra medicatie te geven'', zegt Brugts. Ook geeft het ons inzicht in hoe het met de patiënt thuis gaat. Een innovatie op het gebied van ehealth en telemonitoring, echte zorg op maat voor de patiënt, aldus Brugts. De sensor blijft dankzij twee lusvormige draadjes op de juiste plek in de longslagader zitten. Daar wordt hij na een tijdje bedekt met een dun laagje cellen van het bloedvat, waardoor hij veilig kan blijven zitten. De patiënt krijgt een speciaal kussen (zie bijgeleverde foto) mee. Daarin zit een apparaatje dat contact legt met de sensor als de patiënt op het kussen gaat liggen. Die registreert gedurende 18 seconden de druk in het hart. Vervolgens worden de gegevens via een beveiligde internetverbinding naar het ziekenhuis gestuurd. Het kussen kan overal ter wereld gebruikt worden, dus kan ook mee op vakantie. ,,De cardioloog kijkt als het ware over de schouder mee.'' Hartfalen komt in Nederland jaarlijks bij 150.000 mensen voor. "Dat aantal zal de komende jaren sterk toenemen", zegt Brugts. "Enerzijds door de vergrijzing, anderzijds door de betere behandeling van het hartinfarct. Omdat steeds meer patiënten een hartinfarct overleven, neemt het aantal mensen toe bij wie de pompfunctie van het hart tekortschiet. Het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) schat dat het aantal patiënten met hartfalen in 2025 is verdubbeld. ,,Ik denk dat innovatieve technieken zoals CardioMEMS noodzakelijk zijn om die toename aan te kunnen."
Bron: EUR
Nederlandse onderzoekers hebben via het Europese netwerk ERA-CVD in totaal 2,63 miljoen euro binnengehaald voor onderzoek naar een betere behandeling van hartfalen. Van de 14 onderzoeksprojecten die het netwerk voor een totaalbedrag van bijna 14 miljoen euro heeft toegewezen, hebben 9 projecten een Nederlands tintje. In totaal 3 projecten staan onder leiding van een Nederlandse onderzoeker en aan 6 projecten werken Nederlandse onderzoekspartners mee. De nieuwe onderzoeken gaan komend jaar van start. De toegekende onderzoeken richten zich onder meer op nieuwe behandelingen tegen hartfalen, waaronder vormen van hartfalen die artsen momenteel niet kunnen behandelen. Andere projecten onderzoeken manieren om hartschade door hartinfarcten te beperken of te genezen. Veel mensen krijgen hartfalen als gevolg van een hartinfarct.
Projecten die onder leiding van een Nederlandse onderzoeker staan, zijn die van:
- Jeroen Bakkers (Hubrecht): hij onderzoekt hoe je het hart kunt stimuleren om zelf beschadigingen te laten repareren.
- Yigal Pinto (AMC): zij wil een therapie ontwikkelen tegen een erfelijke vorm van hartfalen, die momenteel niet goed te behandelen is.
- Eva van Rooij (Hubrecht): zij onderzoekt hoe ze schade aan het hart kan beperken of herstellen door afweerreacties van het lichaam te beïnvloeden. De onderzoeksprojecten zijn geselecteerd voor honorering tijdens een strenge beoordelings-ronde. Aan 9 van de 14 toegekende projecten werken Nederlandse onderzoekers mee. Hart- en vaatziekten zijn doodsoorzaak nummer 1 in Europa. Een van de belangrijkste oorzaken van sterfte aan hart- en vaatziekten is hartfalen. Naar verwachting zal het aantal hartfalenpatiënten de komende decennia als gevolg van de vergrijzing sterk stijgen. Om het aantal patiënten en doden terug te dringen is het nodig dat artsen de ziekte eerder, liefst voor er klachten optreden, kunnen vaststellen en dat er betere behandelingen komen. ERA-CVD maakt nieuw onderzoek mogelijk om de diagnose en behandeling van hartfalen te verbeteren.
ERA-CVD
ERA-CVD is een groot Europees netwerk dat onderzoek stimuleert op het gebied van hart- en vaatziekten. Het probeert de financiering van wetenschappelijk onderzoek van EU-lidstaten en landen die met de EU samenwerken op elkaar af te stemmen. De Hartstichting en ZonMw zijn partners binnen dit netwerk. De Hartstichting draagt 1,6 miljoen euro bij, ZonMw 250.000 euro en de EU 780.000 euro.
Over de Hartstichting
Elke dag overlijden er ruim 100 mensen aan hart- en vaatziekten en komen er 1000 mensen in het ziekenhuis terecht. De preventie, behandeling en genezing van de ziekte is de missie van de Hartstichting. Wij strijden al méér dan 50 jaar tegen hart- en vaatziekten, een van de belangrijkste doodsoorzaken in ons land, door financiering van onderzoek, voorlichting over een gezonde leefstijl en het realiseren van innovaties in de zorg. Ook zetten wij ons in om meer levens te redden bij een hartstilstand.
Bron: Hartstichting
Onderzoekers van het LUMC hebben moleculaire ‘schakelaars’ ontdekt die een centrale rol spelen bij het herstel van de doorbloeding. Als zogeheten micro-RNA’s in proefdieren werd geblokkeerd, nam de bloedstroom beduidend toe. Dit kan de behandeling van een slechte doorbloeding, zoals bij diabetes of na een hartinfarct, wellicht verbeteren. Micro-RNA’s werken als een soort lichtdimmers. Het zijn kopieën van erfelijk materiaal die invloed hebben op de hoeveelheid eiwitten in de cel. Is er te veel van een specifiek eiwit, dan binden ze zich aan het bijbehorende boodschapper-RNA en wordt de boodschap ‘maak dit eiwit’ niet meer afgelezen. De onderzoekers hebben een aantal cruciale micro-RNA’s gevonden die de doorbloeding en de vaatwandverandering beïnvloeden.
Hartfalen, nierfalen en versleten tussenwervelschijven. Dit soort aandoeningen moet het lichaam in de toekomst zelf kunnen genezen. Topwetenschappers van de Technische Universiteit Eindhoven, Universiteit Maastricht, en uit Utrecht (UMC Utrecht, Hubrecht Instituut en Universiteit Utrecht) gaan hiervoor intelligente biomaterialen ontwikkelen die het zelfherstellende vermogen van het lichaam activeren en sturen. Hun onderzoeksprogramma, met de naam Materials-Driven Regeneration (MDR), krijgt een Zwaartekrachtsubsidie van 18,8 miljoen. Dit maakte minister Jet Bussemaker (OCW) vandaag, maandag 8 mei, bekend. De universiteiten zelf investeren samen zes miljoen in het programma. Het aantal mensen dat kampt met chronische ziektes neemt sterk toe, vooral door de vergrijzing. Dat veroorzaakt veel menselijk leed, en het leidt tot stijgende zorgkosten. Regeneratieve geneeskunde heeft de belofte in zich om chronische aandoeningen echt te verhelpen. Deze revolutionaire en relatief nieuwe tak van de wetenschap beoogt het lichaam zelf aan te zetten tot herstel. Een groep eminente materiaalwetenschappers, celbiologen, weefseltechnologen en artsen in Nederland gaan nu samen diepgaand onderzoek doen om dit werkelijkheid te maken. Ze willen binnen tien jaar materialen ontwikkelen die herstel in het lichaam in gang te zetten en regisseren, en daarna langzaam oplossen, om zo weer uit het lichaam te verdwijnen. Hans Clevers als geneticus verbonden aan het Hubrecht Instituut, het UMC Utrecht en het Prinses Maxima Centrum: “met deze subsidie krijgen we ook de mogelijkheid om organoiden verder te ontwikkelen tot organen waar we onderzoek op kunnen doen en medicijnen op kunnen testen. Zo besparen we mensen gecompliceerde en pijnlijke onderzoeken en daarmee ook een langdurig ziekte proces én verhogen we de kwaliteit van leven”. De nieuwe materialen moeten hiervoor naadloos aansluiten op de moleculaire machinerie van cellen, en ze moeten zich aanpassen bij veranderingen. Hoog op het wensenlijstje van de onderzoekers staat een imitatie van de biologische extracellulaire matrix (ECM). Zo’n structuur houdt de cellen bij elkaar en stuurt de ontwikkeling ervan richting functioneel weefsel. Voor verschillende soorten weefsel zullen er verschillende varianten nodig zijn van zo’n synthetische matrix. De wetenschappers willen doorgronden hoe zich in het lichaam nieuw weefsel vormt in geïmplanteerde mallen die langzaam oplossen. Ze gaan dit onderzoeken bij de groei van nieuwe hartkleppen, nieuwe bloedvaten, nieuwe nieren, nieuw bot en kraakbeen, en tussenwervelschijven, in het menselijk lichaam. Een deel van het onderzoeksprogramma richt zich op het herstel van complexe organen en hun werking. Daarvoor is niet alleen functioneel weefsel nodig zoals hartweefsel of nierweefsel, er zijn bijvoorbeeld ook bloedvaten nodig. De wetenschappers willen hiervoor ‘bouwblokken’ ontwikkelen die in het lichaam kunnen worden geassembleerd om zo complexere structuren te vormen. Het onderzoek richt zich onder meer op het herstel van het hart na een hartinfarct, en op het creëren van werkende onderdelen voor de nier voor patiënten met nierfalen. Ook nemen de onderzoekers het herstel onder de loep van de complexe aanhechting van bot en aangrenzend weefsel zoals kraakbeen en spieren. “Deze toekenning geeft een geweldige impuls aan het onderzoek op het gebied van Regeneratieve Geneeskunde en biomaterialen en zal in de toekomst belangrijke oplossingen kunnen bieden voor chronische ziekten, bijvoorbeeld voor patiënten met chronische nierschade. Wij zijn nu in staat om in het laboratorium een soort mini niertjes te kweken. In dit onderzoeksprogramma zullen we door gebruik te maken van biomaterialen de vorming van functionerend nierweefsel uit deze organoiden verder ontwikkelen zodat we uiteindelijk patiënten met nierfalen hiermee kunnen helpen”,aldus Marianne Verhaar, nefroloog en hoogleraar experimentele nefrologie in het UMC Utrecht. Omdat de patiënten die hierbij baat hebben vaak senioren zijn en bijkomende aandoeningen hebben, gaat het onderzoekscollectief de genezingsprocessen proberen te sturen bij patiënten van verschillende leeftijden en met verschillende ziekten. Het doel is om te komen tot maatwerk, therapieën die passend zijn bij individuele patiënten en hun specifieke toestand. Volgens hoogleraar en programmacoördinator Carlijn Bouten is de potentiële impact van het MDR-programma enorm groot. “We gaan langdurig en op hoog niveau fundamenteel onderzoek verrichten aan biomaterialen waarmee we in de toekomst chronische ziektes kunnen aanpakken die nu nog niet genezen kunnen worden. We verwachten dat ons werk dan veel mensen een langdurig ziekteproces zal besparen. En het bespaart de maatschappij de kosten die anders nodig waren geweest voor de langdurige zorg.” Materials-Driven Regeneration wordt geleid door zes uitmuntende wetenschappers, allemaal met grote ervaring in het leiden van baanbrekende onderzoeksprojecten. TU/e-hoogleraar Carlijn Bouten (cardiovasculaire regeneratie) doet de coördinatie van het programma, dat de beste Nederlandse wetenschappers verbindt op gebied van materiaalwetenschap (Bert Meijer, TU/e), celbiologie (Hans Clevers, Hubrecht Instituut), tissue engineering (Clemens van Blitterswijk, Universiteit Maastricht), nefrologie en vasculaire biologie (Marianne Verhaar, UMC Utrecht), en biomaterialen (Pamela Habibovic, Universiteit Maastricht). Behalve het opdoen van fundamentele wetenschappelijke kennis heeft het programma ook als doel om de volgende generatie wetenschappers op te leiden op gebied van regeneratieve geneeskunde, vertelt Bouten. “Het Nederlands onderzoek op dit gebied is uniek, en wereldwijd leidend, en die positie moeten we behouden.” Ook belangrijk is de doelstelling om de vindingen uit het programma uiteindelijk via bedrijven naar de markt te brengen, zodat patiënten, de maatschappij en de economie er baat van hebben.
Bron: UMC
Op 20 juni sprak prof. Douwe Atsma zijn oratie uit. Hij is hoogleraar op de afdeling Hartziekten met als aandachtsgebied cardiale celtherapie. "Patiënten hebben tegenwoordig complexere hartproblemen. Dat vraagt om nieuwe behandelingen." "Hart 3.0: stimulatie tot regeneratie" is de titel van de oratie van Douwe Atsma (1961). "Hart 1.0 was de geneeskunde tot de Tweede Wereldoorlog, waarin vooral de werking en anatomie van het hart werd bestudeerd", licht Atsma toe. "Vanaf de jaren '50 van de vorige eeuw kwamen er steeds meer methodes om het hart te repareren bij: in 1954 de eerste pacemaker, in 1974 de eerste dotterbehandeling, in 1980 de eerste ICD-implantatie. Dat noem ik hart 2.0." Dankzij die methodes om het hart te repareren blijven hartpatiënten langer in leven, maar zij hebben vaak wel complexere problemen. "Sommige patiënten zijn al tien keer gedotterd en hebben meerdere bypassoperaties gehad. Voor hen zijn er andere methodes nodig om de hartfunctie te verbeteren. Sinds ongeveer 12 jaar zijn die in opkomst in de vorm van celtherapie, waarbij je het hart op een biologische manier stimuleert door cellen in te spuiten: hart 3.0." Aanvankelijk werd gedacht dat het inspuiten van stamcellen in de hartspier leidt tot regeneratie, maar zo simpel is het niet. De ingespoten cellen ontwikkelen zich niet tot hartspiercellen, maar bij 75 procent van de patiënten verbetert celtherapie wel de doorbloeding van de hartspier en tweederde van hen geeft aan dat de klachten zijn verminderd. "We denken dat het gunstige effect komt door stoffen die de cellen afgeven. Er ontstaan nieuwe bloedvaatjes. Waarom celtherapie bij de ene persoon wel aanslaat en bij de ander niet, is een van de dingen die we nu onderzoeken", aldus Atsma. Het LUMC richt zich met name op patiënten met chronische hartklachten. Voor de groep bij wie andere behandelmogelijkheden zijn uitgeput, is celtherapie nu de standaardbehandeling in het LUMC. Mensen komen uit heel Nederland en met succes. Atsma: "We hebben 100 mensen van 2 jaar voor tot 2 jaar na de celtherapie gevolgd. Het blijkt dat ze 50 tot 90 procent minder een hartkatheterisatie of dotterbehandeling hoeven ondergaan en minder vaak op de Spoedeisende Hulp terechtkomen. Soms is na een aantal jaar een tweede behandeling nodig, die dan ook weer verlichting van de hartklachten geeft." Welk type cel kan het best voor deze celtherapie gebruikt worden? Atsma: "Dat ligt eraan wat er precies mis is met de hartfunctie. Cellen uit het beenmerg werken het best bij mensen met een probleem van de doorbloeding. Voor mensen met problemen met de pompkracht lijken cellen uit het hart, de cardiomyocyte progenitorcellen, beter geschikt. We doen nu samen met het Utrechtse UMCU onderzoek naar celtherapie met deze cellen." Een ander probleem waar de onderzoeksgroep van Atsma onderzoek naar doet is littekenweefsel in het hart. Dat weefsel ontstaat na een hartinfarct en kan zorgen voor hartritmestoornissen omdat het geen elektrische impulsen geleid. "We onderzoeken de mogelijkheid om deze littekencellen zo te modificeren met gentherapie dat ze mee gaan met het omliggende gezonde hartspierweefsel, dat verkleint de kans op levensbedreigende hartritmestoornissen."
VUmc en de VU hebben samen een nieuwe elektronenmicroscoop in gebruik genomen: de VU/VUmc EM-faciliteit. Het apparaat stelt onderzoekers in staat om de processen in cellen beter te volgen en dus ook te zien wat er misgaat. Daaruit volgt meer begrip over zeer uiteenlopende ziektes als dementie, kanker en hart- en vaatziekten. Het apparaat maakt het mogelijk om cellen letterlijk te bevriezen in hun natuurlijke omgeving, zodat intracellulaire processen in het nauwkeurigste detail te bestuderen zijn. Verder kan de nieuwe elektronenmicroscoop driedimensionale opnamen maken van cellen, waardoor onderzoekers meer inzicht krijgen in hoe onderdelen binnen de cel zijn georganiseerd. Tenslotte combineert de apparatuur elektronenmicroscopie met fluorescentiemicroscopie, zodat analyses van cellulaire processen die gemarkeerd zijn door bijvoorbeeld GFP (green fluorescent protein) direct terug te vinden zijn in de elektronenmicroscoop op een zeer hoge resolutie. "Dit is een belangrijke investering voor alle onderzoekers van VU en VUmc die werken aan de processen die zich afspelen in gezonde en zieke cellen", vertelt Jan van Weering - onderzoeker bij de afdeling klinische genetica van VUmc -, die de faciliteit leidt. "Dit gaat bijvoorbeeld over de organisatie van signaal-contactpunten tussen zenuwcellen (synapsen) in de hersenen van alzheimerpatiënten, het herkennen en doden van kankercellen door witte bloedcellen of de veranderingen in de bloedvaten en spiercellen na een hartinfarct." De nieuwe apparatuur heeft ongeveer 900.000 euro gekost, die werd opgebracht door divisie V van VUmc, Neuroscience Campus Amsterdam en een NWO Middelgroot-beurs, aangevraagd door Heidi de Wit (Klinische Genetica), Rob Beelen (Molecular Cell Biology and Immunology) en Hans Niessen (ICAR-VU) van VUmc. De labs waarin de apparatuur is gehuisvest zijn bekostigd door de Faculteit der Aard- en Levenswetenschappen van de VU en zitten op de tweede verdieping van de B- & C-vleugel in het Wis & Natuurkundegebouw van de VU.
In het UMC Utrecht Hart- en vaatcentrum is bij patiënten met een moeilijk te behandelen hoge bloeddruk een stent-achtig implantaat in de halsslagader geplaatst. Met dit unieke, verende implantaat treedt direct na plaatsing een forse bloeddrukdaling op tot wel 24 punten en houdt ook aan. Patiënten geven aan dat ze vitaler zijn, minder last van bijwerkingen en minder hoofdpijn hebben. Dit blijkt uit een onderzoek naar de effecten van het toepassen van het implantaat in de halsslagader. Patiënten die een aanhoudende hoge bloeddruk hielden, ondanks gebruik van bloeddrukverlagende geneesmiddelen in de juiste dosering, kregen een stent-achtig implantaat in de halsslagader geïmplanteerd. In de halsslagader bevinden zich de zogenaamde baroreceptoren. Deze receptoren zijn zenuwuiteinden die continu de bloeddruk registreren. Ze ontvangen en verzenden signalen om de bloeddruk op peil te houden. Door de plaatsing van het implantaat op deze plek, worden de receptoren geactiveerd en zenden signalen uit waardoor de bloeddruk daalt. Deze bloeddrukdaling treedt direct na implantatie op en houdt aan. “We zien dat er bij de meeste patiënten een forse daling van de bloeddruk plaatsvindt van gemiddeld 24 punten en dat ze minder bloeddrukverlagers hoeven te gebruiken”, zegt dr. Wilko Spiering, internist-vasculair geneeskundige. “Daardoor voelen ze zich vitaler, hebben minder last van bijwerkingen en minder hoofdpijn.” Het UMC Utrecht Hart- en vaatcentrum heeft in februari 2015 de eerste patiënt behandeld. Inmiddels heeft het centrum 25 van de wereldwijd 56 geïmplanteerde patiënten behandeld en is daarmee het meest ervaren centrum in de wereld. De eerste resultaten van deze behandeling worden binnenkort gepubliceerd. In deze studie werd er een gemiddelde bloeddrukdaling van 24 punten (bovendruk) en 11 punten (onderdruk) waargenomen na 6 maanden inclusief de vermindering van medicatie. 75% van de patiënten toonde een relevante bloeddrukdaling: daling bovendruk of vermindering hoeveelheid bloeddrukverlagende middelen. De behandeling wordt uitsluitend toegepast in studieverband, de CALM studies. De CALM studies zijn te vinden via Calm start en Calm diem. Ongeveer 5-10% van de patienten met hoge bloeddruk reageert onvoldoende op leefstijlaanpassingen en bloeddrukverlagende geneesmiddelen. Voor een deel van deze patiënten kan het implantaat een oplossing bieden een betere bloeddruk te bereiken en daardoor het risico op hart- en vaatziekten te verlagen. “De forse daling van de bloeddruk is absoluut hoopgevend. Ik ben er enthousiast over! We kunnen nu patiënten helpen waar voorheen iedere behandeling faalde”, aldus Wilko Spiering. Ongeveer een vierde van de volwassenen in Nederland heeft een verhoogde bloeddruk (bovendruk boven 140 en onderdruk boven 90 of gebruikt bloeddrukverlagende medicatie). Een verhoogde bloeddruk is één van de belangrijkste risicofactoren voor hart- en vaatziekten (beroerte, hartinfarct, nierziekte, hartfalen) en sterfte. Het risico hierop neemt sterk toe bij toenemende bloeddruk: bij iedere 20 punten stijging van de bovendruk, verdubbelt het risico op hart- en vaatziekten. Als ook op de lange termijn de behandeling veilig en effectief blijkt te zijn, zal dit naar verwachting in de toekomst een reguliere behandeling worden voor moeilijk behandelbare hoge bloeddruk.
Bron: UMC
"NOXious oxidative stress: from head to toe and back". Bij veel hart- en vaatziekten zorgen reactieve zuurstofdeeltjes voor onherstelbare schade aan organen Behandeling zou kunnen plaatsvinden door een belangrijke bron van deze zuurstofdeeltjes, NOX, te remmen. Dit proefschrift toont in muismodellen aan dat bepaalde NOX-vormen een sleutelrol spelen na een beroerte: Het remmen van NOX4 leidt tot minder schade aan de hersenen, terwijl activatie van NOX5 juist meer schade oplevert maar dit laatste alleen bij vrouwtjes. Daarnaast werd een verhoging van de bloeddruk waargenomen door NOX5 activatie. De gevonden effecten blijken specifiek voor de hersenen te zijn: bij modellen van een hartinfarct of perifeer vaatlijden, werd geen effect gevonden.
De afdelingen Radiologie en Endocrinologie van het Leids Universitair Medisch Centrum doen wetenschappelijk onderzoek naar de invloed van het nieuwe medicijn liraglutide op hart en bloedvaten bij patiënten met diabetes type 2. Liraglutide verlaagt de bloedsuikers, zorgt voor gewichtsverlies en heeft mogelijk een gunstig effect op hart en bloedvaten. U kunt meedoen aan het onderzoek als u aan alle volgende punten voldoet: U heeft diabetes mellitus (suikerziekte) type 2, U gebruikt metformine (insuline en SU-preparaten ook toegestaan), U bent ouder dan 18 jaar en jonger dan 70 jaar, U heeft geen hartinfarct gehad, Uw HbA1c waarde is te hoog (hoger dan 52 mmol/mol. Het onderzoek is dubbelblind en gerandomiseerd. Dit houdt in dat via loting wordt bepaald of u liraglutide of een placebo krijgt en zowel u als de onderzoeker niet weten waarvoor u heeft geloot. U moet de studiemedicatie gedurende 26 weken onderhuids inspuiten. Voor en na de behandeling wordt een MRI-scan gemaakt van uw hart, grote bloedvaten, lever en nieren. Ook wordt bloedonderzoek verricht. Voor deelname krijgt u een financiële vergoeding van 500 euro en een reiskostenvergoeding
Atherosclerose, ook wel aderverkalking genoemd, betekent een hoger risico op hartinfarcten, maar dat risico verschilt per patiënt. Onderzoeker W. Wieringa van de RUG ontdekte dat een CT-scan, gecombineerd met ontstekingswaarden in het bloed, duidelijkheid kan bieden. Atherosclerose is een langzaam proces, waarin ontstekings- en afweercellen een grote rol spelen. De behandeling is de afgelopen decennia sterk verbeterd door dotterbehandelingen en aanvullende medicatie. Toch krijgen veel mensen opnieuw klachten. Wieringa stelde vast dat atherosclerose-kenmerken in de bloedvaten van het hart, die zichtbaar zijn op een CT-scan, kunnen helpen bij de identificatie van deze patiënten. Ook bleek dat ontstekingswaarden in het bloed en deze atherosclerose-kenmerken gerelateerd zijn.
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) heeft meldingen ontvangen van het Bijwerkingencentrum Lareb over het antistollingsmiddel acenocoumarol. Bij 10 patiënten is na het wisselen van acenocoumarol van Sandoz naar het middel van producent Centrafarm een lagere bloedstollingswaarde gemeten. Bloed stolt dan wat sneller dan gebruikelijk. Er wordt op dit moment gezocht naar een mogelijke verklaring voor de meldingen. Daarvoor worden onderzoeken gedaan met beide medicijnen. Er zijn geen aanwijzingen dat er op dit moment iets mis is met de kwaliteit van acenocoumarol. Wisselingen in bloedwaardes komen regelmatig voor bij gebruikers van antistollingsmiddelen die via de Trombosediensten worden gebruikt. Trombosediensten voeren daarom regelmatig controles uit bij patiënten. Soms doen patiënten dit ook zelf. Het CBG-advies voor gebruik van acenocoumarol is op dit moment ongewijzigd: gebruik het medicijn volgens voorschrift en de informatie uit de bijsluiter. Neem contact op met uw trombosedienst, arts of apotheker bij vragen of twijfel. Merkloze medicijnen zoals Acenocoumarol Centrafarm zijn net zo werkzaam en veilig als de originele medicijnen zoals Acenocoumarol Sandoz. Het vertrouwen in de medicijnen en het goede gebruik worden versterkt door minder te wisselen, het geven van goede voorlichting en het bieden van een oplossing op maat als een patiënt klachten heeft. Het CBG roept op om bij het wisselen van acenocoumarol de patiënt goed te informeren. Dit medicijn is door apothekersorganisatie KNMP aangemerkt als een middel met een smalle therapeutische breedte. Dit houdt in dat de KNMP verwacht dat wisselen invloed kan hebben op werking of bijwerkingen. Acenocoumarol is een antistollingsmedicijn. Het zorgt ervoor dat bloed minder makkelijk samenklontert. Daarmee vermindert het risico op trombose. Het medicijn wordt met name voorgeschreven bij hartritmestoornissen, trombose en longembolie en soms na een hartinfarct. Ruim 330.000 mensen in Nederland gebruiken dit medicijn. Verschillende fabrikanten, waaronder Sandoz en Centrafarm, brengen dit medicijn in Nederland in de handel. De pillen van Sandoz en Centrafarm zien er wat betreft vorm, kleur en grootte hetzelfde uit. Ook worden ze op dezelfde manier ingenomen.
Bron: CBG
Onderzoekers van het Erasmus MC hebben een methode ontwikkeld om te voorspellen welke plaque in de halsslagader niet zal gaan scheuren en dus waarschijnlijk ongevaarlijk is. Dit kan artsen in de toekomst helpen betere beslissingen te nemen welke patiënten ze wel of niet opereren aan een dichtgeslibde halsslagader. Dat blijkt uit onderzoek waarop Harm Nieuwstadt van de afdeling Biomedische Technologie, Thoraxcentrum van het Erasmus MC woensdag 22 april promoveert. Het onderzoek is medegefinancierd door de Hartstichting. Plaquevorming is een ingewikkeld proces waarbij vetten zich afzetten en ophopen in de bloedvaten als gevolg van veroudering, leefstijl en verhoogd cholesterol. Daardoor ontstaan vernauwingen in de bloedvaten. Een vernauwing in de halsslagader kan gevaarlijk zijn. Als de plaque scheurt, kan een stolsel ontstaan dat via de bloedbaan naar de hersenen schiet en daar een vat afsluit. Gevolg: een beroerte. Als de halsslagader bij een patiënt voor 70 procent of meer is afgesloten, besluiten artsen vrijwel altijd te opereren om een herseninfarct te voorkomen. Bij een halsslagaderoperatie haalt een chirurg de binnenste laag van de vaatwand weg op de plek van de vernauwing. Het is een zware operatie met risico’s op complicaties. Zo kan een bloedstolsel losschieten waardoor juist een hersen- of hartinfarct wordt veroorzaakt. Echter, niet alle plaques zijn even gevaarlijk. ‘Of de plaque scheurt hangt namelijk ook af van andere zaken dan de grootte van de afsluiting. Bijvoorbeeld de precieze samenstelling van de plaque en de conditie van en de krachten in de vaatwand’, zegt Ton van der Steen, hoofd Biomedische technologie. ‘Veel plaques zijn ongevaarlijk, maar dat konden we tot nu toe niet meten. Daardoor worden waarschijnlijk patiënten geopereerd, terwijl dat niet nodig is. Dit brengt onnodige risico’s en kosten met zich mee. De vernauwing zelf veroorzaakt vaak geen klachten.’ Om te voorspellen welke plaque niet scheurt, gebruiken de onderzoekers MRI beelden van de halsslagader die ze combineren met biomechanische berekeningen van onder andere de krachten in de plaque. Om te kunnen bepalen of echt afgezien kan worden van een operatie is de komende jaren nog meer onderzoek nodig. Veel patiënten die nu nog worden geopereerd kunnen dan wellicht worden geholpen met medicijnen of het verbeteren van hun leefstijl, waardoor de plaques niet verder aangroeit. Per jaar worden in Nederland bijna 47.000 personen getroffen door een beroerte. Dat zijn 126 mensen per dag. Dit onderzoek maakt deel uit van het CTMM project ParisK, mede gefinancierd door de Hartstichting
De wereldberoemde en meest geciteerde kankeronderzoeker prof. dr. Bert Vogelstein was in Amsterdam. Hij nam op 6 december bij VUmc de KNAW Bob Pinedo Cancer Care Award in ontvangst. Ter gelegenheid hiervan was een symposium georganiseerd met diverse sprekers uit binnen- en buitenland. Het meest indrukwekkende verhaal kwam van de laureaat zelf. Hij blijkt een onconventionele, humoristische, maar ook bescheiden man. Tijdens zijn keynote lecture sprak hij over de 'oorlog' tegen kanker: "Kanker is als een terroristische aanval. De grootste vijanden zijn de mutaties in cellen. Dit speelt een rol bij elke celdeling. Ook is er een grote heterogeniteit van cellen en veel resistentie tegen medicijnen." Hij is van mening dat je wel muizen van kanker kunt genezen, maar dat het onvergelijkbaar is met het genezen van mensen van kanker. Dat lukt slechts bij 50%. "Beter is de vroege opsporing van kanker, vóór er uitzaaiingen zijn. Dat kan door genmutaties in bijvoorbeeld het bloed te detecteren via biomarkers." Hij vindt het jammer dat nu alle aandacht is gericht op het behandelen van vergevorderde kanker en ziet het meest in preventie en vroegdiagnostiek. In een Q&A-sessie eerder op de dag met een groep graduate studenten vertelde Vogelstein nog steeds zo'n 10 uur per dag in het laboratorium door te brengen. Het samenwerken met trainees geeft hem het meeste plezier. Hier ging hij wat dieper in op de preventie van kanker. Dat kan door niet te roken, niet in de zon te zitten zonder bescherming en overgewicht te voorkomen . Vogelstein: "En als het reclamebureaus lukt om mensen één bepaald merk bier te laten drinken, dan moet het toch ook lukken om te voorkomen dat kinderen gaan roken?" Tijdens een gesprek met journalisten maakte hij de vergelijking met hart- en vaatziekten: "Door het meten van cholesterolwaarden, bloeddruk en radiologisch onderzoek kunnen we tegenwoordig de kans op een hartinfarcten vroeg opsporen en dit vaak voorkomen. Ik hoop dat met kanker hetzelfde mogelijk is. Met mammografieën voor borstkanker, uitstrijkjes om baarmoederhalskanker op te sporen, HPV-vaccinatie en screening op darmkanker zijn we al op de goede weg." Op de vraag of we genoeg van kanker begrijpen om effectieve strategieën te kunnen bedenken om kanker te bestrijden maakte hij de parallel met andere alledaagse verschijnselen: "Neem vuur, of de zwaartekracht. Daar snappen we ook niet alles van . Ik ben hier vanochtend gearriveerd met het vliegtuig, zonder precies te begrijpen hoe het werkt. Zo kan het met kanker ook. Beat it or use it!"
Bron: VUmc
Behandeling effectiever, maar minder vaak voorgeschreven. Vrouwen die lijden aan hartfalen hebben meer profijt van een pacemaker dan mannen, maar krijgen deze minder vaak voorgeschreven. Het gaat om de cardiale resynchronisatietherapie(CRT)-pacemaker, die de hartkamers weer synchroon laat samentrekken en de pompfunctie van het hart verbetert. Dat blijkt uit onderzoek van Robbert Zusterzeel, waarmee hij op woensdag 20 mei hoopt te promoveren aan de Universiteit Maastricht. Op grond van zijn onderzoek pleit Zusterzeel ervoor dat de klinische richtlijnen voor deze behandeling sekse-specifiek worden gemaakt, zodat vrouwen er vaker voor in aanmerking komen. Tussen 20% en 30% van de Nederlanders krijgt te maken met hartfalen, het merendeel van hen is vrouw. In 2011 kwam dit neer op meer dan 140.000 patiënten, waarvan ruim 80.000 vrouw (57%). In 2012 overleden ruim 4.000 vrouwen en iets meer dan 2.500 mannen aan hartfalen. Zusterzeel: “Er is in Nederland een relatieve onderbehandeling van vrouwen, omdat de huidige klinische richtlijnen voor implantatie van CRT gelden voor mensen ‘in het algemeen’ en naar nu blijkt, ten onrechte niet sekse-specifiek zijn. Vrouwen en mannen krijgen dezelfde behandeling, terwijl de effectiviteit van CRT juist vooral voor vrouwen doeltreffend is.” Hartfalen wordt gekenmerkt door een verminderde pompfunctie en verwijding van de linker hartkamer. Dat wordt onder andere veroorzaakt door abnormale impulsgeleiding van het hart, waardoor de hartkamers niet-gelijktijdig samentrekken. Om dit probleem op te lossen en het hart weer een betere pompfunctie te geven is correctie van de elektrische impulsgeleiding nodig met behulp van CRT-implantatie. Uit het onderzoek blijkt dat zich bij vrouwen onder behandeling van CRT minder klachten en sterftegevallen voordoen dan bij mannen. CRT blijkt vooral een effectieve therapie voor patiënten met een zogenoemde linkerbundeltakblok (LBTB) en dit lijkt vaker voor te komen bij vrouwen. “Vermoedelijk komt dit doordat vrouwen een anatomisch kleiner hart hebben en daardoor vaker een LBTB ondervinden dan mannen”, aldus Zusterzeel. Daarnaast verkleinen de ziekteverschijnselen 'boezemfibrilleren' en een eerder hartinfarct de effectiviteit van CRT juist; beide factoren komen vaker voor bij mannen dan vrouwen. “Bij de beslissing tot het implanteren van een CRT, moet daarom het geslacht van de patiënt in ogenschouw worden genomen.” Hoewel meer vrouwen lijden aan hartfalen en naar nu blijkt meer profijt hebben van CRT, krijgen ze deze dure behandeling minder vaak dan mannen. Op basis van een rapport van het National Cardiovascular Data Registry (NCDR) Nederland, vonden in 2013 ongeveer 5.500 CRT-implantaties plaats. Van álle pacemakerimplantaties, waaronder CRT, werden er 56% bij mannen uitgevoerd. Zusterzeel: “Het probleem is dat in Nederland te weinig wordt gelet op de verschillen tussen het hart van een man en dat van een vrouw en de bijkomende implicaties voor behandeling van hartfalen. Ik hoop dat het proefschrift bijdraagt aan grotere bewustwording bij artsen ten aanzien van de sekseverschillen en uiteindelijk leidt tot afzonderlijke behandelrichtlijnen voor mannen en vrouwen.”
Patiënten met een slechte pompfunctie van het hart lopen het risico op hartkamerritmestoornissen. Ze krijgen vaak preventief een defibrillator geïmplanteerd. Maar daar zitten ook nadelen aan, zoals bijwerkingen en het is een vrij dure therapie. Het is dus belangrijk te ontdekken welke hartpatiënten het meeste baat hebben bij zo'n defibrillator. Onderzoekers bij Cardiologie van VUmc hebben ontdekt dat via een PET-scan is vast te stellen hoe goed de doorbloeding van de hartspier is. Patiënten met een slechte doorbloeding lopen de meeste kans op kamerritmestoornissen. Zij zouden dan ook het meeste baat kunnen hebben bij een implanteerbare defibrillator. Dit zal verder onderzocht worden bij een grotere groep hartpatiënten. Op dit onderwerp promoveren zowel Stefan de Haan als Mischa T. Rijnierse op 16 november bij VUmc. Het onderzoek van De Haan richt zich hiernaast ook op de technische ontwikkeling van de beeldvorming (zoals echografie, MRI en nucleaire beeldvorming) en de voorspellende waarde van littekenweefsel na een hartinfarct, voor kamerritmestoornissen.
Bron: VUmc
Nierpatiënten en niertransplantatiepatiënten hebben vaak te maken met ontregelingen in de mineraalhuishouding. Met name verstoring van een specifiek hormoon, FGF23, zorgt na een niertransplantatie voor een verhoogd risico te overlijden aan hart- en vaatziekten. UMCG-onderzoeker Leandro da Cunha Baia zocht naar manieren om dit hormoon te reguleren. Op basis van voedingsvragenlijsten en gegevens uit 24-uurs urinebepalingen stelde Da Cunha Baia vast dat er een sterk omgekeerd verband bestaat tussen de inname van omega-3-vetzuren en de FGF23-spiegels van een grote groep patiënten na een niertransplantatie. De gunstige invloed van omega-3-vetzuren bij deze patiënten zou verklaard kunnen worden door een verlagend effect op FGF23. In een studie met proefdieren vond Da Cunha Baia dat toevoeging van omega-3-vetzuren aan het dieet beschermt tegen ontstekingen en littekens in de nier en bovendien de mineraalhuishouding verbetert. In de resultaten van een groot onderzoek naar het effect van omega-3-vetzuren bij patiënten na een hartinfarct kon slechts een beperkte invloed van de vetzuren op FGF23 worden vastgesteld. Da Cunha Baia vermoedt dat de lage dosering van omega-3-vetzuren hiervan de oorzaak is. De studies van Da Cunha Baia wijzen op een verband tussen omega-3-vetzuren in de voeding en de mineraalhuishouding, dat een verklaring zou kunnen vormen voor de beschermende effecten die deze vetzuren bij nierpatiënt lijken te hebben. Leandro da Cunha Baia (1984) studeerde voedingsleer aan de Federale Universiteit van São Paulo, Brazilië (UNIFESP). Zijn promotieonderzoek voerde hij uit in het UMCG en bij de UNIFESP en werd gefinancierd door Abel Tasman Talent Programme van de Rijksuniversiteit Groningen. Da Cunha Baia vervolgt zijn carrière in Brazilië.
Lichamelijke ziekte en depressie gaan vaak samen. Patiënten met een depressie ervaren niet alleen een verminderde kwaliteit van leven, de lichamelijke ziekte verloopt ook ernstiger dan bij patiënten zonder depressie. Dat een depressie in combinatie met lichamelijke ziekte geen gevolg van die ziekte hoeft te zijn, toont UMCG-onderzoeker Maaike Meurs in haar proefschrift aan. Meurs stelt vast dat depressie niet slechts een psychologische consequentie of weergave van een ingrijpende ziekte is, maar dat biologische en gedragsmatige factoren ook een rol lijken te spelen in de relatie tussen lichamelijke ziekten en depressie. Zo blijkt dat mensen die diabetes hebben zonder dat zij hiervan op de hoogte zijn, even vaak aan een depressie lijden als mensen bij wie de ziekte al wel was vastgesteld. Ook werden in MRI-studies structurele veranderingen waargenomen in hersengebieden die in verband staan met depressies bij patiënten met een hoge bloeddruk of nierziekten. Meurs suggereert dat een biologische kwetsbaarheid in de hersenen zou kunnen leiden tot het ontwikkelen van zowel depressies als lichamelijke aandoeningen. Mensen met een depressie houden er vaak een ongezonde leefstijl op na: ze roken vaker, zijn minder fysiek actief en eten ongezonder dan mensen zonder depressie. Ook ondergaan ze minder vaak medische procedures en zijn ze minder therapietrouw. Dit gedrag verhoogt het risico van lichamelijke ziekten. Uit onderzoek van Meurs blijkt dat hartinfarctpatiënten met depressieve klachten significant meer baat hebben bij hartrevalidatie dan patiënten zonder depressie. Volgens Meurs is een mogelijke verklaring dat er voor de patiënten met depressieve klachten vanwege hun slechtere leefstijl en lichamelijke gezondheid meer winst te behalen valt. Maaike Meurs (1985) studeerde Life Sciences & Technology en Psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij voerde haar promotieonderzoek uit bij de afdeling Interdisciplinary Center Psychopathology and Emotion Regulation (ICPE) van het UMCG. Het werd gefinancierd door onderzoeksinstituut BCN-BRAIN.
Een systematische review voor de nieuwe gezondheidskundige richtlijnen voor omgevingsgeluid in Europa door de WHO Door omgevingsgeluid, vooral afkomstig van binnenstedelijk wegverkeer, hebben mensen een grotere kans op zogeheten coronaire hartziekten, zoals pijn op de borst of een hartinfarct. Daarnaast zou het een hoge bloeddruk of een beroerte kunnen veroorzaken. Ook zijn er aanwijzingen gevonden dat geluid van wegverkeer de kans op diabetes en overgewicht zou verhogen doordat omgevingsgeluid invloed heeft op de hormoonhuishouding. Omgevingsgeluid veroorzaakt vaak stress en een slechtere nachtrust. Als mensen ’s nachts slechter slapen, raakt de aanmaak van cortisol verstoord. Dit blijkt uit een uitgebreide review door het RIVM van onderzoeken naar de gezondheidseffecten van omgevingsgeluid. Hierin zijn de resultaten van 61 bestaande onderzoeken vergeleken en is de kwaliteit van deze studies beoordeeld. Niet alle studies bleken van even goede kwaliteit. Het beste onderbouwd zijn de effecten door geluid van wegverkeer op coronaire hartziekten. Het grootste aantal studies onderzocht de relatie tussen geluid van wegverkeer en hoge bloeddruk. Dit zijn echter vooral studies die onder andere door hun beperkte opzet van minder goede kwaliteit zijn. Dit onderzoek is uitgevoerd op verzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De resultaten van deze review vormen de basis voor de nieuwe gezondheidskundige richtlijnen voor omgevingsgeluid die de WHO voor Europa gaat opstellen.
Bron: RIVM
Op 26 november 2016 organiseert VUmc, samen met Zus & Zorg, de Landelijke Publieksdag Gezondheidszorg M/V. Hierbij staan de verschillen tussen mannen en vrouwen in de gezondheidszorg centraal. De dag wordt geopend door oud -Kamervoorzitter Gerdi Verbeet, ambassadeur van het nieuwe Women's Health Research Fund en voorzitter van de Patiëntenfederatie Nederland. Een gynaecoloog en een cardioloog leggen uit dat vrouwen vaak niet de goede zorg krijgen omdat er onvoldoende kennis is over man/vrouw-verschillen. Interventie-cardioloog Yolande Appelman en gynaecoloog Wouter Hehenkamp van VUmc over man/vrouw-verschillen: "Een hartinfarct bij vrouwen wordt niet altijd herkend. Symptomen komen namelijk ook vaak voor bij vrouwen in de overgang of bij stress. Vrouwspecifieke aandoeningen zijn vaak nog onderbelicht. Medisch onderzoek is veelal gebaseerd op gezonde jonge mannen . Er moet meer erkenning komen voor de verschillen tussen mannen en vrouwen. Daarmee verbetert de kwaliteit van de gezondheidszorg, de kwaliteit van leven van vrouwen en mannen en worden er minder onnodige zorgkosten gemaakt." Tijdens de publieksdag is er een presentatie van het nieuwe boek 'Te lijf' van de actrices/schrijfsters Isa Hoes en Medina Schuurman. Ze vertellen over het ouder worden en welke ongemakken dit met zich mee brengt. 's Middags zijn er lezingen van specialisten over onder andere het hart, menstruatie, migraine, depressie, de overgang en reuma. Op het Gezondheidsplein zijn stands van patiëntenorganisaties en verschillende zorgprofessionals. Er is speciale aandacht voor depressie, de bekkenbodem, seksualiteit en de overgang. Ook is er een speedspreekuur met artsen. Verder is er informatie te vinden over uiteenlopende thema's zoals voeding, vitaliteit en verzorging. Bekijk het volledige programma van de dag op de website van Zus Online. Het onderwerp M/V-verschillen staat inmiddels op de politieke agenda dankzij WOMEN Inc. en de Alliantie Gender & Gezondheid. Met de publiekscampagne #Behandelmealseendame zorgen zij voor bewustwording onder zorgprofessionals, de patiënt en het publiek. Voor VUmc is meer onderzoek naar m/v-verschillen in de zorg een speerpunt. Er is een onderzoeksfonds opgericht: het Women's Health Research Fund. Alle exposanten die mee doen aan de publieksdag doneren met hun bijdragen aan dit fonds. De toegang is gratis voor bezoekers. Aanmelden kan via www.zusonline.nl. Wees er snel bij want vol=vol.
Bron: LUMC
Interventiecardioloog schetst tijdens oratie beeld van 30 jaar dotteren. Het aantal patiënten dat na een dotterbehandeling opnieuw een vernauwing krijgt in de kransslagader, moet omlaag. Daarin ligt een grote uitdaging voor interventiecardiologen. De behandelingen zijn de afgelopen jaren al flink verbeterd, maar het is nog niet goed genoeg. Dat zegt Dr Robert Jan van Geuns van het Thoraxcentrum van het Erasmus MC morgen tijdens een openbare lezing ‘Verder kijken dan de stent lang is’ ter gelegenheid van zijn benoeming tot hoogleraar interventiecardiologie. In Nederland ondergaan jaarlijks ruim 38.000 mensen een dotterbehandeling. Daarbij wordt de vernauwing in de kransslagaders opgeheven door een ballonnetje in de aderen op te blazen en de aderen eventueel te ‘stutten’ met een stent. Van Geuns schetst tijdens zijn oratie een beeld van dertig jaar dotteren. Door onder andere deze behandelingen is de sterfte aan hart- en vaatziekten aanzienlijk gedaald. Overleed enkele decennia geleden één op de twee Nederlanders aan hart en vaatziekten, nu is dat één op de vier. Van alle patiënten die gedotterd zijn, krijgt een deel opnieuw problemen. Het eerste jaar gaat het vrijwel bij iedereen goed, maar daarna komt tussen de 10 en 20 procent terug omdat er weer een vernauwing zit in de kransslagader. Na 7 tot 10 jaar krijgen veel patiënten problemen op dezelfde plek. Dit komt bijvoorbeeld doordat het lichaam het metaal van de stent niet goed accepteert en weefsel gaat aanmaken. Van Geuns: ‘’Dat moet beter, want de gemiddelde patiënt die een dotterbehandeling krijgt is 65 jaar. Die kan nog heel wat jaren mee, dus moeten we hem of haar ook een langere garantie kunnen geven dan een jaar.’’ Een mogelijke oplossing is de oplosbare stent, die volledig verdwijnt zodat er geen lichaamsvreemd materiaal achterblijft in het lichaam. De eerste vijfjaarstudies laten goede resultaten zien. ‘Niet alleen blijft het vat open, het blijft ook flexibel, zodat het weer op de natuurlijke manier kan samentrekken. Bij een metalen stent kan dat niet. Inmiddels lopen er ook studies om deze stent bij complexere patiënten te plaatsen. Het wordt voor interventiecardiologen ook belangrijk om te kunnen voorspellen welke patiënten in de toekomst problemen krijgen en welke niet. Momenteel is nog niet goed te zien welke plaque mogelijk gaat scheuren en dus een hartinfarct kan veroorzaken. Bij een vernauwing wordt dan vrijwel altijd gedotterd. ‘Als we in de toekomst beelden kunnen maken in de vaten die laten zien welke plaques wel of niet gevaarlijk is, kunnen we patiënten gerichter behandelen.’
Ter gelegenheid van zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar Registratie en Statistiek van doodsoorzaken houdt prof. dr. Jan Kardaun zijn oratie onder de titel ‘Waar begint het einde? Bericht van de doden’. Het begrip doodsoorzaak wordt vaak gebruikt in de media, meestal bij misdrijf of ongeval. Maar ook in alle andere overlijdensgevallen – zo'n 140 duizend per jaar – wordt een officiële doodsoorzaak vastgesteld, al bijna anderhalve eeuw. Dit wordt gedaan om overheid en medische wetenschap in staat te stellen “passende maatregelen” te nemen. Welke maatregelen dat zijn hangt af van welke ziekten veel voorkomen in een bepaald tijdvak. Eerst nam de omvang van infectieziekten als doodsoorzaak sterk af. Daarna steeg het aantal dodelijke hartinfarcten, maar dat daalt ondertussen alweer. De huidige decennia worden gekarakteriseerd door een lang leven, vaak met veel chronische ziekten in de laatste levensjaren. In zulke gevallen is het moeilijk om één ziekte aan te wijzen als oorzaak van het overlijden. In zijn oratie betoogt Kardaun daarom dat het doodsoorzaakbegrip moet worden aangepast aan deze nieuwe situatie. Het gaat erom díe veranderingen in een doodsoorzakenpatroon zichtbaar te maken, die het beste aanknopingspunt bieden voor maatregelen. Kardaun vindt dat doodsoorzaken op een meer moderne manier geïnterpreteerd moeten worden. In een periode van veel chronische ziekten (“multimorbiditeit” of “co-morbiditeit” genaamd) moet het doodsoorzaakbegrip niet langer uitsluitend gericht zijn op het aanwijzen van één enkele ziekte als oorzaak van het overlijden.
Een nieuw gezondheidsprogramma gaat patiënten met (een verhoogd risico op) hart- en vaatziekten belonen voor het volhouden van een gezonde leefstijl. Patiënten kunnen punten sparen door bijvoorbeeld te stoppen met roken, op hun gewicht te letten, lessen te volgen bij de sportschool of gezonde voeding te kopen. Daarmee verdienen ze korting op producten bij grote winkelketens en op leuke uitjes. Met 2,5 miljoen euro van de Hartstichting en ZonMw zal het BENEFIT-consortium, waarbinnen veel organisaties en bedrijven samenwerken, dit programma gaan ontwikkelen en landelijk uitrollen. De afdeling Gezondheids-, Medische en Neuropsychologie van de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Leiden, de afdeling Hartziekten van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het eHealth bedrijf Vital10 leiden dit project. Een gezonde leefstijl is belangrijk voor iedereen. Na een hartinfarct zijn patiënten vaak heel gemotiveerd om gezonder te gaan leven. Toch blijkt het na een periode van revalidatie en begeleiding vaak moeilijk om een gezonde leefstijl vast te houden. “Met name bij de overgang van revalidatiecentrum naar de eigen omgeving vallen patiënten vaak terug in hun oude leefwijze”, weet gezondheidspsycholoog prof. Andrea Evers (faculteit Sociale Wetenschappen, Universiteit Leiden). Het programma BENEFIT is bedoeld als extra stimulans om gezond te blijven leven, ter aanvulling op revalidatie en begeleiding door de huisarts. BENEFIT combineert individuele coaching - digitaal of face-to-face - met een loyaliteitssysteem. Deelnemers krijgen via de computer toegang tot een persoonlijk gezondheidsportaal, dat laat zien hoe hun leefstijl en gezondheid er voorstaan. Het gezondheidsportaal toont onder andere gegevens van hun activiteitenmeter, bloeddrukmeter, weegschaal en apps op de mobiele telefoon. Deelnemers kunnen punten verdienen door bijvoorbeeld voldoende stappen te zetten, niet te roken, gezonde voeding in huis te halen en, indien nodig, hun gewicht, bloeddruk, bloedsuiker en/of cholesterol op gezette tijden te controleren. “We willen duurzaam gezond gedrag belonen en zo aantrekkelijk mogelijk maken”, licht medisch psycholoog dr. Veronica Janssen (afdeling Hartziekten, LUMC) toe. “Zo kunnen deelnemers in een gezondheidsgame extra punten verdienen met challenges, denk aan de avondvierdaagse of een maand lang lessen bij de sportschool. Er zijn ook punten te verdienen door vrienden en familie te betrekken bij een gezonde leefstijl.” De punten kunnen deelnemers inwisselen voor leuke uitjes en korting op producten bij grote winkelketens. Een onafhankelijke gebruikerscommissie gaat beoordelen of de producten waarop de deelnemers korting kunnen verdienen passen bij een gezonde leefstijl. “Ook zouden we bijvoorbeeld korting willen bieden op de eigen bijdrage van de zorgverzekering”, aldus Evers. De verzamelde gegevens van de deelnemers zullen uiteraard goed beschermd blijven, zodat er geen oneigenlijk gebruik van gemaakt kan worden. Zorgverleners zullen BENEFIT in eerste instantie aanbieden aan patiënten met (een verhoogd risico op) hart- en vaatziekten. Uiteindelijk moet het programma landelijk uitgerold worden zodat álle geïnteresseerde Nederlanders kunnen deelnemen. “Het BENEFIT-consortium is bewust een publiek-privaat consortium om zo op een verantwoorde en stimulerende wijze de brug te slaan tussen zorg en commercie”, aldus cardioloog dr. Roderik Kraaijenhagen (directeur van Vital10). “Door goede samenwerking kunnen we een nieuw ecosysteem en financieringsmodel neerzetten dat gezond leven stimuleert en waar zowel de zorg, het bedrijfsleven en individuen de vruchten van plukken.” Na vijf jaar moet BENEFIT zonder subsidie kunnen blijven draaien.
Bron: LUMC
Uit een onderzoek van het UMC Utrecht in samenwerking met een aantal centra blijkt dat een innovatieve behandeling met een stent-achtig implantaat in de halsslagader zeer effectief de bloeddruk verlaagt. Met dit unieke, verende implantaat treedt direct na plaatsing een forse bloeddrukdaling op. Tot 6 maanden na implantatie blijkt nog steeds een aanhoudende bloeddrukverlaging van gemiddeld 24 punten. Onder leiding van onderzoekers van het UMC Utrecht zijn de resultaten van dit eerste onderzoek bij patiënten online gepubliceerd in het gezaghebbende tijdschrift The Lancet. Het UMC Utrecht is sinds 2015 betrokken bij een unieke experimentele behandeling om de bloeddruk te verlagen bij patiënten met een moeilijk behandelbare hoge bloeddruk. Deze patiënten reageren niet of onvoldoende op de reguliere behandeling met leefstijlaanpassingen en medicatie. In dit onderzoek werd voor het eerst bij patiënten getest of een speciaal ontwikkeld stent-achtig implantaat in de halsslagader veilig en effectief de bloeddruk verlaagt. Door de speciale vorm van het implantaat worden de zogenaamde baroreceptoren in de halsslagader extra gestimuleerd, wat uiteindelijk leidt tot een bloeddrukdaling. In het onderzoek zijn 30 patiënten gevolgd. “We zien dat er bij de meeste patiënten een forse daling van de bloeddruk plaatsvindt van gemiddeld 24 punten en dat ze minder bloeddrukverlagers hoeven te gebruiken”, zegt Dr. Wilko Spiering, internist-vasculair geneeskundige en eerste auteur van het artikel in The Lancet. “Daardoor voelen ze zich vitaler, hebben minder last van bijwerkingen en minder hoofdpijn.” “Deze eerste resultaten bij patiënten die vaak al jaren met extreem hoge bloeddrukken rondliepen zijn absoluut hoopgevend, maar meer onderzoek is echt nodig”, aldus Wilko Spiering. In de vervolgstudie die onder leiding van het UMC Utrecht vorige week is gestart, wordt de effectiviteit en veiligheid van de behandeling verder onderzocht. Ongeveer een vierde van de volwassenen in Nederland heeft een verhoogde bloeddruk en boven de 65 jaar is dit zelfs bij één op de twee. Een verhoogde bloeddruk is één van de belangrijkste risicofactoren voor hart- en vaatziekten (beroerte, hartinfarct, nierziekte, hartfalen) en sterfte. Het risico hierop neemt sterk toe bij toenemende bloeddruk: bij iedere 20 punten stijging van de bovendruk of 10 punten stijging van de onderdruk, verdubbelt het risico op sterfte aan hart- en vaatziekten. Met ruim 9 miljoen doden per jaar is hoge bloeddruk de belangrijkste doodsoorzaak wereldwijd is en dit aantal neemt toe”, aldus Wilko Spiering. Voor patiënten die niet reageren op medicatie en leefstijlaanpassingen kan deze behandeling, indien veilig en effectief bevonden op lange termijn, in de toekomst een reguliere behandeling worden.
Bron: UMC
Om de kwaliteit van de medische wetenschap te verbeteren, is een andere mindset nodig: een waarbij onderzoekers actief proberen hun eigen veronderstellingen te weerleggen. Dat is een van de aanbevelingen van onderzoeksmethodoloog prof. Olaf Dekkers (Leids Universitair Medisch Centrum). Op 27 maart sprak hij zijn oratie uit. Prof. Olaf DekkersPer dag verschijnen zo’n 3000 medisch-wetenschappelijke artikelen – een fantastische uitbreiding van onze medische kennis. Of niet? Veel artikelen spreken elkaar tegen, en tegenstrijdige onderzoeksbevindingen druppelen regelmatig door naar de pers. De ene keer lijkt koffie gezond, en de volgende keer weer niet. Een medicijn helpt een hartinfarct te voorkomen, of toch niet. ‘Wetenschap is ook maar een mening’, concluderen mensen soms teleurgesteld. Toch streeft de wetenschap juist naar de objectieve waarheid. Maar dat is niet eenvoudig, zegt prof. Olaf Dekkers. “Stel: uit onderzoek blijkt dat vegetariërs langer leven. Is vegetarisch leven dan gezonder? Niet zonder meer. Misschien doen vegetariërs vaker aan yoga, eten ze meer groenten of kijken ze minder tv.” Mensen verschillen onderling zo veel van elkaar, dat het heel moeilijk is om vast te stellen welke rol het vegetarische dieet nu echt speelt. Dekkers is gespecialiseerd in de methodes van het onderzoek, met name onderzoek naar oorzaken van ziekten (epidemiologie). In zijn rede doet hij drie voorstellen om de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek te verbeteren. “Ik stel ten eerste een veranderde mindset voor, waarbij het weerleggen van je eigen veronderstellingen een waardig doel is”, begint hij. “Want het is net zo belangrijk om aan te tonen dat iets niet het geval is, als dat iets wel het geval is. Laten we in subsidieaanvragen mee beoordelen of de onderzoekers dat actief gaan proberen.” Als tweede stelt Dekkers voor om vaker onderzoeken te bundelen in één publicatie. “Je kunt niet verwachten dat de waarheid in een enkel onderzoek naar boven komt”, licht hij toe. “Als je verschillende onderzoeken combineert, krijg je betrouwbaardere resultaten.” Zijn derde voorstel raakt aan de ethiek van het publiceren. “Soms zijn data gewoon niet goed genoeg om betrouwbare conclusies te kunnen trekken, bijvoorbeeld omdat er informatie ontbreekt. Dan kun je er beter niet mee gaan rekenen, al is de druk om te publiceren nog zo groot.” Aan het eind van zijn oratie pleit Dekkers voor open, machtsvrije en geïnformeerde discussies over onderzoeksresultaten. “Ook wetenschappers met kennis van onderzoeksmethodologie moeten hier een rol in spelen”, vindt hij. Daar zal hij zelf in ieder geval aan bijdragen. Bij het LUMC doet Dekkers onderzoek naar de methodologie van onderzoek. Daarnaast adviseert en onderwijst hij onderzoekers binnen en buiten het LUMC over het opzetten van goed onderzoek, en zit in beoordelingscommissies voor onderzoeksubsidies en richtlijnencommissies.
Bron: LUMC
"Biomolecular engineering in the design of novel therapies to treat coagulation disorders and inflammatory diseases". Geactiveerd proteïne C (APC) en heparine zijn biomoleculen die zowel celbeschermende als antistollende eigenschappen bezitten. In dit proefschrift wordt het gebruik van sterk verminderd antistollende varianten van APC en heparine, in zowel in vitro als in vivo modellen beschreven. Deze varianten reduceren infarctgroottes in een acuut hartinfarct-model en verminderen orgaanschade en vergroten de overlevingskans in drie verschillende ontstekingsmodellen. Het grote voordeel van deze varianten is dat de toegediende dosis, door hun verminderde bloedingsrisico, verhoogd kan worden, waardoor verbeterde doeltreffendheid bereikt wordt. Deze varianten kunnen in de toekomst worden getest in klinische studies om zo de huidige behandeling voor sepsis en andere ontstekingsgerelateerde ziekten te verbeteren.
Tegenwoordig bedrijft vrijwel iedere arts in hoge mate ouderengeneeskunde. Dat zou dus gewoon basiszorg moeten zijn en geen specialisatie. Dit stelt internist Gerard Jan Blauw in zijn intreerede als bijzonder hoogleraar interne geneeskunde, in het bijzonder ouderengeneeskunde in het LUMC. “Samen met onze patiënten zullen we de beschikbare resources intelligenter moeten gebruiken, nagaan wat nog zinvol is.” Veroudering begint al tussen het 25ste en 30ste levensjaar, dus zodra alle weefsels volgroeid zijn. Afhankelijk van iemands genetische constitutie of leefstijl verloopt dat proces trager of sneller. Het is volgens Blauw onzin mensen boven een bepaalde leeftijd in handen te geven van geriaters. “Eigenlijk is alleen kindergeneeskunde een totaal andere tak van sport. Geriatrie is een weeffout in de geneeskunde. Dat dit zo begroeid is, heeft te maken met demografische ontwikkelingen, stijging van zorgkosten en omdat de geneeskunde zich mettertijd heeft opgesplitst in talloze specialismen en deelspecialismen.” In vroeger tijden was de gemiddelde levensverwachting ongeveer de helft van nu. Door ontwikkelingen in de natuurwetenschappen en door collectieve maatregelen is de levensverwachting spectaculair gestegen. Was rond 1900 het aantal tachtigplussers nog geen 1 procent, nu is dat 4 procent en halverwege deze eeuw naar verwachting 7 procent. Ongeveer 40 procent van de zorgkosten wordt verbruikt door 65-plussers, 20 procent door tachtigplussers. Richtlijnen niet adequaat Door de toenemende specialisatie is de wetenschappelijke kennis toegenomen. Om iedereen maximaal van de nieuwste ontdekkingen en bewezen behandelingen te laten profiteren bedienen dokters zich van richtlijnen. Maar klinische studies waarop het bewijs gebaseerd is worden vrijwel uitsluitend verricht bij patiënten met maar één ziekte. Juist ouderen hebben heel vaak verschillende aandoeningen tegelijk. “Richtlijnen die gelden voor veertigjarigen zijn waarschijnlijk niet het beste beleid voor tachtigplussers”, stelt Blauw. “Een oudere met hoge bloeddruk, suikerziekte, artrose, osteoporose en COPD zou volgens de verschillende richtlijnen moeten worden behandeld met twaalf verschillende geneesmiddelen in negentien verschillende doseringen op vijf momenten van de dag. Ook krijgt men van de diverse specialisten vaak tegenstrijdige leefstijladviezen mee.” Aandacht voor levenskwaliteit "Men kan een 91-jarige met een hartinfarct succesvol opereren, maar moet men deze dan het resterende leven blootstellen aan een cocktail van middelen die bloedstolselvorming tegengaan, met alle bijwerkingen van dien?" vervolgt Blauw. "Het succes van antikankerbehandelingen wordt doorgaans gemeten als relatieve toename van het aantal patiënten dat na vijf jaar nog in leven is. Maar bij mensen die ouder zijn dan de gemiddelde levensverwachting is dat getal absurd. Het gaat dan om levenskwaliteit en dat is veel lastiger meetbaar en zeer individueel.” Aandacht voor levenskwaliteit, dus voor onder meer sociale contacten, mobiliteit, zelfstandigheid, vraagt om een andere rol van artsen. "Ze moeten veel meer dóórvragen. Een klacht als lusteloosheid kan bij een oudere patiënt voortkomen uit eenzaamheid, een factor die nauwelijks meetbaar en vaak moeilijk bespreekbaar en invoelbaar is." Regiefunctie internist ouderengeneeskunde Het is cruciaal de zorgvraag helder te krijgen, te wegen in hoeverre interventie zinvol is. Wat verwacht de patiënt nog van het leven? "Zo’n gesprek overstijgt het strikt medisch inhoudelijke, maar kan wel voorkómen dat wordt ingezet op nodeloze diagnostiek en behandeling. Echter, tijdrovende gesprekken worden niet vergoed, vallen niet onder een DBC!” Blauw pleit ervoor specialisten te scholen in de kunst van het converseren en dit soort gesprekken op te waarderen tot verrichting. Het is de visie van de Nederlandse Internisten Vereniging dat ouderen recht hebben op hoog gespecialiseerde zorg, en daarbij ook recht op een multidisciplinaire benadering, om zo over- en onderhandeling te voorkomen. Hier ziet Blauw een mooie regiefunctie voor de internist ouderengeneeskunde of klinisch geriater. "Deze moet niet de behandeling willen overnemen of de patiëntengroep willen claimen, maar een ondersteunende rol vervullen." Oudere patiënt in ieder onderwijsblok In zijn oratie roemt Blauw de samenwerking tussen specialisten ouderen geneeskunde, neurologen, cardiologen, psychiaters, psychologen in het Haagse Bronovo Behandeladviescentrum Ouderengeneeskunde, waaraan hij is verbonden. “Meestal worden patiënten terugverwezen naar de huisarts met een geïndividualiseerd behandelplan. Met zorgverzekeraar CZ en huisartsen wordt nu ook gekeken hoe we dit model kunnen aanbieden in de thuissituatie." Blauw is weinig te spreken over het huidige niveau van onderwijs op het gebied van ouderengeneeskunde in Nederland. “In Leiden krijgen studenten weliswaar een onderwijsblok over de oudere patiënt, maar dat zet deze patiëntengroep toch weer apart. De oudere patiënt zou in ieder onderwijsblok, dus bij de behandeling van ieder ziektebeeld of orgaansysteem ter sprake moeten komen.” Inmiddels is een landelijk project van start gegaan om onderwijs over ouderzorg te ontwikkelen voor de medische vervolgopleidingen. Voor zijn eigen vakgebied, interne geneeskunde, zou Blauw graag zien dat ouderengeneeskunde al vanaf het eerste jaar integraal onderdeel wordt van de opleiding. “Specialisatie in ouderengeneeskunde zou dan vooral meerwaarde hebben voor patiënten met een complexe leeftijd-gerelateerde problematiek.” Wat betreft wetenschappelijk onderzoek wil Blauw zich richten op onderzoek dat de klinische praktijk van ouderengeneeskunde ondersteunt, zoals onderzoek naar de relatie tussen hart- en vaatziekten en hersenfunctie, naar de relevantie van nierdialyse of naar het optimaliseren van de zorg voor de acuut presenterende oudere patiënt (APOP-studie). Ook is hij betrokken bij een onderzoekslijn naar de presentatie van kanker en de gevolgen van antikankerbehandeling bij ouderen. De oprichting van het Leiden University Cancer Center, een samenwerking tussen LUMC en fusieziekenhuis MCH-Bronovo, zal een extra investering in deze onderzoekslijn mogelijk moeten maken. Dit klinische onderzoek zal worden aangevuld met het biomarkeronderzoek. “In de toekomst hopen we bij individuele oudere patiënten te kunnen voorspellen welke ziektebeelden ze mogelijk zullen ontwikkelen.” Het onderzoek van het LUMC is verdeeld in zeven profileringsgebieden. Het onderzoek van prof. Blauw valt binnen het profileringsgebied Ageing. Zijn volledige oratie Van specialisatie naar basiszorg is te lezen op de website van het LUMC.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positief geadviseerd over het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Cerdelga (eliglustat) als weesgeneesmiddel voor de behandeling van patiënten met type I ziekte van Gaucher met een langzaam, “intermediate” of normaal CYP2D6 metabolisme.
- Exviera (dasabuvir) en Viekirax (ombitasvir + paritaprevir + ritonavir) voor de behandeling van chronische hepatitis C. Deze middelen moeten waar nodig in combinatie met andere geneesmiddelen gebruikt worden.
- Ofev (nintedanib), als weesgeneesmiddel voor de behandeling van idiopathische pulmonale fibrose.
- Cosentyx (secukinumab) voor de behandeling van matige tot ernstige plaque psoriasis bij patiënten die in aanmerking komen voor systemische therapie.
- Otezla (apremilast) voor de behandeling van:
- actieve artritis psoriatica bij patiënten die intolerant zijn voor of bij wie de respons op eerdere ‘disease modifying antirheumatic drug’-therapie onvoldoende is gebleken;
- matige tot ernstige plaque psoriasis bij patiënten met onvoldoende respons op, dan wel een intolerantie voor, of een contra-indicatie voor andere systemische therapie (waaronder ciclosporine, methotrexaat of PUVA).
- Senshio (ospemifene) voor de behandeling van vulvaire en vaginale atrofie (VVA) bij postmenopauzale vrouwen die niet in aanmerking komen voor lokale, vaginale behandeling met oestrogenen.
- Zontivity (vorapaxar) voor de vermindering van atherotrombotische gebeurtenissen bij patiënten die eerder een hartinfarct hadden. Het middel moet gebruikt worden in combinatie met acetylsalicylzuur en, waar nodig, clopidogrel.
Aanpassing indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-aanpassingen:
- Inductos (dibotermin alfa) kan nu ook gebruikt worden voor posterior lumbale wervelkolom chirurgie, op alle lumbale niveaus met verschillende medische hulpmiddelen.
- Travatan (travoprost) kan nu ook worden gebruikt worden bij kinderen in de leeftijd van 2 maanden tot 18 jaar voor oculaire hypertensie en glaucoom.
Aanpassing afleverstatus
- EllaOne (ulipristal acetate) hoeft volgens de CHMP niet langer receptplichtig te zijn. Het CBG zal in januari een besluit nemen welke afleverstatus voor dit geneesmiddel in Nederland wordt toegekend. Voor niet-receptplichtige geneesmiddelen kent Nederland drie categorieën: Uitsluitend Apotheek (UA), Uitsluitend Apotheek of Drogist (UAD) of Algemene Verkoop (AV).
CMDh beoordelingen
- Valproaat-bevattende geneesmiddelen (Depakine (Chrono), Orfiril, Natriumvalproaat, Propymal) - De CMDh bekrachtigt met consensus de PRAC-aanbeveling omtrent de aangescherpte waarschuwingen bij het gebruik van valproaat-bevattende geneesmiddelen door vrouwen en meisjes. Zij worden beter geïnformeerd over de risico’s van gebruik van valproaat tijdens de zwangerschap. Zie ook het eerderewebbericht over deze herbeoordeling. Binnenkort ontvangen zorgverleners een DHPC met meer informatie. De herbeoordeling door de PRAC werd gestart naar de publicatie van nieuwe gegevens met betrekking tot het risico van aangeboren afwijkingen en problemen in ontwikkeling van baby’s die zijn blootgesteld aan valproaat in de baarmoeder.
- Testosteron-bevattende geneesmiddelen (Andriol, Androgel, Nebido, Sustanon, Testim, Tostran, Testogel) – De CMDh bekrachtigt met consensus de PRAC aanbeveling van testosteron-bevattende geneesmiddelen. De voordelen van testosteron-bevattende geneesmiddelen blijven opwegen tegen de risico’s. Deze geneesmiddelen moeten uitsluitend worden ingezet wanneer een tekort aan testosteron is bevestigd door zowel symptomen als laboratoriumtesten. De herbeoordeling door de PRAC werd gestart naar aanleiding van zorgen over ernstige bijwerkingen op hart en bloedvaten.
Van 7 – 10 april vond de maandelijkse bijeenkomst van de PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) plaats. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd in de PRAC.
Afronding PRAC herbeoordeling cardiovasculair risico ibuprofen
Ibuprofen - De PRAC heeft een herbeoordeling afgerond waarin een kleine toename van het risico op hart- en vaatproblemen, zoals een hartinfarct en beroerte bij het gebruik van hoge doseringen van ibuprofen (vanaf 2400 mg/dag) is bevestigd. Dit risico is vergelijkbaar met andere ontstekingsremmers (NSAID’s). Voor de lagere sterkte ibuprofen (maximaal 1200 mg/dag, de maximale dosering voor ibuprofen zonder recept) wordt geen verhoogd risico gezien.
De PRAC beveelt aan om de bijsluiter en uitgebreide productinformatie voor arts en apotheker (SmPC) aan te passen. In de huidige Nederlandse bijsluiters van ibuprofen wordt de toename op het verhoogde cardiovasculair risico bij hogere doseringen en langdurig gebruik vermeld.
Ibuprofen is een ontstekingsremmer, een zgn. NSAID, en is een veelgebruikt geneesmiddel voor pijn en (chronische) ontstekingen. Ibuprofen is in Nederland in verschillende sterktes verkrijgbaar, zowel in de zelfzorg als op recept. Als zelfzorggeneesmiddel is ibuprofen uitsluitend in kleine verpakkingen verkrijgbaar en bestemd voor kortdurend gebruik.
De bijsluiter en de productinformatie worden aangepast als het Europees besluitvormend orgaan (CMDh) akkoord gaat.
Achtergrondinformatie over ibuprofen.
PRAC beveelt verdere maatregelen aan om het risico op kaaknecrose van bisfosfonaten en denosumab te verkleinen
Bisfosfonaten - De PRAC heeft de periodieke herbeoordelingen van denosumab (Prolia en Xgeva) en het bisfosfonaat zoledroninezuur (Zometa en generieke geneesmiddelen) besproken. Bisfosfonaten en denosumab worden gebruikt voor botaandoeningen, zoals de behandeling van osteoporose (botontkalking). Het is bekend dat er een klein risico is op osteonecrose (afsterven van botweefsel) van de kaak bij het gebruik van deze geneesmiddelen.
De PRAC beveelt aan een patiëntenkaart te introduceren om patiënten beter te informeren over de maatregelen die het risico op kaaknecrose tijdens het gebruik van bisfosfonaten en denosumab kunnen beperken. Voorts deed de PRAC de aanbeveling om de productinformatie aan te passen. Deze aanbevelingen van de PRAC worden later deze maand besproken in de vergadering van de CHMP.
Deze aanbevelingen zijn in lijn met de eerdere aanbevelingen voor Aclasta (en generieke geneesmiddelen), een andere zoledroninezuur-bevattend geneesmiddel, in maart 2015. Vergelijkbare aanbevelingen voor andere intraveneus toegediende bisfosfonaten worden in komende periodieke herbeoordelingen gedaan.
De PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) speelt als geneesmiddelenbewakingscomité een belangrijke rol bij het toezicht op de risico’s van humane geneesmiddelen in Europa en komt maandelijks bijeen bij het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA). De PRAC geeft aanbevelingen en advies aan de CHMP (Committee on Medicinal Products for Human Use), het geneesmiddelenbeoordelingscomité en de CMDh (Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures), omtrent de risico’s van geneesmiddelen toegelaten in de Europese Unie.
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd in de CHMP, PRAC en de CMDh. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG.
E-sigaretten, oftewel elektronische sigaretten, verdampen een vloeistof die meestal nicotine en een smaakstof bevat. De e-sigaret is weliswaar minder ongezond dan tabakssigaretten, maar de damp van e-sigaretten bevat een aantal ingrediënten en chemische onzuiverheden in hoeveelheden die schadelijk zijn voor de gezondheid. Het gaat onder andere om nicotine, propyleenglycol en glycerol en aldehydes, nitrosamines en metalen. Inhalatie hiervan kan leiden tot irritatie en schade aan de luchtwegen, hartkloppingen en een verhoogde kans op kanker. Deze gezondheidseffecten zijn wel veel minder ernstig dan die van tabak roken: longkanker, hartinfarct en beroerte, longemfyseem en COPD, en mond-, tong-, slokdarm-, maag- en blaaskanker. Dat blijkt uit onderzoek van het RIVM, waarvoor metingen zijn verricht, risicobeoordelingen zijn gedaan en gebruikers zijn geraadpleegd. Het onderzoek is in opdracht van VWS uitgevoerd vanwege de forse groei van het aantal e-sigaretgebruikers en de onduidelijke gezondheidseffecten van het gebruik. Voor dit onderzoek is het risico voor gebruikers beoordeeld op basis van de stoffen in de damp. In 2015 gaat het RIVM de effecten van stoffen in uitgeademde damp op omstanders onderzoeken. Uit het onderzoek blijkt dat mensen vooral e-sigaretten roken in de veronderstelling dat het minder schadelijk is voor de gezondheid dan een gewone sigaret en helpt om te stoppen met roken. Van de vele merken en modellen zijn navulbare e-sigaretten het meest populair. Vrijwel alle gebruikers rookten tabak voordat ze met de e-sigaret begonnen en de meesten gebruiken tabak naast hun e-sigaret. De 'dampers' verschillen sterk in hun dampgedrag, bijvoorbeeld in het aantal trekjes dat zij per dag gebruiken. De samenstelling van de vele soorten e-vloeistof op de Nederlandse markt en die van de resulterende damp blijken onderling sterk te verschillen. Soms komen de gevonden hoeveelheden nicotine in de vloeistof niet overeen met de gehalten die op de verpakking staan. Van sommige stoffen blijken de concentraties in de damp hoger te zijn dan in de vloeistof. Aldehydes ontstaan bij de opwarming van de vloeistoffen en metalen komen vrij uit de verdamper. Propyleenglycol en glycerol zijn 'dragervloeistoffen' voor nicotine en de smaakstoffen.
Dhr. drs. Dennis H.M. Kusters, "Annexin A1 and annexin A5 in cardiovascular disease" Dit onderzoek betreft twee eiwitten van de annexine familie en hun relatie tot hart- en vaatziekten. De belangrijkste bevindingen zijn dat annexine A5 een remmende werking heeft op het opruimen van dode cellen en hiermee verslechtert het de ‘aderverkalking’. Annexine A1 heeft een ontstekingsremmende werking en was succesvol in zowel de behandeling van ‘aderverkalking’ als in het verkleinen van de schade na een hartinfarct. Mogelijk leiden deze bevinding tot de ontwikkeling van nieuwe medicatie.
Psoriasis, reumatoïde artritis en andere chronische ontstekingsziekten verhogen het risico op hart- en vaatziekten en de kans op vroegtijdig overlijden. Dat blijkt volgens uit onderzoek in Groot-Brittannië door Perelman School of Medicine van Pennsylvania State University. Aan het onderzoek namen 138.000 volwassenen met psoriasis, 42.000 volwassenen met reumatoïde artritis en 81.000 volwassenen met geen van deze aandoeningen. Deze uitkomst is niet echt verrassend, zegt hoofdonderzoeker A. Ogdie. Ontstekingsactiviteiten in het gehele lichaam wordt in verband gebracht met de opbouw van plaque in bloedvaten. Mensen met reuma of psoriasis liepen 36 procent meer kans op een hartaanval, hartinfarct of beroerte dan mensen zonder deze aandoeningen.
De PRAC beveelt op basis van een herbeoordeling een aantal beperkingen en voorzorgsmaatregelen aan om de risico’s bij het gebruik van de pijnstiller diclofenac te verminderen. De baten/risico balans van het geneesmiddel blijft positief. De PRAC concludeert dat diclofenac een vergelijkbaar risico op cardiovasculaire bijwerkingen heeft als selectieve COX-2 remmers, een andere groep pijnstillers. Dit geldt met name als diclofenac in een hoge dosering (150 mg dagelijks) en langdurig wordt gebruikt. Om het risico te beperken wordt geadviseerd dezelfde maatregelen toe te passen als opgenomen in de productinformatie van de selectieve COX-2 remmers. De PRAC adviseert derhalve dat patiënten met ernstige onderliggende cardiovasculaire problemen – zoals hartfalen, angina (pijn op de borst), problemen met de doorbloeding of een eerder doorgemaakt hartinfarct of beroerte – diclofenac niet mogen gebruiken. Diclofenac wordt gebruikt als pijnstiller en als ontstekingsremmer, voornamelijk bij pijnlijke aandoeningen zoals artritis. Diclofenac behoort tot de groep van pijnstillers die bekend staan onder de naam NSAID’s (non-steroidal anti-inflammatory drug). Voor alle NSAID’s geldt reeds het advies om deze in de laagst mogelijke dosering en voor een zo kort mogelijke periode te gebruiken om het risico op bijwerkingen te beperken. In 2009 heeft het CBG bepaald dat diclofenac in een lage sterkte (uitsluitend de 12,5 mg) en voor kortdurend gebruik verkrijgbaar is bij de apotheek en drogist. Diclofenac 25 mg voor de zelfzorg is alleen verkrijgbaar via de apotheek. Voor hogere sterktes is tussenkomst van een arts noodzakelijk. Het CBG zal evalueren of er aanpassingen nodig zijn in de afleverstatus van diclofenac.
Op dit moment vormt atherosclerose wereldwijd een van de voornaamste oorzaken van morbiditeit en mortaliteit als gevolg van een hartinfarct en beroerte. Door een chronische ontsteking van de vaatwand wordt het ontstaan van atherosclerose bevorderd. Daarom is het zinvol onderzoek te verrichten naar verschillende celtypes van het immuunsysteem en hun interacties. Aan de hand hiervan kunnen nieuwe diagnostische en therapeutische middelen worden ontwikkeld. Junctioneel adhesiemolecuul (JAM)-A speelt een belangrijke rol bij de passage van witte bloedlichaampjes door de binnenste cellaag van de bloedvaten, de zogenaamde endotheelcellen (EC). In dit proefschrift hebben we onderzocht welke rol het JAM-A molecuul dat zich op witte bloedlichaampjes, bloedplaatjes of endotheelcellen bevindt, speelt bij de vorming van atherosclerotische laesies. Uit de resultaten blijkt dat het JAM-A molecuul uiteenlopende gevolgen voor en effecten op de vorming van laesies heeft, afhankelijk van de cellulaire oorsprong van het molecuul. De belangrijkste bevinding is dat een interventie die specifiek ingrijpt op het endotheel-gerelateerde JAM-A molecuul van nut kan zijn voor non-invasieve diagnostiek en behandelingen op maat.
Het proefschrift beschrijft het ontstaan van atherosclerose (aderverkalking) en arteriogenese (de groei van overbruggingsbloedvaten). Arteriogenese zorgt voor alternatieve bloedstroomroutes waarmee een obstructie in de bloedbaan wordt omzeild. Bij een deel van de patiënten gebeurt dit onvoldoende. Zij hebben belang bij het stimuleren van de groei van overbruggingsbloedvaten. Dat mag natuurlijk geen negatieve uitwerking hebben op aderverkalking en de stabiliteit van de plaques die hierbij ontstaan. Instabiele plaques kunnen scheuren en leiden tot hersen- en hartinfarcten. Bot toonde aan dat een veelbelovende groeifactor een positieve invloed heeft op de stabiliteit van aderverkalkingsplaques: dit maakt het molecuul een potentiële kandidaat voor toekomstige therapieën. Promotie Academisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam: Peter Bot: "Vascular inflammation. Signaling pathways in atherosclerosis and arteriogenesis".
In zijn oratie gaat Maarten van den Berg in op het belang van de genetische cardiologie. Sinds tien jaar bestaat in het UMC Groningen een polikliniek Erfelijke Hartziekten, speciaal gericht op patiënten met erfelijke hartritmestoornissen en hartspierziekten. Een belangrijke activiteit van de polikliniek is presymptomatische screening van familieleden. Een deel van de verwijzingen betreft namelijk gevallen van plotse dood bij een jong familielid, waarbij vaak een erfelijke hartziekte in de familie kan worden geconstateerd. De wijze waarop en de mate waarin een erfelijke hartziekte zich manifesteert kan sterk wisselen. Dat speelt vooral bij hartspierziekten. Interactie tussen de erfelijkheid en omgevingsfactoren speelt waarschijnlijk een grote rol, waarbij bijvoorbeeld zwangerschap, gebruik van bepaalde cytostatica of intensieve sportbeoefening de hartspierziekte kunnen uitlokken in geval van een erfelijke predispositie. Dat concept is ook relevant voor bijvoorbeeld hartfalen na een hartinfarct. Met nieuwe technieken als deep sequencing en exome sequencing kan worden getracht mutaties in het DNA op te sporen om de erfelijke predispositie te achterhalen. Daarnaast is de benadering vanuit de epidemiologie veelbelovend; in dat verband speelt LifeLines een belangrijke rol. Dit grote longitudinale onderzoek in Noord-Nederland biedt de mogelijkheid om de invloed van erfelijkheid te onderzoeken en ook de samenhang met omgevingsfactoren en lifestylefactoren te analyseren, met als uiteindelijk doel bij te dragen aan personalized medicine en healthy ageing. Ook voor het onderwijs en de opleiding vormt de cardiogenetica een belangrijk thema. De cardiogenetica vormt bij uitstek een goed model voor het moderne competentiegericht opleiden. Met de werkgroep Erfelijke Hartziekten van het Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland, Gencor en het Durrercentrum staat de Nederlandse cardiogenetica thans goed op de kaart en met de aanwezige personele expertise en ambitie kan deze rol nog verder worden uitgebouwd.
Verse, maar ook bewerkte groenten en fruit verlagen het risico op een hartaanval, blijkt uit onderzoek door Wageningen UR. Tien jaar geleden enquêteerde het RIVM 20 duizend Nederlanders van 20 tot 65 jaar over hun voedingspatroon. Deze mensen hadden op dat moment geen hart- en vaatziekten. De deelnemers werden in de daarop volgende tien jaar gevolgd. Mensen die veel groenten en fruit aten, bleken 34 procent minder kans te hebben op een hartaanval dan mensen die weinig groenten en fruit aten. Voor zowel rauwe als bewerkte groenten en fruit werd een lager risico op hartinfarcten gevonden, al was het verband bij verse groenten wel iets sterker. Aangenomen werd dat bij bewerking bepaalde beschermende voedingsstoffen verloren zouden gaan.
Het Erasmus MC laat dit jaar tijdens De klinische Les een hartoperatie zien op het witte doek. Ook zal te zien zijn hoe een ingreep werkt bij een patient met acuut hartfalen. Experts lichten de beelden op het bioscoopscherm live vanuit de zaal toe. Aan het woord komen onder meer een cardioloog, een hartchirurg, een echo-laborante, een verpleegkundige en een patiënt. Tijdens het wetenschapsevenement wordt duidelijk hoe belangrijk teamwork is. Belangstellenden zijn op dinsdag 26 oktober welkom in Pathe Schouwburgplein. De toegang is gratis. De klinische Les 2010 heeft als thema "Het hart moet kloppen!" Hart- en vaatziekten vormen de meest voorkomende oorzaak van gezondheidsproblemen en overlijden in de westerse wereld. In Nederland overlijden gemiddeld dagelijks 112 mensen aan hart- en vaatziekten. Toch boeken onderzoekers en artsen juist op dit terrein veel winst met nieuwe behandelingen. Het Thoraxcentrum van het Erasmus MC voert patiëntenzorg en wetenschappelijk onderzoek uit op internationaal topniveau. Het publiek krijgt tijdens De klinische Les een kijkje in het teamwork achter de schermen van topzorg. Het evenement start om 9.00 uur met een college over operaties bij aangeboren hartafwijkingen. Prof.dr. Jolien Roos-Hesselink, cardioloog, en prof.dr. Ad Bogers, hartchirurg, bespreken een operatie die in 2003 is uitgevoerd. De patiënte van toen is in de zaal aanwezig en vertelt haar kant van het verhaal. Ook Ellen Wiegers, echo-laborante, gaat in op haar werk. Vervolgens gaat cardioloog dr. Peter de Jaegere in op het medisch ingrijpen bij een acuut hartinfarct. Hij laat zien hoe katheters en stents de patiëntenzorg in de afgelopen decennia enorm hebben verbeterd. Hij bespreekt onder meer één van de laatste ontwikkelingen: de biologisch afbreekbare stent. Ook komt een gespecialiseerde verpleegkundige aan het woord. De Klinische Les is inmiddels uitgeroeid tot een populair evenement in Rotterdam. In Pathé is plaats voor zo"n 400 belangstellenden. Eerder zoemde De klinische Les al in op een wakkere hersenoperatie, een niertransplantatie en een leveroperatie.
Aanstaande moeders die in het begin van de zwangerschap veel groente, fruit, vis en plantaardige olie eten, hebben daarmee een positieve invloed op zowel de groei van hun ongeboren kind als op hun eigen bloeddruk. Dit concludeert onderzoeker Sarah Timmermans op basis van gegevens uit Generation R, het grootschalige bevolkingsonderzoek van Erasmus MC. Morgen promoveert zij op haar onderzoek. Timmermans concentreerde zich in haar onderzoek op het voedingspatroon van de moeder rond de bevruchting en de eerste weken van de zwangerschap en op de gezondheid van het kind tijdens de zwangerschap. Naast de gunstige effecten van het zogenoemde Mediterrane dieet met veel groente, fruit, vis en plantaardige olie, toonde ze ook het tegenovergestelde effect aan van een ongezond voedingspatroon op de gezondheid van moeder en kind. Zo blijkt uit haar onderzoek dat vrouwen die in de eerste drie maanden van hun zwangerschap veel vlees, aardappelen en vette saus eten en juist weinig groente, fruit en vis een grotere kans hebben op een baby met een laag geboortegewicht. Eerdere onderzoeken toonden aan dat kinderen die tijdens de zwangerschap een groeivertraging oplopen een sterk verhoogde kans hebben op hart- en vaatziekten in de toekomst, zoals hoge bloeddruk, hartinfarct of beroerte. Bovendien blijkt het ongezonde voedingspatroon ook een negatief effect te hebben op de bloeddruk van de moeder tijdens de zwangerschap. Timmermans: "Op basis van mijn onderzoek zou ik aanbevelen om zwangere vrouwen in het begin van hun zwangerschap, en bij voorkeur ook in de periode voorafgaand aan de zwangerschap, actief meer informatie te geven over gezonde voeding en leefstijl. Dat zou een belangrijke bijdrage leveren aan het creëren van optimale omstandigheden voor alle ongeboren kinderen en hun moeders. Dit zou leiden tot minder complicaties in zwangerschappen en een betere gezondheid van de Nederlandse bevolking in de toekomst." Tot voor kort werd aangenomen dat de groei van de foetus gedurende de eerste drie maanden van de zwangerschap bij alle kinderen redelijk gelijk was en dat levensgewoonten van de moeder hier weinig invloed op hadden. Mede dankzij de onderzoekers van Generation R raakt deze gedachtegang volledig achterhaald, en is men zich steeds meer bewust van de gunstige invloed van een gezond eet- en leefpatroon van de moeder óók in de eerste weken van de zwangerschap op de gezondheid van haar kind in de toekomst. De bevindingen van Timmermans zijn gebaseerd op het grootschalige bevolkingsonderzoek Generation R van Erasmus MC. Dit bevolkingsonderzoek volgt de groei, ontwikkeling en gezondheid van 10.000 Rotterdamse kinderen vanaf de vroege zwangerschap tot de jonge volwassenheid.
Aanstaande moeders die in het begin van de zwangerschap veel groente, fruit, vis en plantaardige olie eten, hebben daarmee een positieve invloed op zowel de groei van hun ongeboren kind als op hun eigen bloeddruk. Dit concludeert onderzoeker Sarah Timmermans op basis van gegevens uit Generation R, het grootschalige bevolkingsonderzoek van Erasmus MC. Morgen promoveert zij op haar onderzoek. Timmermans concentreerde zich in haar onderzoek op het voedingspatroon van de moeder rond de bevruchting en de eerste weken van de zwangerschap en op de gezondheid van het kind tijdens de zwangerschap. Naast de gunstige effecten van het zogenoemde Mediterrane dieet met veel groente, fruit, vis en plantaardige olie, toonde ze ook het tegenovergestelde effect aan van een ongezond voedingspatroon op de gezondheid van moeder en kind. Zo blijkt uit haar onderzoek dat vrouwen die in de eerste drie maanden van hun zwangerschap veel vlees, aardappelen en vette saus eten en juist weinig groente, fruit en vis een grotere kans hebben op een baby met een laag geboortegewicht. Eerdere onderzoeken toonden aan dat kinderen die tijdens de zwangerschap een groeivertraging oplopen een sterk verhoogde kans hebben op hart- en vaatziekten in de toekomst, zoals hoge bloeddruk, hartinfarct of beroerte. Bovendien blijkt het ongezonde voedingspatroon ook een negatief effect te hebben op de bloeddruk van de moeder tijdens de zwangerschap. Timmermans: "Op basis van mijn onderzoek zou ik aanbevelen om zwangere vrouwen in het begin van hun zwangerschap, en bij voorkeur ook in de periode voorafgaand aan de zwangerschap, actief meer informatie te geven over gezonde voeding en leefstijl. Dat zou een belangrijke bijdrage leveren aan het creëren van optimale omstandigheden voor alle ongeboren kinderen en hun moeders. Dit zou leiden tot minder complicaties in zwangerschappen en een betere gezondheid van de Nederlandse bevolking in de toekomst." Tot voor kort werd aangenomen dat de groei van de foetus gedurende de eerste drie maanden van de zwangerschap bij alle kinderen redelijk gelijk was en dat levensgewoonten van de moeder hier weinig invloed op hadden. Mede dankzij de onderzoekers van Generation R raakt deze gedachtegang volledig achterhaald, en is men zich steeds meer bewust van de gunstige invloed van een gezond eet- en leefpatroon van de moeder óók in de eerste weken van de zwangerschap op de gezondheid van haar kind in de toekomst. De bevindingen van Timmermans zijn gebaseerd op het grootschalige bevolkingsonderzoek Generation R van Erasmus MC. Dit bevolkingsonderzoek volgt de groei, ontwikkeling en gezondheid van 10.000 Rotterdamse kinderen vanaf de vroege zwangerschap tot de jonge volwassenheid.
Een kwart van de patiënten die geopereerd zijn vanwege een halsslagadervernauwing hebben slecht werkende nieren. Dat is vaak onbekend, waardoor deze patiënten geen optimale behandeling krijgen. Onderzoekers van het UMC Utrecht en het Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein beschrijven dit in het tijdschrift Stroke van februari. De onderzoekers analyseerden de nierfunctie van bijna elfhonderd patiënten die tussen 2002 en 2009 geopereerd zijn aan verkalking van de halsslagader. Meer dan een kwart van de patiënten kampt met matig nierfalen. Deze patiënten blijken in de drie jaar na de operatie meer dan twee keer zoveel kans te hebben om te overlijden en bijna twee maal zoveel kans te hebben op een hartinfarct. Opvallend genoeg blijken de meeste van deze patiënten niet optimaal voor hun nierfalen behandeld te worden. Ze worden natuurlijk wel behandeld vanwege de aderverkalking, daar zijn ze zelfs voor geopereerd. Maar van alle patiënten met matig nierfalen ontvangt slechts een minderheid de juiste bloeddrukverlagers (ruim dertig procent). Bloeddrukverlagers zoals ACE-remmers voorkomen verslechtering van de nierfunctie en verlagen de kans op andere vormen van hart- en vaatziekten bij mensen met matig nierfalen. Daarnaast bezocht slechts iets minder dan veertig procent van de patiënten met een slechte nierfunctie een nierspecialist. Het bevestigt dat nierfalen vaak onopgemerkt blijft, ook onder vaatpatiënten. De laatste jaren wordt steeds duidelijker dat nierfalen een belangrijke risicofactor is voor hart- en vaatziekten. Het probleem is echter dat patiënten zelf niet zoveel merken van een slechte nierfunctie, terwijl opsporing en goede behandeling van nierfalen de kans op hart- en vaatziekten wel zouden verkleinen. Ongeveer tien procent van de bevolking heeft een geringe of ernstige nierfunctiestoornis. De onderzoekers raden andere artsen aan alert te zijn op de aanwezigheid van nierfalen bij patiënten met hart- en vaatziekten. Deze patiënten hebben baat bij behandeling via bloeddrukverlagende medicijnen en onderzoek door een nefroloog.
Zeer kleine gasbelletjes kunnen helpen om medicijnen tegen hart- en vaatziekten en kanker beter te laten werken. Door de belletjes in het lichaam te spuiten en ze te laten "dansen", masseren ze de wanden van cellen. De cellen nemen dan makkelijker medicijnen op, blijkt uit onderzoek van Klazina Kooiman van het Erasmus MC. Woensdag 19 januari promoveert ze op de resultaten. Het onderzoek wordt deze week ook gepresenteerd op een congres van internationale wetenschappers in Rotterdam. Medicijnen tegen hart- en vaatziekten en kanker werken niet optimaal omdat veel cellen lastig medicijnen binnenlaten. De wand van de cellen is lastig doordringbaar. Kooiman wilde cellen zo prikkelen dat ze wèl opengaan. In het laboratorium liet ze microgasbelletjes los in bakjes met gekweekte cellen. Door middel van geluid liet ze de belletjes trillen. "Ze dansten als het ware langs de celranden die daardoor gemasseerd werden. Vervolgens bleken de cellen beter doordringbaar te worden", zegt de onderzoekster van het Thoraxcentrum Erasmus MC. De cellen laten meer medicijnen door als de belletjes harder trillen en dansen. "De testen met de microbellen zijn vastgelegd met een snelle camera die miljoenen beelden per seconde kan opnemen. "Daarop is ook te zien dat de cellen de trillingen overleefden. We kunnen het dus doen zonder dat er schade ontstaan aan gezonde cellen." Kooiman ziet een goede toekomst voor de "dansende bellen". Ze kunnen namelijk ook worden gevuld met medicijnen èn zo worden gemaakt dat ze specifiek aan zieke cellen blijven kleven. "Hierdoor kun je in een lichaam heel plaatselijk medicijnen toedienen. Medicijnen kunnen dan lokaal in hoge dosering worden toegepast terwijl de bijwerkingen toch gering zijn omdat ze niet meer in het hele lichaam terecht komen." Het duurt nog enige jaren voordat de gasbellen gebruikt zullen worden bij patiënten. "Er is nog meer onderzoek nodig om te zien hoeveel geluid en welke medicijn-gasbel combinatie we het beste kunnen gebruiken, maar de eerste testen zijn veelbelovend." De promotie maakt onderdeel uit van een groot Europese congres over Ultrageluid contrast middelen van 19 tot en met 21 januari in Rotterdam. Daar praten internationale wetenschappers over het gebruik van gasbelletjes voor de echografie waarmee de hartinfarcten in beeld kunnen worden gebracht en over de nieuwste therapeutische toepassingen voor het afgeven van geneesmiddelen.
Patiënten met kortademigheid of een laag zuurstofgehalte krijgen in de ambulance en het ziekenhuis vaak standaard extra zuurstof toegediend. In veel gevallen kan dit schadelijk zijn voor de patiënt en zelfs extra sterfgevallen tot gevolg hebben. Artsen van de afdeling interne geneeskunde van VUmc deden onderzoek naar het toedienen van extra zuurstof en publiceren vandaag hun bevindingen als online-publicatie in het Amerikaanse tijdschrift Archives of Internal Medicine. De auteurs hebben de volledige literatuur over de effecten van zuurstof vanaf begin jaren ‘60 tot nu op een rij gezet en ontdekten daarin een heel consistent patroon: patiënten die een hoge dosis zuurstof toegediend krijgen, hebben een groter risico op complicaties en overlijden. De schadelijke effecten zijn het duidelijkst aangetoond bij patiënten met een hartinfarct en bij mensen die gereanimeerd moeten worden. Maar ook bij een herseninfarct en acute ontsporing van een chronische longziekte is teveel zuurstof vrijwel zeker schadelijk. De bevindingen van deze VUmc-artsen waren voor het Amerikaanse tijdschrift aanleiding om vrijwel direct tot publicatie over te gaan. Intussen hebben de auteurs vervolgonderzoek opgezet. Wel pleiten zij er voor om al direct veel voorzichtiger te zijn met het toedienen van extra zuurstof. Dus minder te geven dan nu gebruikelijk is.
Patiënten met kortademigheid of een laag zuurstofgehalte krijgen in de ambulance en het ziekenhuis vaak standaard extra zuurstof toegediend. In veel gevallen kan dit schadelijk zijn voor de patiënt en zelfs extra sterfgevallen veroorzaken. Artsen van de afdeling interne geneeskunde van VUmc deden hier onderzoek naar. Literatuuronderzoek over een periode van ongeveer 50 jaar bracht een duidelijk patroon aan het licht. Patiënten die een hoge dosis zuurstof krijgen toegediend, lopen meer risico op complicaties en overlijden. De schadelijke effecten zijn het duidelijkst aangetoond bij mensen met een hartinfarct en bij mensen die gereanimeerd moeten worden. Maar ook bij een herseninfarct en acute ontsporing van een chronische longziekte is te veel zuurstof vrijwel zeker schadelijk.
Naar aanleiding van zijn ontdekking van het gen dat betrokken is bij de afbraak van zenuwcellen na een beroerte, ontvangt prof. dr. Harald Schmidt de meest prestigieuze Europese onderzoeksbeurs voor individuele onderzoekers; een ERC Advanced Investigator Grant. Met de 2.3 miljoen euro gaat de UM-hoogleraar proberen zijn vinding verder uit te kristalliseren en snel naar de dagelijkse gezondheidszorg te brengen. Voor ditzelfde onderzoek was hij genomineerd voor de Huibregtsen Award van de Stichting Avond van Wetenschap & Maatschappij, die gisteravond werd uitgereikt aan Prof.dr. Rutger Engels (Radboud Universiteit Nijmegen). De ERC Advanced Grants worden door de European Research Council uitgereikt aan gevestigde, toonaangevende wetenschappers die zeer innovatief, vernieuwend onderzoek doen. Harald Schmidt is farmacoloog en hoogleraar Gepersonaliseerde Geneeskunde aan de Universiteit Maastricht. Hij doet onderzoek naar maatschappelijk belangrijke ziekten en nieuwe geneesmiddelen. Harald Schmidt ontdekte vorig jaar met zijn internationaal onderzoeksteam een gen (NOX4) dat verantwoordelijk is voor de dood van zenuwcellen na een herseninfarct. Het gen produceert het zuurstofradicaal waterstofperoxide in de hersenen. Door muizen een nieuw medicijn toe te dienen, kon de productie van NOX4 geremd worden, waardoor de hersenschade fors verminderde, zelfs als het medicament uren na het infarct werd toegediend. Deze methode is op dit moment de meest veelbelovende nieuwe therapeutische aanpak voor herseninfarcten. Maar ook voor andere ziekten waarbij waterstofpe! roxide of soortgelijke zuurstofradicalen waarschijnlijk een grote rol spelen, verwacht prof. Schmidt implicaties. Denk aan hartinfarcten, hartfalen, kanker en de ziekte van Parkinson of Alzheimer. Schmidt verwacht met behulp van de ERC-subsidie grote stappen te zetten richting ‘personalized medicine’: diagnose, medicatie en behandeling die is afgestemd op de individuele kenmerken van een patiënt. Hij streeft er bijvoorbeeld naar met nieuwe biomarkers en met behulp van een diagnostische chip cardiovasculaire ziektes vroeger op te sporen, namelijk lang voordat de eerste symptomen optreden. Ook de ontwikkeling van een nieuwe generatie medicatie voor eerder genoemde ziektebeelden hoort bij de ambities. De titel van zijn subsidie-aanvraag was dan ook: ‘Radical Medicine: Redefining oxidative stress (RadMed)’
De polypil halveert het voorspelde risico op hart- en vaatziekten. Dat blijkt uit internationaal onderzoek naar de combinatiepil met aspirine en bloeddruk- en cholesterolverlagers, door onder meer het UMC Utrecht. Bij proefpersonen bleek de bloeddruk en het cholesterolgehalte na twaalf weken gebruik van de polypil te dalen. Deze combinatie van factoren betekent omgerekend een halvering van de kans op hart- en vaatziekten. Mensen lopen minder risico op bijvoorbeeld een hersen- of hartinfarct of verkalking van de kransslagaders. De meeste deelnemers waren tussen de 50 en de 70 jaar. Bij aanvang van de proef hadden zij een risico van 7,5 procent op hart- en vaatziekten binnen vijf jaar. Veel nieuwe patiënten met hart- en vaatziekten komen uit deze groep.
Ruim een kwart van de patiënten die geopereerd zijn vanwege een halsslagadervernauwing heeft slecht werkende nieren. Dat is vaak onbekend, waardoor deze patiënten geen optimale behandeling krijgen. Dat zeggen onderzoekers van het UMC Utrecht en het Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein. Zij analyseerden de nierfunctie van bijna 1.100 patiënten die geopereerd werden waren wegens verkalking van de halsslagader. Meer dan een kwart van de patiënten kampt met matig nierfalen. Deze patiënten blijken in de drie jaar na de operatie twee keer zoveel kans te hebben om te overlijden en ook bijna twee maal zoveel risico te lopen op een hartinfarct. Slechts 30 procent van deze patiënten werd behandeld met bloeddrukverlagers en nog geen 40 procent bezocht een nierspecialist.
De polypil halveert het voorspelde risico op hart- en vaatziekten. Dat blijkt uit internationaal onderzoek naar de combinatiepil met aspirine en bloeddruk- en cholesterolverlagers. Vanuit het UMC Utrecht werkten epidemiologen prof. dr. Michiel Bots en prof. dr. Rick Grobbee mee aan het onderzoek. De resultaten zijn gepubliceerd in het tijdschrift PLoS ONE. Uit het onderzoek blijkt dat bij de proefpersonen de bloeddruk en het cholesterolgehalte daalt na twaalf weken gebruik van de polypil. Deze combinatie van factoren betekent omgerekend een halvering van de kans op hart- en vaatziekten. Mensen lopen minder risico op bijvoorbeeld een hersen- of hartinfarct of verkalking van de kransslagaders. De meeste deelnemers waren tussen de 50 en de 70 jaar. Bij aanvang van de proef hadden zij een risico van 7,5 procent op hart- en vaatziekten binnen vijf jaar. Veel nieuwe patiënten met hart- en vaatziekten komen uit deze groep. Volgens de huidige normen zouden zij geen van de vier componenten van de polypil voorgeschreven krijgen. In absolute aantallen overlijden er aan hart- en vaatziekten veel meer mensen die enkele licht verhoogde risiscofactoren combineren, dan patiënten met één hoge risicofactor. De resultaten steunen het idee dat de polypil ingezet kan worden om vaatziekten te voorkomen, vindt prof. dr. Rick Grobbee van het UMC Utrecht: “Naarmate meer gegevens beschikbaar komen over veiligheid en effectiviteit wordt het argument sterker om de polypil voor te schrijven aan mensen van middelbare leeftijd en ouder. Vooral als zij één of meer risicofactoren hebben.” Aan het onderzoek namen 378 gezonde mensen deel uit zeven landen, waaronder 102 Nederlanders. Eén op de zes deelnemers had last van bijwerkingen, zoals maagproblemen en duizeligheid. Eén op de twintig mensen stapte uit het onderzoek vanwege die bijwerkingen. De polypil is een dagelijks te slikken tablet en bevat vier medicijnen. De componenten zijn aspirine (bloedverdunner), lisinopril en hydrochlorazide (bloeddrukverlagers) en simvastatine (cholesterolverlager).
Aanstaande moeders die in het begin van de zwangerschap veel groente, fruit, vis en plantaardige olie eten, hebben daarmee een positieve invloed op zowel de groei van hun ongeboren kind als op hun eigen bloeddruk. Dit concludeert onderzoeker Sarah Timmermans op basis van gegevens uit Generation R, het grootschalige bevolkingsonderzoek van Erasmus MC. Morgen promoveert zij op haar onderzoek. Timmermans concentreerde zich in haar onderzoek op het voedingspatroon van de moeder rond de bevruchting en de eerste weken van de zwangerschap en op de gezondheid van het kind tijdens de zwangerschap. Naast de gunstige effecten van het zogenoemde Mediterrane dieet met veel groente, fruit, vis en plantaardige olie, toonde ze ook het tegenovergestelde effect aan van een ongezond voedingspatroon op de gezondheid van moeder en kind. Zo blijkt uit haar onderzoek dat vrouwen die in de eerste drie maanden van hun zwangerschap veel vlees, aardappelen en vette saus eten en juist weinig groente, fruit en vis een grotere kans hebben op een baby met een laag geboortegewicht. Eerdere onderzoeken toonden aan dat kinderen die tijdens de zwangerschap een groeivertraging oplopen een sterk verhoogde kans hebben op hart- en vaatziekten in de toekomst, zoals hoge bloeddruk, hartinfarct of beroerte. Bovendien blijkt het ongezonde voedingspatroon ook een negatief effect te hebben op de bloeddruk van de moeder tijdens de zwangerschap. Timmermans: "Op basis van mijn onderzoek zou ik aanbevelen om zwangere vrouwen in het begin van hun zwangerschap, en bij voorkeur ook in de periode voorafgaand aan de zwangerschap, actief meer informatie te geven over gezonde voeding en leefstijl. Dat zou een belangrijke bijdrage leveren aan het creëren van optimale omstandigheden voor alle ongeboren kinderen en hun moeders. Dit zou leiden tot minder complicaties in zwangerschappen en een betere gezondheid van de Nederlandse bevolking in de toekomst." Tot voor kort werd aangenomen dat de groei van de foetus gedurende de eerste drie maanden van de zwangerschap bij alle kinderen redelijk gelijk was en dat levensgewoonten van de moeder hier weinig invloed op hadden. Mede dankzij de onderzoekers van Generation R raakt deze gedachtegang volledig achterhaald, en is men zich steeds meer bewust van de gunstige invloed van een gezond eet- en leefpatroon van de moeder óók in de eerste weken van de zwangerschap op de gezondheid van haar kind in de toekomst. De bevindingen van Timmermans zijn gebaseerd op het grootschalige bevolkingsonderzoek Generation R van Erasmus MC. Dit bevolkingsonderzoek volgt de groei, ontwikkeling en gezondheid van 10.000 Rotterdamse kinderen vanaf de vroege zwangerschap tot de jonge volwassenheid.
Aanstaande moeders die in het begin van de zwangerschap veel groente, fruit, vis en plantaardige olie eten, hebben daarmee een positieve invloed op zowel de groei van hun ongeboren kind als op hun eigen bloeddruk. Dit concludeert onderzoeker Sarah Timmermans op basis van gegevens uit Generation R, het grootschalige bevolkingsonderzoek van Erasmus MC. Morgen promoveert zij op haar onderzoek. Timmermans concentreerde zich in haar onderzoek op het voedingspatroon van de moeder rond de bevruchting en de eerste weken van de zwangerschap en op de gezondheid van het kind tijdens de zwangerschap. Naast de gunstige effecten van het zogenoemde Mediterrane dieet met veel groente, fruit, vis en plantaardige olie, toonde ze ook het tegenovergestelde effect aan van een ongezond voedingspatroon op de gezondheid van moeder en kind. Zo blijkt uit haar onderzoek dat vrouwen die in de eerste drie maanden van hun zwangerschap veel vlees, aardappelen en vette saus eten en juist weinig groente, fruit en vis een grotere kans hebben op een baby met een laag geboortegewicht. Eerdere onderzoeken toonden aan dat kinderen die tijdens de zwangerschap een groeivertraging oplopen een sterk verhoogde kans hebben op hart- en vaatziekten in de toekomst, zoals hoge bloeddruk, hartinfarct of beroerte. Bovendien blijkt het ongezonde voedingspatroon ook een negatief effect te hebben op de bloeddruk van de moeder tijdens de zwangerschap. Timmermans: "Op basis van mijn onderzoek zou ik aanbevelen om zwangere vrouwen in het begin van hun zwangerschap, en bij voorkeur ook in de periode voorafgaand aan de zwangerschap, actief meer informatie te geven over gezonde voeding en leefstijl. Dat zou een belangrijke bijdrage leveren aan het creëren van optimale omstandigheden voor alle ongeboren kinderen en hun moeders. Dit zou leiden tot minder complicaties in zwangerschappen en een betere gezondheid van de Nederlandse bevolking in de toekomst." Tot voor kort werd aangenomen dat de groei van de foetus gedurende de eerste drie maanden van de zwangerschap bij alle kinderen redelijk gelijk was en dat levensgewoonten van de moeder hier weinig invloed op hadden. Mede dankzij de onderzoekers van Generation R raakt deze gedachtegang volledig achterhaald, en is men zich steeds meer bewust van de gunstige invloed van een gezond eet- en leefpatroon van de moeder óók in de eerste weken van de zwangerschap op de gezondheid van haar kind in de toekomst. De bevindingen van Timmermans zijn gebaseerd op het grootschalige bevolkingsonderzoek Generation R van Erasmus MC. Dit bevolkingsonderzoek volgt de groei, ontwikkeling en gezondheid van 10.000 Rotterdamse kinderen vanaf de vroege zwangerschap tot de jonge volwassenheid.
De meest voorkomende oorzaak van hyperglykemie (een te hoog glucosegehalte in het bloed) is diabetes mellitus (suikerziekte). Een minder bekende oorzaak is fysieke stress. Door een operatie of een hartinfarct kan een dusdanige acute metabole ontregeling ontstaan dat het glucosegehalte stijgt. Vroeger leefde het idee dat deze tijdelijke hyperglykemie gunstig was voor het herstel, maar het wordt steeds duidelijker dat de verhoging zeer nadelig is. Hermanides beschrijft de gevolgen van hyperglykemie voor het stollingssysteem en het optreden van trombose, in het bijzonder bij acute hyperglykemie uitgelokt door een operatie. Het tweede deel van zijn proefschrift gaat over het detecteren en behandelen van hyperglykemie. Tot nu toe moet de diabetespatiënt een aantal maal per dag glucose meten en insuline spuiten. Inmiddels is het mogelijk om met sensoren in de buikhuid continu het suikergehalte te monitoren en continu kleine hoeveelheden insuline via een pomp af te geven. Proefschrift: Jeroen Hermanides, titel: "Measure for Measure: consequences, detection and treatment of hyperglycaemia".
Remming van het renine-angiotensine-aldosteron systeem (RAAS) kan met "angiotensin converting enzym" (ACE)-remmers, angiotensine receptorblokkers (ARB) (AT1-antagonisten) en directe renineremmers (DRI). ACE-remmers en AT1-antagonisten hebben naast hun bloeddrukverlagende werking ook een nier- en cardioprotectieve werking. Oudere DRI"s van voor 1980 konden niet oraal gegeven worden. Bij de huidige DRI"s kan dit wel. In diermodellen bleken de directe renineremmers de renale vaatweerstand te verminderen en de renale bloeddoorstroming en glomerulaire filtratiesnelheid te verbeteren. De eiwituitscheiding in de urine nam af en aanwijzingen die een maat zijn voor renale fibrosevorming gingen omlaag. In klinisch onderzoek bleek dat de DRI"s de renale doorbloeding verhoogden. DRI"s verminderden de proteinurie en albuminurie; ook als ze werden toegevoegd aan een maximale dosering van een ARB trad nog een verdere verlaging op. In proefdieronderzoek bleek dat de DRI"s een beschermende werking bij hartfalen of hartinfarcten hadden, blijkend onder ander uit vaatweerstand en linkerventrikelhypertrofie. In lijn met deze bevindingen werd bij patiënten verbetering gevonden van hemodynamische en neurohumorale parameters. De totale perifere weerstand, de ateriële bloeddruk en de linker ventrikelmassa namen in dezelfde mate af als bij toepassing van andere RAAS-remmers. Het staat dus wel vast dat DRI"s de surrogaateindpunten ten aanzien van hart en nieren verbeteren. De eerste generatie renineremmers had echter zo"n beperkt bloeddrukverlagend effect dat zij nooit in fase-3-onderzoek zijn onderzocht. Alleen aliskiren is geregistreerd voor de behandeling van hypertensie. Het is nog niet aangetoond dat aliskiren de werking van de nieren en hart in de klinische praktijk beter behoudt. Verder onderzoek, dat thans in gang is, zal dit moeten aantonen. Bron: MFM 2010;48(3):35-6 + FUS.
We worden met z"n allen steeds dikker, onder andere omdat we vette voeding moeilijk kunnen weerstaan. Maar hoe leidt vetzucht (obesitas) tot het krijgen van Diabetes (suikerziekte) type II en hart- en vaatziekten? Op die vraag vond fysioloog Wineke Bakker van VU medisch centrum bij muizen de verklaring. Insuline, het hormoon wat de suikerspiegel in het bloed regelt, is de boosdoener. Insuline kan zijn werk namelijk niet goed doen bij vetzucht. Dit fenomeen wordt ook wel vasculaire insuline resistentie genoemd. Bakker promoveerde afgelopen vrijdag 20 mei. Kleine bloedvaten regelen de bloeddruk en weefseldoorbloeding in het lichaam. Het hormoon insuline, wat de bloedsuikerspiegel regelt, speelt hierbij een essentiële rol. Het zorgt voor vaatvernauwing of vaatverwijding van de kleine bloedvaatjes. Vetzucht verstoort die vaatverwijdende functie van insuline en dus treedt er vaatvernauwing op. Dit leidt tot een verhoogde bloeddruk en slechte doorbloeding. Daardoor worden er minder suikers in de weefsels, bijvoorbeeld spieren, opgenomen en blijft het achter in het bloed. De bloedsuikerspiegel is hierdoor verhoogd, waardoor gesproken wordt van diabetes type II. Een verhoogd bloedsuiker op zijn beurt leidt tot meer insuline aanmaak, dit leidt tot verdere bloedvatvernauwing en zo is de cirkel rond. Het onderzoek van Bakker leidt tot nieuwe aangrijpingspunten voor behandeling van en het voorkomen van vaatvernauwing en verhoogde bloeddruk bij mensen met diabetes type II.
Volgens dr. Jasper Brugts (Erasmus MC) heeft 25 procent van de mensen met hart- en vaatziekten die perindopril gebruiken om een hartinfarct of een beroerte te voorkomen, weinig baat bij het medicijn. Brugts deed het onderzoek in het kader zijn proefschrift. Hij is ook de eerste die aantoont dat het mogelijk is vooraf vast te stellen welke patiënten goed reageren op perindopril en welke niet. dat kan in de toekomst aanzienlijke kostenbesparingen opleveren.
Luchtreizigers kunnen de kans op trombose in hun benen of longembolie verkleinen met eenvoudige maatregelen. Bloedstolsels kunnen ontstaan door langdurig stil zitten, wat nogal eens voor komt bij lange vliegreizen. Daardoor wordt de kans op een longembolie, hartinfarct of beroerte groter. Voldoende vochtinname is erg belangrijk. Daarnaast kunnen reizigers steunkousen dragen, om te voorkomen dat er teveel bloed zich ophoopt in de benen. Ook kan de reiziger zittend oefeningen doen om de bloeddoorstroming gaande te houden, de spieren soepel te houden en de ledematen en gewrichten mobiel. Wie zwellingen in de benen opmerkt of andere mogelijke trombosesymptomen, doet er sowieso goed aan een arts te bezoeken.
Mensen van wie de bloeddruk maar occasioneel te hoog oploopt, hebben ook een aanzienlijk kans op een beroerte of hartinfarct. Dat schrijven Zweedse onderzoekers in het internationale medisch vakblad The Lancet.
De bloeddrukverlager valsartan verlaagt bij mensen met een verminderde glucosetolerantie en cardiovasculaire risicofactoren de kans op diabetes met 14% meer dan placebo. De kans cardiovasculaire complicaties te ontwikkelen daalde niet. In een dubbelgeblindeerd, gerandomiseerd onderzoek zijn ruim 9.300 patiënten met een verslechterde glucosetolerantie en een bekende cardiovasculaire aandoening of cardiovasculaire risicofactoren onderzocht. Naast leefstijlaanpassingen werd een groep behandeld met valsartan (tot 160 mg ), de andere groep kreeg placebo. Gedurende vijf jaar zijn de patiënten gevolgd op het ontwikkelen van diabetes en cardiovasculaire complicaties zoals hartinfarct of beroerte. In de valsartangroep bleek 33,1% van de patiënten diabetes te hebben ontwikkeld, in de placebogroep was dat percentage 36,8. Het relatieve risico in de valsartangroep was 14%. Dat betekent dat als duizend patiënten gedurende vijf jaar valsartan zouden slikken er 38 minder gevallen van diabetes zouden zijn. Er was geen verschil in cardiovasculaire complicaties. Bron: PW 2010;145(13):34 + FUS.
De ziekte van Alzheimer wordt gekenmerkt door een abnormale opeenhoping van het eiwit bèta-amyloïd in de hersenen. Dit eiwit heeft ook een antibacteriële werking op minstens acht algemeen voorkomende micro-organismen, waaronder Listeria, Candida, streptokokken en stafylokokken. Een hypothese, opgesteld in het Massachusetts General Hospital, stelt dat de ziekte van Alzheimer niets anders is dan een geëscaleerde reactie van het immuunsysteem op ontstekingsstress. Als de hypothese klopt betekent het dat de ziekte van Alzheimer heel anders moet worden aangepakt dan tot nu toe wordt geprobeerd. De aanwezigheid van bèta-amyloïd plaques zijn eigenlijk noodzakelijk om de diagnose van alzheimer te kunnen stellen. Al lange tijd voor de ziekte zich openbaart zijn deze plaques in de hersenen aanwezig. Hoe ze ontstaan en wat eventueel hun functie daar is is onbekend. Het is mogelijk dat bèta-amyloïd een standaardproduct is van het immuunsysteem en dat opstapeling in plaques het gevolg is van een (uit de hand gelopen) reactie op een chronische infectie, of iets dat daar op lijkt. Voorlopig lijkt deze hypothese op zeer verdeelde meningen te stuiten. Eventueel toekomstig onderzoek zal de juistheid van de hypothese moeten gaan bewijzen. Sinds jaren worden patiënten ouder dan 80 jaar behandeld voor arteriële hypertensie gebaseerd op wetenschappelijke gegevens die een vermindering tonen van de kans op cerebrovasculaire accidenten (CVA). Tot nu toe waren er geen studies die een gunstig effect toonde op de mortaliteit. In 2008 werd de HYVET-studie gepubliceerd. De toegepaste medicatie bestond uit indapamide zo nodig aangevuld met perindopril. Na een gemiddelde follow-up van 2, 1 jaar daalde de totale sterfte met 21% en de kans op een fataal CVA met 39%. Er was een afname van de kans op hartfalen met 64%. De kans op een cardiovasculair accident (CVA, hartinfarct of hartfalen) was verminderd met 34%. De studie onderbouwt verder de richtlijnen. Hierbij wordt aangeraden om de antihypertensieve therapie bij ouderen niet te onderbreken en deze patiënten volgens dezelfde principes als bij jongere patiënten te behandelen.
Vandaag start de Nederlandse Hartstichting de landelijke campagne "We hebben je hart nodig". Doel van de campagne is om Nederlanders bewust te maken dat hart- en vaatziekten doodsoorzaak nummer 1 zijn bij vrouwen. Een derde van alle vrouwen in Nederland overlijdt hieraan. Ook wil de Hartstichting geld inzamelen voor onderzoek naar hart- en vaatziekten bij vrouwen. Veel Nederlanders denken onterecht dat hart- en vaatziekten vooral bij mannen voorkomen. Dat is allang niet meer zo. Er overlijden inmiddels meer vrouwen dan mannen aan. In Nederland overlijden elke dag 60 vrouwen en 52 mannen aan hart- en vaatziekten, zoals een hartinfarct of beroerte*. Tot op heden wordt onderzoek vooral gedaan bij mannen. Kennis uit deze onderzoeken kan niet altijd toegepast worden op vrouwen. Door gebrek aan de juiste kennis over de oorzaak, diagnose en behandeling van hart- en vaatziekten (over)lijden nog te veel vrouwen onnodig. Uit recente internationale onderzoeken weten we nu dat er verschillen zijn tussen vrouwen en mannen op het gebied van hart- en vaatziekten. Daarom is het belangrijk dat er meer kennis komt over het voorkomen en het behandelen van hart- en vaatziekten specifiek bij vrouwen. Door wetenschappelijk onderzoek te doen hiernaar, vergroten we kennis op het gebied van oorzaak, diagnostiek en behandeling. Hierdoor kunnen vrouwen in de toekomst dezelfde zorg krijgen als mannen. Janneke Wittekoek, cardioloog van Cardiologie Centra Nederland: "Hart- en vaatziekten manifesteren zich bij vrouwen anders dan bij mannen. In mijn praktijk zie ik met regelmaat bij mijn vrouwelijke patiënten de gevolgen van een te laat gestelde diagnose. Het is daarom van groot belang dat er onderzoek gedaan wordt, zodat hart- en vaatziekten bij vrouwen in een vroeg stadium herkend en behandeld kunnen worden." Vanaf 2 september zal er een tv-spot te zien zijn. Via een campagnewebsite (www.wehebbenjehartnodig.nl) geeft de Hartstichting meer informatie over vrouwen en hart- en vaatziekten. Ook kunnen bezoekers online doneren voor onderzoek. Er is een Facebook actiepagina waar geïnteresseerden zich kunnen aansluiten om mee te praten over hart- en vaatziekten bij vrouwen en om de boodschap verder uit te dragen. Op 29 september nodigen we het Nederlandse publiek uit om rood te dragen. Door rood te dragen laat u zien dat het onderwerp 'hart- en vaatziekten bij vrouwen' u raakt. De campagne is onderdeel van een drie jaar durend programma van de Hartstichting gericht op vrouwen en hart- en vaatziekten, waarin verschillende disciplines werken aan bewustwording en fondsenwerving voor onderzoek.
Vrouwelijke hartpatiënten en hartpatiënten met diabetes hebben baat bij extra omega-3 vetzuren. Dat blijkt uit onderzoek onder bijna 4.837 hartpatiënten door Wageningen UR met verrijkte margarines. Bij hartpatiënten met diabetes bleek extra inname van visvetzuren het risico op dodelijke hartinfarcten met 50 procent te verminderen. Deze patiënten hadden ook minder last van ernstige hartritmestoornissen. Vrouwelijke hartpatiënten die extra alfa-linoleenzuur kregen, hadden 25 procent minder kans op ernstige hart- en vaatziekten. Alfa-linoleenzuur reduceert ook het risico op ernstige hartritmestoornissen bij de hartpatiënten met diabetes.
Het Erasmus MC bood bezoekers van het popfestival Lowlands aan om kosteloos een echo te laten maken van hun hart. In een speciale stand konden de festivalgangers vanaf zaterdag tot en met maandag terecht om hun eigen hart te bekijken. Ook konden ze de beelden ervan laten vastleggen op een CD. De echotent maakte deel uit van LlowLab, een onderdeel van Lowlands dat dit jaar in het teken stond van duurzaamheid en een beter milieu. Llowlab maakt een koppeling tussen wetenschap, techniek en duurzaamheid en wil bezoekers informeren en stimuleren om na te denken over hun toekomst en hun eigen rol hierin. De echo"s werden gemaakt onder de noemer: "Hoe groen is je hart? "Het is bedoeld als entertainment en bewustwording. De deelnemers kunnen de CD bijvoorbeeld cadeau geven aan hun geliefde. We hopen daarnaast dat mensen zich nog eens extra realiseren dat ze maar één hart hebben en er dus goed voor moeten zorgen", zegt Ton van der Steen, hoofd Biomedische technologie van het Erasmus MC. Zowel de eerste bewegende echobeelden als de eerste draagbare echoscanners ter wereld zijn in de zeventiger jaren aan het Erasmus MC ontwikkeld. In "Hoe groen is je hart" worden hoogwaardige echoscanners in de vorm van een laptop gebruikt. Van der Steen: "Ik verwacht dat dit soort apparatuur over 10 jaar standaard bij ieder huisarts staat." Naast de echo"s zullen de nieuwste technieken vertoond worden die in Nederland ontwikkeld worden op het gebied van afbeelden van hart en bloedvaten. De afdeling van Van der Steen ontwikkelt nieuwe technieken die hartinfarcten kunnen voorkomen. Dat kan bijvoorbeeld met behulp van slimme catheters waarmee in de aderen kan worden rondgekeken. Over de laatste stand van deze nieuwe technieken vertelt Van der Steen vrijdag 17 september in De Doelen in Rotterdam. Hij is dan een van de sprekers op de jaarlijkse publiekslezing Lof der Geneeskunst, van het Erasmus MC. De echotent op LlowLab heeft nadrukkelijk geen medische functie. Het is niet de bedoeling dat mensen met gezondheidsklachten op het festival een echo laten maken om de oorzaak van de klachten te achterhalen. "Als we echter toevallig iets geks zien op een echo, zullen we de festivalbezoeker daar wel op wijzen en hem of haar adviseren hoe hiermee om te gaan."
In deze retrospectieve cohort-analyse van patiënten uit de UKPDS database werd gedurende een follow-up van 230.073 patiëntjaren gezocht naar mortaliteit en macrovasculaire complicaties (een nieuw hartinfarct, het ondergaan van een bypass, chirurgie aan de (slag)aders of het ontwikkelen van angina pectoris bij patiënten die dit daarvoor niet hadden). Er werd onderscheid gemaakt tussen patiënten die twee orale bloedglucoseverlagende middelen gebruikten (n = 27.965) en insuline-gebruikers, na aanvankelijk gebruik van orale antidiabetica (n = 20.0005). De cohorten werden ingedeeld in decielen, waarbij de hoogte van het HbA1c de decielen bepaalde (het jaargemiddelde of het over-all gemiddelde). Als uitkomst werd een U-vormig patroon gevonden voor zowel de sterfte als voor het ontwikkelen van macro-vasculaire complicaties. De kans was het laagst bij een HbA1c rond de 7,5% en het hoogst in de decielen met een HbA1c onder de 6,5% en een HbA1c boven de 10,5%. Het patroon was gelijk in beide groepen, insulinegebruik leidde echter grofweg tot een toename van 50% van de sterftekans. Dit onderzoek onderschrijft de resultaten van het ACCORD-onderzoek, hoewel het onderzoek zeker zijn beperkingen heeft (retrospectief, geen randomisatie, kans op confounding by indication, het aantal HbA1c metingen per patiënt varieerde per patiënt). Concluderend wordt gesteld dat deze groep patiënten misschien toch minder behandeld en voorgeschreven moet worden. Ook het nut van insulinetherapie bij patiënten met diabetes mellitus 2 staat hiermee behoorlijk ter discussie. Bron: H&W 2010;53(7):405 + FUS
Binnen twaalf uur na het ontstaan van klachten door een acuut coronair syndroom zou reperfusie door Percutane Coronaire Interventie (PCI; dotteren) moeten worden uitgevoerd. Na PCI bestaat een verhoogde kans op atherotrombose in het gedotterde of een ander bloedvat. Daarom wordt voor PCI zo snel mogelijk gestart met acetylsalicylzuur en een thienopyridine als clopidogrel. Een nieuw thienopyridine is prasugrel (Efient). Het is bij gelijktijdige toediening met acetylsalicylzuur geïndiceerd voor de preventie van atherosclerotische complicaties bij patiënten die een primaire of uitgestelde PCI ondergaan. Prasugrel is in een grote fase 3-trial effectiever gebleken dan clopidogrel. Er werd geen verschil aangetoond in overlijden door alle oorzaken samen. Op iedere duizend behandelde patiënten waren er 22 minder met niet-fataal hartinfarct, niet-fatale beroerte of overlijden door cardiovasculaire ziekte. Wel waren er zes extra ernstige bloedingen. Vanwege deze extra bloedingen is prasugrel gecontraïndceerd bij patiënten met eerdere cerobrovasculaire incidenten. Bij patiënten ouder dan 75 jaar of lichter dan 60 kg valt de balans tussen effect en veiligheid uit in het voordeel van clopidogrel. Behalve de kans op bloedingen heeft prasugrel weinig bijwerkingen.
Zolang de kosteneffectiviteit van prasugrel niet duidelijk is, verdient clopidrogel de voorkeur boven prasugrel. Een uitzondering vormen de patiënten bij wie bekend is dat CYP2C19 minder effectief is. Dit betreft een substantieel gedeelte (tot ongeveer 30%) van clopidogrelgebruikers. Deze patiënten vertonen onvoldoende respons op clopidogrel. In dat geval is prasugrel een betere keuze, mits geen sprake is van contra-indicaties. Bron: PS 2010; 26(8):43-6 en FUS.
Op 28 juli 2010 wordt in het UMC Utrecht voor het eerst in Nederland een nieuwe kathetertechniek toegepast bij een patiënt met een extreem hoge bloeddruk. De techniek is ontwikkeld en onderzocht in het buitenland en biedt volgens de betrokken specialisten een goed perspectief voor mensen met een hoge bloeddruk waarbij medicijnen onvoldoende effect hebben. Van alle volwassenen in Nederland heeft ongeveer één op de vijf een verhoogde bloeddruk. In Nederland betekent dit dat er meer dan 1 miljoen mensen hypertensie hebben; dat is een bloeddruk van meer dan 140/90 mmHg. Patiënten met een te hoge bloeddruk gebruiken medicijnen om hun bloeddruk onder controle te krijgen. Een deel van hen heeft resistentie tegen bestaande medicijnen (+/-15-20%), wat betekent dat de medicatie onvoldoende werkt. Dit vergroot het risico op een hartinfarct, beroerte of het verlies van nierfunctie. De nieuwe kathetertechniek wordt toegepast bij patiënten die een bovendruk hebben van meer dan 160 mmHg ondanks het gebruik van tenminste drie soorten medicijnen. Het idee dat de nieren (mede)verantwoordelijk zijn voor het ontstaan en onderhouden van de hoge bloeddruk, bestaat al heel lang. De zenuwbanen die de nieren en de hersenen met elkaar verbinden spelen hierin een grote rol. In de vorige eeuw is al gebleken dat het doorsnijden van deze zenuwen een belangrijk bloeddrukverlagend effect heeft. De operatie was echter ingewikkeld en werd daarom niet of nauwelijks uitgevoerd. Door een technische innovatie kan het blokkeren van de functie van deze nierzenuwen nu verkregen worden op een niet al te ingewikkelde manier. De eerste ervaringen met de nieuwe techniek in het buitenland zijn heel gunstig. De arts opereert via de zogenoemde kathetertechniek. Dit houdt in dat in de lies na plaatselijke verdoving met behulp van een aanpriknaald de linker of rechter dijbeenslagader (arteria femoralis) wordt aangeprikt. Via deze naald wordt een slangetje ingebracht waarlangs geen bloed kan ontsnappen, maar wel een katheter naar de nierarterie kan worden ingebracht. Via deze katheter wordt een kleinere katheter opgevoerd, die radiofrequente energie afgeeft. Op deze manier schakelt de arts de werking van het zenuwweefsel rondom de nierarterie uit. De afdelingen cardiologie, nefrologie en radiologie van het UMC Utrecht passen deze techniek nu toe. De betrokken artsen zijn dr. M. Voskuil, dr. P.J. Blankestijn en dr. E.P.A. Vonken. In eerste instantie komen patiënten met een moeilijk behandelbare hoge bloeddruk in aanmerking voor deze ingreep. Soms hebben dergelijke patiënten al een gestoorde nierfunctie. In het kader van een project gefinancierd door een Innovatie Beurs van de Nierstichting, zal worden onderzocht waarom de techniek zo goed lijkt te werken. Patiënten met een hoge bloeddruk die willen weten of zij eventueel voor deze techniek in aanmerking komen kunnen terecht bij hun huisarts of specialist.
De techniek die geheimen over de Mona Lisa heeft onthuld, kan ook worden gebruikt om afwijkingen in de wand van onze bloedvaten op te sporen. Hoe de relatie tussen het werk van Leonardo da Vinci en gezondheid precies zit, werd 10 februari uitgelegd tijdens een symposium in Amsterdam. David Maresca, onderzoeker van het Erasmus MC en James Muller, Nobelprijswinnaar voor de vrede 1985, houden dan lezingen over de bijzondere techniek ‘lichtspectroscopie’. David Maresca heeft stage gelopen in het Louvre en met behulp van lichtspectroscopie bepaald met welke verf de achtergrond van de Mona Lisa geschilderd is. Ook heeft hij berekend welke kleur het olieverfschilderij had toen hij net geschilderd was. Veel details zijn daarbij naar voren gekomen die nu nagenoeg onzichtbaar zijn. De technieken die bij het onderzoek van de Mona Lisa zijn gebruikt, worden nu ook toegepast om aandoeningen in de bloedvatwand te ontdekken. Speciaal licht laat zien waar gevaarlijke plekken zitten. Muller: ‘Dat zijn plekken waar vet wordt bedekt door een dun vliesje. Als het vliesje breekt, komt het vet vrij en kan bijvoorbeeld een hartinfarct ontstaan.’ Maresca werkt op de afdeling Biomedische Technologie van het Erasmus MC. Daar wordt onder andere apparatuur ontwikkeld om hart- en vaatziekten te onderzoeken. De licht spectroscopie catheter van Muller is een samenwerking tussen InfraReDx en deze afdeling. Maresca is tevens promovendus binnen een project van het Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland (KNAW-ICIN). Maresca en Muller houden hun lezingen tijdens een symposium dat wordt gehouden ter ere van het 40-jarige bestaan van het ICIN.
Gevaarlijke vernauwingen in bloedvaten kunnen straks beter en op een patiëntvriendelijke manier worden geïdentificeerd, dankzij antistoffen afkomstig van dromedarissen. Dat melden onderzoekers van de VUB en het Vlaams Instituut voor Biotechnologie in De Morgen. Met de techniek kunnen gevaarlijke vernauwingen in bloedvaten, de zogenaamde atherosclerotische plaques, worden onderscheiden van minder gevaarlijke vernauwingen. Deze plaques ontstaan door vetophoping aan de binnenbekleding van de bloedvatwand en kunnen een hartinfarct en zelfs plotseling overlijden veroorzaken. In atherosclerotische plaques spelen zich ontstekingsprocessen af. Met behulp van de van dromedarissen afkomstige antistoffen kunnen gevaarlijke vernauwingen worden herkend en gelokaliseerd.
Boezemfibrilleren (ook bekend als atriumfibrilleren of AF) is de meest voorkomende ritmestoornis binnen de cardiologie en gaat gepaard met een duidelijk verhoogd risico op cardiovasculaire complicaties zoals beroerte, hartinfarct en hartfalen. De behandeling van boezemfibrilleren bestaat uit medicatie of ablatie. Deze dissertatie laat zien dat de in Maastricht ontwikkelde hybride AF ablatie de beste aspecten van zowel de klassieke ablatie als van de chirurgische benadering (een alternatieve manier van ablatie) in zich verenigt. Bij de hybride AF ablatie werken de hartchirurg en de cardioloog samen en het blijkt dat dit leidt tot een significante verbetering van het succespercentage van ablatie.
Gezina Oei: ‘Helium-induced cardioprotection: in sickness and in health, for better or for worse?’ Het edelgas helium beschermt het hart als de bloedtoevoer stagneert. Voorwaarde is dat het gedurende maximaal vijftien minuten wordt ingeademd voor of na het moment dat de bloedtoevoer verstoord raakt. Het gas verkleint de grootte van het infarct. Als het langer wordt toegediend, wordt dit effect teniet gedaan. Andere aandoeningen zoals suikterziekte of hoge bloeddruk verminderen de werking van helium. Oei deed haar onderzoek omdat tijdens een openhartoperatie de bloedtoevoer naar het hart wordt onderbroken. Dat resulteert in schade, ook als de bloedstroom weer wordt hersteld. Uit haar studie blijkt dat het toedienen van helium kort voor of kort na de onderbreking de schade vermindert. Onduidelijk is wat helium precies doet. Oei suggereert dat helium processen in cellen beïnvloedt, zoals celdood en overleving, energieproductie en afvalverwerking. Wanneer het werkingsmechanisme bekend is, kan helium wellicht op grote schaal worden gebruikt bij patiënten met hart- en vaatziekten. Het onderzoek is deels gedaan bij ratten met een hartinfarct. Ook is het gas ingeademd door gezonde vrijwilligers om te onderzoeken of helium een negatief effect heeft op het vermogen om een adequate immuunreactie op gang te brengen tegen ziekteverwekkers.
Hart- en vaatziekten zijn wereldwijd de belangrijkste oorzaak van ziekte en overlijden. Atherosclerose (slagaderverkalking) leidt tot vernauwing van de kransslagvaten. Met behulp van een CT-scan van het hart is het mogelijk om meer inzicht te krijgen in de aanwezigheid en ernst van atherosclerose. De CT-scan kan gebruikt worden voor het stellen van een diagnose en geeft tevens informatie over de prognose. In dit proefschrift hebben we kenmerken van atherosclerose gecombineerd met bepaalde stofjes (biomarkers) in het bloed om zodoende beter te kunnen inschatten wie meer risico loopt op het krijgen van een hartinfarct.
More Sharing ServicesShare | Share on linkedin Share on twitter Share on hyves Share on facebook 11 september 2013 | NIEUWSBERICHT Mensen met grote bloedstolsels in de longvaten hebben baat bij bloedverdunnende medicijnen. Maar geldt dat ook voor mensen met heel kleine longembolieën? Onderzoek gepubliceerd in het tijdschrift Blood wijst daar wel op. Ook kleine bloedstolsels in de longen vragen om medicatieMensen met kortademigheid en pijn op de borst kunnen beter zo snel mogelijk naar de huisarts, want het kan wijzen op een hartinfarct. Maar het kan ook een longembolie zijn, een bloedstolsel in de longvaten dat de bloedstroom belemmert. Met CT-scanners zijn tegenwoordig ook de allerkleinste longembolieën te zien. “Kleine longembolieën, zogenaamde subsegmentale longembolieën, komen in de kleinste aftakkingen van de longslagaders terecht”, zegt Paul den Exter, arts-onderzoeker op de afdeling Trombose en Hemostase in het LUMC. “Mensen ervaren hierbij vaak pijn of kortademigheid. Evenals bij grotere longembolieën geven in zo’n geval bloedverdunners gedurende drie tot zes maanden. Er bestaat echter onzekerheid of dat voor deze kleine longembolieën ook nodig is dat nodig is. Toen we deze kleinere longembolieën nog niet zichtbaar konden maken kregen deze mensen namelijk geen medicatie.” Den Exter onderzocht daarom onder leiding van dr. Menno Huisman (Trombose en Hemostase) of patiënten met kleine longembolieën andere uitkomsten hadden dan patiënten met grotere longembolieën. Van bijna 750 mensen bij wie longembolie werd vastgesteld hadden 116 patiënten een subsegmentale longembolie. Beide groepen kregen bloedverdunners voorgeschreven en werden drie maanden gevolgd. “We zagen dat de groepen vergelijkbaar waren, zowel in het aantal terugkerende longembolieën als in de kans op overlijden”, aldus den Exter. “De beste uitspraak kun je doen wanneer je een controlegroep neemt die je geen medicijnen geeft, maar op grond van onze resultaten kun je ook stellen dat niet uit lijkt te maken of iemand een heel kleine of grotere longembolie heeft. Beide groepen hebben baat bij antistollingsmedicatie”, aldus de onderzoekers in Blood. De bevindingen van de onderzoekers werden uitgelicht in een editorial in hetzelfde nummer van Blood, waarin gesteld wordt dat een longembolie, waaronder een subsegmentale longembolie, een ernstige aandoening is waarbij de voordelen van antistollingsbehandeling bij de meeste patiënten zullen opwegen tegen de nadelen.
Hans Avis: ‘Childhood initiated statin therapy in Familial Hypercholesterolemia’. Statines zijn effectief bij kinderen met een aangeboren hoog cholesterolgehalte. Het is zeer waarschijnlijk dat het vroeg beginnen met innemen van deze medicijnen leidt tot minder hart- en vaatziekten op latere leeftijd. Dit blijkt uit het promotie-onderzoek van Hans Avis naar medicatie bij kinderen met familiaire hypercholesterolemie (FH). Deze erfelijke aandoening waarbij mensen een hoog cholesterolgehalte hebben ondanks een gezonde levensstijl, komt veel voor. Meer dan één op de vierhonderd Nederlanders lijdt eraan. Het hoge cholesterolgehalte versnelt de slagaderverkalking, ook op kinderleeftijd, en de kans op een hartinfarct op latere leeftijd neemt toe. Avis heeft uitgezocht of statines, die meestal worden voorgeschreven voor de behandeling van een hoog cholesterolgehalte, ook voor kinderen met FH effectief en veilig zijn. Na tien jaar gebruik zag de promovendus dat de kinderen de behandeling goed verdragen. In de behandelrichtlijn voor FH wordt al geadviseerd op jonge leeftijd met de medicatie te beginnen, maar deze wordt niet altijd nageleefd. Dit proefschrift onderschrijft het belang van een goede invoering van de behandelrichtlijn in de praktijk.
Een scheur in een atheroomplaque en de daaropvolgende trombose in bloedvaten is de meest voorkomende oorzaak van hartinfarcten en beroertes. De rol van microdeeltjes vanuit bloedplaatjes (platelet-derived microparticles (PM)) in het bloed is moeilijk te definiëren. Dit onderzoek, uitgevoerd in nauwe samenwerking met CARIM (Universiteit Maastricht) en IMCAR (RWTH Aachen), toont aan dat verhoogde hoeveelheden PM gepaard gaan met vasculitis en dit ook verergeren door interactie met cellen die in het bloed circuleren, zoals monocyten, en cellen uit de vaatwand, zoals gladde spiercellen (smooth muscle cells (SMC)). PM trekken monocyten aan naar ontstekingslocaties en veroorzaken hun afscheiding en differentiatie in actievere fagocyten. Daarbij leidt de interactie tussen PM met SMC tot een sterke herschikking binnen de vaatwand, waardoor de vorming en groei van atheroomplaque wordt gestimuleerd.
Verschillende klinische profielen hartfalen maken gerichte interventie mogelijk. Jaren voordat er symptomen zichtbaar zijn, kan er al een onderscheid gemaakt worden tussen twee soorten hartfalen: hartfalen met verminderde ejectiefractie (hoeveelheid uitgepompt bloed) en hartfalen met normale ejectiefractie. Dat is één van de uitkomsten van het promotieonderzoek van Frank Brouwers. Het hart voorziet de organen van bloed. Een aandoening als hoge bloeddruk, een hartinfarct of een ritmestoornis kan echter resulteren in een situatie waarin het hart niet voldoende bloed rondpompt. Er is al veel bekend over hartfalen met verminderde ejectiefractie, en tegenwoordig hebben meerdere medicijnen laten zien de prognose en kwaliteit van leven van deze patiënten te verbeteren. Hartfalen kan ook voorkomen terwijl de ejectiefractie normaal blijft. Deze vorm van hartfalen, zo stelt Brouwers, komt steeds vaker voor. Hij levert met zijn proefschrift het bewijs dat er verschillende risicoprofielen te schetsen zijn voor beide typen hartfalen. Tegelijk waarschuwt de promovendus dat het voorspellen van hartfalen met een behouden ejectiefractie in de klinische praktijk lastig blijft, ondanks een groot risicomodel met 21 variabelen. Door de verschillende klinische profielen in toekomstig onderzoek beter uit te werken, kan hartfalen met behouden ejectiefractie waarschijnlijk eerder geïdentificeerd worden, en zal er meer duidelijk worden over het onderliggende mechanisme van deze vorm van hartfalen. Dat is volgens Brouwers van groot belang, omdat voor dit type hartfalen nog geen medicamenteuze behandeling bestaat. Franciscus Paulus Johannes (Frank) Brouwers (Utrecht, 1986) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Cardiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd door diezelfde afdeling gefinancierd. Brouwers is in opleiding tot cardioloog in het UMCG, waarvoor hij momenteel een vooropleiding Interne Geneeskunde volgt in het Medisch Centrum Leeuwarden.
Vandaag ontvangen 7 onderzoekers van het UMC Utrecht een beurs- de zogenaamde Dekkerbeurs- uit handen van de Hartstichting. Met deze beurzen zal de komende jaren wetenschappelijk onderzoek worden verricht dat gericht zal zijn op het voorkómen, behandelen en genezen van hart- en vaatziekten. In totaal ontvangen zeventien wetenschappers verbonden aan Nederlandse universitaire medisch centrum een beurs om de behandeling van onder meer hartstilstand, hartfalen en hartinfarct verder te verbeteren. De winnende wetenschappers hebben een strenge selectie doorstaan. Ze zijn als beste naar voren gekomen uit 132 onderzoeksvoorstellen die de Hartstichting heeft ontvangen. De zeven winnende wetenschappers uit het UMC Utrecht zullen de komende jaren antwoord zoeken op onderstaande vragen: Lagere bloeddruk door gezonde vetten in babymelk? - Lenie van Rossem (€300.000) Wie op jonge leeftijd een hoge bloeddruk heeft, houdt meestal zijn hele leven een verhoogde bloeddruk. Lenie van Rossem onderzoekt of er een verband is tussen visvetten in babymelk en de bloeddruk. Als dit zo is, kun je daarmee mogelijk op jonge leeftijd het levenslange risico op hart- en vaatziekten verkleinen. Welke antistollingsmiddelen zijn het beste en het veiligste voor wie? - Jacoba Greving (€350.000) Welke antistollingsmiddelen geven de beste bescherming tegen een volgend herseninfarct en zorgen tegelijkertijd voor een kleine kans op bloedingen? Jacoba Greving wil een risicotabel ontwikkelen, waarmee een arts dat per individuele patiënt kan bepalen. Ontsnappingsroute rond herseninfarct - Reinoud Bokkers (€150.000) De afsluiting van een bloedvat door een bloedpropje (herseninfarct) leidt niet altijd tot evenveel hersenschade. Met een beurs van de Hartstichting onderzoekt Reinoud Bokkers of een speciale MRI-scan goed kan weergeven of een hersengebied nog te redden is met medicijnen. Ochtendhart of avondhart? - Linda van Laake (€150.000) Hartcellen werken niet altijd even hard. Ze hebben, net als veel andere cellen, een vast ritme van activiteiten, dat zich elke 24 uur herhaalt. Maar als de pompkracht van het hart afneemt (hartfalen), lijkt dit ritme verstoord. Met haar beurs onderzoekt Linda of de behandeling van hartfalen verbetert als je rekening houdt met de fase waarin hartcellen zich bevinden. Hartspierziekte in de familie: bij wie verloopt de ziekte ernstig, bij wie blijft het onschuldig? - Judith Groeneweg (€100.000) Bij welke mensen met aritmogene cardiomyopathie verloopt de ziekte ernstig en bij welke niet? Judith Groeneweg hoopt deze vraag aan het eind van haar onderzoek te kunnen beantwoorden. Ontstoken hartklep beter in beeld - Ricardo Budde (€200.000) Met een beurs van de Hartstichting onderzoekt Ricardo Budde of een nieuw soort CT-scan beter laat zien of kunsthartkleppen ontstoken zijn. Op dit moment is het lastig om deze diagnose goed te stellen. Artsen kunnen daardoor niet altijd met zekerheid zeggen of een patiënt een operatie of antibioticumkuur nodig heeft. Kalk in slagaders. Maakt het uit waar het zit? - Joline Beulens (€350.000) Verkalking van slagaders kan optreden aan de binnenkant en aan de buitenkant van slagaders. Joline gaat onderzoeken of de plaats van de verkalking iemands kans op hart- en vaatziekten bepaalt. Er zijn nu 1 miljoen hart- en vaatpatiënten in Nederland. Aan hart- en vaatziekten overlijden per dag ruim 100 mensen en dagelijks komen 1.000 mensen met hart- en vaatziekten in het ziekenhuis terecht. Het UMC Utrecht is hét Hart- en Vaatcentrum van midden-Nederland. Het ziekenhuis behandelt hart- en vaatpatiënten uit Utrecht en omstreken die zijn doorgestuurd door de huisarts (tweedelijnszorg), maar behandelt daarnaast patiënten uit heel Nederland met een complexe aandoening (derdelijnszorg). Daarnaast is het UMC Utrecht voor een aantal behandelingen ook een internationaal referentie centrum (vierdelijnszorg). Naast het behandelen van hart- en vaatpatiënten heeft het UMC Utrecht de ambitie om met zowel medische als organisatorische innovaties de zorg op het gebied van hart- en vaatziekten te verbeteren.
Prof.dr. Rudolf de Boer gaat in zijn oratie in op de translationele cardiologie: het overgangsgebied tussen basaal en toegepast onderzoek binnen de cardiologie. Als cardioloog behandelt De Boer voornamelijk patiënten met hartfalen. Dat is een veelvoorkomende aandoening met een slechte levensverwachting, ondanks het feit dat de behandelmogelijkheden van hartfalen de afgelopen halve eeuw verbeterd zijn. De laatste tien jaar is echter sprake van een kentering; het lijkt het steeds moeilijker om de levensverwachting te verbeteren. De uitkomsten van recente grote geneesmiddelenonderzoeken met duizenden patiënten waren vaak neutraal, of zelfs negatief. Om te komen tot verdere verbetering van de levensverwachting is het noodzakelijk de huidige systematiek van het onderzoek te herijken, stelt De Boer. Lange tijd dacht men dat hartfalen één ziekte is, maar in werkelijkheid is het een heterogene aandoening met diverse oorzaken, zoals een hartinfarct, hoge bloeddruk of suikerziekte. Er bestaan dus duidelijk verschillen tussen patiënten. Met nieuwe (bio)markers kunnen we die verschillen ook steeds beter aantonen, maar specifieke behandelmethodes zijn er nog niet. Observaties gedaan in epidemiologische studies of patiënten cohorten worden vaak niet of onvolledig geanalyseerd en gepubliceerd. Daardoor kan basaal moleculair onderzoek te weinig steunen op het volledige ziekte beeld. Daarnaast worden bevindingen vanuit het basale onderzoek, die leiden tot inzichten in moleculaire processen in de hartspier, ook slechts mondjesmaat vertaald naar nieuwe medicijnen. Zo worden in het basale onderzoek soms ziektemodellen gebruikt die geen directe of geen goede afspiegeling zijn van humane ziekte. Tevens worden de bevindingen vanuit basaal onderzoek vaak slecht vertaald naar een klinische setting, waar behandeling pas start nadat patiënten vaak al jaren hebben geleden aan onderliggende oorzaken voordat het ziektebeeld zichtbaar wordt. De onderzoeksgroep van de Boer richt zich op het scheidsvlak van fundamenteel en toegepast onderzoek. De Boer: ‘Ons basale onderzoek richt zich op de nieuwste medicijnen en biomarkers, die tegelijkertijd in klinisch onderzoek worden onderzocht. Op die manier kunnen we snel schakelen tussen het laboratorium en klinische patiëntenzorg. Onze infrastructuur is hierin uniek en collegae uit het binnen- en buitenland zijn altijd verbaasd en enthousiast als ze horen hoe wij het hebben geregeld.’
Dat patiënten met atherosclerose (‘aderverkalking’) een hoger risico lopen op hartinfarcten is bekend. Maar welke patiënten lopen nu het meeste gevaar? Wouter Wieringa ontdekte dat dit misschien kan worden aangetoond met behulp van een CT-scan gecombineerd met ontstekingswaarden in het bloed. Atherosclerose is een langzaam proces, waarin ontstekings- en afweercellen een centrale rol spelen. Het kan tientallen jaren duren voordat een patiënt klachten krijgt. De behandeling van atherosclerose heeft de afgelopen decennia een grote vlucht genomen door dotterbehandelingen en aanvullende medicatie. Toch krijgen veel patiënten opnieuw klachten. Daarom is het belangrijk om kwetsbare plekken in de bloedvaten van het hart in een vroeg stadium op te sporen. Een mogelijke, niet-invasieve manier om dat te doen is een CT-scan van het hart. Wieringa onderzocht of atherosclerose-kenmerken in de bloedvaten van het hart, die te zien met behulp van een CT-scan, kunnen helpen bij de identificatie van deze patiënten. Ook onderzocht hij of er een relatie is tussen ontstekingswaarden in het bloed en deze atheroslerose-kenmerken. Hij ontdekte dat dat inderdaad het geval is: een bepaalde verhouding van ontstekingswaarden in het bloed blijkt verband te houden met kwetsbare plekken. Dat maakt de combinatie van CT-scan en ontstekingswaarden in het bloed mogelijk geschikt om een risico-evaluatie uit te voeren van patiënten met atherosclerose. Wouter G. Wieringa (Hallum, 1984) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Cardiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen, en participeerde in onderzoeksinstituut GUIDE. Wieringa werkt als arts-assistent op de afdeling Cardiologie van het UMCG.
Voor de aanzienlijke groep mensen die statines niet kunnen verdragen, lijkt er een goed alternatief op komst. Een studie onder 307 personen met ernstig verhoogd LDL-cholesterol wijst uit dat injecties met het antilichaam evolocumab het cholesterol net zo goed verlagen als statines. De resultaten worden vandaag op het congres van the American College of Cardiology in Washington bekendgemaakt door prof. dr. Erik Stroes van de afdeling Vasculaire Geneeskunde van het AMC. Tegelijkertijd verschijnen ze online in het Journal of the American College of Cardiology. Mensen met een ernstig verhoogd LDL-cholesterol lopen een groot risico op hart- en vaatziekten. Standaard krijgen zij statines, die de cholesterolwaarden met meer dan de helft omlaag brengen. Tien tot twintig procent van de gebruikers van deze geneesmiddelen kan echter last krijgen van milde tot zeer forse bijwerkingen, met name spierpijn. Geen spierpijn die je ervaart na een iets te zware training, maar zodanige klachten dat je geen trappen meer op kunt lopen of niet meer naar je werk kunt. Stroes: ‘Die mensen staan iedere dag op met een gevoel alsof ze een zware marathon hebben gelopen. Aangezien ze hun leven lang dagelijks statines moeten slikken, kun je je voorstellen wat dat doet met de therapietrouw.’ Bij 70 procent van deze groep verdwijnen de klachten als ze een andere statine gaan gebruiken. Een kwart kan echter tot vier of meer verschillende varianten niet verdragen. Voor hen was geen alternatief voorhanden dat effectief is in het verlagen van cholesterol. Een groot deel daarvan stopt daarom helemaal met de behandeling, waardoor ze een beduidend hoger risico lopen op een hartinfarct of beroerte. Het bedrijf Amgen ontwikkelde evolocumab, een antilichaam dat ervoor zorgt dat receptoren die LDL-cholesterol uit het bloed halen, niet afgebroken maar gerecycled worden. Omdat het om een antilichaam gaat, hoeft het maar eenmaal in de twee tot vier weken geïnjecteerd te worden. ‘Van tevoren hadden we daar bedenkingen bij. Gaan mensen met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten daadwerkelijk zo vaak iets bij zichzelf inspuiten? Maar dat bleek geen enkel probleem’, zegt Stroes. ‘96 procent gebruikte de injectie tot het eind van de studie.’ Bovendien meldde nog maar acht procent spierklachten. Het LDL-cholesterol van de deelnemers ging gemiddeld met 56 tot 58 procent omlaag. Of evolocumab een volwaardige vervanger is voor statines, moet in een vervolgstudie blijken die inmiddels loopt. Dat het LDL-cholesterol erdoor verlaagd wordt, is één ding. ‘Nu willen we weten of degenen die het middel nemen, minder hart- en vaatziekten krijgen’, vertelt Stroes. ‘Bij statines weten we dat een verlaging van het LDL met 1 millimol (mmol) leidt tot een daling van het hart- en vaatrisico met 22 procent. De injecties brengen het cholesterol met 2,5 mmol omlaag. Dat doet een robuuste daling vermoeden van de kans op bijvoorbeeld een hartaanval. Maar dat is een aanname die nog bewezen moet worden.’ Details over de studie: De betreffende studie heet de GAUSS-2 trial. Gedurende twaalf weken kregen 307 mensen met hoog cholesterol evolocumab of ezetimibe, een van de weinige alternatieven voor patiënten die geen statines kunnen verdragen, maar veel minder effectief dan statines. Veertien landen deden mee met het onderzoek. Deelnemende patiënten konden minstens twee verschillende statines niet verdragen. De helft van hen had drie statines geprobeerd, zonder succes, en 22 procent kreeg bij minstens vier statines last van flinke bijwerkingen.
Naar schatting 15 procent van de mensen met een verhoogde bloeddruk is moeilijk op te sporen. Als een arts of verpleegkundige hun bloeddruk meet is de waarde normaal. Maar als de patiënt thuis zelf meet, stelt die een verhoogde bloeddruk vast. Om gevallen van ‘gemaskeerde hypertensie’ op te sporen zijn thuismetingen cruciaal. Dat blijkt uit onderzoek door KU Leuven onder 5000 onbehandelde mensen. Artsen moeten vooral bij de risicogroepen opletten. Het gaat dan om mannen, zwaarlijvigen, rokers, ouderen en diabetici. Mensen met gemaskeerde hypertensie lopen een meer dan verdubbeld risico op de complicaties van een verhoogde bloeddruk: beroerte, hartinfarct of hartfalen, verharding van de slagaders en schade aan de nieren, zeggen de onderzoekers.
Vandaag hebben onderzoekers uit het UMC Utrecht, samen met de onderzoekers van andere Nederlandse academische ziekenhuizen, een subsidie van 4,6 miljoen euro van de Hartstichting ontvangen. Deze subsidie maakt het mogelijk dat de wetenschappers baanbrekend onderzoek kunnen gaan doen naar risicofactoren voor hart- en vaatziekten bij vrouwen en betekent een impuls voor de genderspecifieke zorg. Tot nu toe is wetenschappelijk onderzoek naar hart- en vaatziekten voornamelijk uitgevoerd bij mannen. En dat terwijl op dit moment meer vrouwen dan mannen door een hartaanval of beroerte worden getroffen. Onderzoek bij mannen is niet zomaar te gebruiken bij vrouwen omdat de symptomen kunnen verschillen. Veel vrouwen worden daarom onterecht onbehandeld naar huis gestuurd terwijl ze wel een levensbedreigende ziekte hebben aan hart of bloedvaten. Het onderzoek moet leiden tot een verbeterde diagnostiek en behandeling van hart- en vaatziekten bij vrouwen. Het onderzoek onder leiding van het UMC Utrecht (prof. dr. Bart Fauser) en Erasmus MC (prof. dr. Eric Boersma) richt zich op ongeveer 16.000 vrouwen met aandoeningen die gepaard gaan met een verhoogde kans op hart- en vaatziekten, zoals voortplantingsstoornissen, hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap en migraine. Het onderzoek zet zich in voor betere herkenning van risicofactoren en voor meer kennis van dergelijke ziekteprocessen bij vrouwen. Dit inzicht is nodig om vrouwspecifieke, preventieve behandelingen te kunnen ontwikkelen en toepassen. Het onderzoek is een uniek landelijk samenwerkingsverband van toponderzoekers verbonden aan vijf universitaire medische centra (UMC Utrecht, UMCG, AMC, MUMC en LUMC) uit de verloskunde, gynaecologie, cardiologie, epidemiologie, interne geneeskunde, neurologie, radiologie en huisartsengeneeskunde. De vrouwspecifieke benadering, zowel in de risicofactoren als de aandoeningen, kan zorgen voor een doorbraak in de preventie en behandeling van hart- en vaataandoeningen onder vrouwen. Daarmee levert het onderzoek een belangrijke bijdrage aan het gezond ouder worden van vrouwen. “De Hartstichting is de eerste in Nederland die zo duidelijk het belang onderschrijft van onderzoek naar specifieke vrouwkenmerken bij ziekten én het voorkomen daarvan. Het sluit daarmee helemaal aan bij mijn missie dit onderwerp in Nederland én daarbuiten op de kaart te zetten. Het is toch onbestaanbaar dat vrouwen weliswaar ouder worden dan mannen, maar dat de kwaliteit van hun leven aanzienlijk slechter is?”, aldus Bart Fauser. Het onderzoek van een team onder leiding van het UMC Utrecht (prof. dr. Gerard Pasterkamp en dr. Hester den Ruijter) en MUMC (prof. dr. Marc Spaanderman) richt zich op diastolisch hartfalen, een vorm van hartfalen die vaker voorkomt bij vrouwen. Zij gaan de komende jaren op zoek naar nieuwe stofjes in het bloed (biomarkers) die de diagnostiek bij vrouwen met diastolisch hartfalen sterk moet verbeteren. Zo gaan ze bijvoorbeeld onderzoek verrichten naar micropartikels: kleine deeltjes die in de bloedbaan circuleren en waarvoor sterke aanwijzingen bestaan dat deze waardevolle informatie bevatten over de aanwezigheid van hart- en vaatziekten bij vrouwen. “De huidige standaard voor diagnose en de behandeling van hart- en vaatziekten is ingegeven door de resultaten van grote klinische studies die voornamelijk bij mannen zijn uitgevoerd. Dat is een van de belangrijkste redenen waarom het bij vrouwen helaas nog vaak mis gaat. Er zijn tussen mannen en vrouwen vaak verschillende achterliggende oorzaken van hartinfarcten en andere hartproblemen.” vindt dr. Hester den Ruijter, onderzoeker verbonden aan het Hart- en Vaatcentrum van het UMC Utrecht en projectmanager van Queen of Hearts; het gezamenlijke onderzoeksprogramma van de deelnemende academische centra. Het onderzoek over diastolisch hartfalen zal mede uitgevoerd worden in nauwe samenwerking met grote onderzoeksgroepen in de Europese Unie en Singapore. Op de website www.queen-of-hearts.eu is meer informatie te vinden. Ook het Kinderhartcentrum van het Wilhelmina Kinderziekenhuis, onderdeel van het UMC Utrecht, participeert in twee van de gehonoreerde onderzoeken. Het centrum neemt deel aan het onderzoek naar factoren die kunnen voorspellen welke kinderen met cardiomyopathie snel achteruitgaan en welke niet. Ook participeert het Kinderhartcentrum in het onderzoek naar welke patiënten met een aangeboren hartafwijking een verhoogde kans hebben op hartfalen en hartritmestoornissen. Het UMC Utrecht is hét Hart- en Vaatcentrum van midden-Nederland. Het ziekenhuis behandelt hart- en vaatpatiënten uit Utrecht en omstreken die zijn doorgestuurd door de huisarts (tweedelijnszorg), maar behandelt daarnaast patiënten uit heel Nederland met een complexe aandoening (derdelijnszorg). Daarnaast is het UMC Utrecht voor een aantal behandelingen ook een internationaal referentie centrum (vierdelijnszorg). Naast het behandelen van hart- en vaatpatiënten heeft het UMC Utrecht de ambitie om met zowel medische als organisatorische innovaties de zorg op het gebied van hart- en vaatziekten te verbeteren.
Roos Marsman: ‘Genetic risk factors for common and rare cardiac rhythm disorders’ In twee families waarin plotse hartdood op jonge leeftijd voorkomt is een voor elke familie karakteristieke mutatie gevonden in een gen dat een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van levensbedreigende ritmestoornissen. Nu is op te sporen welke familieleden een verhoogd risico op plotse hartdood hebben. Dit vergemakkelijkt preventie via bijvoorbeeld een inwendige defibrillator. Ook kan worden vastgesteld welke familieleden geen verhoogd risico lopen. Marsman beschrijft in haar proefschrift nieuwe genen die een rol spelen bij hartritmestoornissen en plotse hartdood. Gezien het plotselinge, vaak onverwachte en levensbedreigende karakter van deze stoornissen is vroegtijdige herkenning van mensen die een verhoogd risico lopen van groot belang. Marsman onderzocht genetische risicofactoren voor plotse hartdood door relatief zeldzame, erfelijke hartritmestoornissen die in bepaalde families kunnen voorkomen. Tevens keek ze naar plotse hartdood na een hartinfarct en vond een veelvoorkomende genetische variant die het risico daarop verhoogt. In vervolgonderzoek werd een verband gevonden tussen deze variant en het CAR-gen. CAR blijkt een essentiële rol te spelen bij de elektrische geleiding in het hart en het ontstaan van hartritmestoornissen.
Goed getest antidotum moet snel beschikbaar komen in geval van acute bloedingen Bij gebruik van de nieuwe bloedverdunners, ook wel nieuwe orale anticoagulantia (NOAC) genoemd, ontstaat een significant hoger risico op maag- en darmbloedingen, vergeleken met de huidige standaard behandeling. Dat blijkt uit een analyse van Lisanne Holster, arts-onderzoeker van de afdeling Maag-, Darm- Leverziekten van het Erasmus MC. Holster analyseerde de resultaten van 43 internationale studies naar de bijwerkingen van de NOAC. Ze keek daarbij naar het vóórkomen van maag- en darmbloedingen als gevolg van het gebruik van de NOAC. Bloedverdunners zorgen ervoor dat bloed dun genoeg blijft, zodat er geen bloedstolsels (trombose) ontstaan in de bloedcirculatie. Ze worden bijvoorbeeld toegediend aan mensen met boezemfibrilleren (hartritmestoornis) en mensen die langdurig bedlegerig zijn, waardoor zij een verhoogd risico hebben op trombose. De bloed verdunnende werking van deze middelen heeft ook een keerzijde. Het risico op (na)bloeden bij een ingreep, bijvoorbeeld een kies trekken of een operatie, is groter. Ook is het risico op het ontstaan van spontane bloedingen, zoals een bloedneus of maag-darm bloeding, hoger. De meest bekende traditionele bloedverdunners zijn acenocoumarol en fenprocoumon. De dosering luistert nauw en dient te worden aangepast aan de hand van een bepaalde bloedwaarde (de zogeheten INR), die de stroperigheid van het bloed meet. Het bloed mag niet te stroperig zijn omdat er dan een kans is op trombose, maar ook niet te dun want dan is er een hogere kans op bloedingen. Patiënten moeten daarom hun bloed regelmatig laten controleren bij de trombosedienst, die aan de hand daarvan het aantal tabletten per dag aanpast. Nieuwe bloedverdunners (NOAC) zijn veel gemakkelijker in het gebruik. Patiënten slikken een vaste dosering per dag en hoeven niet meer naar de trombosedienst voor controle van de stroperigheid van het bloed. De effectiviteit is bovendien gelijk aan de oude therapie. Het nadeel van deze middelen is dat er nog geen goed getest antidotum beschikbaar is om de werking van het middel snel te stoppen, bijvoorbeeld in het geval van een ernstige bloeding. De effectiviteit van oude en nieuwe therapieën was al wel eerder vergeleken, maar het maag- darm-bloedingsrisico was nog nooit systematisch in kaart gebracht. Holster heeft door haar analyse van meer dan 150.000 patiënten ontdekt dat het risico op maag-darm bloedingen 50 procent hoger is vergeleken met de huidige standaard therapie. Het risico was met name hoger in de groep patiënten die behandeld werd voor een trombosebeen/longembolie of een (dreigend) hartinfarct. Holster wijst op het belang dat ziekenhuizen voorbereid zijn op het optreden van (maag-darm) bloedingen bij patiënten die NOAC gebruiken. Verder moet onderzocht worden of maagzuurremmers beschermend werken. Voorts moet een goed getest antidotum beschikbaar komen in het geval van ernstige bloedingen. Daar wordt nu verder onderzoek naar verricht.
Ter gelegenheid van zijn benoeming tot hoogleraar Klinische cardiovasculaire pathologie houdt prof. dr. A.C. van der Wal zijn rede met als titel ‘Het hart in de hand’. De klinische cardiovasculaire pathologie is een relatief klein onderdeel van de pathologie dat op het grensvlak ligt van klinische cardiologie, klinisch pathologie en forensische geneeskunde. De cardiovasculair patholoog is betrokken bij cel-en weefselonderzoek in het laboratorium en de klinische zorg van patiënten met hartziekten en benatwoordt, in voorkomende gevallen, juridische vragen over forensische aspecten van overlijden. In zijn rede gaat Van der Wal dieper in op de problematiek rond de acute onverwachte hartdood. Aan deze altijd dramatische gebeurtenis liggen bij kinderen en jongvolwassenen vaak erfelijke ziekten van de hartspier (cardiomyopathieën) of bloedvaten (premature atherosclerose) ten grondslag. Deze kunnen tegenwoordig middels cardiogenetisch onderzoek worden opgespoord. Daarvoor is echter een goed uitgevoerde cardiale obductie vereist. Om het belang van de interactie tussen kliniek en cardiovasculair patholoog te illustreren, zullen in zijn rede voorbeelden van eigen onderzoek worden toegelicht: 1) het ontrafelen van de pathologie van de zogenaamde hoogrisico atherosclerostische plaques die van invloed zijn op het ontstaan van hartinfarct en beroerte, en 2) nieuwe inzichten in de klinische classificatie van goedaardige tumoren van de bloedvaten gebaseerd op recent pathologisch onderzoek.
Bloedplaatjes hebben een centrale rol in het proces van hemostase (bloedstelping bij vaatwandbeschadiging) en trombose (verstopping van een bloedvat). Laatstgenoemde kan leiden tot bloedvatafsluiting resulterend in een hartinfarct of een beroerte. De huidige anti-trombotische, anti-bloedplaatjesmedicatie is slechts deels effectief, waarbij een verhoogd risico op bloedingen vaak een belangrijke complicatie vormt. Voor het ontwikkelen van gepersonaliseerde target-specifieke medicatie, met minder bijwerkingen, is een exactere kennis van het complexe proces van trombusvorming en voornamelijk de betrokken bloedplaatjessignaleringspaden essentieel. Het inzicht beschreven in dit proefschrift dient als bijdrage voor toekomstige ontwikkelingen in de behandeling van arteriële trombose.
Vrouwen overlijden vaker na de behandeling van een verwijde buikslagader dan mannen. Bij hen komt een gescheurde slagader meer voor, waardoor zij vaak acuut geopereerd moeten worden. Ook hebben zij ernstige complicaties. Vrouwen worden te laat behandeld en de nieuwere operatietechniek is minder geschikt voor hen. Door de diagnose nauwkeuriger te stellen en de operatietechniek aan te passen, kunnen levens gespaard worden. Daarvoor pleit arts-onderzoeker Nathalie Grootenboer van Erasmus MC in haar promotieonderzoek. Jaarlijks overlijden in Nederland ongeveer tweeduizend mensen aan een gescheurde slagader. Deze scheuring is het gevolg van een verwijding van de slagader. De meest voorkomende plaats is de slagader in de buik. Een verwijde slagader wordt vaak per toeval ontdekt met een echo of scan voor andere doeleinden. Er zijn meestal geen duidelijke symptomen. Hierdoor weten de meeste mensen niet dat zij een aneurysma hebben. Een bloeding door een gescheurde slagader in de buik is meestal dodelijk. Meer dan de helft van de patiënten overlijdt voor aankomst in het ziekenhuis, waarna ook nog eens de helft van de patiënten overlijdt tijdens of kort na de operatie. De kans op het ontstaan van een aneurysma neemt toe na het vijftigste levensjaar. Nathalie Grootenboer, arts-onderzoeker: “In de praktijk wordt over een verwijde slagader gesproken wanneer de diameter meer dan drie centimeter is. De behandeling start wanneer de diameter van de slagader meer dan vijf en halve centimeter is. Deze richtlijn is opgesteld op basis van onderzoek bij vooral mannen. Vrouwen hebben gemiddeld kleinere slagaderen dan mannen, waardoor zij nu in een verder gevorderd stadium van ziekte zijn voordat zij worden behandeld. Het is veel nauwkeuriger om over een verwijde slagader te spreken als de diameter ander half keer de grootte is van de normale slagader. Hierdoor kan de diagnose van een verwijde slagader eerder gesteld worden en kunnen vrouwen eerder behandeld worden. De kans dat de slagader scheurt, is dan kleiner.” Zowel na geplande als acute operaties overlijden vrouwen eerder dan mannen. Met de nieuwere operatietechniek waarbij een stent wordt ingebracht via de lies, overlijden vrouwen twee keer vaker dan mannen en ondervinden zij ernstige complicaties zoals een hartinfarct en bloedingen tijdens of kort na de operatie. Ook mislukt de ingreep vaker bij vrouwen, duurt de behandeling langer of moeten extra operaties plaatsvinden. “Ook hiervoor is deels een verklaring terug te vinden in de anatomie. Het instrumentarium is meer geschikt voor mannen dan voor vrouwen”, zegt Grootenboer. Naast het verbeteren van de diagnose en behandeling is ook het verhogen van het bewustzijn belangrijk stelt Grootenboer. “Veel vrouwen beseffen niet dat hart- en vaatziekten de belangrijkste oorzaak zijn van overlijden. Beseffen zij dat wel, dan hebben zij geen idee wat het effect is van bepaalde risicofactoren zoals diabetes, hoge bloeddruk en roken.”
Wetenschappers van onder meer het UMC Utrecht hebben 21 nieuwe genen gevonden die cholesterolwaarden van het bloed bepalen. Zowel genetische als omgevingsfactoren bepalen cholesterolwaarden in het bloed. Er is een duidelijke relatie tussen cholesterol waarden en hart- en vaatziekten. Zo is een te hoog LDL-cholesterol een risicofactor voor het ontwikkelen van hart- en vaatziekten. Daarentegen is een hoog niveau van HDL-cholesterol juist beschermend. De onderzoekers gaan nu op zoek naar het verband tussen de nieuw gevonden genen en het optreden van hartinfarcten, etalagebenen en beroertes. Daarnaast vormen deze genen een waardevol aangrijpingspunt voor het ontwikkelen van nieuwe cholesterolverlagende geneesmiddelen.
Wetenschappers hebben 21 nieuwe genen gevonden die cholesterolwaarden van het bloed bepalen. Het UMC Utrecht leidde de grote internationale zoektocht samen met het AMC, Children's Hospital van Philadelphia en University College London. De resultaten verschenen gisteren in het American Journal of Human Genetics. Een team van internationale onderzoekers analyseerde ongeveer 50.000 genetische varianten in zo’n 2.100 genen met een rol in hart- en vaatziekten. Ze bekeken deze genen in meer dan 65.000 mensen en herhaalden de resultaten in een onafhankelijke onderzoek van 25.000 mensen, ze vergeleken het bovendien met eerder onderzoek van nog eens 100.000 personen. Op deze manier spoorden de onderzoekers 21 nieuwe genen op die invloed hebben op de cholesterolwaarden in ons bloed. Daarnaast bevestigt het onderzoek de relatie tussen veranderingen in 49 recent gevonden genen met cholesterolwaarden. Zowel genetische als omgevingsfactoren bepalen cholesterolwaarden in het bloed. Er is een duidelijke relatie tussen cholesterol waarden en hart- en vaatziekten. Zo is een te hoog LDL-cholesterol een risicofactor voor het ontwikkelen van hart- en vaatziekten. Daarentegen is een hoog niveau van HDL-cholesterol juist beschermend. “We gaan nu op zoek naar het verband tussen de nieuw gevonden genen en het optreden van hartinfarcten, etalagebenen en beroertes. Daarnaast vormen deze genen een waardevol aangrijpingspunt voor het ontwikkelen van nieuwe cholesterolverlagende geneesmiddelen.” Dat zegt cardioloog dr. Folkert Asselbergs van het UMC Utrecht, hij is een van de onderzoeksleiders. Het AMC in Amsterdam leverde het andere Nederlandse aandeel. “Dit is een van de grootste studies ooit uitgevoerd op het gebied van de erfelijkheid van cholesterolwaarden”, stellen dr. Suthesh Sivapalaratnam en drs. Erik van Iperen van het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam. “Dankzij de internationale opzet en de uitwisseling van kennis en patiëntenmateriaal hebben we al deze genen kunnen ontdekken.” Vier ziekenhuizen coördineerden het groot internationaal onderzoek, het zogenaamde International IBC Lipid Genetics Consortium. Dit consortium bestaat uit 180 onderzoekers wereldwijd., waarvan twee uit Nederland, het UMC Utrecht en het AMC in Amsterdam. Daarnaast waren dat het Children's Hospital van Philadelphia en het Institute of Cardiovascular Sciences in University College London.
Annemarie Engström: ‘Percutaneous mechanical circulatory support for treatment and prevention of hemodynamic instability’. Als de hartfunctie plotseling sterk achteruitgaat, bijvoorbeeld door een groot hartinfarct (cardiogene shock), kan een klein apparaat de pompfunctie ondersteunen om de bloeddoorstroming naar het hart en andere organen te waarborgen. Ook kan een dergelijk apparaat complicaties voorkomen tijdens ‘hoogrisico’-dotterbehandelingen bij patiënten met een kwetsbaar hart. Engström bespreekt de behandeling met het Impella-systeem, een nieuw ontwikkelde hartpomp. Bij hoogrisico-dotterbehandelingen blijkt het systeem veilig en gemakkelijk. Voor patiënten met cardiogene shock zijn twee versies van de pomp beschikbaar: de Impella 2.5 en de Impella 5.0. Bij de allerziekste patiënten lijkt de 5.0 geassocieerd met een lagere mortaliteit
Hartspierweefsel verandert door hoge bloeddruk en overgewicht. Dat zegt J. Vernooij van de Universiteit Utrecht. Hij deed onderzoek naar de invloed van hoge bloeddruk en overgewicht op verdikking van de hartspier. Schade door hoge bloeddruk kan op meerdere plaatsen in het lichaam voorkomen. Volgens Vernooij neemt de kans op nieuwe vaatziekten sterk toe als op meer plaatsen schade wordt gevonden. Hoge bloeddruk komt voor bij 42 procent van de Nederlanders en speelt een rol bij twee derde van de beroertes en de helft van de hartinfarcten. Overgewicht is een belangrijke oorzaak van hoge bloeddruk. Maar bij patiënten met vaatziekten komen overgewicht en hoge bloeddruk minder vaak samen voor.
Ruim negentig hartpatiënten doen dit jaar mee aan een onderzoek waarbij ze thuis revalideren met behulp van internet en telefonische coaching. Dit onderzoeksproject, FIT@Home, dat wordt uitgevoerd door de afdeling Klinische Informatiekunde van het AMC en de afdeling Cardiologie van het Máxima Medisch Centrum, begint eind januari. Hartrevalidatie is de zorg die wordt aangeboden aan patiënten die in het ziekenhuis opgenomen zijn geweest voor een hartinfarct of voor een acute behandeling aan het hart (bijvoorbeeld dotteren of een bypassoperatie). Een belangrijk onderdeel van de revalidatie is fysieke training, die bestaat uit 12 tot 24 groepssessies op de polikliniek van het ziekenhuis. Een groot deel van de patiënten neemt echter niet deel aan die training of stopt er voortijdig mee, omdat ze hun werk willen hervatten, niet willen trainen in een groep of de reistijd naar het ziekenhuis te lang vinden. Thuis trainen zou in deze gevallen een goed alternatief zijn. Bovendien vervallen veel patiënten na de hartrevalidatie in een inactieve leefstijl, waardoor er een risico op nieuwe hartproblemen ontstaat. De verwachting is dat patiënten wel actief blijven bewegen als zij in hun eigen omgeving kunnen revalideren. Het doel van het FIT@Home-project is een (kosten-)effectief thuistrainingsprogramma te ontwikkelen voor hartpatiënten. Patiënten krijgen een individueel trainingsprogramma aangeboden met gedetailleerde uitleg over mogelijkheden om thuis te trainen en een hartslagmeter om de trainingsintensiteit te bepalen. Gedurende 12 weken krijgen ze telefonische begeleiding door een fysiotherapeut die via internet inzage heeft in de gegevens van de hartslagmeter. Van de behandeling is al bekend dat deze even veilig en (op korte termijn) even effectief is als poliklinische hartrevalidatie. In dit onderzoek wordt bepaald of patiënten die thuis trainen na een jaar nog steeds een actievere levensstijl hebben dan patiënten die trainen op de polikliniek. Doelmatigheidsprogramma. Het onderzoeksproject is een samenwerking tussen de afdeling Klinische Informatiekunde van het AMC, de afdeling Cardiologie van het Máxima Medisch Centrum in Veldhoven, de Technische Universiteit Eindhoven en Philips Research.
Mensen met een lichamelijke aandoening zijn vaker depressief dan de algemene bevolking. Onder andere kankerpatiënten en mensen die hartinfarct hebben gehad, lopen een groter risico. Patiënten met een depressie hebben een slechtere prognose. Wereldwijd wordt veel onderzoek gedaan naar dit verschijnsel. UMCG-promovenda A. Meijer stelt dat patiënten met een depressie na een hartaanval een twee tot drie maal zo groot risico hebben op een nieuw infarct of overlijden dan mensen zonder depressie. Deels komt dit doordat depressieve patiënten vaak ook ernstiger ziek zijn. Nieuw onderzoek zal moeten uitwijzen of behandeling van depressie ook een betere hartprognose oplevert. Ook depressieve kankerpatiënten hebben mogelijk baat bij therapie.
Proefschrift: Dhr. Timo Rademakers, “Plaque angiogenesis and lymphangiogenesis: can small vessels influence atherosclerosis?”. Atherosclerose (aderverkalking) is een chronische ontstekingsreactie van slagaders, die in latere stadia van ziekteontwikkeling een beroerte of hartinfarct kan veroorzaken. De plaatselijke vorming van nieuwe bloedvaatjes en lymfevaatjes lijkt een rol te spelen bij de ontwikkeling van atherosclerotische laesies en het scheuren hiervan, hoewel de exacte rol nog onduidelijk is. In dit proefschrift is aangetoond dat nieuwe bloedvaatjes die gevormd worden bij de ontwikkeling van atherosclerose instabieler zijn dan normale bloedvaatjes, en via verschillende mechanismen kunnen bijdragen aan toename van ontstekingscellen in de atherosclerotische laesie. Nieuwgevormde lymfevaatjes lijken echter te beschermen tegen verdere ontwikkeling van aderverkalking, doordat deze vaatjes ontstekingscellen afvoeren. Deze bevindingen kunnen op termijn leiden tot nieuwe methodes voor vroege diagnose van instabiele plaque en nieuwe behandelingen die plaque-groei remmen of voorkomen, bijvoorbeeld door het stabiliseren van plaque bloedvaten.
Ter gelegenheid van de benoemingen van prof. dr. M.P.J. de Winther tot hoogleraar Vasculaire immunologische celbiologie en prof. dr. E. Lutgens tot hoogleraar Experimentele vasculaire immunopathologie is er een dubbeloratie. De rede van De Winther is getiteld: ‘Afweer in de vaatwand: van signalering tot integrale oplossingen’. Atherosclerose of aderverkalking, is de belangrijkste oorzaak van hart- en vaatziekten en wordt gekenmerkt door een door lipiden (vetten) veroorzaakte ontsteking van de vaatwand die gepaard gaat met macrofageninflux (toestroom van bepaalde afweercellen) en fibrose (woekering van bindweefsel). De meeste behandelingen van atherosclerose zijn gericht op het beïnvloeden van lipidenspiegels in het bloed. Het wordt echter steeds duidelijker dat dit slechts een beperkt effect heeft; nieuwe therapieën zijn nodig. In zijn oratie gaat de Winther in op de rol van onstekingsmechanismen in atherosclerose – het onderwerp dat hij de afgelopen vijftien jaar onderzocht. Het leidde tot meer inzicht in de regulatie van het onstekingsproces dat atherosclerose stuurt bij dyslipidemie (verstoring van het vetmetabolisme). Door gebieds-overstijgend onderzoek te doen is veel winst te boeken op dit terrein en zullen mogelijke andere, aanvullende mechanismen en interventiemogelijkheden worden gevonden. Daarmee kan de ontwikkeling van aderverkalking wellicht op een betere manier worden geremd. Esther Lutgens spreekt over haar onderzoek naar hoe vasculaire ziekten zoals atherosclerose worden veroorzaakt en beïnvloed door het immuunsysteem. Atherosclerose is een chronische ontsteking van de grote arteriën (slagaders), die vaak ontstaat onder hyperlipidemische omstandigheden (als de concentratie bloedvetten te hoog is). Het is de onderliggende oorzaak van hart- en vaatziekten. Atherosclerose ontstaat in ieder mens, en kan, als een atherosclerotische plaque (een vetophoping aan de binnenkant van een bloedvat) een bepaald stadium bereikt, klinische aandoeningen veroorzaken zoals een hartinfarct of beroerte. Lutgens richt zich met name op de rol van zogeheten co-stimulatoire moleculen, een familie van modulatoren (“beïnvloeders”) van het immuunsysteem. Door het immuunsysteem met behulp van co-stimulatie te activeren of remmen, kan de atherosclerotische plaque stoppen met groeien, minder ontstekingscellen gaan bevatten en neemt de kans op complicaties af. Lutgens onderzoekt welke immuuncellen hierbij een rol spelen en welke signaaltransductieroutes van belang zijn, en probeert op basis hiervan nieuwe medicijnen te ontwikkelen. Tijdens de oratie zal ze aandacht schenken aan hoe te overleven in de huidige wetenschap door ‘co-stimulatie’ met andere onderzoekers in Europa en in de wereld. Plaats en tijd: Aula, 16.00 uur
Met een nieuw voorspel-model kunnen artsen nauwkeuriger het risico bepalen dat een individuele vaatpatiënt heeft om opnieuw door een hart- en vaataandoening, zoals hartinfarct of beroerte, te worden getroffen. Onderzoekers van het UMC Utrecht ontwikkelden deze zogenaamde ‘SMART-risicoscore’, op basis van de gegevens van 5.800 patiënten. Voor de ontwikkeling van het model werden van deze patiënten gemakkelijk te verzamelen klinische gegevens gebruikt, zoals leeftijd, geslacht, medische voorgeschiedenis, rookgedrag, bloeddruk en laboratoriumuitslagen. Daarmee is het voor het eerst mogelijk om het risico op nieuwe hart- en vaatziekten in de komende tien jaar bij een individuele patiënt nauwkeurig te voorspellen. Dat is van veel groter nut dan een gemiddeld risico.
Diabetespatiënten zijn gevoelig voor vasculaire complicaties, zoals atherosclerose. Dit is een aandoening waarbij de wand van de slagaders verdikt, doordat zich plaques opbouwen. Daardoor hebben mensen met diabetes een verhoogd risico op een beroerte of een hartinfarct en een grotere overlijdenskans. De precieze oorzaken van deze versnelde ontwikkeling van atherosclerose zijn nog niet opgehelderd. Maar het lijkt erop dat oxidatieve stress ten gevolge van hoge bloedsuikerspiegels een rol speelt. Uit onderzoek door wetenschappers van het UMC Maastricht en Het Baker IDI Heart & Diabetes blijkt dat een specifiek enzym hiervoor verantwoordelijk is. Door de werking van dit enzym te remmen werd schade aan de bloedvaten voorkomen.
Met een nieuw voorspel-model kunnen artsen nauwkeuriger dan voorheen het risico bepalen dat een individuele vaatpatient heeft om in de toekomst opnieuw door een dergelijke aandoening (zoals hartinfarct of beroerte) te worden getroffen. Onderzoekers van het UMC Utrecht ontwikkelden deze zogenaamde ‘SMART-risicoscore’, waarbij gegevens zijn gebruikt van 5.800 patienten uit de SMART (Secondary Manifestations of ARTerial disease) studie. Voor de ontwikkeling ervan werden van deze patienten veertien gemakkelijk te verzamelen klinische gegevens gebruikt, zoals leeftijd, geslacht, medische voorgeschiedenis, rookgedrag, bloeddruk en laboratoriumuitslagen. Met het model is het voor het eerst mogelijk om bij een individuele patient het risico op het optreden van nieuwe hart- en vaatziekten in de komende 10 jaar nauwkeurig te voorspellen. Professor Yolanda van der Graaf, epidemioloog in het UMC Utrecht zegt: “Patiënten en dokters hebben niets aan een gemiddeld risico. Ze willen weten wat het individuele risico is van terugkeer van de ziekte.” Professor Frank Visseren, internist-vasculair geneeskundige in het UMC Utrecht voegt toe: “Tot nu toe rekenden we alle patiënten met een vaatziekte tot eenzelfde hoog-risico groep, ook al wisten we uit de praktijk dat er een enorme variatie in risico bestaat. Sommige patiënten hebben namelijk een heel erg hoog risico, terwijl veel andere patiënten een laag of normaal risico hebben om een nieuwe vaatziekte te krijgen. Alleen konden we daar tot voor kort geen onderscheid in maken. Met de ‘SMART-risicoscore’ is dat nu wel mogelijk, zodat we patiënten een beter advies kunnen geven voor behandeling.” “Niet iedere patiënt is hetzelfde en de gemiddelde patiënt bestaat al helemaal niet! Uit de SMART-studie blijkt dat bij maar liefst zes van de tien patiënt het 10-jaars risico minder dan 20 procent is, en bij een kwart is het 10-jaars risico meer dan 30 procent. Bij patiënten met een hoog risico kunnen risicofactoren, zoals cholesterol, worden aangepakt. Hierdoor kunnen we naar verwachting het hart- en vaatziektenrisico bij hoog-risico patiënten beter behandelen met een op maat gesneden therapie”, concludeert Visseren. Het beschikbaar komen van dit voorspel-model voor een toekomstige vasculaire aandoeningen heeft potentieel ook andere implicaties. Voor patiënten die ondanks een adequate behandeling van risicofactoren zoals te cholesterol, bloeddruk, roken en leefstijl, toch nog een te hoog risico hebben, moeten nieuwe behandelingen, behandeldoelen en behandelstrategieën ontwikkeld worden. De SMART-studie is in 1996 door het UMC Utrecht gestart en inmiddels doen er meer dan 10.000 patiënten met hart- en vaatziekten en patiënten met ernstige risicofactoren aan mee. De hoofddoelstelling van SMART is om oorzaak en prognose van vaatziekten bij hoog-risico patiënten te onderzoeken. In Nederland overlijden jaarlijks ongeveer 38.000 mensen aan de gevolgen van een vaatziekte.
Een Australisch-Nederlands onderzoeksteam onder leiding van prof. Harald Schmidt van de Universiteit Maastricht en prof. Karin Jandeleit-Dahm van het Baker IDI Heart & Diabetes Institute in Melbourne, hebben de rol van een specifiek enzym bevestigd in de ontwikkeling van diabetische atherosclerose. Door het gen te onderdrukken dat codeert voor dit enzym of door de werking ervan te remmen, konden onderzoekers schade door ontstekingen of fibrose significant verminderen. Deze ontdekking maakt de weg vrij voor een nieuwe aanpak van preventie en behandeling van cardiovasculaire aandoeningen bij diabetespatiënten. In een reactie op de onderzoeksresultaten zegt prof. Jandeleit-Dahm, hoofd Diabetic Complications Research bij Baker IDI: “Dit is een zeer belangrijke doorbraak, omdat cardiovasculaire aandoeningen de grootste bron van sterfte vormen bij diabetespatiënten.” Diabetespatiënten zijn gevoelig voor vasculaire complicaties zoals atherosclerose – een aandoening waarbij de wand van de slagaders verdikt, doordat zich plaques opbouwen. Als gevolg hiervan hebben mensen met diabetes een verhoogd risico op een beroerte of een hartinfarct en als gevolg daarvan een grotere overlijdenskans. De precieze oorzaken van deze versnelde ontwikkeling van atherosclerose zijn nog niet opgehelderd, maar het lijkt erop dat oxidatieve stress ten gevolge van hoge bloedsuikerspiegels een rol speelt. In dit onderzoek is de samenhang ontdekt tussen het gen NOX1 en toxische hoeveelheden van zuurstofradicalen (oxidatieve stress) in de wanden van bloedvaten. Samen met andere ontstekings-gerelateerde chemische stoffen leidt dit tot de vorming van atherosclerotische plaques. Professor Harald Schmidt: “Na de identificatie van NOX1 als de belangrijkste oorzaak van oxidatieve stress bij diabetes, konden we de effecten onderzoeken van het onderdrukken van dit enzym door genetische manipulatie enerzijds en geneesmiddelen anderzijds. We ontdekten dat de inhibitie van NOX1 in muizen met diabetes een sterk verbeterde vasculaire gezondheid tot gevolg had en dat de vorming van plaques kon worden voorkomen.” De onderzoekers werken samen met een Zwitsers commercieel bio-tech bedrijf, Genkyotex, dat een NOX-remmer ontwikkeld heeft met de naam GKT137831. Muizen die met de NOX-remmer behandeld werden lieten een forse afname van vaatschade zien, en lijkt daarom nieuwe therapeutische mogelijkheden te bieden om oxidatieve stress bij mensen met diabetes te beperken. Na de succesvolle klinische veiligheidsstudies worden nu Fase II klinische studies met GKT137831 in patiënten met diabetische nefropathie voorbereid. “Nu we ons doelwit vastgesteld hebben kunnen we ons verder richten op het uitschakelen van NOX1 met behulp van farmacologische middelen. Ons uiteindelijke doel is om deze bevindingen te vertalen naar een klinische behandeling om de ziektelast van diabetespatiënten te verkleinen”, aldus prof. Jandeleit-Dahm. Het onderzoek is deels gefinancierd door een subsidie van JDRF (Juvenile Diabetes Research Foundation), ‘s werelds grootste charitatieve financier van onderzoek naar diabetes type 1. Prof. dr. Harald Schmidt is farmacoloog en hoogleraar Personalised Medicine aan de Universiteit Maastricht. Voor zijn onderzoek naar de rol van oxidatieve stress ontving hij vele onderzoekbeurzen, waaronder de EU Marie Curie International Reintegration Grant (100 k€) en de ERC Advanced Investigator Grant (2,3 M€). Schmidt is tevens voorzitter van een onderzoeksprogramma rond dit thema van de European Cooperation in Science and Technology (COST EU-ROS).