Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Tijdens de aanval: vallen, schokkende bewegingen, vertrokken gelaat, incontinentie
- Lang en diep slapen na de aanval
Hoe werkt het?
- Epilepsie werd vroeger ook wel "vallende ziekte" genoemd, omdat patiënten die eraan leden zomaar tegen de grond vielen en dan trekkingen kregen. Epilepsie is een ziekte die wordt gekenmerkt door het in aanvallen verstoord raken van het functioneren van de hersenen, wat leidt tot afwijkende gedragingen. Het gestoorde functioneren kan zich beperken tot een klein deel van de hersenen, maar ook de gehele hersenen betreffen. De aanvallen kunnen incidenteel voorkomen, maar soms ook vele malen per dag. We kennen verschillende soorten aanvallen, bijvoorbeeld:
- Absences: aanvallen van kortdurende wegrakingen. We zien het vooral bij kinderen. Ze zijn aan het spelen, laten dan hun speelgoed vallen en staren met een afwezige blik voor zich uit, om vervolgend weer gewoon door te spelen.
- Klassieke epileptische aanval: is een indrukwekkend beeld. De patiënt valt neer, trekt schokkend met armen en benen (stuipen), vertrekt zijn gelaat, laat vaak de urine lopen. Na de aanval volgt een periode van slaap waaruit de patiënt niet te wekken is.
- Focale epilepsie: Slechts een klein deel van de hersenen doet mee en alleen het daarmee verbonden lichaamsdeel toont verschijnselen, zoals trekkingen van één enkel ledemaat.
- Psychomotore epilepsie: perioden van gedragsverandering waarbij de patiënt afwezig is (men spreekt wel van een schemertoestand). Als hij bijkomt weet hij er niets meer van. Soms maakt hij alleen maar rare bewegingen.
- Deze opsomming is niet volledig. Getracht wordt alleen een idee te geven van de belangrijkste vormen van epilepsie.
Hoe ontstaat het?
Epilepsie komt veel voor. We zien het vaak op de kinderleeftijd ontstaan (een half procent van de kinderen lijdt eraan). Op oudere leeftijd ontstaan weer nieuwe gevallen. Epilepsie ontstaat door een verstoorde elektrische activiteit in de hersenen. De oorzaak daarvan is vaak aangeboren (sommige vormen van epilepsie zijn erfelijk), maar kan ook gevolg zijn van een beschadiging van de hersenen (na een hersenschudding, hersenbloeding, operatie, hersenvliesontsteking, door een hersentumor, enzovoort).Hoe ga ik er zelf mee om?
U kunt niet voorkomen dat u epilepsie hebt of krijgt. Als u het hebt, leidt dan een regelmatig leven: bijtijds naar bed, niet roken, matig alcoholgebruik. Na uitspattingen zie je vaker weer nieuwe aanvallen optreden.Hoe gaat de arts er mee om?
Deze stelt eerst de diagnose. Dat doet hij met een EEG, waarmee de afwijkende elektrische activiteit van de hersenen aan te tonen is, al valt dat niet altijd mee. Ook zal er een scan gemaakt worden om na te gaan of er een oorzaak voor de epilepsie gevonden kan worden. Daarna begint de behandeling. Vrijwel altijd met medicijnen. Gelukkig zijn er medicijnen voorhanden die de afwijkende elektrische activiteit onderdrukken (carbamazepine, natriumvalproaat). In zeldzame gevallen kan de neurochirurg helpen door het doorsnijden van bepaalde zenuwbanen. Voor moeilijk te behandelen patiënten bestaan er gespecialiseerde klinieken.Wetenschappelijk nieuws
Het genezen van epilepsie is beter dan het voorkómen van aanvallen met medicijnen. Epilepsiechirurgie zou bij kinderen daarom sneller overwogen moeten worden. Dat stelt hoogleraar kinderneurologie prof. dr. Kees Braun van het UMC Utrecht op 3 juni in zijn oratie. In zijn oratie ‘Genezen is beter dan voorkomen’ legt hoogleraar kinderneurologie prof. dr. Kees Braun van de divisie Hersenen van het UMC Utrecht uit waarom epilepsiechirurgie meer aandacht verdient: “Bij kinderen met een plaatselijke epilepsiebron en slecht te controleren aanvallen leidt een operatie tot een hoge kans op genezing, terwijl steeds nieuwe pogingen om met medicatie de aanvallen onder controle te krijgen vaak tevergeefs zijn. Bovendien is gebleken dat een lange duur van de epilepsie de vooruitzichten van kinderen na de operatie verslechtert. Het is zaak om vroeg kinderen op te sporen die baat hebben bij een operatie.” Nu al worden steeds meer kinderen met epilepsie geopereerd als medicijnen niet werken. Een epileptische bron kan via een operatie verwijderd worden als de bron plaatselijk is en niet bij belangrijke hersengebieden ligt. De kans op het bereiken van aanvalsvrijheid na chirurgie ligt tussen de 50% en 80%. Veel van deze kinderen kunnen daarna stoppen met medicijnen. Ze zijn dan genezen van epilepsie. Dat is een enorme gezondheidswinst omdat langdurige epilepsie een negatieve invloed heeft op het cognitieve functioneren. Dat komt niet alleen door de nadelige effecten die epileptische aanvallen kunnen hebben op de structuur en functie van de hersenen, maar ook door de bijwerkingen van medicijnen. Verder is chirurgie op de lange termijn ook goedkoper dan medicamenteuze behandeling. Braun gaat nog een stap verder: chirurgie zou bij sommige kinderen ook een eerste behandelmogelijkheid kunnen zijn van epilepsie. Zelfs bij epilepsie die wél met medicijnen onder controle is. “Is een veilige ingreep die kan leiden tot aanvals- en medicatievrijheid, dus genezing, niet te verkiezen boven jarenlang of zelfs levenslang medicatiegebruik? De komende jaren zullen steeds meer kinderen geopereerd worden die met één of twee medicijnen aanvalsvrij zijn.” Maar epilepsiechirurgie als één van de eerste behandelopties, is dat realistisch? “Daarvoor is het nodig om al vroeg te kunnen voorspellen welke kinderen met medicijnen niet aanvalsvrij zullen worden.” Alle Nederlandse kinderen die voor epilepsiechirurgie in aanmerking komen worden geopereerd in het UMC Utrecht, zo’n vijftig per jaar. In totaal zijn in het UMC Utrecht al 340 kinderen geopereerd. Twee jaar na de ingreep is ongeveer 75% van de kinderen aanvalsvrij. Epilepsie is de meest voorkomende chronische aandoening van het zenuwstelsel bij kinderen. In Nederland krijgen jaarlijks meer dan 2.000 kinderen de diagnose epilepsie en lijden ongeveer 20.000 kinderen aan epilepsie. Anti-epileptische medicijnen voorkomen aanvallen, maar genezen niet de epilepsie. Een kwart van de kinderen blijft aanvallen houden ondanks het gebruik van medicijnen. Het wetenschappelijk onderzoek naar epilepsie in het UMC Utrecht is gericht op de oorzaken, de gevolgen en de behandeling van epilepsie die slecht behandelbaar is met medicijnen.
Een nieuwe meting van elektrische hersenactiviteit kan epilepsiehaarden beter opsporen. Dat stelt neuroloog in opleiding Maeike Zijlmans van het UMC Utrecht in haar proefschrift. Het kan in de toekomst hersenoperaties bij epilepsiepatiënten verbeteren. Een operatie is het laatste redmiddel bij epilepsiepatiënten die niet goed op medicijnen reageren. Chirurgen proberen dan de ‘epilepsiehaard’ weg te halen zodat de aanvallen stoppen. Het lokaliseren van zo’n haard is erg lastig. Een epilepsiehaard verschilt anatomisch meestal niet van gewoon hersenweefsel. Het verschil zit in de elektrische activiteit van de zenuwcellen. Dertig procent van de patiënten blijft aanvallen houden na een operatie. Zijlmans onderzocht daarom of hoogfrequente elektrische signalen de epilepsiehaard kunnen aanwijzen (zogenaamde ‘high frequency oscillations’ van meer dan 80 Hz). Ze verzamelde verschillende bewijzen voor een verband tussen epilepsie en hoogfrequente elektrische signalen. Zo leidt het verminderen van epilepsiemedicijnen tot een stijging in hoogfrequente elektrische signalen. En het aantal hoogfrequente elektrische signalen neemt toe vlak voor een epileptische aanval. Bovendien blijkt na succesvolle epilepsie-operaties het aantal aantal hoogfrequente elektrische signalen sterk afgenomen te zijn. Om tot deze conclusies te komen analyseerde Zijlmans de hersenactiviteit van ongeveer vijftig epilepsiepatiënten in een samenwerkingsverband tussen het UMC Utrecht en het Montreal Neurological Institute in Canada. De hoogfrequente elektrische signalen zijn alleen waarneembaar via EEG-metingen direct in of op de hersenen. Dat gebeurt bijvoorbeeld als de hersenen bloot liggen voorafgaand aan een neurochirurgische operatie. Een matje met circa honderd elektroden registreert de elektrische activiteit. Zijlmans wil graag in het UMC Utrecht vervolgonderzoek doen naar hoogfrequente elektrische signalen. In dat onderzoek zouden neurochirurgen bij epilepsiepatiënten alleen het weefsel weghalen waar de hoogfrequente signalen vandaan komen. Als de epilepsie dan afneemt, bewijst dat de effectiviteit van de nieuwe opsporingsmethode. Met de nieuwe techniek hoopt Zijlmans epilepsie-operaties te verbeteren. Meer patiënten zouden na de operatie aanvalsvrij kunnen zijn. Bovendien kunnen neurochirurgen gerichter opereren en hoeven ze minder hersenweefsel weg te halen. “Ik vind de methode veelbelovend”, zegt Zijlmans. “Ik hoop dat de neurochirurg in de toekomst voor een epilepsie-operatie alleen maar naar deze hoogfrequente signalen hoeft te kijken om de epilepsiehaard te vinden.” Zijlmans promoveert 26 mei aan het UMC Utrecht.
Het gebruik van epilepsiemedicijnen door zwangere vrouwen verdubbelt het risico op aangeboren afwijkingen. In een grootschalig internationaal onderzoek, mede opgezet door prof.dr. Lindhout van het UMC Utrecht, zijn de vier meest gebruikte medicijnen met elkaar vergeleken. Het nieuwe middel lamotrigine komt daar als beste uit. In het tijdschrift Lancet Neurology van 6 juni beschrijven onderzoekers de resultaten van meer dan 4.500 zwangerschappen van vrouwen die epilepsiemedicijnen gebruiken. De resultaten komen uit het EURAP-onderzoek waar 42 landen samenwerken om de gevolgen van epilepsiemedicijnen voor baby "s in kaart te brengen. Het is het eerste grootschalige, prospectieve onderzoek naar de vier belangrijkste epilepsiemedicijnen. EURAP-onderzoekers registreerden de gezondheid van ruim 4.400 baby "s tot ze één jaar oud waren. Bijna 90 procent van de baby "s is in de baarmoeder blootgesteld aan een van de vier meest gebruikte epilepsiemedicijnen (carbamazepine, lamotrigine, valproaat, fenobarbital). 230 baby "s werden geboren met een ernstige aangeboren afwijking zoals een hartafwijking of een open ruggetje. Uit het onderzoek blijkt een sterk verband tussen de dosis van het medicijn en de kans op een aangeboren afwijking. Hoe hoger de dosis van het gebruikte medicijn, hoe groter de kans op een aangeboren afwijking. Maar tussen de middelen bestaan grote verschillen. Een hoge dosis van het middel valproaat geeft 23 procent kans op een kind met een aangeboren afwijking. Terwijl een lage dosis lamotrigine of carbamazepine gemiddeld slechts 2,0 respectievelijk 3,4 procent kans op een aangeboren afwijking geeft. Het betekent niet dat alle zwangere vrouwen met epilepsie moeten stoppen met het middel valproaat, legt hoogleraar medische genetica prof.dr. Dick Lindhout van het UMC Utrecht uit. Hij heeft het onderzoeksprotocol ontwikkeld en is een van de grondleggers van het EURAP-onderzoek ( "European Registry of Antiepileptic Drugs and Pregnancy "). "Epilepsiemedicijnen moeten ten eerste de aanvallen verminderen ", stelt Lindhout. "Want epileptische aanvallen bij zwangere vrouwen zijn bedreigend voor moeder en kind. Neurologen moeten zwangere vrouwen dus het middel voorschrijven dat als beste de aanvallen vermindert. Pas bij gelijke geschiktheid kan een arts overwegen om bijvoorbeeld lamotrigine voor te schrijven. Uit ons onderzoek blijkt wel dat artsen hun best moeten doen om de dosis zo laag mogelijk te houden. Want hoe hoger de dosis, hoe groter de kans op aangeboren afwijkingen. " In Nederland hebben 120.000 mensen epilepsie. In vier op de duizend zwangerschappen gebruikt de moeder epilepsiemedicijnen. Inmiddels nemen bijna 15.000 zwangere vrouwen deel aan het EURAP-onderzoek. Ruim tien procent van de zwangere vrouwen in het onderzoek komt uit Nederland. Het Nationaal Epilepsie Fonds steunde het onderzoek financieel. Het onderzoek wordt in samenwerking met medisch specialisten en de twee epilepsiecentra SEIN en Kempenhaeghe uitgevoerd.
Op woensdag 25 januari wordt de nieuwe EEG-video registratiekamer voor kinderen met epilepsie op afdeling Dolfijn van het Wilhelmina Kinderziekenhuis (WKZ) feestelijk geopend. De realisatie van deze monitoring unit werd mogelijk gemaakt door een gift van de Jack Rabbit Foundation. Voor het eerst kunnen nu in het WKZ, onderdeel van het UMC Utrecht, kinderen met epilepsie gedurende 24 uur intensief worden geobserveerd, door tegelijkertijd een digitale video-opname te maken en een EEG (hersenfilmpje) te registreren. Op de Jack Rabbit kamer kan een kind met mogelijke epilepsie in aanwezigheid van een ouder dag en nacht worden gefilmd, terwijl het EEG continu wordt opgenomen. De kamer is bedoeld voor twee categorieën patiënten. Op de eerste plaats worden hier registraties verricht bij kinderen die mogelijk voor epilepsiechirurgie in aanmerking komen. Door een gelijktijdige EEG-video aanvalsregistratie kan precies worden vastgesteld waar de epileptische aanvallen in de hersenen beginnen. Dit is het startpunt voor verdere preoperatieve diagnostiek. De resultaten van EEG-video monitoring bepalen of (en hoe) kinderen met refractaire epilepsie (niet op medicatie reagerende vorm van epilepsie) kunnen worden geopereerd. De tweede categorie patiënten betreft kinderen met onbegrepen nachtelijke aanvallen. De EEG-registratie tijdens de slaap maakt duidelijk of de aanvallen een epileptische oorsprong hebben. Ook kinderen met het zogenaamde ESES-syndroom komen voor een nachtregistratie in aanmerking. Zij hebben vrijwel continue epileptische EEG-afwijkingen tijdens slaap, waardoor hun cognitieve functioneren overdag nadelig wordt beïnvloed. In het WKZ is de afgelopen jaren veel ervaring met deze aandoening opgedaan. De afdeling kinderneurologie van het UMC Utrecht heeft in Nederland een topreferente functie voor de diagnostiek en behandeling van kinderen met ernstige en niet op medicatie reagerende vormen van epilepsie (refractaire epilepsie). Het UMC Utrecht is bovendien het enige centrum in Nederland waar epilepsiechirurgie bij kinderen met refractaire epilepsie mogelijk is. Met de nieuwe registratiekamer in het WKZ bouwt de Utrechtse kinderneurologie haar landelijke expertisefunctie op het gebied van refractaire kinderepilepsie verder uit. De Jack Rabbit Foundation heeft een subsidie van 60.000 euro aan kinderneuroloog Kees Braun toegekend om deze monitoring kamer mogelijk te maken. De stichting concentreert zich op het verbeteren van levenskwaliteit, gezondheid en educatieve mogelijkheden van kinderen in Nederland. Twee ambassadeurs van de stichting, Edwin Rutten (‘Ome Willem’) en Juliette de Wijn (‘Gemma Glitter’), zullen de opening van de kamer opluisteren met een feestelijk programma voor de opgenomen kinderen in het WKZ.
Een signaleringssysteem dat "s nachts betrouwbaar vaststelt of een epilepsieaanval optreedt. Dat is het doel van het Tele-epilepsie project, dat het UMC Utrecht, Stichting Epilepsie Instellingen Nederland en Kempenhaeghe gezamenlijk uitvoeren. ZonMw steunt het project met een subsidie van bijna 700.000 euro. De beste manier om een aanval waar te nemen is via een EEG (een electroencefalogram of "hersenfilmpje"). Maar die methode is zo gevoelig dat de meting alleen in het ziekenhuis bruikbaar is. De onderzoekers willen daarom epilepsieaanvallen opsporen via een combinatie van vier relatief eenvoudige systemen: waarneming van beeld, geluid, beweging en hartritme. Onderzoekers kijken op twee manieren naar beweging en bewegingsonrust: via automatische beeldanalyse en door het gebruik van bewegingssensoren (versnellingsmeters) geplakt op armen en benen. Los van elkaar zijn deze systemen niet voor alle epilepsiepatiënten nauwkeurig genoeg om een aanval met voldoende zekerheid waar te nemen en leiden ze tot valse alarmen. De verwachting is dat de combinatie wel nauwkeurig en betrouwbaar genoeg werkt. Over anderhalf tot twee jaar hopen de onderzoekers een systeem te hebben dat in een klinische trial, bij patiënten, getest kan worden. Het is belangrijk aanvallen "s nachts waar te nemen. Sommige aanvallen zijn zo erg dat ouders of zorgverleners ze met medicijnen moeten stoppen. Bovendien kunnen nachtelijke aanvallen een aanwijzing zijn dat de medicatie niet goed is ingesteld. Neuroloog dr. Frans Leijten van het UMC Utrecht: "Het waarnemen van nachtelijke aanvallen is een groot probleem in de epilepsiezorg. Als het lukt is het een enorme vooruitgang voor epilepsiepatiënten, hun ouders en instellingen voor geestelijk gehandicapten. Epilepsie is een ernstige ziekte, maar wat het zo erg maakt is de onvoorspelbaarheid. Als het signaleringssysteem werkt hebben ouders en zorgverleners in elk geval de geruststelling dat een kind niet onopgemerkt ernstige aanvallen doormaakt." In Nederland lijden bijna 120.000 mensen aan epilepsie. Een deel daarvan reageert slecht op medicijnen en is ook niet via een operatie te behandelen. Dit gaat relatief vaak om kinderen en om volwassenen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking. Epilepsie is een hersenziekte waarbij abnormale elektrische activiteit leidt tot aanvallen met onder meer spiersamentrekkingen. Deze aanvallen kunnen bedreigend zijn.
Er bestaat een relatie tussen de biologische klok en epilepsie. Uit onderzoek van Wytske Hofstra blijkt dat verschillende typen epileptische aanvallen niet toevallig optreden. Hofstra en collega"s ontdekten dat aanvallen in een bepaald 24-uurs ritme over de dag voorkomen. Kennis over de interactie tussen het 24-uurs ritme en epilepsie biedt patiënten de kans om aanvallen beter onder controle te krijgen. Wytske Hofstra promoveert 4 maart 2011 aan VU medisch centrum. De biologische klok bestaat uit een klompje cellen diep in de hersenen. Deze cellen zorgen voor een 24-uurs ritme in veel lichaamsprocessen. Zo regelt deze klok wanneer je moe wordt of honger krijgt. Ook zorgt deze klok voor een 24-uurs ritme in bijvoorbeeld je bloeddruk en lichaamstemperatuur. Hofstra en collega"s tonen in het onderzoek meerdere verbanden aan tussen de biologische klok en epilepsie. Uit het onderzoek blijkt dat er een bepaald 24-uurs ritme zit in het krijgen van epileptische aanvallen. Ook lijkt er een relatie te bestaan tussen wanneer op de dag aanvallen optreden en het zijn van een ochtend- of avondmens (de fase waarin de biologische klok zit). Bovendien toont het onderzoek aan dat epilepsiepatiënten de tijden waarop ze medicatie innemen, aanpassen aan of ze een ochtend- of avondmens zijn. Ten slotte ontdekte Hofstra dat het hebben van epilepsie invloed heeft op hoe iemand zijn dag indeelt wat betreft activiteiten, wakker zijn, slapen enzovoort. Epilepsie is een veelvoorkomende neurologische aandoening, die zich uit in de vorm van aanvallen. In Nederland wordt het aantal epilepsiepatiënten geschat op 121.000. Bijna een derde van de patiënten met epilepsie houdt aanvallen ondanks adequate behandeling met medicijnen. Kennis over de interactie tussen de biologische klok en epilepsie biedt de kans om aanvallen beter onder controle te krijgen. Bijvoorbeeld door het tijdstip van medicatie-inname aan te passen aan de ritmiek in aanvallen of aan iemands biologische klok. Daarnaast helpen de resultaten uit Hofstra"s onderzoek wetenschappers en medici beter te bepalen wanneer onderzoek naar aanvallen het beste kan plaatsvinden.
Inzicht in het ontstaan van epilepsie kan bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe behandelingen. Onderzoek van Marlien Aalbers, promovenda aan de Universiteit Maastricht, in Kempenhaeghe resulteert in een beter zicht op het effect van nervus vagus stimulatie bij kinderen met epilepsie. Eerder onderzoek in proefdieren toonde aan dat een ontsteking in de hersenen betrokken is bij het ontstaan van epilepsie. In het onderzoek van Aalbers zijn daarom verschillende ontstekingsfactoren in hersenweefsel van patiënten en in een diermodel voor epilepsie gemeten. Hieruit bleek dat geen van de gemeten ontstekingsfactoren verhoogd was. Daarnaast is bij kinderen met epilepsie onderzocht of de behandeling waarbij de nervus vagus zenuw wordt gestimuleerd, het gehalte van ontstekingsfactoren in het bloed kan veranderen. Het blijkt dat nervus vagus stimulatie het ontstekingsgehalte niet verandert, maar dat op basis van het gehalte van sommige ontstekingsfactoren wel het effect van de behandeling voorspeld kan worden. Deze bevinding kan bijdragen aan de verbetering van deze behandelmethode. Epilepsie is één van de meest voorkomende neurologische aandoeningen. Epilepsie kan op iedere leeftijd voorkomen en ontstaan, maar in ongeveer 70% van de gevallen begint het voor of rond het 20e levensjaar. Ongeveer een derde van de patiënten reageert onvoldoende op medicijnen.
Promotie dhr.ir. René M.H. Besseling: “Brain wiring and neuronal dynamics; advances in MR imaging of focal epilepsy”. Rolandische epilepsie is de meest voorkomende kinderepilepsie, waarbij de aanvallen onstaan vanuit de sensormotorische hersenschors. Uit verschillende studies blijkt dat rolandische epilepsie samengaat met taalproblemen. Het doel dit onderzoek was uit te zoeken welke hersenverbindingen hierbij betrokken zijn. Door middel van geavanceerde MRI technieken bleek dat de sensormotorische hersenschors verbonden is met bepaalde taalcentra. Bij rolandische epilepsie zouden de aanvallen via deze verbinding dus kunnen uitstralen naar de taalcentra. Inderdaad bleek dat deze verbinding bij rolandische epilepsie is verstoord, en hoe groter de verstoring, hoe lager het taalniveau. Nu we beter weten hoe rolandische epilepsie in de hersenen werkt, kunnen we gaan uitzoeken hoe deze patiëntjes meer gericht behandeld kunnen worden.
Petra van Houdt toont aan dat gecombineerd EEG en functionele MRI onderzoek (EEG-fMRI) een goed middel is om gebieden in de hersenen aan te wijzen die epileptische aanvallen veroorzaken. Dit maakt onderzoek naar deze gebieden minder invasief en dus minder belastend voor de patiënt. Bovendien komen hierdoor steeds meer patiënten met epilepsie in aanmerking voor een hersenoperatie. Ongeveer 100.000 mensen in Nederland lijden aan epilepsie. Epilepsie is een chronische neurologische aandoening die wordt gekenmerkt door aanvallen, de zogenaamde epileptische insulten. Deze aanvallen zijn onvoorspelbaar en hebben daarom een grote invloed op het dagelijks functioneren. Voor een grote groep patiënten heeft medicatie geen of weinig effect. Alleen een hersenoperatie biedt voor deze mensen perspectief op het voorkomen van aanvallen. Bij een dergelijke operatie wordt dat gedeelte van de hersenen verwijderd dat verantwoordelijk is voor het ontstaan van de aanvallen. Dit is echter niet eenvoudig, want voor iedere patiënt kan dit een ander gedeelte van de hersenen zijn. Het is van cruciaal belang om voorafgaand aan de operatie zo precies mogelijk te bepalen welk hersengebied de aanvallen veroorzaakt. In haar promotieonderzoek heeft Van Houdt gewerkt aan de ontwikkeling en evaluatie van een nieuwe niet-invasieve techniek die het mogelijk maakt om het epileptisch actieve gebied te bepalen. Technisch gezien is het al een tijdje mogelijk om EEG in een MRI-scanner te meten. Er is speciale apparatuur voor nodig die ervoor zorgt dat het veilig is. Maar de nieuwe methode was nog niet geschikt voor de klinische praktijk, onder andere omdat het nog niet voldoende duidelijk was hoe de EEG-fMR-beelden precies moeten worden geïnterpreteerd. In dit onderzoek is een aantal methodologische verbeteringen ontwikkeld, waarmee de betekenis van EEG-fMRI veel duidelijker wordt. Daarnaast is aandacht besteed aan de validatie van de resultaten. Hiermee is aangetoond dat EEG-fMRI het epileptisch actieve gebied nauwkeurig in kaart kan brengen, ook als het zich over meerdere hersengebieden uitstrekt. Dit betekent dat EEG-fMRI een waardevolle bijdrage kan leveren aan de preoperatieve diagnostiek van patiënten met een complexe vorm van epilepsie. Door de snelle vooruitgang in de medische diagnostiek met behulp van 3D-beeldvorming komen steeds meer patiënten met epilepsie in aanmerking voor een hersenoperatie. Het gecombineerd meten van EEG en fMRI is een belangrijk voorbeeld van deze hoogwaardige beeldvorming en zal naar verwachting een steeds grotere rol spelen, waar met name jonge kinderen en patiënten met complexe vormen van epilepsie baat bij hebben. Van Houdt deed onderzoek in Kempenhaeghe, Expertisecentrum voor epileptologie, slaapgeneeskunde en neurocognitie.
Patiënten met een hersentumor hebben vaak last van epilepsie. VUmc arts-onderzoeker Johan Koekkoek heeft ontdekt dat behandeling met een veelgebruikte chemo (temozolomide) het aantal epileptische aanvallen vermindert. Ook heeft hij vastgesteld dat tijdens de laatste levensfase van de patiënt epilepsie goed behandeld kan worden met medicatie in die vorm van druppels of neusspray. Koekkoek promoveert op 30 september bij VUmc. Veel glioompatiënten (patiënten met een hersentumor) hebben last van epilepsie. Ondanks behandeling met medicatie blijft zeker 30% van de patiënten epileptische aanvallen houden. Daarom heeft arts-onderzoeker Johan Koekkoek van VUmc onderzocht of behandeling tegen de tumor zelf ook bijdraagt aan een afname van het aantal epileptische aanvallen. Bovendien komen epileptische aanvallen vaker voor in de laatste levensfase van de patiënt. Tijdens deze laatste levensfase krijgen patiënten vaak last van slikklachten, waardoor het slikken van tabletten tegen epilepsie niet meer mogelijk is. Koekkoek heeft ontdekt dat niet alleen een operatie en bestraling helpen bij het verminderen van het aantal epileptische aanvallen, maar ook behandeling met temozolomide (een veelgebruikte chemo) blijkt het aantal aanvallen te verminderen. "Van temozolomide is bewezen dat het werkt tegen de tumor zelf. Nu blijkt dat de chemo ook helpt het aantal epileptische aanvallen te verminderen. Sommige glioompatiënten hebben zelfs helemaal geen epileptische aanvallen meer na gebruik van temozolomide. Ook hebben we vastgesteld dat tijdens de laatste levensfase van de patiënt, als de patiënt slikklachten ervaart waardoor het slikken van tabletten tegen epilepsie niet meer mogelijk is, epileptische aanvallen goed behandeld kunnen worden met anti-epileptica in de vorm van druppels in de wangzak of neusspray", zegt Koekkoek. De resultaten dragen bij aan een meer op maat gemaakte behandeling van epileptische aanvallen bij glioompatiënten. Patiënten die bijvoorbeeld na een anti-tumorbehandeling geen epileptische aanvallen meer hebben, zouden in sommige gevallen kunnen stoppen met hun epilepsiemedicatie. Dit betekent minder onnodig medicijngebruik en minder blootstelling aan ongewenste bijwerkingen van medicatie. "De behandeling in de laatste levensfase met druppels of neusspray kan er juist toe bijdragen dat epileptische aanvallen vlak voor het overlijden beter bestreden en voorkomen worden, en dat draagt bij aan de levenskwaliteit van de patiënt in zijn laatste levensfase", aldus Koekkoek. Promovendus: J.A.F. Koekkoek
Epilepsie is één van de meest voorkomende neurologische aandoeningen bij kinderen. Bij circa een derde deel van deze kinderen wordt geen goede aanvalscontrole bereikt met anti-epileptische medicatie. Als ook epilepsiechirurgie niet mogelijk blijkt, kan Nervus Vagus Stimulatie (NVS)* een goed behandelalternatief zijn. De effectiviteit en veiligheid van NVS is al aangetoond in studies met volwassenen. Er is nog geen onomstotelijk bewijs geleverd voor de effectiviteit van NVS bij kinderen. Kinderneuroloog Sylvia Klinkenberg**, die verbonden is aan het Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/Maastricht UMC+ deed onderzoek hiernaar. In het onderzoek is behalve naar het effect van NVS op aanvalsfrequentie en op aanvals-ernst, ook gekeken naar de veiligheid en de bijwerkingen van deze behandelmethode. De kinderen die deelnamen aan de studie werden willekeurig verdeeld in twee groepen waarbij de ene groep ‘hoog’ (therapeutisch) en de andere groep ‘laag’ (actieve controle) werd gestimuleerd met NVS. De studie levert de volgende resultaten/conclusies op: 1) De aanvalsernst (gemeten aan de hand van een vragenlijst) bij de deelnemende kinderen neemt af. 2) Er is een duidelijk positief effect op de stemming van de kinderen. Dit effect is het meest uitgesproken bij de kinderen die het langst zijn behandeld met NVS (39 versus 20 weken). 3) Het positieve effect op de stemming hangt niet samen met het effect van NVS op de aanvallen. Het kan dus worden gezien als een ‘waardevolle bijvangst’; van belang omdat stemmingsproblematiek regelmatig voorkomt bij mensen met epilepsie. 4) NVS heeft geen nadelig effect op het cognitieve functioneren van de kinderen; waardevol omdat anti-epileptica dit cognitieve functioneren wel negatief kunnen beïnvloeden. 5) NVS heeft slechts zeer geringe bijwerkingen. Stemverandering, hoesten en keelpijn zijn van voorbijgaande aard. De studie heeft geen voorspellers voor een goed effect van NVS opgeleverd. Er is vervolgonderzoek nodig naar de mogelijk voorspellende waarde van interleukine-6 in het bloed voorafgaand aan de implantatie van de stimulator. Ook de vraag of er een aanwijsbare reden is voor het verschil in aantoonbaar effect van NVS bij kinderen en bij volwassenen is nog niet beantwoord. Hoewel de precieze werking van NVS bij epilepsie nog vraagt om meer wetenschappelijk onderzoek en het aantal kinderen in de studie bij wie de aanvalsfrequentie minstens is gehalveerd (de maatstaf voor effectiviteit van behandeling) bescheiden is, levert NVS toch aantoonbaar ‘winst’ op. Voor de kinderen die hebben deelgenomen aan de studie is NVS veelal een laatste behandeloptie. Zelfs de kleinste verbetering zonder nadelige effecten geldt als winst voor deze patiëntencategorie. Bij kinderen met therapieresistente epilepsie, een chronische aandoening met een groot aantal onzekere factoren, draait het niet meer alleen om reductie van aanvalsfrequentie. Het gevoel van welbevinden staat op het spel. Afname van aanvalsernst, verbetering van aanvalscontrole en verbetering van stemming hebben een positief effect op het kind en daarmee ook op het gehele gezin. De nervus vagus is een belangrijke zenuw in de hals die de hersenen met andere delen van het lichaam verbindt. Het prikkelen (stimuleren) van deze zenuw kan epileptische aanvallen verminderen. Tijdens een operatie wordt een klein apparaatje (stimulator) aangebracht direct onder de huid of onder de huid . Deze wordt via een elektrode verbonden met de zenuw. De stimulator kan op afstand worden ingesteld om op bepaalde momenten een prikkel te geven.
Artsen schrijven vaak onnodig lang medicatie voor bij kinderen die geopereerd zijn aan epilepsie. Vroeg afbouwen is veilig, blijkt uit onderzoek van het UMC Utrecht. Het is gepubliceerd in het tijdschrift Lancet Neurology. Kinderen met ernstige epilepsie kunnen steeds vaker succesvol geopereerd worden. Na de operatie worden antiepileptica doorgaans nog minstens één tot twee jaar doorgegeven, uit angst voor terugkerende aanvallen. Daardoor blijft onduidelijk of de operatie volledig succesvol was, en hebben kinderen misschien onnodig last van bijwerkingen zoals gedragsstoornissen, concentratieproblemen en verminderde alertheid. Een groot internationaal onderzoek, opgezet en geleid door het UMC Utrecht, maakt hier een eind aan. Kinderneuroloog prof. dr. Kees Braun en promovenda drs. Kim Boshuisen analyseerden samen met collega’s bijna 800 kinderen die tussen 2000 en 2008 epilepsiechirurgie ondergingen in 15 gespecialiseerde centra in heel Europa. Bij al deze kinderen werden de medicijnen afgebouwd na de operatie, soms al enkele maanden erna, soms pas na jaren. Het afbouwen van antiepileptica blijkt al snel na de operatie veilig te kunnen, concluderen de Utrechtse onderzoekers. Of een kind jaren na de operatie aanvalsvrij is, hangt namelijk niet af van het moment waarop het afbouwen begon. Van de 766 onderzochte kinderen kreeg 12 procent na de operatie weer aanvallen. Het grootste deel hiervan werd weer aanvalsvrij na hervatten van medicatie. Uiteindelijk was 96 procent van de kinderen aanvalsvrij, met of zonder medicijnen. Braun en collega’s beschrijven deze resultaten in het tijdschrift Lancet Neurology van 27 juli. “Met dit onderzoek laten wij zijn dat het veilig is om antiepileptica sneller af te bouwen bij geopereerde kinderen”, reageert Braun. “Door snel af te bouwen weten we eerder of de operatie succesvol was en kunnen we bij een groot aantal kinderen onnodige en langdurige blootstelling aan medicijnen voorkomen.” Het UMC Utrecht is het enige ziekenhuis in Nederland waar epilepsiechirurgie bij kinderen plaatsvindt. Dat gebeurt 40 tot 45 keer per jaar. Ongeveer 60 tot 80 procent van de kinderen is na de operatie aanvalsvrij, bij de rest wordt meestal een sterke afname van het aantal aanvallen gezien. Beter inzicht in chirurgische indicaties en betere technieken hebben de laatste jaren voor een sterke toename in het aantal operaties gezorgd. Het Nationaal Epilepsie Fonds steunde het onderzoek financieel.
Mattia Maroso: ‘The role of il-1 receptor/toll-like receptor signaling in seizures’. Epilepsie is een van de meest voorkomende neurologische aandoeningen. Ze komt voor bij ongeveer één procent van de wereldbevolking. Ongeveer dertig procent van alle epilepsiepatiënten reageert niet op de beschikbare medicijnen. De belangrijkste uitdaging is het ontwikkelen van nieuwe anti-epileptica voor de therapieresistente vormen van epilepsie. Maroso onderzocht de moleculaire mechanismen die betrokken zijn bij onbehandelbare epilepsie en suggereert dat ontstekingsprocessen in de hersenen, optredend bij aanvallen, een belangrijke rol spelen bij de aandoening.
Promotie Mw. Reina J.A. de Kinderen, MSc: 'Health Technology Assessment in Epilepsy; economic evaluations and preference studies’. Stijgende zorgkosten maken een goede afweging tussen kosten, klinische effecten en kwaliteit van leven noodzakelijk. Dit proefschrift beschrijft onderzoek naar kwaliteit van leven van epilepsiepatiënten, voorkeuren t.a.v. epilepsiediagnostiek, kosten van bijwerkingen en de kosteneffectiviteit van het ketogeen dieet; een behandelmethode voor kinderen met epilepsie bij wie medicijnen niet (voldoende) helpen. Om ouders en kinderen te ondersteunen bij het volgen van het dieet is een speciale ‘receptenwebsite’ (ketogeenmenu.nl) ontwikkeld. Na vier maanden daalde bij de helft van de kinderen die het dieet volgden de aanvalsfrequentie met meer dan 50%. In de controlegroep behaalde slechts 18,2% dit resultaat. Er werd geen onomstotelijk bewijs gevonden voor de kosteneffectiviteit van het ketogeen dieet.
Emanuele Zurolo: ‘Inflammation and epilepsy: the contribution of astrocytes’. Epilepsie is één van de meest voorkomende neurologische aandoeningen (het treft ongeveer één procent van de wereldbevolking). Circa dertig procent van alle epilepsiepatiënten reageert niet op de beschikbare medicijnen. Zurolo onderzocht de bijdrage van astrocyten (cellen in het zenuwstelsel) aan epilepsie om meer begrip te krijgen van de verschillende eiwitsignaleringsroutes betrokken bij het ontstaan van deze ziekte. De activatie van inflammatoire signaleringsroutes en de daaruit volgende afgifte van ontstekingsmoleculen door astrocyten kan de epileptische activiteit beïnvloeden. Specifieke eiwitsignaleringsroutes in astrocyten betrokken bij ontsteking, leveren een bijdrage aan epileptische activiteit.
Verschillende typen epileptische aanvallen treden niet toevallig op, volgens onderzoekers van het VUmc. Kennis over de interactie tussen het 24-uurs ritme en epilepsie biedt patiënten de kans om aanvallen beter onder controle te krijgen. De biologische klok bestaat uit hersencellen, die zorgen voor een 24-uurs ritme in veel lichaamsprocessen zoals vermoeidheid en honger, bloeddruk en lichaamstemperatuur. Er blijken meerdere verbanden te zijn tussen de biologische klok en epilepsie. Zo blijkt er een zeker 24-uurs ritme te zitten in epileptische aanvallen. Ook is er een relatie tussen de tijd van de dag waarop ze plaats vinden en of iemand een ochtend- of een avondmens is. Dat blijkt ook weer van invloed op het medicatiegebruik en dagindeling van mensen met epilepsie.
neurodegeneratieve aandoening. 25% van de patiënten blijft aanvallen houden ondanks medicijngebruik. Deze therapieresistente epilepsiepatiënten kunnen baat hebben bij nervus vagus stimulatie (NVS). Hoe het werkt en waarom deze patiënten baat kunnen hebben bij deze behandeling is onbekend. We hebben een nieuw epilepsiemodel ontwikkeld waarin de effecten van NVS zijn bestudeerd. Eerste resultaten tonen aan dat NVS de ernst en de duur van epileptische aanvallen doet afnemen en dat er veranderingen optreden op het niveau van de hersenstam, daar waar de signalen vanuit de nervus vagus de hersenen binnenkomen. Deze resultaten kunnen translationeel (van het laboratorium naar de klinische praktijk) worden vertaald waardoor in de toekomst een betere behandeling van epilepsie mogelijk is. Proefschrift: mw. drs. Kim Rijkers, Stimulating fits.
Onderzoekers van het UMC Utrecht Hersencentrum hebben een rekentool ontwikkeld voor neurologen. Hiermee kunnen ze patiënten die willen stoppen met medicijnen tegen epilepsie, zo goed mogelijk voorlichten. Als patiënten na behandeling met geen aanvallen meer hebben, willen zij vaak hun medicatie afbouwen. Daar zit wel een risico aan: de aanvallen kunnen terugkeren. Dit risico is voor de ene patiënt hoger dan voor de andere. De ontwikkelde rekentool maakt het mogelijk om het individuele risico te bepalen. Resultaten van het onderzoek zijn op 5 mei in het tijdschrift the Lancet Neurology online gepubliceerd. Bij ten minste eenderde van de aanvalsvrije mensen komen de aanvallen terug tijdens of na het staken van deze medicijnen . Het bepalen van het exacte risico voor een persoon was tot nu toe niet mogelijk. “Wat dit onderzoek zo waardevol maakt, is dat we nu de mogelijkheid hebben om per individu een specifieke herhalingskans te berekenen, en ook nog eens de kans op uiteindelijke aanvalsvrijheid te bepalen” zegt hoogleraar Kees Braun, kinderneuroloog in het UMC Utrecht Hersencentrum, “we kunnen nu maatwerk leveren”. “De ene persoon kan veel last hebben van de medicatie door bijvoorbeeld bijwerkingen” aldus onderzoeker Herm Lamberink, die op het onderwerp zal promoveren, “en zal misschien wel een groter risico accepteren als er een kans bestaat dat hij geen medicatie meer nodig heeft. Voor de ander ligt die balans misschien anders, omdat de gevolgen van een terugkeer van de aanvallen veel zwaarder wegen. Juist daarom is kennis over het individuele risico belangrijk: zo heeft de patiënt meer regie in deze moeilijke beslissing.” Het model is gebaseerd op, en getoetst binnen 1.769 patiënten uit 10 verschillende groepen van drie continenten en is daarom algemeen bruikbaar, bij zowel kinderen als volwassenen.
Bron: UMC
Mw. drs. Sylvia Klinkenberg, "VNS in children; more than just seizure reduction" Het doel van dit proefschrift is meer inzicht verkrijgen in het effect van Nervus Vagus Stimulatie (NVS) bij kinderen met moeilijk behandelbare epilepsie. NVS blijkt goed te worden verdragen en veilig gegeven te kunnen worden. Voorspellers voor een goed effect van NVS ontbreken op het moment van onderzoek, maar uit dit onderzoek blijkt dat een lagere baseline plasmaspiegel van interleukine-6 geassocieerd wordt met een grotere aanvalsreductie door NVS. Dit lijkt daarom mogelijk een gunstige prognostisch factor. Het effect van NVS op epileptische aanvallen zou deels verklaard kunnen worden door de manier waarop de omzettingsroute van tryptofaan (een neurotransmitter onder andere betrokken bij stemmingsregulatie) door NVS wordt beïnvloed. Met name na een langere periode van therapeutische stimulatie zag men een verbetering van stemming, onafhankelijk van verbetering van aanvalscontrole. Tenslotte is er geen negatief effect gevonden van NVS op gedrag noch op cognitie.
Ontdekking kan direct bij patiënten worden onderzocht. Onderzoekers van het Erasmus MC hebben een medicijn ontdekt dat mogelijk helpt tegen leerproblemen die veel voorkomen bij de aandoening neurofibromatose type 1, kortweg NF1. NF1 is een ziekte die voorkomt bij één op de 2000 mensen in Nederland. De aandoening veroorzaakt complicaties in veel organen, waaronder de hersenen. Kinderen met NF1 hebben vaak leerproblemen, een vertraagde ontwikkeling en hebben een groter risico op het krijgen van bepaalde tumoren. De onderzoekers ontdekten dat wanneer muizen met NF1 het anti-epilepsie medicijn lamotrigine krijgen, een stuk slimmer werden vergeleken met controlemuizen met NF1 die het middel niet kregen. Dit onderzoek is deze week gepubliceerd in het tijdschrift Molecular Psychiatry. NF1 is een erfelijke aandoening. Bij patiënten werkt het NF1 eiwit niet goed. De onderzoekers bestudeerden bij muizen welke andere eiwitten aan het NF1 eiwit binden, en ontdekten dat het zogeheten HCN-eiwit bij muizen met NF1 minder actief is, waardoor verbindingen in de hersenen slechter functioneren dan bij gezonde muizen. De activiteit van HCN kan gestimuleerd worden door het anti-epilepticum lamotrigine. Toediening van lamotrigine aan de NF1-muizen zorgde dan ook voor een betere functie van het HCN-eiwit, het vormen van betere verbindingen in de hersenen, en verbeterd leervermogen van de muizen met NF1. ,,Dit onderzoek is een belangrijke stap voorwaarts,’’ zegt hoofdonderzoeker Ype Elgersma: ,,Niet alleen hebben we nu veel inzicht verkregen in hoe mutaties in NF1 resulteren in minder goed werkende hersenen, we hebben ook een potentieel medicijn gevonden dat al beschikbaar is. We kunnen deze vindingen daarom direct uitproberen in een studie bij patiënten.’’ Inmiddels zijn de onderzoekers gestart met een klinische studie in het Expertisecentrum ENCORE in het Erasmus MC. Jongeren met NF1 krijgen een neppil (placebo) of lamotrigine waarna wordt gekeken of de hersenen beter gaan functioneren na toediening van lamotrigine. ,,Hopelijk toont dat nieuwe onderzoek aan dat lamotrigine ook bij mensen met NF1 helpt tegen de leerproblemen,’’ aldus Thijs van der Vaart, één van de betrokken onderzoekers. Van der Vaart zal in september promoveren op dit onderwerp. Het artikel ‘HCN channels are a novel therapeutic target for cognitive dysfunction in Neurofibromatosis type 1’ is deze week online gegaan in het tijdschrift: Molecular Psychiatry. Het artikel is via deze link in te zien: http://www.nature.com/mp/journal/vaop/ncurrent/full/mp201548a.html
Ondanks het verhoogde risico op een open ruggetje is carbamazepine het middel van eerste keus bij epilepsie en zwangerschap. Dit concluderen Groningse onderzoekers. Anti-epileptica zoals valproïnezuur, carbamazepine en fenytoïne geven een twee tot drie keer verhoogde kans op ernstige aangeboren afwijkingen bij het kind vergeleken met de algemene populatie. Van nieuwere middelen als lamotrigine en levatiracetam zijn slechts beperkte gegevens beschikbaar. Effectieve aanvalscontrole bij epilepsie tijdens zwangerschap is echter belangrijk. Zowel voor moeder als kind. De bepaling van het veiligste epilepsiemiddel bij zwangerschap is vanwege diverse factoren moeilijk. Zo is het lastig een aangeboren afwijking aan een specifieke oorzaak te wijten vanwege de interactie van genetische factoren en omgevingsfactoren. Ook ontbreken studies met voldoende power om dit aan te tonen. Gerandomiseerde gecontroleerde klinische onderzoeken geven het betrouwbaarste resultaat maar zijn in deze situatie niet ethisch verantwoord. Observationele studies bieden daarom het beste bewijs. Carbamazepine is een van de meest voorgeschreven middelen tegen epilepsie in Europa bij vrouwen in de geslachtsrijpe leeftijd. Diverse studies laten zien dat dit middel minder teratogeen is dan valproïnezuur. Het wordt beschouwd als middel van eerste keus bij zwangere vrouwen. In de literatuur zijn ongeveer drieduizend zwangerschappen beschreven waarbij carbamazepineblootstelling optrad. Deze individuele studies zijn echter te klein om statistisch significante conclusies te trekken over het risico op specifieke aangeboren afwijkingen in vergelijking met andere epilepsiemiddelen. De gegevens van acht cohortstudies, waarin 2.680 zwangere vrouwen blootgesteld waren aan carbamazepine, werden gegroepeerd en geanalyseerd. Hieruit kwamen vijf aangeboren afwijkingen naar voren die mogelijk veroorzaakt werden door carbamazepinegebruik in het eerste trimester van de zwangerschap. Deze vijf afwijkingen werden vervolgens verder getest in een case-controlestudie. Alleen voor spina bifida werd een verhoogde oddsratio gevonden (2,6) bij carbamazepineblootstelling in vergelijking met geen anti-epilepticum. Het risico was wel kleiner dan bij valproïnezuur. De algehele kans op aangeboren afwijkingen door carbamazepinegebruik in het eerste trimester was 3,3%. Bron: PW 2011;146(1-2) + FUS
Het blijkt dat de mate van expressie van het eiwit SV2A in tumorweefsel en in weefsel rondom de hersentumor de effectiviteit van het anti-epilepticum levetiracetam voorspelt. Het gebruik van SV2A als hulpmiddel voor het selecteren van patiënten die goed reageren op levetiracetam, kan helpen bij het vinden van het juiste medicijn voor de individuele patiënt. Dat concludeert onderzoeker Marjolein de Groot in haar proefschrift. Epilepsie is een veel voorkomend symptoom bij patiënten met een hersentumor en is vaak ook het enige symptoom. De invloed op de kwaliteit van leven van een patiënt is aanzienlijk, omdat epilepsie bij hersentumorpatiënten vaak moeilijk onder controle te krijgen is. Bovendien hebben anti-epileptica veel bijwerkingen en interacties met andere medicijnen, zoals chemotherapie. Vaak zijn er verscheidene pogingen met verschillende anti-epileptica nodig om het meest effectieve middel te selecteren met de minste bijwerkingen. Helaas is het tot nu toe onmogelijk om aan de hand van bepaalde parameters te voorspellen wat het beste middel voor de individuele patiënt is. De Groot onderzocht mechanismen die epilepsie bij hersentumorpatiënten veroorzaken met behulp van tumorweefsel van hersentumorpatiënten en daarnaast onderzocht zij de effectiviteit en bijwerkingen van anti-epileptica. Het 'synaptic vesicle protein 2 A' (SV2A), dat betrokken is bij neuronale prikkels, en het enzym adenosine kinase, dat anti-epileptische en neuroprotectieve eigenschappen heeft, zijn geassocieerd met epilepsie bij hersentumorpatiënten. Omdat SV2A de bindingsplaats is voor het anti-epilepticum levetiracetam werd dit nader bestudeerd. Het blijkt dat de mate van expressie van SV2A in tumorweefsel en in weefsel rondom de tumor, de effectiviteit van levetiracetam voorspelt. Het gebruik van SV2A als hulpmiddel voor het selecteren van patiënten die goed reageren op levetiracetam, kan helpen bij de klinische besluitvorming voor de individuele patiënt. De gegevens die zijn gevonden over andere mechanismen, kunnen helpen bij het ontwikkelen van nieuwe medicijnen.
Ter gelegenheid van haar benoeming tot bijzonder hoogleraar Pathologie van het zenuwstel houdt prof. dr. E.M.A. Aronica haar rede met als titel: ‘Het geheim van het epileptische brein. Neuropathologie en neurowetenschappen.’ Epilepsie is een ernstige en veel voorkomende chronische neurologische aandoening. Neuropathologisch onderzoek van de hersenen van patiënten met epilepsie heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het onderzoek naar de oorzaken van epilepsie. Daarnaast kan het een centrale rol spelen in het vertalen van wetenschappelijke resultaten naar klinische toepassingen, het zogenaamde translationeel onderzoek. Een belangrijk doel van neuropathologisch onderzoek is een beter inzicht te krijgen in de wijze waarop de hersenen epilepsie kunnen ontwikkelen, de zogenaamde epileptogenese. Een belangrijke uitdaging voor de toekomst is het opsporen van specifieke biomarkers die de detectie mogelijk maken van patiëntenpopulaties die zouden kunnen profiteren van anti-inflammatoire (ontstekingsremmende) of immunomodulerende therapieën (die het afweersysteem beïnvloeden). Het ultieme doel is therapieën te ontwikkelen die het ontstaan en/of de progressie van epileptische aanvallen kunnen voorkomen. Plaats en tijd: Aula, 16.00 uur
Het gebruik van het anti-epilepticum valproïnezuur in het begin van de zwangerschap blijkt niet alleen het risico op spina bifida te verhogen, maar ook op andere aangeboren afwijkingen. Dit risico is tevens hoger dan bij het gebruik van andere anti-epileptica. Het is wenselijk hier rekening mee te houden bij de keuze voor een antiepilepticum bij vrouwen met een mogelijke (toekomstige) kinderwens. Dit schrijven onderzoekers van de afdeling Farmacoepidemiologie en Farmacoeconomie van de Rijksuniversiteit Groningen en de universiteit van Ulster in een artikel in de New England Journal of Medicine, die verschijnt op 10 juni 2010. De Groningse onderzoekers werken al jaren samen met het EUROCAT-netwerk van registraties voor aangeboren afwijkingen. Voor de valproïnezuurstudie is gebruik gemaakt van de "EUROCAT Antiepileptic-Study Database". De zwangerschappen beschreven in deze dataset - de grootste ooit gebruikt voor een dergelijk onderzoek - zijn afkomstig uit registraties van aangeboren afwijkingen in veertien Europese landen. In totaal zijn er in de studieperiode vier miljoen zwangerschappen geweest en werden 100.000 kinderen geregistreerd met een aangeboren afwijking. Het onderzoek van de Groningers wees uit dat ASD (gaatje tussen linker- en rechterhartboezem), open gehemelte, hypospadie, polydactylie (extra vinger of teen), craniosynostosis (vergroeiing schedelnaden) en ledemaatdefecten 2-7 keer vaker voorkwamen bij vrouwen die valproïnezuur gebruikten tijdens de eerste drie maanden van de zwangerschap vergeleken met zwangeren die dat niet gebruikten. Voor de al bekende relatie met spina bifida (open ruggetje)werd een 12-16 keer hoger risico gevonden vergeleken met vrouwen die geen anti-epileptica gebruikten. Voor veel vrouwen met epilepsie is stoppen met het gebruiken van anti-epileptica geen optie, omdat dan de kans op epileptische aanvallen toeneemt met alle gevolgen van dien. Ondanks het verhoogde risico op de gevonden specifieke aangeboren afwijkingen worden toch verreweg de meeste kinderen zonder afwijkingen geboren. Vrouwen die valproïnezuur nodig hebben, moeten dan ook niet stoppen met deze medicatie. Uit de directe vergelijking van valproïnezuur met andere anti-epileptica blijkt dat valproïnezuurgebruik een hoger risico geeft op alle hierboven genoemde aangeboren afwijkingen behalve craniosynostosis. Om vlak voor de zwangerschap te switchen van therapie is echter niet zo gemakkelijk, omdat het enige tijd zal duren voordat de patiënt weer goed is ingesteld. Toch zijn de onderzoekers van mening dat er bij de keuze voor medicatie bij vrouwen met wellicht een (toekomstige) kinderwens meer rekening gehouden kan worden met risico"s op aangeboren afwijkingen. Er verschijnen geregeld publicaties in wetenschappelijke tijdschriften over onderzoek naar het risico op aangeboren afwijkingen na gebruik van valproïnezuur, maar vaak zijn die studies te klein voor statistisch verantwoorde conclusies. Dit komt doordat het vóórkomen van epilepsie (en dus het gebruik van anti-epileptica) onder zwangere vrouwen laag is en omdat ook bij valproïnezuurgebruik de meeste kinderen zonder afwijkingen worden geboren. De omvangrijke database van EUROCAT is wél groot genoeg om risico"s vast te stellen. Vrouwen met epilepsie of andere chronische ziektes en hun behandelaars hebben behoefte aan kennis over de veiligheid van geneesmiddelengebruik tijdens zwangerschap. Zo zijn er de afgelopen jaren een aantal nieuwe anti-epileptica op de markt gekomen die in de toekomst geëvalueerd gaan worden. Onderzoek naar de gevolgen van medicatie bij zwangere vrouwen met epilepsie of andere chronische ziektes heeft eind maart een belangrijke stimulans gekregen, toen EUROCAT onder het Europese FP7 programma een subsidie kreeg toegekend voor het project EUROmediCAT.
Bij patiënten met een hersentumor zijn de functionele hersennetwerken verstoord. De gewijzigde activiteit leidt tot een verstoorde communicatie tussen hersendelen. Deze verstoring heeft weer epileptische aanvallen en cognitieve stoornissen tot gevolg. Door bij operatieve verwijdering van de tumor ook de functionele hersennetwerken te herstellen, kunnen epileptische aanvallen en cognitieve stoornissen beter worden behandeld. Dit concludeert arts-onderzoeker Edwin van Dellen in zijn onderzoek waarop hij 4 juni promoveert bij VUmc. Het glioom is de meest voorkomende vorm van hersentumoren, en kan niet worden genezen. De kwaliteit van leven van patiënten met een glioom is daarom erg belangrijk. Gliomen veroorzaken vaak epilepsie en cognitieve stoornissen, zoals aandachts- en geheugenproblemen. Dit heeft een negatief effect op de kwaliteit van leven. Behandeling van de tumor bestaat onder andere uit operatieve verwijdering van zo veel mogelijk tumorweefsel. Hierna blijven patiënten echter vaak epilepsie en cognitieve stoornissen houden. Wanneer we voorafgaand aan de operatie beter in kaart brengen welk weefsel moet worden verwijderd om zo epilepsie te behandelen en cognitieve stoornissen te voorkomen, kan de kwaliteit van leven van deze patiënten sterk worden verbeterd, aldus Edwin van Dellen. De hersenen functioneren als een netwerk van miljarden hersencellen, de neuronen. De organisatie van deze functionele hersennetwerken is verstoord in patiënten met een hersentumor. Met behulp van een computermodel toonde Van Dellen aan dat verandering van activiteit van neuronen in het tumorgebied leidt tot verstoring van communicatie tussen op afstand gelegen hersengebieden. Daarnaast zag hij dat de verstoring van het netwerk samenhangt met het aantal epileptische aanvallen en de ernst van cognitieve stoornissen. Door de operatieve verwijdering van de tumor verandert het netwerk echter ook, en dit kan samengaan met verbetering van symptomen: als de netwerkorganisatie zich herstelt, heeft de patiënt geen epileptische aanvallen meer, en verbetert het cognitief functioneren. Deze informatie kan van waarde zijn bij het plannen van tumorchirurgie, om epileptische aanvallen en cognitieve stoornissen na de operatie te voorkomen.
Hersenen blijken zich hetzelfde te gedragen als veel sociale netwerken, zoals Facebook. Sociale netwerken werken volgens het "small-world"-principe. Dit principe combineert twee uitgangspunten. Enerzijds sta je met slechts een paar stappen in verbinding met een willekeurig iemand aan de andere kant van de wereld. Anderzijds is er binnen het netwerk sprake van sterk lokale gerichtheid, zogenaamde hecht verbonden vriendengroepjes. De hersenen werken op dezelfde manier als deze vriendennetwerken. Douw ontdekte dit door onderzoek te doen naar de symptomen van patiënten met hersentumoren en epilepsie. Zij promoveert op maandag 8 november. Bij patiënten met hersentumoren zou je verwachten dat op de plek waar de hersentumor zit ook de hersenfunctie verstoord is. Maar gek genoeg hebben deze patiënten vaak problemen met functies in andere hersendelen, zoals epileptische aanvallen en problemen met algemene cognitieve functies (denk aan concentratie en informatieverwerking). Door met behulp van het "small-world-principe" te kijken naar de hersennetwerken van patiënten met een hersentumor ontdekte Douw dat de "algemene" gevolgen van een hersentumor veel beter te verklaren waren. Een hersentumor beïnvloedt namelijk het hele hersennetwerk. Zelfs in de hersenhelft waar de tumor zich niet bevindt is de neurale communicatie veranderd. Dit effect is enigszins te vergelijken met het vinden van websites op internet. Wanneer er een zoekmachine, zoals Google, uitvalt, heeft dat verstrekkende gevolgen voor de vindbaarheid van andere websites. Nog een voordeel van de toepassing van de netwerktheorie in de medische praktijk doet zich voor bij het stellen van de diagnose epilepsie. Op dit moment is deze diagnose nog moeilijk te stellen. Hiervoor gebruiken artsen een EEG (Electro Encefalogram). Door het toepassen van een netwerkanalyse op het EEG kan beter voorspeld worden welke patiënten daadwerkelijk epilepsie hebben en bij welke patiënten de toeval andere oorzaken heeft. Douw schreef samen met prof. Kees Stam, hoogleraar klinische neurofysiologie en dr. Willem de Haan, arts-onderzoeker, het boek "Hersenweb" over de werking van de hersenen en wat de netwerktheorie daarin kan betekenen. Voorafgaand aan de promotie van Linda Douw vindt het symposium "Neural networks and brain tumors. The interplay between tumor, cognition and epilepsy" plaats. Voor meer informatie en aanmelding kijk op het item agenda op de website van VUmc, www.vumc.nl
Promotie Mw. drs. Saskia C.M. Ebus: 'Interictal epileptiform acivity as a marker for clinical outcome’. Interictale epileptiforme activiteit (IEA) is een naam voor korte elektrische storingen die bij patiënten met epilepsie in een EEG te zien kunnen zijn (electro-encephalografie). Dit zijn als het ware een soort vonkjes die de hersenen afgeven, ook als er geen aanval is (inter-ictaal betekent tussen aanvallen in). Het vinden van deze IEA in een EEG geeft een gevoeligheid voor epilepsie aan. De hoeveelheid verschilt per patiënt en per ziektebeeld. Het tellen van de hoeveelheid IEA bleek geen goede methode om behandelingen voor individuele patiënten mee te beoordelen, ook al was er op groepsniveau wel een relatie tussen de (verandering in) de hoeveelheid IEA en aanvallen. Verder bleek een grotere hoeveelheid IEA gerelateerd te zijn aan verminderde denkfuncties bij kinderen, onder andere de verwerkingssnelheid van informatie en lezen. Mogelijk is het zinvol in de toekomst een trial op te zetten waarbij kinderen met grote hoeveelheden IEA toch worden behandeld met medicatie, ter verbetering van hun leerproblemen, ook als ze geen of heel weinig aanvallen (meer) hebben.
De CHMP heeft positief advies uitgebracht over Dificlir, een geneesmiddel voor de behandeling en preventie van infecties met Clostridium difficile en de daarmee gepaard gaande diaree bij volwassenen.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)’ is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagenschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Dificlir (fidaxomicine) voor de behandeling van volwassenen met een Clostridium difficile-infectie (CDI), die ook wel C. difficile-geassocieerde diarree (CDAD) wordt genoemd.
- Edarbi en Ipreziv (azilsartan-medoxomil ) voor de behandeling van essentiële hypertensie bij volwassenen. Er bestaan onzekerheden met betrekking tot de dosering en veiligheid bij gecompliceerde patiënten, zoals patiënten > 75 jaar, patiënten met een geactiveerd renine-angiotensine-aldosteronsysteem (bijv. patiënten met hartfalen) en patiënten met nier- en leverinsufficiëntie.
- Komboglyze (saxagliptine / metformine) voor de behandeling van type 2 diabetes mellitus. Het kan de bloedsuikerspiegel verlagen bij patiënten die met metformine alleen niet goed kunnen worden ingesteld. Daarnaast is het een alternatieve behandeloptie voor patiënten die al met deze twee geneesmiddelen als aparte tabletten worden behandeld.
- Onduarp (Telmisartan / amlodipine) voor de behandeling van essentiële hypertensie bij volwassenen. In dit middel zijn twee antihypertensiva met complementaire mechanismen gecombineerd om de bloeddruk bij patiënten met essentiële hypertensie te reguleren: een angiotensine II-receptorantagonist, telmisartan, en een calciumkanaalblokker van het dihydropyridine-type, amlodipine. De combinatie van deze stoffen heeft een cumulatief effect, waardoor de bloeddruk sterker wordt verlaagd dan met elke component alleen.
- Rasitrio (aliskiren / amlodipine / hydrochloorthiazide) voor de behandeling van essentiële hypertensie als vervangende behandeling voor volwassen patiënten bij wie de bloeddruk goed is gereguleerd op de combinatie van aliskiren, amlodipine en hydrochloorthiazide, gelijktijdig toegediend in dezelfde dosis als in de combinatie. Het kan de bloeddruk doeltreffend verlagen, doordat het bestaat uit een combinatie van drie antihypertensiva die elk op een andere route inwerken.
- Edurant (Rilpivirine-hydrochloride) voor de behandeling in combinatie met andere HIV middelen van infectie met het immunodeficiëntievirus-1 (hiv-1). Dit middel kan bij patiënten die niet eerder behandeld zijn, maar alleen als de viral load < 100.000 copies/ml.
- Eviplera (emtricitabine / rilpivirine / tenofovir-disoproxil). Dit is een vaste combinatie met rilpivirine, bedoeld voor dezelfde patiënten als Endurant.
Uitbreiding indicaties
- Alimta (pemetrexed) Veralgemenisering van eerder gebruikte specifieke therapie naar platinabevattende schema’s bij patiënten met gemetastaseerd niet-kleincellig longcarcinoom anders dan overwegende plaveiselcelhistologie.
- Avastin (bevacizumab) voor uitbreiding met de eerstelijns behandeling, in combinatie met carboplatine en paclitaxel, van patiënten die zich in een vergevorderd stadium bevinden (FIGO-stadia III B, III C en IV) van epitheliale ovarium-, eileider- of primaire peritoneale kanker.
- Levemir (insulin detemir) Het gaat om twee veranderingen: de leeftijdsgrens voor het gebruik bij kinderen met diabetes is verlaagd naar 2 jaar. Verder kan het in combinatie gebruikt worden met orale antidiabetica of als toevoeging aan een behandeling met liraglutide.
- Prevenar 13 pneumokokkenpolysaccharide-conjugaatvaccin (13-valent, geadsorbeerd) voor uitbreiding naar volwassenen >50 jaar ter preventie van invasieve infectie veroorzaakt doorStreptococcus pneumoniae bij volwassenen van 50 jaar en ouder.
- Soliris (eculizumab) voor uitbreiding van de indicatie met Atypisch hemolytisch-uremisch syndroom (aHUS).
- Xarelto (rivaroxaban) voor twee nieuwe indicaties:
- Voor de behandeling van diepe veneuze trombose (DVT) en preventie van recidiverende DVT en pulmonale embolie (PE) na acute DVT bij volwassenen.
- Ter preventie van beroerte en systemische embolie bij volwassen patiënten met niet-valvulaire atriumfibrillatie met een of meer risicofactoren, zoals congestief hartfalen, hypertensie, leeftijd ≥ 75 jaar, diabetes mellitus, voorafgaande beroerte of ‘transient ischaemic attack’.
Update Victoza
- Victoza (liraglutide) De CHMP meende, dat de uitbreiding van de indicatie in combinatie met Victoza en insuline onvoldoende was onderbouwd. De beschikbare gegevens zijn wel opgenomen in de productinformatie in sectie 5.1, omdat de informatie van belang werd geacht voor de voorschrijver.
Herbeoordeling Multaq afgerond
In navolging van eerdere besluitvorming is vastgesteld dat de baten-risicobalans van Multaq (dronedaron) positief blijft voor een beperkte patiëntenpopulatie met paroxysmal of persistent atriumfibrilleren (AF). Lees voor meer informatie het bericht op onze website.
Update Revlimid (lenalidomide)
In studies naar onderhoudsbehandeling bij Multiple Myeloom werd een toename van tweede tumoren gezien. Dit leidde tot een nieuwe discussie over de baten en risico’s van Revlimid (lenalidomide). De conclusie is dat deze nog steeds positief binnen de goedgekeurde patiëntengroep. Artsen worden wel gewezen op het risico van nieuwe kankers als gevolg van behandeling met het geneesmiddel. Ook wordt de productinformatie geactualiseerd met een waarschuwing en advies voor artsen over het risico op nieuwe kankers.
Handelsvergunning Vimpat (lacosamide) 15 mg/ml siroop doorgehaald
Vimpat 15 mg/ml siroop is niet meer verkrijgbaar vanwege een kwaliteitsdefect; andere Vimpat-presentaties blijven beschikbaar voor patiënten met epilepsie. Zie voor meer informatie eerdere berichtgeving op onze website.
Onderzoek dialyseoplossingen van Baxter afgerond
Op basis van afgerond onderzoek naar de problemen bij de productie van peritoneaaldialysevloeistoffen van Baxter, is vastgesteld dat de kwaliteit van de dialysevloeistoffen weer gegarandeerd kan worden. Lees voor meer informatie het webbericht.
Update Zetpillen die terpeenderivaten bevatten
Zetpillen met op terpeen gebaseerde hoestmiddelen worden niet langer aanbevolen voor gebruik bij kinderen onder de 30 maanden, kinderen met een voorgeschiedenis van koortsconvulsies of epilepsie, en kinderen met een recente geschiedenis van anorectale laesies. Deze producten zijn niet op de Nederlandse mark verkrijgbaar.
Tekort Apidra (insuline glulisine) patronen
Er is een tekort aan Apidra, een geneesmiddel voor de behandeling van diabetes. Het tekort heeft in een aantal EU-lidstaten invloed heeft op de beschikbaarheid van Apidra 3 ml patronen en Apidra voorgevulde wegwerppennen (OptiSet en SoloStar). Lees voor meer informatie het webbericht en de DHPC.
Productinformatie Revatio uitgebreid
In onderzoek van Revatio, (sildenafil citrate) voor de behandeling van Pulmonale Arteriële Hypertensie (PAH) bij kinderen met doseringen variërend van 10-80 mg driemaal daags werd een hoger risico op overlijden waargenomen bij patiënten die een hogere dosering gebruiken vergeleken met de lagere dosering. Naar aanleiding hiervan is de productinformatie van Revatio uitgebreid.
De CHMP heeft in de vergadering van januari 2011 positief geadviseerd over vijf nieuwe geneesmiddelen waarvoor een Europese handelsvergunning wordt afgegeven. Gilenya (fingolimod) is geregistreerd voor de behandeling van ernstige multiple sclerose, Jevtana (cazitaxel) voor prostaatkanker, Pravenix (fenofibraat / pravastatine) voor verlaging van het lipidengehalte, Trobalt (retaginine) voor epilepsie en Halaven (eribuline) voor borstkanker. Het Comité adviseerde negatief over een handelsvergunning voor Fampyra (fampridine) bij multiple sclerose.
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen: Gilenya (fingolimod) is geregistreerd voor de behandeling van ernstige multiple sclerose met een hoge ziekte activiteit. Halaven (eribuline), voor de behandeling van patiënten met lokaal gevorderde of gemetastaseerde borstkanker, die na minimaal twee chemotherapeutische behandelingen voor gevorderde borstkanker progressie vertoont. Jevtana (cabazitaxel), voor de combinatiebehandeling met prednison of prednisolon van patiënten met hormoonrefractaire, gemetastaseerde prostaatkanker die eerder behandeld zijn met docetaxel.
Pravafenix (fenofibraat/pravastatine), voor de behandeling van volwassen patiënten met gemengde dyslipidemie en een hoog risico van coronaire hartziekte. Trobalt (retigabine) als aanvullende behandeling van partieel beginnende aanvallen bij volwassen epilepsiepatiënten.
De CHMP heeft een negatief advies uitgebracht voor het verlenen van een handelsvergunning voor Fampyra (fampridine). Fampyra was ontwikkeld voor verbetering van het loopvermogen van volwassen patiënten met multiple sclerose.
Het Comité bevestigde het eerdere negatieve advies voor Movectro (cladribine) vanwege een verhoogd risico op maligniteiten. De gevraagde indicatie was "relapsing remitting" multiple sclerose.
Nieuwe therapeutische indicaties: Baraclude (entecavir): de indicatie is uitgebreid met de behandeling van volwassen patiënten met chronische hepatitis B-virusinfectie en nu ook gedecompenseerde leverziekte. Voor INOmax (stikstofmonoxide) is de indicatie uitgebreid met de behandeling van pulmonale hypertensie voor, tijdens en na hartchirurgie bij kinderen én volwassenen. Prezista (darunavir); de indicatie is voor de 400 mg sterkte uitgebreid met hiv-infectie bij volwassenen die eerder behandeld zijn met antiretrovirale geneesmiddelen en nog geen mutaties hebben.
Nieuwe aanbevelingen voor het gebruik van Multaq: naar aanleiding van de rapportage van twee gevallen van ernstige leverbeschadiging bij patiënten die het anti-aritmicum Multaq (drodenarone) gebruikten, heeft de CHMP geadviseerd om uit voorzorg de productinformatie aan te passen, om het mogelijke risico van ernstige levercomplicaties te helpen beheersen. Meer informatie vindt u in het bericht van 21 januari 2011.
Nieuwe informatie over mogelijke aanwezigheid van endotoxinen in oplossingen voor peritoneaaldialyse van Baxter: de CHMP werd door Baxter geïnformeerd dat het probleem van endotoxinen in de oplossingen voor peritoneaaldialyse niet was opgelost; de firma kan op korte termijn geen garantie geven voor de productie van endotoxinevrije oplossingen in een productielijn van de fabriek in Castlebar, Ierland. Als gevolg daarvan is de CHMP, op verzoek van de Europese Commissie, een volledige herbeoordeling gestart van de productie van oplossingen voor peritoneaaldialyse in de betreffende fabriek. Het Comité heeft ook zijn adviezen aan artsen en patiënten bijgesteld.
Herbeoordeling calcitonine-bevattende geneesmiddelen: het Comité is een onderzoek gestart naar de verhoogde kans op progressie van prostaatkanker en andere maligniteiten bij patiënten die calcitonine-bevattende geneesmiddelen gebruiken voor de preventie van acute botafbraak. De aanleiding was een herbeoordeling van twee gerandomiseerde, dubbelblinde, placebogecontroleerde, klinische onderzoeken waarin aanwijzingen werden gevonden voor een toegenomen frequentie van maligniteiten.
Om neurologische aandoeningen zoals multiple sclerose (MS), de ziekte van Alzheimer en epilepsie in de toekomst beter te kunnen behandelen moeten we meer weten over de bloed-hersenbarrière, ofwel de 'Deltawerken van de hersenen'. Aldus prof. dr. Elga de Vries, die op vrijdag 17 februari haar leerstoel Neuro-immunologie, in het bijzonder de functie van de bloed-hersenbarrière aanvaardt. Om hun werk goed te kunnen doen zijn onze hersenen afgeschermd van de rest van het lichaam. Dit is vergelijkbaar met onze Deltawerken, het verdedigingssysteem dat het achterliggende land tegen hoog water beschermt. De Deltawerken van de hersenen worden gevormd door de binnenkant van de bloedvaten. De bloedvaten van de hersenen zijn speciaal van structuur en de cellen van de bloedvatwand vormen een nauw hekwerk. Deze barrière noemen we de bloed-hersenbarrière. Het optimaal werken van de barrière is noodzakelijk in ons dagelijks bestaan. Door het actief tegenhouden van schadelijke stoffen overlijden we niet ter plekke na bijvoorbeeld het eten van prei of pinda's. Verstoringen van de bloed-hersenbarrière spelen een grote rol bij neurologische ziektebeelden, waaronder multiple sclerose (MS), de ziekte van Alzheimer en epilepsie. Het is van groot belang om te begrijpen hoe de bloed-hersenbarrière wordt gevormd en hoe we die kunnen versterken. Het versterken van de barrière voorkomt ontsteking in de hersenen en beschermt de zenuwcellen tegen schadelijke stoffen. In het vinden van de bouwstenen van de barrière zit de sleutel te komen tot behandelingen voor neurologische aandoeningen.
Ethosuximide en valproïnezuur zijn werkzamer dan lamotrigine bij de behandeling van absence-epilepsie. Behandeling met ethosuximide gaat gepaard met minder aandachtsproblemen. In een gerandomiseerd dubbelblind onderzoek zijn de werkzaamheid, bijwerkingen en neuropsychologische effecten vergeleken van ethosuximide, valproïnezuur en lamotrigine bij kinderen met nieuw gediagnosticeerde absence-epilepsie. De dosering van de middelen werden elke één tot twee weken verhoogd tot de kinderen aanvalsvrij waren, de maximale dosering of de hoogst verdragen dosering was bereikt, of een criterium was bereikt dat wees op falen van de behandeling (zoals laboratoriumafwijkingen of pancreatitis). De primaire uitkomstmaat was afwezigheid van falen van de behandeling na 16 weken. De secundaire uitkomstmaat was aandachtsstoornis en deze werd alleen bij kinderen van vier jaar en ouder gemeten. Er werden 453 kinderen gerandomiseerd naar één van drie behandelgroepen: ethosuximide (156), lamotrigine (149) en valproïnezuur (148). 209 (47%) van de 453 kinderen voldeden aan het einde van de behandeling aan het primaire eindpunt. Na 16 weken waren de resultaten op de primaire uitkomstmaat voor ethosuximide 53%, voor valproïnezuur 58% en voor lamotrigine 29%. Zowel de resultaten van ethosuximide in vergelijking met lamotrigine (odds ratio (OR) 2,66; 95% BI: 1,65-4,28) als van valproïnezuur in vergelijking met lamotrigine (OR 3,34; 95% BI: 2,06-5,42) toonden dat lamotrigine minder werkzaam was dan de beide andere middelen. Wat betreft het staken van de behandeling vanwege bijwerkingen was er geen verschil tussen de drie middelen. 96% van de kinderen was vier jaar of ouder. Bij hen kwam aandachtstekort significant vaker voor bij gebruik van valproïnezuur dan bij ethosuximide (resp. 49 en 33%). Bron: Gebu 2010;44(8):93-4 + FUS
Van 7-10 juli vond de maandelijkse bijeenkomst van de PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) plaats. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd in de PRAC.
De PRAC voltooide de reguliere beoordeling van Rienso (ferumoxytol) en de herbeoordelingen van bromocriptine en van methadondranken met povidon als hulpstof. De PRAC heeft zich verder laten informeren door patiënten, zorgverleners en familie over hun perceptie van de risico’s bij het gebruik van valproaat tijdens de zwangerschap.
Afronding reguliere periodieke veiligheidsbeoordeling van Rienso
- Rienso (ferumoxytol) – Rienso is een ijzerpreparaat dat via injectie in een ader wordt toegediend voor de behandeling van anemie (bloedarmoede) bij patiënten met chronische nieraandoeningen. Als onderdeel van deze beoordeling heeft de PRAC onder andere meldingen van ernstige anafylactische (overgevoeligheids)reacties bij gebruik van Rienso beoordeeld. De conclusie van de PRAC is dat de voordelen van ferumoxytol op blijven wegen tegen de risico’s. Als maatregel om de risico’s te minimaliseren beveelt het Comité een infusieduur van minimaal 15 minuten aan bij het intraveneus toedienen van Rienso. Tevens wordt Rienso gecontraïndiceerd voor patiënten met een voorgeschiedenis van overgevoeligheid voor geneesmiddelen.
Herbeoordelingen PRAC:
- Bromocriptine – De PRAC heeft de herbeoordeling afgerond van bromocriptine bevattende geneesmiddelen, gebruikt voor het voorkomen of onderdrukken van de lactatie (melkproductie) bij vrouwen na de bevalling. De PRAC aanbeveling luidt, dat deze geneesmiddelen uitsluitend mogen worden gebruikt voor deze indicatie als er zwaarwegende medische redenen zijn om de borstvoeding te stoppen, zoals bijvoorbeeld overlijden van de baby tijdens of vlak na de bevalling of bij moeders met HIV.
- Methadondrank met povidon als hulpstof - De PRAC adviseerde de handelsvergunningen te schorsen van methadondranken die povidon met een hoog moleculair gewicht als hulpstof bevatten. In Nederland zijn geen povidon bevattende methadondranken op de markt. Methadondrank wordt gebruikt bij de behandeling van verslavingen aan bijvoorbeeld heroïne. Deze herbeoordeling is gestart op verzoek van Noorwegen na meldingen van nierfalen bij druggebruikers die orale methadonoplossingen met hoogmoleculair povidon als hulpstof misbruikten door ze te injecteren in een bloedvat.
- Valproaat – Als onderdeel van de lopende herbeoordeling van valproaat en aanverwante stoffen heeft de PRAC patiënten die valproaat gebruik(t)en, hun familie en zorgverleners uitgenodigd voor een bijeenkomst om meer inzicht te krijgen in hun perceptie van risico’s bij het gebruik van valproaat tijdens de zwangerschap. De PRAC neemt de waardevolle informatie uit de dialoog met deze groepen mee in de verdere herbeoordeling In Nederland wordt valproaat gebruikt bij de behandeling van epilepsie en bipolaire stoornis. De PRAC startte de herbeoordeling, nadat nieuwe onderzoeken een mogelijk risico op ontwikkelingsstoornissen op lange termijn lieten zien, bij kinderen van moeders die valproaat hebben gebruikt tijdens de zwangerschap. – Als onderdeel van de lopende herbeoordeling van valproaat en aanverwante stoffen heeft de PRAC patiënten die valproaat gebruik(t)en, hun familie en zorgverleners uitgenodigd voor een bijeenkomst om meer inzicht te krijgen in hun perceptie van risico’s bij het gebruik van valproaat tijdens de zwangerschap. De PRAC neemt de waardevolle informatie uit de dialoog met deze groepen mee in de verdere herbeoordeling In Nederland wordt valproaat gebruikt bij de behandeling van epilepsie en bipolaire stoornis. De PRAC startte de herbeoordeling, nadat nieuwe onderzoeken een mogelijk risico op ontwikkelingsstoornissen op lange termijn lieten zien, bij kinderen van moeders die valproaat hebben gebruikt tijdens de zwangerschap.
De PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) speelt als geneesmiddelenbewakingscomité een belangrijke rol bij het toezicht op de risico’s van humane geneesmiddelen in Europa en komt maandelijks bijeen bij het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA). De PRAC geeft aanbevelingen en advies aan de CHMP (Committee on Medicinal Products for Human Use), het geneesmiddelenbeoordelingscomité en de CMDh (Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures), omtrent de risico’s van geneesmiddelen toegelaten in de Europese Unie.
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd in de CHMP, PRAC en de CMDh.
Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG.
Patiënten met een hooggradig glioom (HGG), een kwaadaardige hersentumor, kunnen tot op heden niet genezen. In de laatste levensfase is het doel van behandeling vooral behoud van kwaliteit van leven en streven naar een waardig levenseinde. Arts-onderzoeker Eefje Sizoo onderzocht hoe deze laatste levensfase van HGG-patiënten verloopt en doet suggesties ter verbetering. Sizoo legde vragenlijsten voor aan artsen en nabestaanden. Daarmee verzamelde zij gegevens over de laatste levensfase van 130 overleden patiënten met een kwaadaardige hersentumor. Sizoo en haar collega's vonden dat er vaak sprake is van krachtsverlies en epilepsie in de laatste drie maanden van het leven van deze patiënten. Epilepsie komt dikwijls voor na het beëindigen van de tumorbehandeling, specifiek in de laatste week voor overlijden. Juist in die periode wordt de behandeling met anti-epileptica vaak gestopt omdat de patiënten niet meer in staat zijn de medicatie in te nemen. Kwaliteit van leven in deze fase is vaak slecht en verslechtert over de tijd. Medische beslissingen rondom het levenseinde, zoals het stoppen van een behandeling en zoals palliatieve sedatie komen veel voor bij deze patiënten. Veel van hen zijn niet meer in staat mee te beslissen in deze fase, omdat zij door hun hersentumor niet goed meer kunnen communiceren of hun cognitie verstoord is. Uit het onderzoek van Sizoo blijkt dat er een relatie bestaat tussen een waardig levenseinde bij HGG-patiënten en hun vermogen om te communiceren, tevredenheid over de arts, en het uitblijven van ongewenste overplaatsingen tussen zorginstellingen kort voor Sizoo pleit voor vervolgonderzoek naar het voor komen van epileptische aanvallen in de laatste levensfase van patiënten met een kwaadaardige hersentumor. Ook is zij voorstander van het stimuleren van patiëntparticipatie in besluitvorming aan het levenseinde door middel van advance care planning . Daarmee kan een patiënt, met hulp van een zorgverlener, plannen maken voor toekomstige (medische) zorg op het moment dat hij of zij daar niet meer of minder goed in staat is. Daarbij ziet zij mogelijk ook een belangrijke rol voor specialistische palliatieve zorg.
Migraine zorgt voor heel wat verloren werkdagen en in het water gevallen feestjes. Het loont de moeite om goed uit te zoeken welke medicijnen het beste werken, want dat verschilt per persoon. In het LUMC wordt veel onderzoek gedaan om de aandoening beter te begrijpen. Veel mensen kennen het: bonzende hoofdpijn, meestal aan één kant van het hoofd. Als je daarbij ook nog misselijk bent of geen geluid en licht kunt verdragen, dan heb je vrijwel zeker migraine. Wie pech heeft is er drie dagen zoet mee, maar het kan ook na een paar uur weer over zijn. “De eerste migraineaanval treedt vaak op in de puberteit of vlak erna. Vanaf middelbare leeftijd nemen de aanvallen meestal af of verdwijnen”, vertelt dr. Gisela Terwindt van de hoofdpijnpoli van het LUMC. Terwindt en haar collega’s doen onderzoek naar hoe een migraineaanval ontstaat. “We weten al goed wat er tijdens een aanval gebeurt. Maar wat wij, en onze patiënten, heel graag willen weten is waarom een aanval op een bepaald moment begint. Wat is de oorzaak? Met die kennis kunnen we betere behandelingen ontwikkelen die echt helpen om aanvallen te voorkomen.” Er zijn nu al verschillende medicijnen waaruit migrainepatiënten kunnen kiezen, maar daar bestaat een aantal problemen mee. “Niet iedere migrainepatiënt slikt de pillen die voor hem of haar het beste werken”, zegt dr. Frans Dekker. Hij deed onderzoek onder migrainepatiënten en promoveerde daarop vorig jaar bij het LUMC. “Veel mensen gaan nooit naar de huisarts met hun migraine. Bijvoorbeeld omdat ze niet weten dat ze migraine hebben, of omdat ze denken dat de huisarts niets voor ze kan doen. Ze kopen pillen bij de drogist en die helpen meestal wel, maar lang niet altijd optimaal. Mijn onderzoek laat zien dat er niet één beste middel tegen migraine is”, aldus Dekker. ' Voor zijn promotieonderzoek liet Dekker patiënten drie van hun migraineaanvallen bestrijden met paracetamol, drie met ibuprofen en voor drie andere aanvallen kregen ze triptanen, speciale migrainemedicijnen die alleen op recept verkrijgbaar zijn. Zowel arts als patiënt wist niet welk middel op welk moment gebruikt werd. Wat bleek? Bij een deel van de patiënten werd de hoofdpijn het meest effectief bestreden met paracetamol, een andere groep was juist het meest gebaat bij ibuprofen en weer andere patiënten waren het beste af met triptanen. In de nieuwe migrainerichtlijnen voor huisartsen is het advies dan ook om mensen verschillende middelen te laten uitproberen. “Frequente migraine is een ernstige aandoening die mensen treft in de bloei van hun leven. Het loont dus absoluut de moeite om heel goed uit te zoeken wat voor iemand persoonlijk het meest geschikte medicijn is”, aldus Dekker, die als huisarts in Purmerend werkt. Een ander probleem is dat migrainepatiënten soms verkeerd met hun medicijnen omgaan. Ze nemen soms uit voorzorg pillen in die daar niet voor bedoeld zijn, bijvoorbeeld wanneer ze naar hun werk moeten. Veel patiënten weten niet dat het gebruik van te veel pijnstillers ook weer hoofdpijn kan uitlokken. Migrainepatiënten kunnen daardoor in een vicieuze cirkel terechtkomen, waarbij ze meer en meer pijnstillers gaan gebruiken omdat ze steeds vaker hoofdpijn hebben. “Het sluipt erin, zonder dat mensen zich er van bewust zijn. Het verraderlijke is dat de pillen de aanvallen vaak wel minder hevig maken, maar mensen krijgen er een ander soort hoofdpijn voor terug, die veel vaker optreedt”, aldus Dekker. Hij berekende dat triptanen in Nederland zelfs meer hoofdpijn veroorzaken dan verhelpen. Neuroloog dr. Gisela Terwindt beaamt dat te veel gebruik van medicatie een groot probleem is. In het LUMC is er veel aandacht voor. “Patiënten die te veel medicijnen gebruiken en bij ons op de hoofdpijnpoli komen proberen we te laten afkicken. Onze hoofdpijnverpleegkundige speelt hier een belangrijke rol bij. Door goede begeleiding bij dit afkickproces houden meer patiënten het vol.” Voor wie migraineaanvallen liever voorkomt dan bestrijdt zijn er wel degelijk preventieve medicijnen. Patiënten met meer dan twee aanvallen per maand komen hiervoor in aanmerking. “Sommige mensen willen hier niet aan, omdat ze niet elke dag een pil willen slikken. Maar mensen met ernstige migraine kunnen er veel baat bij hebben.” Een groot deel van de migrainepatiënten blijkt ooit preventieve medicijnen geprobeerd te hebben, maar er al snel weer mee gestopt te zijn, vaak vanwege bijwerkingen, zoals een lage bloeddruk. “Het is jammer dat mensen vaak maar één poging ondernemen met preventieve medicijnen. Als die toevallig niet aanslaan, stoppen ze er helemaal mee. Maar er zijn meerdere soorten en ook hier geldt: wat bij de een werkt, werkt niet altijd bij de ander”, aldus Dekker. Hij pleit ervoor om minstens twee of drie middelen uit te proberen. Te hoge dosering De preventieve medicijnen die voor migraine worden gebruikt zijn niet speciaal voor migraine gemaakt. Het zijn bijvoorbeeld bloeddrukverlagers of medicijnen tegen epilepsie. Nieuwe, specifiek op migraine gerichte medicijnen zijn wel in de maak. “De nadruk ligt nog te veel op pijnstillers, terwijl je met preventieve medicijnen gemiddeld de helft van de aanvallen kunt voorkomen. Je slikt ze een aantal maanden en daarna stop je een tijdje om te zien of je weer vaker migraine krijgt. Zo kun je zien of je er baat bij hebt”, legt Dekker uit. Terwindt is ook van mening dat er meer aandacht zou moeten zijn voor preventieve medicijnen. En zij ziet ook dat mensen er soms snel mee stoppen vanwege bijwerkingen. “Niet alle huisartsen en neurologen hebben evenveel affiniteit of ervaring met de preventieve behandeling. Patiënten beginnen daarom soms met een te hoge dosering, terwijl je deze middelen langzaam moet opbouwen om zo min mogelijk last van bijwerkingen te hebben. Wij zien veel patiënten in het LUMC bij wie daarin nog winst valt te halen.” Veel migrainepatiënten hebben het idee dat hun aanvallen worden uitgelokt door een bepaald voedingsmiddel, bijvoorbeeld chocolade. Maar volgens Terwindt denken patiënten dit vaak ten onrechte. “Bij een beginnende aanval treden allerlei verschijnselen op die voorafgaan aan de hoofdpijn, zoals gapen, vocht vasthouden, vermoeidheid, of gevoelens van stress of somberheid. Ook kan er behoefte aan het eten van bepaald voedsel ontstaan. Als mensen dan bijvoorbeeld chocolade eten en de migraineaanval zet door, dan denken ze dat het door de chocolade komt. Oorzaak en gevolg worden dus omgedraaid. Het is te vergelijken met vrouwen die vlak voor de menstruatie trek krijgen in lekkere dingen. Niemand denkt dat chocolade in dat geval de menstruatie veroorzaakt. Overigens denken we dat zowel bij migraine als bij menstruatie die voorafgaande verschijnselen worden veroorzaakt door een bepaald gebied in de hersenen, de hypothalamus. We zoeken dit nu verder uit.” Van maar een paar zaken is echt bewezen dat ze een migraineaanval kunnen uitlokken, zoals slaapgebrek en (vrouwelijke) hormonen. Bij vrouwen is vaak sprake van ‘hormonale migraine’, zij hebben dan vooral last van aanvallen tijdens de menstruatie. Migraine en depressie Mensen die migraine hebben lopen een groter risico om depressief te worden. LUMC-onderzoekers ontdekten een aantal jaar geleden dat dit niet komt doordat mensen somber worden van de hoofdpijn. Terwindt: “We hebben aanwijzingen dat het in de genen zit: waarschijnlijk verhogen bepaalde erfelijke factoren zowel de kans op migraine als op depressiviteit.” Het LUMC doet nu onderzoek naar migraine en depressie onder de ongeveer zesduizend mensen die zich voor het migraineonderzoek in het LUMC hebben aangemeld. “We hebben aangetoond dat depressie een risicofactor is voor het chronisch worden van migraine. We spreken van chronische migraine als iemand de helft of meer dagen van de maand hoofdpijn heeft of pijnmedicatie gebruikt. We denken ook dat er bij patiënten met chronische migraine iets in de hersenen verandert, wat ze blijvend gevoeliger maakt voor terugkerende migraineaanvallen. Dat onderzoeken we nu met hersenscans.” Omdat er nog veel onbekend is over migraine, loopt er ook een groot algemeen onderzoek naar de biochemie in de hersenen van migrainepatiënten. Hiervoor wordt hersenvocht van migrainepatiënten afgenomen via een ruggenprik en vergeleken met hersenvocht van gezonde proefpersonen. “We kijken hierin onder andere naar eiwitten en stofwisselingsproducten. Juist omdat we nog niet goed weten hoe een migraineaanval ontstaat, willen we heel breed kijken. De grote vraag is: wat is er anders in de hersenen van migrainepatiënten waardoor er op een bepaald moment een aanval ontstaat?” Lees meer over migraine en de behandeling op www.lumc.nl/migraine. U kunt zich daar ook aanmelden voor wetenschappelijk onderzoek naar migraine, en u vindt er informatie over clusterhoofdpijn.
Feiten over migraine:
Ruim 15 procent van de mensen heeft regelmatig een migraineaanval.
Iemand heeft officieel migraine als hij of zij ten minste vijf migraineaanvallen heeft gehad zonder aura, of twee aanvallen met aura. Ongeveer een op de drie vrouwen voldoet hieraan. Bij mannen komt het drie keer minder voor: ongeveer een op de negen mannen lijdt aan migraine.
Veel vrouwelijke migrainepatiënten krijgen tijdens hun zwangerschap minder of geen migraineaanvallen.
Ook kinderen kunnen aan migraine lijden. Bij hen zit de bonzende hoofdpijn vaak aan beide kanten van het hoofd en duurt de aanval meestal korter.
Mensen met migraine hebben meer kans op een aantal andere aandoeningen, zoals flauwvallen, slaapstoornissen, epilepsie en depressie.
Migraine wordt in een aantal soorten onderscheiden, zoals migraine met en zonder aura. Migraine met aura houdt in dat iemand schitteringen, flitsen of golvende beelden ziet aan het begin van de aanval. Ongeveer 30 procent van de migrainepatiënten heeft aurasymptomen. Bij een zeldzamere vorm van migraine (hemiplegische migraine) gaat de aura gepaard met krachtsverlies. Die verschijnselen variëren van krachtsvermindering in één hand, tot verlamming in een hele lichaamshelft. Migraine moet niet verward worden met clusterhoofdpijn, waarnaar het LUMC ook onderzoek doet. Iemand met clusterhoofdpijn heeft korte periodes van vijftien minuten tot drie uur met zeer ernstige, eenzijdige hoofdpijn. Deze treden één tot tien keer per dag op, met name ’s nachts. De pijn zit dan vaak rond het oog. Typisch voor clusterhoofdpijn zijn verschijnselen zoals een tranend, rood oog, een hangend ooglid, een verstopte neus of loopneus en/of bewegingsdrang (patiënten kunnen niet stilliggen maar willen graag bewegen).
In dit observationele onderzoek is gevonden dat het gebruik van valproïnezuur in het eerste trimester van de zwangerschap is geassocieerd met een verhoogd risico op congenitale afwijkingen. Ofschoon causale relaties met observationeel onderzoek niet kunnen worden aangetoond, ondersteunen de bevindingen wel een relatie tussen het gebruik van valproïnezuur in de zwangerschap en deze afwijkingen. Omdat gegevens over de dosering ontbraken, konden de onderzoekers niet analyseren of er sprake is van een dosis-effectrelatie. Voorts moet worden vastgesteld dat het absolute risico op een congenitale afwijking klein is. Zo is de prevalentie van spina bifida 0,5 per 1.000. Bij gebruik van valproïnezuur in het eerste trimester zal het risico, op basis van de gegevens van dit onderzoek, toenemen naar 6 per 1000. Dit is een aanzienlijke toename. Het gegevensbestand omvatte bijna vier miljoen zwangerschappen en voor de zes genoemde congenitale afwijkingen zijn de betrouwbaarheidsintervallen groot. Dit betekent dat over afwijkingen die zeldzamer voorkomen geen uitspraken kunnen worden gedaan.
In 2009 zijn de resultaten gepubliceerd van een observationeel onderzoek naar de cognitieve effecten van intra-uteriene blootstelling aan anti-epileptica. In de periode tussen 1999 en 2004 is bij 303 zwangere vrouwen met epilepsie die waren blootgesteld aan anti-epileptica (carbamazepine, fenytoïne, lamotrigine, valproïnezuur) en hun kinderen de cognitieve functie (IQ) bepaald. Drie jaar na de geboorte toonden de kinderen die valproïnezuur hadden gebruikt een significant geringer IQ dan de kinderen die waren blootgesteld aan de andere anti-epileptica (92 vs. resp. 98, 99 en 101). De onderzoekers concluderen dat valproïnezuur geen eerstekeuzemiddel is bij zwangere vrouwen of vrouwen met een kinderwens. Het huidige onderzoek bevestigt, naar de mening van de onderzoekers, het advies om geen valproïnezuur te gebruiken in het eerste trimester van de zwangerschap. Dit advies zal ook een rol moeten spelen bij de keuze van de medicamenteuze therapie bij vrouwen met kinderwens en epilepsie. Er zal een afweging plaats moeten vinden tussen het risico op een epileptische aanval tijdens de zwangerschap en het risico van een adequate anti-epileptische medicamenteuze therapie met mogelijk teratogene effecten. Bron: Gebu 2010;44(12) + FUS
Henk Jan Mutsaerts: ‘Arterial spin labeling perfusion MRI: Inter-vendor reproducibility and clinical applicability’. Mutsaerts onderzocht de bruikbaarheid van arterial spin labeling in de klinische praktijk. Dit is een methode die wordt toegepast in de MRI waarbij bloed wordt gelabeld met een magnetisch deeltje voordat het bloed het te onderzoeken weefsel bereikt. De conclusie van Mutsaerts is dat de resultaten sterk worden beïnvloed door variaties tijdens de meting. Het is belangrijk om scan parameters van arterial spin labeling zo gelijk mogelijk te houden, dit is belangrijker dan andere verschillen tussen MRI-scanners of ziekenhuizen. Bovendien is de variatie in de doorbloeding groot en dat kan volgens de promovendus worden gereduceerd door fysiologische condities gelijk te houden. Een voorbeeld hiervan is het verbieden van het drinken van koffie vóór de scan. Voorts kan de invloed van perfusievariatie worden verminderd door onderdrukking van het signaal van grote vaten. Mutsaerts stelt dat voor degelijk klinisch onderzoek met arterial spin labeling meer zorgvuldige voorbereiding nodig is. Door het verminderen van de invloed van technische en fysiologische variatie kan de statistische waarde van de scans toenemen. Hier is dus winst te behalen. Het is belangrijk om dit te beseffen, omdat de techniek artsen meer inzicht kan geven in veelvoorkomende aandoeningen zoals een infarct, bloeding, epilepsie, tumor, dementie, Parkinson en sikkelcelziekte. Ook kan het onderzoek gebruikt worden om de effectiviteit van medicijnen voor hersenziekten als ADHD te testen.
Onder begeleiding van VUmc-neurochirurg Hans Baaijen en klinisch fysicus Jan de Munck ontwikkelde Martin Visser een algoritme waarmee in een handomdraai de route kan worden berekend voor het plaatsen van diepte-elektroden in de hersenen. Die elektroden zijn nodig voor het opsporen van de onstaansgebieden van epilepsie om deze vervolgens operatief te kunnen verwijderen. Martin Visser, oud VU-student Medische Natuurwetenschappen, heeft de Innovative Medical Devices Initiative (IMDI) Talentprijs van ZonMw gewonnen met dit afstudeeronderzoek. Voor patiënten die regelmatig ernstige epileptische aanvallen krijgen en geen baat hebben bij medicijnen, kan een operatieve ingreep het laatste redmiddel zijn. Nadat de bron van de stoornis in de hersenen is opgespoord, kan de hersenchirurg in veel gevallen deze epileptische haard verwijderen. Bij dat vooronderzoek worden via kleine gaatjes in de schedel tijdelijk diepte-elektroden in verdachte gebieden geplaatst. Het wachten is op een aanval om de werkelijke bron te detecteren. Martin Visser (31), die afgelopen zomer afstudeerde, legt uit dat het plaatsen van die elektroden nauwkeurig moet gebeuren. 'De hersenchirurg moet de bloedvaten omzeilen. Een bloeding in de hersenen is immers funest. De planning om een veilige weg te vinden, kost de hersenchirurg enkele uren denkwerk. Hij maakt daarbij gebruik van MRI- en MRA-beelden, die inzicht geven in de anatomie van en de vaatstructuur in de hersenen. Ik heb een algoritme ontwikkeld, waarmee de computer dat gepuzzel kan reduceren tot enkele minuten.' Het algoritme van Visser is nog niet in de praktijk toegepast. Wel heeft hij via data van patiënten die succesvol zijn geopereerd, achteraf bekeken of het algoritme dezelfde paden voor de elektroden zou kiezen als de hersenchirurg had gedaan. Die veilige trajecten werden netjes teruggevonden. We hopen nu dat het algoritme wordt geïmplementeerd in de software van de bestaande neuroplanner. Dan pas kunnen we zien of het echt veilig is en de enorme tijdwinst oplevert.' Voor zijn afstudeeronderzoek ontving Visser een plaquette en een bedrag van 1.500 euro. De talentprijs wordt jaarlijks uitgereikt aan het aanstormende talent dat de beste masterscriptie schreef op het gebied van onderzoek naar nieuwe medische hulpmiddelen. Het Innovative Medical Devices Initiative (IMDI) , dat is opgericht door ZonMw , brengt wetenschap, zorgsector en bedrijfsleven bij elkaar om gezamenlijk medische apparatuur te ontwikkelen en te implementeren.
MRI-platform Brains Unlimited van de Universiteit Maastricht heeft de ICT Impact Award gewonnen. Brains Unlimited werd hiermee onderscheiden voor de grote impact van het scannerplatform op de samenleving en als onderdeel van de digitale economie. Booking.com en Amsterdam Internet Exchange (AMS-IX) maakten ook kans op de prijs, die op 30 september 2014 tijdens de Avond van de Digitale Economie in Den Haag werd uitgereikt. Nederland ICT kende de prijs aan Brains Unlimited toe met de volgende motivatie: ‘Onderzoek naar het menselijk brein is belangrijk om ziektes als Alzheimer, Parkinson of epilepsie beter te leren begrijpen en te bestrijden en om inzicht te krijgen in menselijk gedrag. Brains Unlimited heeft de ambitie om een Europees Centre of Excellence te creëren in high field MRI en neurowetenschappen. Een speciaal gebouw van de Universiteit Maastricht huisvest drie krachtige hoogveld MRI-systemen, die enorme hoeveelheden data genereren. Brains Unlimited bevindt zich op het snijvlak van Healthcare, ICT en Big Data, waarbij ICT een belangrijke rol als process enabler heeft.’
De Pharmacovigilance and Risk Assessment Committee (PRAC), het Europese geneesmiddelenbewakingscomité waarin het CBG is vertegenwoordigd, heeft de aanbeveling gedaan de beperkingen van het gebruik van valproaat-bevattende geneesmiddelen verder aan te scherpen als gevolg van het risico op misvormingen en ontwikkelingsstoornissen bij kinderen die in de baarmoeder aan valproaat zijn blootgesteld. Daarnaast wordt de aanbeveling gedaan vrouwen beter te informeren over de risico’s van gebruik van valproaat tijdens de zwangerschap. Valproaat mag niet worden gebruikt voor de behandeling van epilepsie en bipolaire stoornis bij meisjes of vrouwen in de vruchtbare leeftijd of tijdens de zwangerschap tenzij andere behandelingen niet helpen of niet worden verdragen. Vrouwen voor wie valproaat de enige behandelingsmogelijkheid is, moeten effectieve voorbehoedsmiddelen gebruiken. De behandeling moet worden gestart en gecontroleerd door een arts die bekend is met de behandeling van deze aandoeningen. Vrouwen die op dit moment valproaat gebruiken moeten niet stoppen zonder eerst met hun arts te overleggen. De PRAC heeft ook aanbevolen dat artsen die valproaat voorschrijven vrouwen volledig informeren, zodat ze de risico’s begrijpen. Tijdens deze herbeoordeling heeft de PRAC vertegenwoordigers geraadpleegd van patiënten en families die te maken kregen met de gevolgen van valproaat-gebruik tijdens de zwangerschap en ook specialisten en experts. In Nederland zijn verschillende valproaat-bevattende geneesmiddelen op de markt: Depakine, natriumvalproaat, Orfiril en valproïnezuur. Vrouwen die nu valproaat gebruiken en zorgen hebben of vragen, worden geadviseerd contact op te nemen met hun arts. De aanbevelingen van de PRAC worden nu voorgelegd aan de Co-ordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) die een definitief standpunt bepaalt.
Mensen met de slaapziekte narcolepsie vechten overdag tegen de slaap. ’s Nachts worden ze juist regelmatig wakker. Hun gewicht neemt vaak aan het begin van de ziekte toe. Promovenda Claire Donjacour ontdekte nog een ander symptoom van narcolepsie: regelmatig denken dat een droom echt gebeurd is. Bent u overdag altijd slaperig en slaapt u ’s nachts niet goed door? Dat kan veel oorzaken hebben. Maar worden ook uw spieren soms opeens heel slap, bijvoorbeeld wanneer u hard moet lachen? Dan zou u aan narcolepsie kunnen lijden. “Naar schatting heeft 1 op de 2.000 mensen narcolepsie. De bekendheid ervan groeit, maar nog steeds wordt de aandoening niet altijd snel herkend”, vertelt neuroloog Claire Donjacour. Oorzaak van de ziekte is een tekort aan een stof in de hersenen, hypocretine, een zogenaamde neurotransmitter. “Het idee is dat het lichaam de cellen die deze neurotransmitter produceren zelf afbreekt, en dat het dus een auto-immuunziekte is. Maar helemaal bewezen is dat nog niet”, aldus Donjacour. Zij keek voor haar promotieonderzoek vooral naar bijkomende afwijkingen in de hormoonhuishouding. Mensen met narcolepsie worden bijvoorbeeld vaak zwaarder, maar de hormonen die het hongergevoel reguleren (leptine en ghreline) zijn bij hen niet verstoord, constateerde zij. De insulinegevoeligheid van mensen met narcolepsie bleek hoger dan die van even zware mensen zonder narcolepsie. “We denken daarom dat narcolepsie de kans op diabetes niet vergroot, zoals wel werd gedacht”, aldus Donjacour. Bij muizen met een tekort aan hypocretine is aangetoond dat zij aankomen, zonder dat ze meer gaan eten. Narcolepsie lijkt dus wel iets met de stofwisseling te doen, maar wat precies is nog niet duidelijk. Donjacour wil nu gaan onderzoeken of aanpassingen in de voeding de klachten, met name de slaperigheid, kunnen verminderen. Een andere bevinding van Donjacour is dat mensen met narcolepsie regelmatig niet weten of iets echt is gebeurd of dat ze het gedroomd hebben. Donjacour: “Meer dan 80 procent had dat minimaal een keer per maand, veel vaker dan mensen zonder narcolepsie, bleek uit onze interviewstudies.” Levensechte, nare dromen komen ook vaak voor. Gelukkig vermindert dat vaak door medicatie. GHB Een medicijn dat narcolepsie echt geneest is er nog niet. “Hypocretine in pilvorm toedienen heeft geen zin, omdat de stof niet door de bloed-hersenbarrière komt”, legt Donjacour uit. Patiënten gebruiken vaak meerdere middelen, zowel om overdag wakker te blijven, als om ’s avonds door te slapen. Een veelgebruikt medicijn is natriumoxybaat, oftewel gamma-hydroxybutyraat (GHB). GHB wordt nu gebruikt als (party)drug, maar is van oorsprong een narcosemiddel. “Bij veel narcolepsiepatiënten verbetert natriumoxybaat de slaap en vermindert het de spierverslappingen. Daarnaast vallen patiënten er van af”. Het lijkt er bovendien op dat narcolepsiepatiënten minder verslavingsgevoelig zijn”, aldus Donjacour. Ze benadrukt wel dat narcolepsiepatiënten nooit zelf met GHB moeten gaan experimenteren, maar onder begeleiding van een ervaren arts kan het bij patiënten veel verlichting geven. Claire Donjacour promoveert 18 december op haar proefschrift Narcolepsy beyond sleepiness: endocrine, metabolic and other aspects aan het LUMC. Zij werkt momenteel als neuroloog bij SEIN, het expertisecentrum voor epilepsie en slaapgeneeskunde te Zwolle.
Op basis van de conclusies van een Europese herbeoordeling van valproaat-bevattende geneesmiddelen (natriumvalproaat, valproïnezuur, valproaatseminatrium en valpromide), zijn de waarschuwingen ten aanzien van het gebruik van deze geneesmiddelen aangescherpt. De conclusies van deze herbeoordeling bevestigen dat kinderen die in de baarmoeder aan valproaat werden blootgesteld een grotere kans hebben op vertraging in de vroege ontwikkeling, een lager IQ en een hogere kans op een autisme (spectrumstoornis). Mogelijk is er ook een hogere kans op het ontwikkelen van ADHD (aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit). Vrouwen die op dit moment valproaat gebruiken wordt geadviseerd bij vragen met hun arts te overleggen. Artsen wordt geadviseerd vrouwen in de vruchtbare leeftijd niet te behandelen met valproaat tenzij andere behandelingen niet helpen of niet worden verdragen. Vrouwen die behandeld worden met valproaat-bevattende geneesmiddelen dienen beter geïnformeerd te worden over de risico’s van valproaat, de noodzaak van doeltreffende anticonceptie en de noodzaak van regelmatige evaluatie van de behandeling, zeker als de patiënte zwanger wordt of wil worden. Dit schrijven de firma’s Apotex Europe B.V., Centrafarm B.V., Pharmachemie B.V., Sandoz B.V., sanofi-aventis Netherlands B.V. en Teva Nederland B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met de Co-ordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar alle specialisten gynaecologie-obstetrie, neurologen, psychiaters, huisartsen, jeugdartsen, jeugdverpleegkundigen, verloskundigen, apothekers en betrokken specialisten in opleiding. Valproaathoudende geneesmiddelen kunnen worden voorgeschreven voor de behandeling van epilepsie of bipolaire stoornissen. Valproïnezuur beïnvloedt de informatieoverdracht via zenuwen in de hersenen. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
Abdenasser Bardai: ‘Clinical, electrocardiographic and genetic risk factors for sudden cardiac death’. De promovendus heeft risicofactoren ontdekt die de kans vergroten op een plotselinge hartstilstand. Hij vond veel voorkomende varianten in genen, veel voorkomende ziekten (boezemfibrilleren en epilepsie) en bepaalde medicijnen onder bepaalde omstandigheden (sommige anti-depressiva en anti-epileptica) de kans op problemen met het hart vergroten. Tevens heeft hij ECG-patronen ontdekt die kenmerkend zijn voor patiënten met een plotselinge hartstilstand en het lange QTinterval syndroom. Elke jaar sterven er in Nederland 16 duizend mensen door een plotselinge hartstilstand. Het is daarom belangrijk om de precieze oorzaken van een plotselinge hartstilstand te doorgronden, om vervolgens strategieën te ontwikkelen die gericht zijn op het voorkomen en behandelen van een plotselinge hartstilstand. Bardai is op zoek gegaan naar klinische, electrocardiografische en genetische risicofactoren die invloed hebben op het ontstaan van een plotselinge hartstilstand in geselecteerde patiënten-groepen en in de algemene populatie. De promovendus stelt dat nieuwe risicofactoren zijn ontdekt voor plotselinge hartdood, maar dat meer aanvullende onderzoek is nodig om deze risicofactoren om te zetten in praktische strategieën die gericht zijn om plotselinge hartdood in de algemene populatie te voorkomen.
De PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) heeft haar eerste openbare hoorzitting gehouden, over valproaat. Daarnaast start de PRAC met een heronderzoek naar de herbeoordeling van paracetamol met gereguleerde afgifte. Bij de eerste openbare hoorzitting van de PRAC waren 65 deelnemers aanwezig, onder wie 16 sprekers. Patiënten, verzorgers, artsen, apothekers en academici hebben tijdens deze zitting op 26 september 2017 in Londen hun ervaringen met valproaat gedeeld. Valproaat wordt gebruikt voor de behandeling van epilepsie, bipolaire stoornis en, in sommige landen (niet in Nederland), migraine. De openbare hoorzitting is onderdeel van een herbeoordeling door de PRAC van de veiligheid van het gebruik van valproaat-bevattende geneesmiddelen tijdens de zwangerschap en bij meisjes en vrouwen in de vruchtbare leeftijd. Bij kinderen die in de baarmoeder aan valproaat zijn blootgesteld bestaat een risico op misvormingen en neurologische ontwikkelingsstoornissen. Aanleiding voor de herbeoordeling zijn de zorgen dat de EU-brede maatregelen om dat risico te verminderen niet voldoende effectief lijken te zijn. Er hadden zich 84 burgers aangemeld voor de hoorzitting, zowel sprekers als toehoorders, van wie 65 de hoorzitting bijwoonden. In totaal hebben 25 sprekers een bijdrage geleverd, verdeeld over 16 sprekersblokken, zoals aangegeven in de agenda van de hoorzitting. Na de openbare hoorzitting neemt de PRAC de ervaringen en suggesties van de sprekers mee in haar herbeoordeling van valproaat. De PRAC zal hiertoe vervolgbijeenkomsten houden en verwacht in de komende maanden met aanbevelingen te kunnen komen. Een volledige opname van de hoorzitting is te vinden op de website van het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA) bij het onderdeel Public hearings. Binnenkort zal er tevens een verslag van de openbare hoorzitting worden gepubliceerd. Op basis van de feedback van de deelnemers stelt de PRAC een lijst van leerpunten op voor toekomstige openbare hoorzittingen. Verzoek om heronderzoek van herbeoordeling paracetamol met gereguleerde afgifte Naar aanleiding van de aanbevelingen van de PRAC van 1 september 2017 heeft een aantal van de betrokken handelsvergunninghouders verzocht om een heronderzoek van de herbeoordeling. De PRAC start hiermee zodra zij de redenen van het verzoek heeft ontvangen en verwacht tijdens de vergadering van 27-30 november 2017 met een conclusie te komen. Paracetamoltabletten met gereguleerde (of vertraagde) afgifte zijn niet in Nederland op de markt. In ons land is alleen paracetamol met directe afgifte te koop. Deze tabletten blijven gewoon beschikbaar. Dit is besloten in de bijeenkomsten van de PRAC van 25 - 28 september 2017. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is in de PRAC vertegenwoordigd.
Bron: CBG
De PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) heeft de herbeoordeling van de gadolinium-contrastmiddelen afgerond en is een nieuwe herbeoordeling van valproaat gestart. Er is besloten een eerste openbare hoorzitting te houden, voor valproaat. Ook onderzoekt de PRAC het kankergeneesmiddel docetaxel. Uitkomst herbeoordeling gadolinium-contrastmiddelen. De PRAC heeft aanbevolen de handelsvergunningen voor 4 lineaire gadolinium-contrastmiddelen te schorsen vanwege bewijs van stapeling van kleine hoeveelheden van gadolinium in de hersenen. Er zijn geen aanwijzingen van nadelige gevolgen voor patiënten. Het gaat om gadobeenzuur, gadodiamide, gadopentetinezuur en gadoversetamide voor intraveneuze toediening. Gadolinium-contrastmiddelen zijn diagnostische producten die voor of tijdens een MRI-scan aan patiënten kunnen worden toegediend om artsen te helpen betere beelden van organen en weefsels te verkrijgen. Hoewel er geen symptomen of ziekten in verband zijn gebracht met stapeling van gadolinium in de hersenen, doet de PRAC deze aanbeveling uit voorzorg, in de wetenschap dat data over de langetermijneffecten van gadolinium in de hersenen beperkt zijn.
Nieuwe herbeoordeling gebruik valproaat tijdens zwangerschap en door vrouwen in de vruchtbare leeftijd. De PRAC heeft een nieuwe herbeoordeling gestart van het gebruik van geneesmiddelen die valproaat bevatten bij de behandeling van vrouwen en meisjes die zwanger zijn of zwanger kunnen worden. Deze geneesmiddelen zijn in de Europese Unie (EU) nationaal goedgekeurd voor de behandeling van epilepsie, bipolaire stoornis en, in sommige landen, migraine. Bij een eerdere herbeoordeling uit 2014 stemde het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA) in met maatregelen voor het aanscherpen van de waarschuwingen en beperkingen van het gebruik van valproaat bij vrouwen en meisjes vanwege het risico op misvormingen en ontwikkelingsstoornissen bij kinderen die in de baarmoeder aan valproaat zijn blootgesteld. Sindsdien zijn er zorgen geuit over hoe doeltreffend deze maatregelen zijn. Daarom heeft het Franse geneesmiddelenbureau, ANSM, de EMA verzocht de maatregelen te herbeoordelen en te overwegen of er verdere EU-brede maatregelen moeten worden aanbevolen om de risico’s voor zwangere vrouwen of vrouwen die zwanger kunnen worden, te minimaliseren.
Eerste openbare hoorzitting wordt georganiseerd rond valproaat. De PRAC heeft besloten een openbare hoorzitting te organiseren als onderdeel van de herbeoordeling van valproaat, om de ervaringen van EU-burgers met deze geneesmiddelen in de aanbeveling te kunnen meenemen. Naar verwachting komt de PRAC hiervoor in juni met een datum, nadat een eerste evaluatie van het beschikbare wetenschappelijke bewijs is afgerond. De hoorzitting zal prominent op de website van de EMA worden aangekondigd, samen met een lijst van specifieke vragen voor het publiek en informatie over de datum, tijd en locatie, en over de inschrijving.
De PRAC onderzoekt kankergeneesmiddel docetaxel. De PRAC onderzoekt het kankergeneesmiddel docetaxel na gevallen van neutropene enterocolitis bij patiënten in Frankrijk. De meeste patiënten werden behandeld voor operabele borstkanker. Uit een voorlopige beoordeling door de PRAC blijkt dat de frequentie van meldingen van deze bekende bijwerking in de afgelopen 2 jaar niet is toegenomen. Er wordt nu een beoordeling van de beschikbare gegevens uitgevoerd. De conclusies daarvan worden gepubliceerd zodra de beoordeling is afgerond.
Dit is besloten in de bijeenkomsten van de PRAC van 6 – 9 maart 2017. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is in de PRAC vertegenwoordigd.
Meningokokkenziekte is een zeer ernstige infectieziekte die veroorzaakt wordt door een bacterie, de meningokok. Er zijn verschillende typen meningokokken; mensen worden vooral ziek van de serogroepen B, C, W en Y. Vaccinatie tegen meningokokkenziekte serogroep C is in Nederland sinds 2002 opgenomen in het Rijksvaccinatieprogramma voor kinderen van 14 maanden. Hierdoor komt meningokokkenziekte door serogroep C nauwelijks meer voor. Sinds kort zijn vaccins beschikbaar tegen serogroep B. Daarnaast is er sinds 2015 een snelle toename in meningokokkenziekte door serogroep W. Er zijn combinatievaccins beschikbaar tegen serogroep A, C, W en Y. Vanwege ondermeer deze ontwikkelingen gaat de Gezondheidsraad de minister van VWS adviseren of, en op welke manier, het huidige vaccinatieprogramma tegen meningokokkenziekte aangepast moet worden. Daartoe heeft het RIVM achtergrondinformatie en recente data over meningokokkenziekte in Nederland verzameld. Het gaat onder meer om het aantal mensen in Nederland dat jaarlijks ziek wordt, de effectiviteit en veiligheid van de vaccins, en hoe het publiek denkt over vaccinatie tegen invasieve meningokokkenziekte. De infectie geeft een ernstig ziektebeeld zoals hersenvliesontsteking of een bloedvergiftiging, die zich snel kan ontwikkelen tot een shock waar veel mensen aan overlijden. De ziekte begint vaak met griepachtige verschijnselen en koorts die vervolgens zeer snel verergeren. De infectie is in Nederland relatief zeldzaam; op dit moment zijn er 100 tot 150 patiënten per jaar. Van deze patiënten overlijdt 5-10 procent ondanks antibiotica en intensieve zorg. 30 procent van de patiënten houdt er levenslang beperkingen aan over zoals gehoorverlies, amputatie van een ledemaat of epilepsie. Meningokokkenziekte komt het meest voor bij kinderen jonger dan 5 jaar, adolescenten en ouderen.
Bron: RIVM
Meningokokkenziekte is een zeer ernstige infectieziekte die veroorzaakt wordt door een bacterie, de meningokok. Er zijn verschillende typen meningokokken; mensen worden vooral ziek van de serogroepen B, C, W en Y. Vaccinatie tegen meningokokkenziekte serogroep C is in Nederland sinds 2002 opgenomen in het Rijksvaccinatieprogramma voor kinderen van 14 maanden. Hierdoor komt meningokokkenziekte door serogroep C nauwelijks meer voor. Sinds kort zijn vaccins beschikbaar tegen serogroep B. Daarnaast is er sinds 2015 een snelle toename in meningokokkenziekte door serogroep W. Er zijn combinatievaccins beschikbaar tegen serogroep A, C, W en Y. Vanwege ondermeer deze ontwikkelingen gaat de Gezondheidsraad de minister van VWS adviseren of, en op welke manier, het huidige vaccinatieprogramma tegen meningokokkenziekte aangepast moet worden. Daartoe heeft het RIVM achtergrondinformatie en recente data over meningokokkenziekte in Nederland verzameld. Het gaat onder meer om het aantal mensen in Nederland dat jaarlijks ziek wordt, de effectiviteit en veiligheid van de vaccins, en hoe het publiek denkt over vaccinatie tegen invasieve meningokokkenziekte. De infectie geeft een ernstig ziektebeeld zoals hersenvliesontsteking of een bloedvergiftiging, die zich snel kan ontwikkelen tot een shock waar veel mensen aan overlijden. De ziekte begint vaak met griepachtige verschijnselen en koorts die vervolgens zeer snel verergeren. De infectie is in Nederland relatief zeldzaam; op dit moment zijn er 100 tot 150 patiënten per jaar. Van deze patiënten overlijdt 5-10 procent ondanks antibiotica en intensieve zorg. 30 procent van de patiënten houdt er levenslang beperkingen aan over zoals gehoorverlies, amputatie van een ledemaat of epilepsie. Meningokokkenziekte komt het meest voor bij kinderen jonger dan 5 jaar, adolescenten en ouderen.
Bron: RIVM
- De PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) start een nieuwe herbeoordeling van Zinbryta; een geneesmiddel voor multiple sclerose.
- De PRAC is een herbeoordeling gestart van het geneesmiddel Zinbryta (daclizumab) dat bestemd is voor de behandeling van volwassenen met relapsing (recidiverende) vormen van multiple sclerose. De aanleiding voor de herbeoordeling is het overlijden van een patiënte, door acuut leverfalen, die in een lopende studie werd behandeld met Zinbryta. Ook zijn er vier gevallen van ernstige leverbeschadiging gemeld. De PRAC zal alle beschikbare data herbeoordelen en bepalen of er extra maatregelen nodig zijn om het risico op leverbeschadiging tot een minimum te beperken.
- Geen bewijs dat risico op neutropenische enterocolitis bij docetaxel is veranderd De PRAC heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is dat het risico op een bekende bijwerking van het kankergeneesmiddel docetaxel, neutropenische enterocolitis, is veranderd in de Europese Unie (EU). Neutropenische enterocolitis is een ernstige darmontsteking die voorkomt bij maximaal 1 op de 1.000 kankerpatiënten die met het geneesmiddel worden behandeld. Na het bestuderen van de beschikbare data over docetaxel, concludeerde de PRAC dat de toename van de meldingen van deze bijwerking, zoals alleen gezien in Frankrijk, het gevolg zou kunnen zijn van een betere herkenning door zorgverleners. Het totale aantal meldingen van neutropenische enterocolitis in de EU is niet gestegen.
- Openbare hoorzitting valproaat. De PRAC heeft besloten haar eerste openbare hoorzitting te houden op 26 september 2017 bij het Europees Geneesmiddelenagentschap in Londen, als onderdeel van de herbeoordeling van het gebruik van valproaat voor de behandeling van meisjes en vrouwen in de vruchtbare leeftijd of tijdens de zwangerschap. Voor de hoorzitting worden EU-burgers uitgenodigd om hun ervaringen met valproaat te delen, zodat deze in de aanbevelingen van het Comité kunnen worden meegenomen. Valproaat is goedgekeurd voor de behandeling van epilepsie, bipolaire stoornis en, in sommige landen, migraine. Begin juli wordt meer informatie over deze hoorzitting gepubliceerd, met onder meer een lijst met specifieke vragen voor het publiek, een samenvatting van de zorgen over de veiligheid, praktische informatie over deelname en een aanmeldingsformulier. Dit is de eerste keer dat de PRAC een openbare hoorzitting houdt tijdens een herbeoordeling van een geneesmiddel. Openbare hoorzittingen geven EU-burgers een stem in de beoordeling van de veiligheid van geneesmiddelen en stellen hen in staat hun mening te geven over de veiligheid van bepaalde geneesmiddelen en het beheersen van risico's. Hun mening zal een unieke nieuwe dimensie geven aan de beoordeling van geneesmiddelen door de PRAC ten behoeve van de volksgezondheid.
Dit is besloten in de bijeenkomsten van de PRAC van 6 – 9 juni 2017. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is in de PRAC vertegenwoordigd.
Met bijna € 400.000 van ZonMw gaat het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) de zorg voor patiënten met wegrakingen verbeteren. De oorzaak van wegrakingen – waarbij iemand kort het bewustzijn verliest - is vaak lastig te bepalen. Door gebruik te maken van een internationale methode moet de diagnose voortaan sneller zijn gesteld. Dat zou leiden tot betere en goedkopere zorg. Behalve het LUMC nemen ook het Diakonessenhuis, het Maasstad Ziekenhuis, Gelre ziekenhuizen en het Rijnstate ziekenhuis deel aan het onderzoek. Wegrakingen zijn wereldwijd goed voor 1% van alle bezoeken aan de Spoedeisende Hulp. Meestal gaat het om iets onschuldigs (flauwvallen), maar soms is het ernstiger. Gangbaar is om de patiënt te laten onderzoeken door een neuroloog of cardioloog. “Een cardioloog zal vooral willen weten of een patiënt geen hartritmestoornis heeft, een neuroloog zal kijken of het niet om epilepsie gaat”, vertelt neuroloog dr. Roland Thijs (LUMC). “Als dát het niet is, blijft de oorzaak vaak onbekend en start een reis langs verschillende specialisten.” Internationaal is een methode ontwikkeld die uitgaat van bepalen wat een patiënt wél heeft in plaats van wat hij níet heeft. “Buitenlands onderzoek toonde aan dat de zorg dan beter en goedkoper wordt”, aldus Thijs. “Toch werkt men in Nederland nog niet volgens deze methode.” De truc van deze methode is om gegevens slim te combineren: het verhaal van de patiënt, een hartfilmpje, bloeddrukmetingen en de medische voorgeschiedenis. “Bij 60% kom je dan al een heel eind met de diagnose”, zegt de neuroloog. De overige patiënten krijgen een risico-inschatting. Patiënten met een laag risico kunnen terecht bij hun huisarts, patiënten met een hoog risico komen aan de hartbewaking te liggen. “De grootste groep, met een middelhoog risico, krijgt een verwijzing naar de Wegrakingenpoli. Daar combineren artsen van verschillende specialismen – neurologen en cardiologen, maar ook psychiaters en internisten – hun kennis om snel tot een diagnose te komen.” In het LUMC bestaat al zo’n Wegrakingenpoli. De andere ziekenhuizen gaan er met hulp van dr. Thijs en prof. dr. Gert van Dijk één opzetten. De onderzoekers willen weten wat een rechtstreekse verwijzing van de Spoedeisende Hulp naar de Wegrakingenpoli oplevert. “Krijgen mensen dan inderdaad sneller een diagnose? Hoeven ze minder testen te ondergaan en dokters te bezoeken? Scheelt het in de kosten, en zitten deze patiënten beter in hun vel?” Op 1 maart start het LUMC met het onderzoek, eerst om in kaart te brengen hoe het nu gaat. Na een half jaar volgt de koppeling tussen Spoedeisende Hulp en Wegrakingenpoli. Dan zal blijken of de nieuwe aanpak inderdaad beter is. De andere ziekenhuizen starten later dit jaar.
Bron: LUMC
Bij de meeste patiënten met de ziekte van Dupuytren verergert hun aandoening over tijd, hoewel er ook mensen zijn bij wie de ziekte stabiel is of zelfs verbetert. Dit is de belangrijkste bevinding uit dit proefschrift. Daarnaast hebben we geprobeerd factoren aan te wijzen die verergering kunnen voorspellen. Hoewel enkele klinische factoren als voorspeller naar voren kwamen, zoals het hebben van de ziekte van Ledderhose (Dupuytren knobbels onder de voeten) en de populatie waaruit de deelnemers geworven zijn, was het aantal voorspellers laag. Dit suggereert dat we intoekomstig onderzoek ons meer moeten richten op andere factoren dan de klinische factoren die we in dit proefschrift hebben onderzocht. Deze resultaten zijn naar voren gekomen uit een onderzoek waarbij 258 deelnemers elke 6 maanden werden onderzocht, gedurende een periode van 4,5 jaar. Een dergelijk onderzoek is nog nooit eerder uitgevoerd naar de ziekte van Dupuytren. De verzamelde gegevens kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van een model waarmee het beloop van de ziekte mogelijk kan worden voorspeld. Als dit lukt, is dat een belangrijk hulpmiddel in de besluitvorming óf en wanneer iemand behandeld moet worden. De ziekte van Dupuytren (ook bekend als de koetsiersziekte) is een handaandoening waarbij woekering van bindweefsel optreedt. Dit vindt plaats in de handpalm, waarbij een knobbel ontstaat. De knobbel kan uitgroeien tot een streng, die zich tot in de vingers uitstrekt. Dit kan leiden tot een karakteristieke kromstand van de aangedane vingers. De ziekte van Dupuytren komt vaak voor, want 22% van de 50-plussers heeft de ziekte. In dit proefschrift worden getallen gepresenteerd waarmee de prevalentie (hoe vaak de ziekte vóórkomt) in verschillende populaties en in andere landen kan worden geschat. Daarnaast hebben we risicofactoren gevonden die in verband worden gebracht met de ziekte: suikerziekte, leveraandoeningen, epilepsie, maar ook het spelen van hockey (vermoedelijk door mechanische belasting van de handen). De oorzakelijke verbanden die onder deze relaties liggen, moeten nog worden opgehelderd. Om de uitgebreidheid van de ziekte van Dupuytren vast te leggen hebben we een nieuwe methode geïntroduceerd, namelijk de oppervlakte van het Dupuytrenweefsel gemeten met een tumorimeter. Deze meetmethode is gebruikt in het onderzoek om het beloop van de ziekte in kaart te brengen. Daarnaast hebben we in dit proefschrift de betrouwbaarheid van deze meetmethode onderzocht. Verder hebben we bekeken of veelgebruikte vragenlijsten over handfunctie wel geschikt zijn om verergering te meten in een populatie Dupuytren patiënten. De opgedane kennis in dit proefschrift helpt om toekomstige onderzoeksprojecten vorm te geven in de zoektocht naar het ultieme doel: preventie of genezing van de ziekte.
Bron: RUG
De naasten van patiënten die recent te horen hebben gekregen dat ze een ernstige hersentumor hebben, blijken erg kwetsbaar te zijn. Dit concludeert onderzoekster Florien Boele in haar proefschrift waarmee zij op 11 mei promoveert bij VUmc. Florien Boele heeft gekeken naar de kwaliteit van leven van glioompatiënten en hun naasten. Met name naasten van patiënten met een recent gediagnosticeerd, zeer kwaadaardig of snelgroeiend glioom bleken een kwetsbare groep. Deze naasten kregen een gestructureerd, psychologisch programma aangeboden. Hierbij werd ondersteuning geboden volgens de principes van psycho-educatie en cognitieve gedragstherapie. Dit programma bleek naasten te helpen met (het behouden van) een stabiele levenskwaliteit en gaf daarnaast een beter gevoel van begrip op de situatie in vergelijking met de standaardzorg. Hersentumoren, zoals gliomen, leiden vaak tot de dood. Naast uitvalsverschijnselen en epilepsie kunnen ook symptomen zoals vermoeidheid, geheugenproblemen, concentratiestoornissen, depressie en veranderingen in gedrag en persoonlijkheid voorkomen. Deze symptomen kunnen een grote negatieve invloed hebben op het leven van patiënten en hun naasten, ook als de ziekte stabiel blijft. Onder stabiele glioompatiënten bleek, gemiddeld zes jaar na diagnose, slechter cognitief functioneren samen te hangen met een slechtere levenskwaliteit. Twaalf jaar na diagnose bleken de beperkingen in levenskwaliteit overwegend mild. De helft van de patiënten ervoer een stabiele of zelfs verbeterde levenskwaliteit, toch ervoer 39% van deze groep patiënten een verslechtering over de tijd op ten minste één aspect van de levenskwaliteit. De studies van Boele dragen bij aan een beter begrip van de levenskwaliteit van glioompatiënten en hun naasten en zijn een stap in de richting van meer evidence-based ondersteunende zorg voor deze patiënten en hun naasten. "Het is belangrijk de behoefte aan ondersteunende zorg - onder zowel patiënten als naasten - tijdens het hele ziektetraject in de gaten te houden, om zo passende zorg te kunnen bieden", aldus Boele.
Onder leiding van Daniëlle Posthuma, hoogleraar neurowetenschappen VU/VUmc, is de grootste tweelingstudie ooit uitgevoerd. Nooit eerder wisten we zoveel over de erfelijkheid van menselijke eigenschappen. De studie is op 18 mei gepubliceerd in het vooraanstaande tijdschrift Nature Genetics. De resultaten van de studie bieden inzicht in de relatieve bijdrage van genen en omgeving (nature en nurture) voor honderden verschillende eigenschappen. "Door het analyseren van de resultaten van alle studies die dezelfde eigenschap onderzochten, krijgen we nu veel betrouwbaardere schattingen van de bijdrage van erfelijkheid en omgeving", aldus Posthuma. Nature/nurture: gelijkspel Posthuma en haar collega's maken daarmee een einde aan de eeuwige nature/nurture-discussie, die woedt onder genetici, over de vraag welke van de twee een grotere rol speelt in menselijke eigenschappen: erfelijkheid of de omgeving? "Wanneer we alle eigenschappen samen nemen is de gemiddelde bijdrage van erfelijkheid 49% en 51% is omgeving", aldus Posthuma. Nagenoeg gelijkspel dus. De studie geeft inzicht in de oorzaken van variatie in honderden menselijke eigenschappen, wat in allerlei disciplines van pas komt: van geneeskunde tot psychologie, en van sociale wetenschappen tot biologie. Posthuma: "We laten ook zien dat élke onderzochte menselijke eigenschap erfelijk is. Het kan dus nooit zo zijn dat bijvoorbeeld bepaald gedrag volledig aan omgevingsfactoren is toe te schrijven. Lange tijd is bijvoorbeeld aangenomen dat met name nurture ('de slechte opvoeding') een rol speelt in antisociaal gedrag. Maar ons onderzoek toont aan dat nature en nurture voor antisociaal gedrag even belangrijk zijn. Dit kan wetenschappers stimuleren biologische factoren voor dit gedrag te onderzoeken." De VU/VUmc-wetenschappers analyseerden de resultaten uit bijna 3.000 eerder gepubliceerde tweelingstudies, wereldwijd verschenen tussen 1958 en 2012, en met informatie van meer dan 14,5 miljoen tweelingparen. Vier jaar werkten de wetenschappers aan dit omvangrijke onderzoek. Het meest onderzocht sinds 1958 zijn eigenschappen op het gebied van de psychiatrie en de stofwisseling. Posthuma: "Er blijkt een enorm scheve verdeling te zijn in welke eigenschappen worden onderzocht in tweelingstudies. Zo vonden we honderden studies naar gedragsstoornissen, intelligentie en alcoholgebruik." Nieuwe tweelingstudies naar veel onderzochte eigenschappen zijn door dit onderzoek eigenlijk overbodig geworden. Posthuma: "Nieuwe studies kunnen zich het best richten op nog niet goed onderzochte eigenschappen, zoals multiple sclerose, epilepsie of de ziekte van Parkinson. Wij verwachten dat dit onderzoek als een belangrijke referentie gaat dienen voor toekomstig onderzoek naar erfelijkheid." De studie van Posthuma en Polderman wordt dus echt een ijkpunt. Daarom stellen de onderzoekers in een online webtool al hun data gratis en vrij toegankelijk beschikbaar voor anderen. "In deze webtool is voor elke eigenschap die ooit is onderzocht op te zoeken wat de relatieve bijdrage van genen en omgeving is", aldus Polderman. De website is vooral gericht op wetenschappers, maar ook een leek met kennis van genetica zou in deze database kunnen zoeken naar de erfelijkheid van eigenschappen.
In september 2015 ging een groot onderzoek van start naar nieuwe migrainemedicijnen. Het zijn antilichamen die de werking blokkeren van CGRP, een eiwit dat vrijkomt tijdens een migraineaanval. Kleinere studies lieten gunstige resultaten zien bij zowel migraine als clusterhoofdpijn. “We kijken ook of we kunnen voorspellen of de medicijnen bij iemand wel of niet gaat werken”, aldus Michel Ferrari, hoogleraar Neurologie in het LUMC. ‘Helft minder migraine dankzij revolutionair wondermiddel’, kopten de kranten onlangs. “Dat ‘wondermiddel’ is natuurlijk overdreven, maar het gaat wel om veelbelovende middelen”, reageert prof. Michel Ferrari, leider van het onderzoek naar nieuwe middelen tegen migraine dat na de zomer van start gaat. “De middelen die we gaan testen lijken minder bijwerkingen te hebben en effectiever te zijn dan de huidige middelen, zo lieten de eerste kleine studies in Amerika zien. Wij gaan nu een groot onderzoek doen naar de precieze effectiviteit, veiligheid en de optimale dosering. Het zijn preventieve middelen, medicijnen die aanvallen voorkómen bij mensen die twee of meer aanvallen per maand hebben.” Het geteste medicijn bestaat uit een groep van drie verschillende antilichamen. Alle drie blokkeren ze de werking van CGRP, een eiwit dat vrijkomt bij migraineaanvallen. “Twee van de drie doen dat door CGRP weg te vangen. Het andere antilichaam bindt aan de CGRP-receptor, waardoor het eiwit zijn functie niet meer uit kan oefenen.” De rol van CGRP bij migraine is niet goed bekend. Ferrari: “We weten wel dat CGRP bij migraineaanvallen vrijkomt en dat onderdrukken van dit eiwit de aanval tegen kan gaan. In deze studie hopen we onder meer te ontdekken hoe dat komt.” De onderzoekers hopen ook te kunnen gaan voorspellen bij wie deze nieuwe medicijnen wel, en bij wie ze niet werken. “Bij sommige patiënten verdwijnen alle aanvallen, bij andere slechts een deel of is er helemaal geen vermindering”, licht Ferrari toe. De behandeling bestaat uit maandelijks een injectie van het CGRP-blokkerende eiwit. Deze behandeling is bestemd voor mensen die veel last van migraine hebben: minimaal twee keer per maand een aanval. Ook mensen met clusterhoofdpijn kunnen vermoedelijk baat hebben bij de antilichamen, omdat CGRP ook bij clusterhoofdpijn een rol speelt. Het zal nog zeker een aantal jaar duren voordat de middelen, mits ze goed blijken te werken, op de markt komen. “We zitten echt te springen om betere medicijnen, want de huidige preventieve migrainemedicijnen werken onvoldoende. Het zijn medicijnen die eigenlijk bestemd zijn voor andere aandoeningen, zoals epilepsie of hoge bloeddruk, waarvan toevallig ontdekt is dat ze ook tegen migraine kunnen helpen. De antilichamen die we nu gaan testen zijn echt speciaal gericht op de ernstige hoofdpijnaanvallen die mensen met migraine en clusterhoofdpijn hebben.” Aanmelden voor onderzoek naar migraine en clusterhoofdpijn kan op www.lumc.nl/hoofdpijn. U wordt dan op de hoogte gehouden van het onderzoek naar de nieuwe medicijnen.
Na slechts een aantal minuten maken individuele zenuwcellen in onze hersenen al nieuwe associaties aan. Dit blijkt uit onderzoek van het Nederlands Herseninstituut en VUmc dat is gepubliceerd in het vakblad Nature Communications. Deze ontdekking biedt nieuwe inzichten in hoe hersenen in staat zijn om zich aan te passen en dit zou in de toekomst kunnen helpen om het herstel te bevorderen van mensen met hersenschade door bijvoorbeeld een ongeluk, een infarct of een hersentumor. De onderzoekers bestudeerden hoe de activiteit van individuele zenuwcellen in de temporaalkwab van mensen verandert als je iets nieuws leert. De temporaalkwab is een hersengebied waar nieuwe associaties worden opgeslagen. Het bleek dat het slechts een aantal minuten duurt voordat individuele zenuwcellen in de hersenen nieuwe associaties aanmaken. De activiteit is gemeten met behulp van elektroden in de hersenen van patiënten van VUmc met epilepsie die niet goed reageren op medicijnen. Daarom wordt bij deze patiënten onderzocht of de epileptische ‘haard’ kan worden verwijderd. Om te bepalen welk stukje van de hersenen of de tumor de neurochirurg moet weghalen krijgen deze patiënten soms een aantal elektroden in hun hoofd geplaatst. Voor dit onderzoek voerden extra elektroden ook metingen uit naar de functie van het geheugen, die de wetenschappers - van onder andere het Nederlands Herseninstituut en VUmc Hersentumorcentrum Amsterdam - konden gebruiken. Voor dit onderzoek leerden de patiënten de volgorde van een aantal foto’s uit hun hoofd. In de fotoreeks werd een foto van BN-er Wendy van Dijk gevolgd door die van een familielid. Deze reeks met foto’s werd net zolang herhaald totdat de patiënt de volgorde kende. Resultaten tonen aan dat wanneer de foto van Wendy van Dijk voorspelde dat de volgende foto een familielid -bijvoorbeeld een broer - was, de ‘broer’-cellen al actief werden vóórdat de foto van broer getoond werd. Dit gebeurde al na slechts 11 herhalingen van de reeks foto’s. Deze resultaten tonen aan hoe snel deze zenuwcellen nieuwe informatie opslaan: al binnen een paar minuten. .
Proefschrift: Mw.drs. Nicky S.J. Halbach, “Clinical management of Rett syndrome”. Rett syndroom is een ernstige ontwikkelingsstoornis als gevolg van een genetische afwijking die in principe alleen bij meisjes voorkomt. In Nederland zijn ongeveer 250-300 meisjes met het Rett syndroom bekend. Naast ernstige verstandelijke beperkingen compliceren medische problemen, als epilepsie, autonome dysfunctie en groeiachterstand, deze aandoening. Aangezien genezing vooralsnog niet mogelijk is, gaat de aandacht van dit proefschrift uit naar het klinisch management. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan de rol van de genetische mutatie, de rol van stofwisselingsproblemen als oorzaak voor ondervoeding en het verouderingsproces bij Rett syndroom. Dit onderzoek is uitgevoerd binnen het Gouverneur Kremers Centrum van het MUMC+ in nauwe samenwerking met Stichting Terre en de Nederlandse en Belgische Rett vereniging.
In de toekomst zullen behandelingen voor hersentumoren op maat gemaakt worden voor iedere patiënt. Deze verwachting spreekt neuroloog Jan Heimans uit in zijn afscheidsrede op vrijdag 28 maart. Heimans vertelt ook hoe belangrijk hij het vindt dat wetenschappers voldoende de ruimte krijgen om zich op grensverleggend onderzoek te richten. Heimans was jarenlang als neuroloog werkzaam bij VUmc en specialiseerde zich op neuro-oncologie. In zijn afscheidsrede gaat Heimans in op het onderzoek dat binnen VUmc wordt gedaan naar hersentumoren. Het cerebrale glioom is een ongeneeslijke hersentumor die wordt gekenmerkt door een infiltratieve groei. Dit houdt in dat de tumor doorgroeit in het omliggende weefsel. Hierdoor kan dit type hersentumor niet afdoende worden behandeld met chirurgie of bestralingen heeft ook chemotherapie slechts een beperkt effect. De meest voorkomende vorm van het cerebrale glioom is ook de meest agressieve. Met optimale behandeling leeft slechts 25% van de patiënten met dit type hersentumor langer dan twee jaar. Minder agressieve vormen van het glioom zijn eveneens ongeneeslijk, maar de prognose voor wat betreft de levensduur is beter. Onderzoek in VUmc naar deze hersentumor heeft als doel om de kwaliteit van leven te doen toenemen en de levensduur te verlengen. Zo is er onderzoek gedaan naar het effect van tumoren met verschillende kwaadaardigheid op cognitieve functies, epilepsie en de kwaliteit van leven. Verder is onderzocht wat het effect van deze tumoren is op het neuronale netwerk in de hersenen. Heimans verwacht dat de behandeling van patiënten met hersentumoren in de toekomst steeds vaker op maat zal worden toegesneden. Naast de onderzoeksactiviteiten binnen VUmc spreekt Heimans over zijn visie op de rol die academische ziekenhuizen hebben. Hij benadrukt dat wetenschappers de ruimte moeten krijgen om zich op grensverleggend onderzoek te concentreren. Heimans: "Dit is een voorwaarde voor medische afdelingen in een universitair medisch centrum als ze een substantiële bijdrage willen leveren aan de wetenschap". Heimans blijft nog wel betrokken bij VUmc, onder andere als begeleider van promotieonderzoeken.
In 2009 heeft de bijwerkingenbewaking van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) 1647 meldingen ontvangen, een toename van 28 procent ten opzicht van 2008. Dit aantal is exclusief de meldingen van de inhaalcampagne tegen infectie met het Humaan Papilloma Virus (HPV) en de vaccinatiecampagne tegen nieuwe Influenza A (H1N1). Over de veiligheid van deze campagnes wordt elders gerapporteerd. De oorzaak van de toename van het totale aantal meldingen is een groter aantal meldingen van lokale reacties en koorts na de herhalings-DKTP die kinderen op vierjarige leeftijd krijgen. Van alle meldingen werd 81 procent beoordeeld als bijwerking van een vaccinatie. Bij 19 procent van de meldingen waren de verschijnselen geen gevolg van een vaccinatie maar een toevallige samenloop van gebeurtenissen. Bij 38 procent van alle meldingen ging het om heftige verschijnselen, vooral zeer hoge koorts, langdurig huilen, wegrakingen, verkleurde benen, koortsstuipen en atypische aanvallen met rillerigheid, schrikschokken en gespannenheid of juist een heel slappe houding. De ernstige infecties die zijn gerapporteerd hadden geen relatie met de vaccinaties, net als de meldingen van epilepsie en hersenontsteking. Bij alle negen meldingen van overleden kinderen zijn de vaccinaties daar niet de oorzaak van geweest. Dit blijkt uit de jaarlijkse rapportage van de bijwerkingenbewaking van het RVP in 2009. Dit jaar werden, net als in 2008, voor het RVP bijna 7 miljoen vaccincomponenten toegediend in de vorm van 1,4 miljoen prikken. In dat licht bezien is een aantal van 1647 meldingen (in 81 procent van de gevallen als bijwerking geduid) klein te noemen. Daarnaast zijn de gesignaleerde bijwerkingen medisch gezien niet gevaarlijk, hoewel ze soms voor omstanders beangstigend kunnen zijn. Ze zijn van voorbijgaande aard en leiden niet tot blijvende gevolgen. De grote gezondheidswinst die het RVP oplevert, weegt op tegen de bijwerkingen. Het RVP bestaat sinds 1957 en wordt sinds 1962 intensief bewaakt. Dat gebeurt in de vorm van een zogeheten gestimuleerd spontaan meldsysteem, aangevuld met andere vormen van onderzoek naar bijwerkingen. Dit meldsysteem blijkt een goed instrument om signalen over mogelijke bijwerkingen op te pikken. Het systeem is bovendien zodanig ingericht dat gegevens te achterhalen zijn, wat vervolgonderzoek mogelijk maakt. In Nederland is de meldgraad van vermoede bijwerkingen hoog, onder andere doordat consultatiebureaus in hoge mate bereid zijn om bijwerkingen door te geven. Heftige en zeldzame reacties worden in bijna alle gevallen gemeld.
In een aantal batches Vimpat stroop is een uitkristallisering gezien van de werkzame stof lacosamide. Dit kan leiden tot een onder- of overdosering. Vimpat stroop wordt daarom teruggeroepen. Bij de andere formuleringen (tabletten en oplossing voor infusie) doet dit kwaliteitsprobleem zich niet voor. Artsen wordt aangeraden contact op te nemen met hun patiënten en hen waar mogelijk over te laten stappen op Vimpat tabletten. Het terugroepen vindt op 15 september plaats zodat patiënten op veilige en passende wijze overgezet kunnen worden. Voor patiënten die de tabletten echt niet kunnen innemen zal de in de VS geregistreerde Vimpat® 10 mg/ml oplossing mogelijk op basis van een artsenverklaring beschikbaar worden gesteld. Als alternatief kan worden overwogen over te stappen op een andere behandeling. Dit schrijft de firma UCB Pharma B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke veiligheidsinformatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg gestuurd naar betrokken artsen en apothekers. Vimpat (lacosamide) is bedoeld voor toepassing als adjuvante therapie voor de behandeling van partiëel beginnende aanvallen, met of zonder secundaire generalisatie, bij patiënten van zestien jaar en ouder met epilepsie.
In een aantal batches Vimpat stroop is een uitkristallisering gezien van de werkzame stof lacosamide. Dit kan leiden tot een onder- of overdosering. Vimpat stroop wordt daarom teruggeroepen. Bij de andere formuleringen (tabletten en oplossing voor infusie) doet dit kwaliteitsprobleem zich niet voor. Artsen wordt aangeraden contact op te nemen met hun patiënten en hen waar mogelijk over te laten stappen op Vimpat tabletten. Het terugroepen vindt op 15 september plaats zodat patiënten op veilige en passende wijze overgezet kunnen worden. Voor patiënten die de tabletten echt niet kunnen innemen zal de in de VS geregistreerde Vimpat® 10 mg/ml oplossing mogelijk op basis van een artsenverklaring beschikbaar worden gesteld. Als alternatief kan worden overwogen over te stappen op een andere behandeling. Dit schrijft de firma UCB Pharma B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke veiligheidsinformatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg gestuurd naar betrokken artsen en apothekers. Vimpat (lacosamide) is bedoeld voor toepassing als adjuvante therapie voor de behandeling van partiëel beginnende aanvallen, met of zonder secundaire generalisatie, bij patiënten van zestien jaar en ouder met epilepsie.
Patiënten met de zeldzame aangeboren stofwisselingsziekte D-2-HGA ondervinden vanaf hun eerste levensjaren neurologische afwijkingen en overlijden vaak voor hun achttiende. Het onderzoek van Martijn Kranendijk om verschillende varianten van deze ziekte te karakteriseren, resulteerde in de ontdekking van een nieuwe variant, D-2-HGA type II. Hij promoveert op 9 januari 2012 aan VUmc. Patiënten met D-2-HGA (d-2-hydroxyglutaaracidurie) hebben vaak afwijkingen als een ontwikkelingsachterstand, epilepsie, spierzwakte en hartfalen. De aandoening is zeldzaam en ontbeert effectieve therapie. Oorspronkelijk kende men alleen het genetisch defect van D-2-HGA type I, dat ongeveer vijftig procent van de totale D-2-HGA populatie bestreek; van de overige vijftig procent was het defect nog onopgehelderd. Tijdens zijn onderzoek ontdekte Kranendijk een nieuwe variant van D-2-HGA, nu gedefinieerd als D-2-HGA type II, wat hem een publicatie Science opleverde. Bij patiënten met deze variant zijn mutaties gevonden in het IDH2-gen, met overproductie en accumulatie van de metaboliet D-2-HG als gevolg. Dit zijn dezelfde mutaties als degene die gerapporteerd zijn bij veel verschillende typen hersentumoren en leukemie. Laboratoriumexperimenten toonden aan dat enzymremmers effectief zijn voor het verlagen van de D-2-HG overproductie, een mogelijke therapeutische strategie voor de behandeling van D-2-HGA type II en tevens een mogelijk therapeutisch aangrijpingspunt voor de behandeling van hersentumoren en leukemie. Nu de genetische, enzymatische, metabole en klinische karakteristieken van D-2-HGA type I en D-2-HGA type II in kaart zijn gebracht, is het ophelderen van de pathofysiologische mechanismen de volgende stap. Een stap dichterbij het ontwikkelen van een effectieve behandeling van deze ziekten.
Onderzoeker Krista van Nifterik onderzocht in het lab de werking van verschillende combinaties van medicijnen en straling tegen hersentumoren. Dat het anti-epileptische medicijn valproïnezuur het effect van het cytostaticum temozolomide zou verzwakken, kon zij niet bevestigen. Integendeel. Zij promoveert 16 november aan VU medisch centrum. Ondanks uitgebreide zoektochten naar nieuwe medicijnen en behandelmethoden voor patiënten met een hersentumor (glioblastoma multiforme, GMB), zijn de overlevingskansen van deze patiënten de afgelopen decennia nauwelijks verbeterd. Onderzoeker Krista van Nifterik heeft in haar promotieonderzoek gekeken naar de werking van 'targeted therapie' in combinatie met bestaande behandelmethoden. Nifterik onderzocht verschillende combinaties van medicijnen met straling in het laboratorium. Een van de medicijnen die zij onderzocht was temozolomide, een medicijn dat cellen gevoeliger kan maken voor straling. Het wordt vaak in combinatie gegeven met valproïnezuur, dat de veelvuldig voorkomende epilepsie bij patiënten met een hersentumor vermindert. Een Canadees onderzoek leek er op te wijzen dat valproïnezuur de werking van temozolomide zou verzwakken. Van Nifterik vond echter het tegengestelde: de combinatie van valproïnezuur en temozolomide werkte juist extra vernietigend op de tumorcellen en versterkte bovendien de werking van straling. Of dit ook in patiënten het geval is, moet nog verder onderzocht worden.
SCADD (Short-chain acyl-CoA Dehydrogenase Deficiëntie), een aangeboren defect in de afbraak van korte-keten vetzuren, komt bij minstens 1100 Nederlandse pasgeborenen voor. Slechts een klein deel krijgt de diagnose SCADD, meestal nadat stofwisselingsonderzoek is gedaan op basis van symptomen als ontwikkelingsachterstand, epilepsie, gedragsstoornissen en lage bloedsuikers. Die met SCADD geassocieerde symptomen blijken echter nogal eens van voorbijgaande aard en kunnen soms op een andere manier worden verklaard. Familieleden van patiënten bij wie ook SCADD is geconstateerd, hebben meestal geen symptomen. Bovendien kwam in studies uit de VS en Australië naar voren dat kinderen bij wie na hielprikscreening de diagnose SCADD werd gesteld, evenmin symptomen ontwikkelden. Van Maldegem concludeert daarom dat SCADD waarschijnlijk geen stofwisselingsziekte is, maar een veel voorkomende variant in de stofwisseling. SCADD hoeft dus niet meer in hielprikscreeningprogramma"s. Promotie Academisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam: Bianca van Maldegem: "Short-chain acyl-CoA dehydrogenase defiency".
De behandeling van hoofdluis bestaat uit het twee weken dagelijks zorgvuldig kammen van het haar met een netenkam of het op dag 1 en 8 toepassen van een lokaal antihoofdluismiddel zoals permetrine, malathion of bioalletrine/piperonylbutoxide of het lokale, niet neurotoxische dimeticon. Als deze middelen niet werken, werkt ivermectine dan tegen moeilijk te behandelen en waarschijnlijk resistente hoofdluis? Dit werd onderzocht in een dubbelblind en dubbel dummy (tabletten en lotions) gerandomiseerd en geclusterd onderzoek. Achthonderdtwaalf kinderen uit 376 huishoudens (de clusters) deden mee. Ze hadden persisterende hoofdluis ondanks eerdere behandeling met malathion en permetrine in de voorgaande weken. Het effect van ivermectine 400 mcg per kg (3 mg tablet) werd vergeleken met malathion-0,5%-lotion. Beide middelen werden toegepast op dag 1 en 8. Was de behandeling niet effectief, dan werd gedurende twee weken de andere behandeling gegeven (cross-over). De primaire uitkomstmaat was het percentage kinderen dat geen luizen meer had na kammen met een luizenkam. Na twee weken was 95,2% van de patiënten uit de ivermectinegroep luizenvrij tegen 85% in de malathiongroep. Van de huishoudens was dit resp. 92,4% en 79,1%. Bijwerkingen: een kind in de ivermectinegroep kreeg een epilepsieaanval en een kind in de malathiongroep werd opgenomen met ernstige hoofdpijn. Na de cross over waren vrijwel alle patiënten vrij van hoofdluis. De conclusie van de onderzoekers is dat ivermectine geschikt lijkt voor behandeling als de luizen resistent zijn tegen lokale middelen. Interpretatie: Toch moet ivermectine niet te snel worden ingezet omdat de dosering twee maal zo hoog is als bij scabies of worminfecties en de veiligheid bij kinderen < 15 kg nog niet is vastgesteld. Bij verwaarlozing, vaak een oorzaak van moeilijk te behandelen hoofdluis, is ivermectine een optie. Het advies is dat eerst moet beoordeeld worden of de lokale therapiemogelijkheden juist zijn gevolgd. Dan is ivermectine een verantwoorde keus, mits goed gelet wordt op de bijwerkingen. Bron: H&W 2010;53(10):570 + FUS
Bijna twee procent van de Britse en Amerikaanse kinderen van acht tot zeventien jaar heeft zodanig ernstige symptomen van het rusteloze benen syndroom, dat dit resulteert in slaapstoornissen en negatieve stemmingen. Daarmee komt RLS onder kinderen en adolescenten vaker voor dan diabetes en epilepsie, stelt onderzoeker Daniel Pitchietti van de universiteit van Illinois. Veel volwassen RLS-patiënten geven aan dat de symptomen al in hun jeugd de kop op staken. Pitchietti zegt dat hem begin jaren negentig al opviel dat sommige kinderen met concentratie- en slaapstoornissen in zijn praktijk ook last hadden van symptomen die horen bij RLS. Op dat moment was er echter nauwelijks onderzoek gedaan.
In 2008 heeft de bijwerkingenbewaking van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) 1290 meldingen ontvangen, een toename van 30 procent ten opzicht van 2007. De oorzaak van de toename is een groter aantal meldingen van lokale reacties na de herhalingsvaccinatie die kinderen op vierjarige leeftijd krijgen. Van alle meldingen werd 79 procent beoordeeld als bijwerking van een vaccinatie. Hiervan ging het in 49 procent om heftige verschijnselen, vooral zeer hoge koorts, langdurig huilen, "collapsreacties", verkleurde benen, koortsstuipen en atypische aanvallen met rillerigheid, schrikschokken en gespannenheid of juist een heel slappe houding. Bij het overige deel van de meldingen (21 procent) waren de verschijnselen geen gevolg van een vaccinatie maar van een toevallige samenloop van gebeurtenissen. Dit blijkt uit de jaarlijkse rapportage van de bijwerkingenbewaking van het RVP in 2008. De ernstige infecties die zijn gerapporteerd hadden geen relatie met de vaccinaties, net als de meldingen van epilepsie en de gemelde levensbedreigende allergische reactie. Bij de drie meldingen van overleden kinderen zijn de vaccinaties daar niet de oorzaak van geweest. Dit jaar werden, net als in 2007, voor het RVP bijna 7 miljoen vaccincomponenten toegediend in de vorm van 1,4 miljoen prikken. In dat licht bezien is een getal van 1290 meldingen (in 79% van de gevallen bijwerking) klein te noemen. Daarnaast zijn de bijwerkingen medisch gezien niet gevaarlijk, hoewel ze soms voor omstanders beangstigend kunnen zijn. Ze zijn van voorbijgaande aard en leiden niet tot blijvende gevolgen. De grote gezondheidswinst die het RVP oplevert, weegt op tegen de bijwerkingen. Het RVP bestaat sinds 1957 en wordt sinds 1962 intensief bewaakt. Dat gebeurt in de vorm van een zogeheten spontaan meldsysteem, aangevuld met andere vormen van onderzoek naar bijwerkingen. Dit meldsysteem is een goed instrument om signalen over mogelijke bijwerkingen op te pikken. Het systeem is bovendien zodanig ingericht dat gegevens te achterhalen zijn, wat vervolgonderzoek mogelijk maakt. In Nederland is de meldgraad van vermoede bijwerkingen hoog, onder andere doordat consultatiebureaus in hoge mate bereid zijn om bijwerkingen.
Een wereldwijd samenwerkingsverband van onderzoekers, onder andere van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), heeft een eerste genetische risicofactor voor "gewone" migraine ontdekt. Door het DNA van meer dan 50.000 mensen te bestuderen, ontstond meer inzicht in de mechanismes achter migraine-aanvallen. Deze kennis kan mogelijk bijdragen aan het ontwikkelen van nieuwe medicijnen die een aanval kunnen voorkomen. Via een zogenoemde genoomwijde associatiestudie (GWAS) bij meer dan 3.000 migrainepatiënten en meer dan 10.000 mensen zonder migraine, kwamen de onderzoekers een DNA-variant op het spoor die de kans op het krijgen van migraine-aanvallen significant verhoogt. Een herhaling bij een controlegroep van meer dan 3.000 patiënten en meer dan 40.000 mensen zonder migraine bevestigde deze conclusie. Het gaat om een DNA-variant die via een naastliggend gen (MTDH/AEG-1) de activiteit van een ander gen, het zogenoemde EAAT2-gen, kan veranderen. Het was al bekend dat dit EAAT2-gen verband houdt met andere neurologische ziekten, zoals epilepsie en schizofrenie. Het gen produceert het EAAT2-eiwit, dat betrokken is bij het opruimen van de neurotransmitter glutamaat in de hersenen. Een opstapeling van glutamaat in de hersenen zou daarom mogelijk een rol kunnen spelen bij het ontstaan van een migraine-aanval. "We wisten al wel dat het EAAT2-gen een cruciale rol speelt bij neurologische aandoeningen en mogelijk bij migraine, maar het genetische mechanisme daarachter was nog onbekend", vertelt prof. Christian Kubisch van de Universiteit van Ulm (Duitsland). "Dat dit nu wel gelukt is, danken we aan de internationale samenwerking waardoor we in vele duizenden genomen konden zoeken naar aanwijzingen", voegt prof. Aarno Palotie (Finland) daaraan toe. Palotie is voorzitter van het International Headache Genetics Consortium (www.headachegenetics.org) van het Wellcome Trust Sanger Institute, een drijvende kracht achter deze studie. In dit consortium werken meer dan veertig onderzoekscentra van over de hele wereld samen. "Dat glutamaat blijkbaar een rol speelt bij "gewone" migraine sluit mooi aan op onze eerdere bevindingen bij zeldzame, extreme vormen van migraine", zegt dr. Arn van den Maagdenberg. Hij maakt deel uit van de LUMC Migraine Research Group, geleid door prof. Rune Frants en Spinoza-winnaar prof. Michel Ferrari. Van den Maagdenberg: "Ons eerdere onderzoek voorspelde namelijk al dat glutamaat de gevoeligheid van het brein voor migraine-aanvallen zou kunnen verhogen." Meer onderzoek is nodig, benadrukken de onderzoekers. Ten eerste om de effecten van de DNA-variant op de genen eromheen beter in kaart te brengen, maar ook om andere genetische factoren te ontdekken. Daarnaast moet het onderzoek nog herhaald worden onder de algemene bevolking. "Nu ging het om patiënten van gespecialiseerde hoofdpijnklinieken, die misschien vaker lijden aan een zware vorm van migraine", aldus LUMC-onderzoekster dr. Gisela Terwindt. "We moeten ook speuren naar associaties bij lichtere vormen." De resultaten van het onderzoek zijn na te lezen op de website van het tijdschrift Nature Genetics. Een op de tien Nederlanders lijdt regelmatig aan migraine. Patiënten krijgen op onvoorspelbare momenten ernstige hoofdpijn. De pijn is vaak kloppend, veelal eenzijdig en neemt toe bij beweging. Aanvallen duren tussen de één en drie dagen en gaan gepaard met misselijkheid, braken en overgevoeligheid voor licht en geluid. Bij eenderde van de migrainepatiënten wordt de hoofdpijn voorafgegaan door problemen met zien, bijvoorbeeld het zien van lichtflitsen (migraine met aura). Gewoonlijk hebben mensen die aan migraine lijden ongeveer één aanval per maand, maar de frequentie kan variëren tussen één keer per jaar en een wekelijkse aanval. Migraine kost de Nederlandse gemeenschap jaarlijks enkele miljarden euro"s. Het LUMC doet al sinds 1977 wetenschappelijk onderzoek naar de oorzaken en behandeling van migraine. Zie ook www.lumc.nl/hoofdpijn.
De screening op Downzwangerschappen is relatief makkelijk te verbeteren, stelt arts-onderzoeker Wendy Koster van het UMC Utrecht en het RIVM in haar proefschrift. Een nieuwe test verhoogt het opsporingspercentage van 75 naar 90 procent. Koster promoveert 14 september. De Downscreening is gebaseerd op de combinatie van nekplooimeting, leeftijd van de moeder en markers in het bloed. In het bloed van moeders die in verwachting zijn van een kind met het Downsyndroom komen eiwitten in andere concentraties voor dan wanneer het kind gezond is. De huidige screening gebruikt twee van deze eiwitten of markers. Koster beschrijft een aantal nieuwe eiwitten die het Downsyndroom kunnen voorspellen. Het gebruik van deze extra markers, plus een extra bloedafname voor de elfde zwangerschapsweek, kan het percentage opgespoorde Downzwangerschappen verhogen naar 90 procent. Internationaal onderzoek had de vier eiwitten (ADAM12, PP13, PlGF en thCG) aan het licht gebracht als mogelijke voorspellers van Downsyndroom. Koster heeft dat in een groot onderzoek getest en bevestigd. "Dit is al winst", stelt Koster, "maar de nieuwe markers zijn ook bruikbaar voor het opsporen van andere aangeboren aandoeningen, zoals trisomie 18 en 13, en ernstige zwangerschapscomplicaties zoals zwangerschapsvergiftiging. Nieuwe laboratoriumtechnieken maken het bovendien mogelijk meerdere markers tegelijkertijd te bepalen. In de toekomst hopen we alle metingen snel en goedkoop via een chip te kunnen doen." Alle zwangere Nederlandse vrouwen krijgen een screening op Downsyndroom aangeboden en ongeveer 23 procent maakt daar gebruik van. Dankzij de screening wordt 70 tot 75 procent van de Down-zwangerschappen opgespoord. Down-syndroom is ook op te sporen via een vruchtwaterpunctie. Maar die ingreep is kostbaar en geeft bovendien kans op een miskraam. Downsyndroom is de meest voorkomende chromosomale afwijking en komt voor bij ongeveer 1 op de 500 tot 800 levend geboren kinderen. Mensen met het Downsyndroom bezitten drie kopieën (trisomie) van chromosoom 21 waardoor ze cognitieve en fysieke afwijkingen hebben. De helft van deze patiënten heeft een aangeboren hartafwijking. Downpatiënten hebben vaak ernstige ziekten, zoals Alzheimer, leukemie en epilepsie en ze hebben een kortere levensverwachting.
De resultaten van een cohortonderzoek gedurende de periode 2001-2006 met gegevens uit een groot geautomatiseerd bestand bevestigen de eerder door de FDA gegeven waarschuwing omtrent het verhoogde risico op suïcidale handelingen bij het gebruik van anti-epileptica. Van de afzonderlijke middelen is in dit onderzoek gevonden dat het geldt voor gabapentine, lamotrigine, oxcarbazepine en tiagabine in vergelijking met topiramaat. Anti-epileptica zijn geregistreerd voor de behandeling van epilepsie, maar ook voor bipolaire stoornis, manie, neuralgie, migraine en neuropatische pijn. Het off-labelgebruik stijgt snel, vooral in de VS. Dit vormt een reden om extra aandacht te besteden aan het verkrijgen van "informed consent" als men deze middelen off-label wil voorschrijven. Bij het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb waren medio juni 2010 de volgende meldingen over suïcide pogingen bij gebruik anti-epileptica geregistreerd: carbamazepine twee, fenytoïne één, pregabaline twee, topiramaat twee en één bij vigabatrine. Over zelfmoordgedachten kwamen de volgende meldingen: carbamazepine één, lamotrigine één en pregabaline twee. Er is geen verklaring voor het werkingsmechanisme van het door anti-epileptica geïnduceerde suïcidale gedrag. Wel is het bekend dat deze middelen psychotrope effecten kunnen hebben, zoals nervositeit, agressiviteit en depressie. Suïcidale handelingen kwamen in dit onderzoek al binnen 14 dagen na aanvang van de behandeling voor, hetgeen er op zou kunnen wijzen dat deze gedragseffecten optreden voordat therapeutische serumconcentraties zijn bereikt. Bron: Gebu 2010;44(7) + FUS
Patiënten met de zeldzame aangeboren stofwisselingsziekte D-2-HGA ondervinden vanaf hun eerste levensjaren neurologische afwijkingen en overlijden vaak voor hun achttiende. Het onderzoek van Martijn Kranendijk om verschillende varianten van deze ziekte te karakteriseren, resulteerde in de ontdekking van een nieuwe variant, D-2-HGA type II. Hij promoveert op 9 januari 2012 aan VUmc. Patiënten met D-2-HGA (D-2-hydroxyglutaaracidurie) hebben vaak afwijkingen als een ontwikkelingsachterstand, epilepsie, spierzwakte en hartfalen. De aandoening is zeldzaam en ontbeert effectieve therapie. Oorspronkelijk kende men alleen het genetisch defect van D-2-HGA type I, dat ongeveer vijftig procent van de totale D-2-HGA populatie bestreek; van de overige vijftig procent was het defect nog onopgehelderd. Tijdens zijn onderzoek ontdekte Kranendijk een nieuwe variant van D-2-HGA, nu gedefinieerd als D-2-HGA type II, wat hem een publicatie in Science opleverde. Bij patiënten met deze variant zijn mutaties gevonden in het IDH2-gen, met overproductie en accumulatie van de metaboliet D-2-HG als gevolg. Dit zijn dezelfde mutaties als degene die gerapporteerd zijn bij veel verschillende typen hersentumoren en leukemie. Laboratoriumexperimenten toonden aan dat enzymremmers effectief zijn voor het verlagen van de D-2-HG overproductie, een mogelijke therapeutische strategie voor de behandeling van D-2-HGA type II en tevens een mogelijk therapeutisch aangrijpingspunt voor de behandeling van hersentumoren en leukemie. Nu de genetische, enzymatische, metabole en klinische karakteristieken van D-2-HGA type I en D-2-HGA type II in kaart zijn gebracht, is het ophelderen van de pathofysiologische mechanismen de volgende stap. Dat is een stap dichterbij het ontwikkelen van een effectieve behandeling van deze ziekten.
In 2010 kregen 800.000 kinderen in Nederland vaccinaties binnen het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). In het totaal is ruim 1,3 miljoen keer gevaccineerd, met meer dan 7 miljoen vaccins - de meeste prikken bevatten meerdere vaccins. Dit jaar zijn 1380 vermoede bijwerkingen gemeld. Dat is 16 procent minder dan in 2009, een jaar waarin de twee grootschalige vaccinatiecampagnes tegen baarmoederhalskanker en pandemische griep aanzienlijke onrust veroorzaakten, waardoor het aantal meldingen van bijwerkingen toenam. De grote gezondheidswinst van het RVP weegt op tegen de bijwerkingen, ook al zijn deze soms heftig en schrikaanjagend. Veiligheidsbewaking: noodzakelijk onderdeel RVP: Intensieve veiligheidsbewaking is sinds 1962 een vast en noodzakelijk onderdeel van het vaccinatieprogramma. Vanaf 1983 is jaarlijks hierover gerapporteerd, waarbij een onafhankelijke partij meldingen herbeoordeeld. Het gestimuleerde bewakingssysteem heeft een uitermate hoge meldgraad en is door de jaren heen steeds gevoelig gebleken voor signalen. Het laat bovendien toe dat meldingen op langere termijn worden gevolgd, omdat bijwerkingen op naam worden gemeld. In dit laatste jaar van de veiligheidsbewaking bij het RIVM wordt naast de meldingen van 2010 een overzicht gegeven van bevindingen vanaf 1994. Dit toont diverse nieuwe inzichten. Zorgvuldig meldings- en validatiesysteem: Alle meldingen worden gevalideerd en aangevuld met gegevens die nodig zijn om een juist beeld van de situatie te krijgen. Dit gebeurt bij voorkeur ook met een ooggetuigenverslag (92 procent). Daarna worden de meldingen getoetst aan definities voor diagnoses en wordt beoordeeld of er een oorzakelijk verband is met de vaccinaties. De telefonische adviesdienst is een belangrijk instrument van de bijwerkingenbewaking en heeft aanzienlijk bijgedragen aan de kwaliteit van de meldingen. Gemelde bijwerkingen: In 2010 werd 78 procent (1082) van de meldingen daadwerkelijk als bijwerking beschouwd. Daarvan betrof het in 48 procent (523) zogenoemde major ziektebeelden, zoals zeer hoge koorts (vanaf 40,5 °C), langdurig huilen, collapsreacties, verkleurde benen, koortsstuipen of atypische aanvallen met rillingen, schrikschokken, gespannenheid of slapte. Bij 296 meldingen (22 procent) was er een toevallige samenloop van omstandigheden en geen oorzakelijk verband met de vaccinatie. Ook de gemelde ernstige infecties en epilepsie stonden los van de vaccinaties. Bij de vijf kinderen die na een vaccinatie zijn overleden, zijn de vaccinaties daarvan evenmin de oorzaak geweest. Dergelijke ernstige beelden zijn herbeoordeeld door een groep van externe deskundigen.
Het gebruik van retigabine (Trobalt) is beperkt na meldingen van pigmentveranderingen van huid, lippen, nagels en/of oculaire weefsels (inclusief de retina). Retigabine mag enkel nog toegepast worden in aanvulling op andere medicatie voor de behandeling van partiële epilepsie bij volwassenen van 18 jaar of ouder, wanneer andere (combinaties van) geneesmiddelen inadequaat zijn of niet getolereerd worden. Bij patiënten die op dit moment het geneesmiddel gebruiken moeten de voordelen en risico’s van de behandeling opnieuw worden afgewogen door de behandelend arts. Naast de genoemde beperking van de indicatie moeten patiënten voorafgaand en tijdens de behandeling een uitgebreid oogheelkundig onderzoek ondergaan en geïnformeerd worden over de risico’s op pigmentveranderingen bij een lange termijn behandeling. Indien er pigmentveranderingen optreden, moet er zorgvuldig nagegaan worden of de voordelen van de behandeling nog opwegen tegen de risico’s. Dit schrijft de firma GlaxoSmithKline in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar neurologen, oogartsen, dermatologen en ziekenhuisapothekers, alsmede specialisten in opleiding tot deze specialismes. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ op de hoogte gebracht. Klik hier voor een overzicht van DHPC’s.
Prof. Clemens Löwik (Experimental Molecular Imaging, Radiologie) ontvangt in partnerschap met prof. Arn van den Maagdenberg (Humane Genetica) een EU Marie Curie-subsidie van 3,3 miljoen euro. De subsidie is bedoeld voor het consortium BRAINPATH, waarbinnen acht Europese partners uit de academische wereld en het bedrijfsleven samenwerken aan betere beeldvorming van het brein. Het brein is traditioneel moeilijk toegankelijk voor beeldvorming. BRAINPATH wil daar verandering in brengen door verschillende vormen van imaging te combineren. Het gaat om bekende technieken als MRI, CT en PET in combinatie met nieuwe optische technieken (nabij-infrarood fluorescentie-imaging, 3D opto-akoestiek en massaspectrometrie-imaging). Gezamenlijk moeten deze methoden leiden tot een beter beeld van hersenen en hersenaandoeningen zoals hersentumoren, migraine, epilepsie, trauma’s en beroertes. De Marie Curie IAPP-subsidie richt zich op het creëren van netwerken waarbinnen de toponderzoekers van de toekomst kennis en ervaring kunnen opdoen bij zowel bedrijven als academische instellingen. Het geld gaat dan ook naar de aanstelling van onderzoekers en hun uitwisselingsmogelijkheden. De bedoeling is dat onderzoekers de vaardigheden opdoen om de binnen BRAINPATH ontwikkelde technieken naar de medische praktijk te brengen. Met de subsidie kunnen in de komende vier jaar 21 onderzoekers aan de slag. Daarnaast maakt de Marie Curie-subsidie het mogelijk dat prof. Mathias Hoehn (Max Planck Institute for Neurological Research) de komende drie jaar voor één dag per week als gasthoogleraar verbonden is aan het LUMC. Hoehn is een expert op het gebied van imaging van beroertes. De Marie Curie-subsidies richten zich ook op het creëren van goede loopbaanmogelijkheden voor jonge, talentvolle wetenschappers. Daarvan zullen de 21 onderzoekers, onder wie in ieder geval dr. Laura Mezzanotte (Radiologie) en dr. Else Tolner (Neurologie), gebruik kunnen maken. Daarnaast eist de subsidieverstrekker een goede communicatie over het onderzoek en de resultaten daarvan, de zogenoemde outreach. De onderzoekers gaan zich daarvoor onder andere richten op middelbare scholen en de lokale gemeenschap. Alan Chan, CEO van het Twenste biotech-bedrijf Percuros B.V., is penvoerder van het project. Löwik en Van den Maagdenberg zijn namens het LUMC principal investigator (PI) en partner. Ook AMOLF (Amsterdam), icoMetrix N.V. (België), Medres Medical Research GmbH (Germany), de Technische Universiteit van München (Duitsland), de Universiteit van Antwerpen en het Max Planck Institute for Neurological Research (Duitsland) zijn partners in BRAINPATH.
Rogier de Jonge deed onderzoek naar modellen die de kans voorspellen op restverschijnselen voor een kind dat hersenvliesontsteking heeft gehad. Kinderen met een verhoogde kans op gehoorverlies zijn te identificeren, maar leer- of gedragsproblemen zijn niet met modellen te voorspellen. De Jonge promoveert 30 september bij VU medisch centrum. Bacteriële meningitis (hersenvliesontsteking) is een ernstige infectie van het centraal zenuwstelsel. In Nederland krijgen elk jaar ca. 5 op de 100.000 kinderen deze ziekte. Restverschijnselen als gehoorverlies, motorische problemen, epilepsie of ontwikkelingsstoornissen en meer subtiele restverschijnselen zoals leer-of gedragsproblemen komen vaak voor. Klinische predictiemodellen of voorspelregels zijn modellen die met behulp van klinische gegevens de kans op een uitkomst voorspellen. De voorspelregels functioneren echter niet altijd even goed in een andere populatie dan degene waar het model in ontwikkeld is. Voordat een predictiemodel bruikbaar is in de praktijk moet daarom eerst worden getest of deze net zo goed functioneert in een andere groep patiënten. Dit heet "externe validatie". Rond 2004 zijn er twee voorspelregels ontwikkeld die de kans op restverschijnselen na meningitis op de kinderleeftijd voorspellen: één voor gehoorverlies en één voor leer- of gedragsproblemen. Dit proefschrift beschrijft het proces van externe validatie van deze voorspelregels. De voorspelregel voor gehoorverlies na hersenvliesontsteking werd succesvol gevalideerd in een onafhankelijk cohort. Kinderen met een verhoogd risico op gehoorverlies kunnen worden geïdentificeerd. Het model is geen vervanging voor goede audiologische follow-up protocollen, maar een waardevolle toevoeging. Externe validatie van de voorspelregel voor leer- of gedragsproblemen bleek niet succesvol. Het model is niet klaar voor implementatie in de klinische praktijk. Mogelijk bieden twee losse voorspelregels - één voor leerproblemen en één voor gedragsproblemen - betere predictiemogelijkheden. De belangrijkste algemene conclusie van dit proefschrift is dat het belangrijk blijft om onderzoek naar meningitis op de kinderleeftijd te verrichten.
In de toekomst zullen behandelingen voor hersentumoren op maat gemaakt worden voor iedere patiënt. Deze verwachting spreekt neuroloog Jan Heimans uit in zijn afscheidsrede op vrijdag 28 maart. Heimans vertelt ook hoe belangrijk hij het vindt dat wetenschappers voldoende de ruimte krijgen om zich op grensverleggend onderzoek te richten. Heimans was jarenlang als neuroloog werkzaam bij VUmc en specialiseerde zich op neuro-oncologie. In zijn afscheidsrede gaat Heimans in op het onderzoek dat binnen VUmc wordt gedaan naar hersentumoren. Het cerebrale glioom is een ongeneeslijke hersentumor die wordt gekenmerkt door een infiltratieve groei. Dit houdt in dat de tumor doorgroeit in het omliggende weefsel. Hierdoor kan dit type hersentumor niet afdoende worden behandeld met chirurgie of bestralingen heeft ook chemotherapie slechts een beperkt effect. De meest voorkomende vorm van het cerebrale glioom is ook de meest agressieve. Met optimale behandeling leeft slechts 25% van de patiënten met dit type hersentumor langer dan twee jaar. Minder agressieve vormen van het glioom zijn eveneens ongeneeslijk, maar de prognose voor wat betreft de levensduur is beter. Onderzoek in VUmc naar deze hersentumor heeft als doel om de kwaliteit van leven te doen toenemen en de levensduur te verlengen. Zo is er onderzoek gedaan naar het effect van tumoren met verschillende kwaadaardigheid op cognitieve functies, epilepsie en de kwaliteit van leven. Verder is onderzocht wat het effect van deze tumoren is op het neuronale netwerk in de hersenen. Heimans verwacht dat de behandeling van patiënten met hersentumoren in de toekomst steeds vaker op maat zal worden toegesneden. Naast de onderzoeksactiviteiten binnen VUmc spreekt Heimans over zijn visie op de rol die academische ziekenhuizen hebben. Hij benadrukt dat wetenschappers de ruimte moeten krijgen om zich op grensverleggend onderzoek te concentreren. Heimans: "Dit is een voorwaarde voor medische afdelingen in een universitair medisch centrum als ze een substantiële bijdrage willen leveren aan de wetenschap". Heimans blijft nog wel betrokken bij VUmc, onder andere als begeleider van promotieonderzoeken.
Creatine, een stof in ons lichaam, voorziet de spieren van energie. Veel sporters gebruiken creatine om hun prestaties te verbeteren. Mensen die creatine niet in hun cellen kunnen opnemen ontwikkelen een verstandelijke beperking die vaak gepaard gaat met autistische kenmerken, hyperactiviteit en/of epilepsie. Dit toont aan dat creatine dus heel belangrijk is in de hersenen. Jiddeke van de Kamp deed onderzoek naar een erfelijk creatinetekort in de hersenen. Zij promoveert 7 maart bij VU medisch centrum. Hersencellen kunnenen creatine zelf aanmaken uit twee aminozuren. Van de Kamp onderzocht een behandeling met deze aminozuren voor patiënten met een creatine-opnamestoornis. Ze keek of dit leidde tot een toename van de hoeveelheid creatine in de hersenen of een verbetering in de verstandelijke ontwikkeling van de patiënten. Dit bleek niet het geval. Van de Kamp ging op zoek naar een verklaring voor waarom de hersencellen niet in staat zijn zelf voldoende creatine aan te maken. Opvallend genoeg bleek dat er bij patiënten met deze aandoening wel veel creatine aanwezig was in de vloeistof rondom de hersenen. Dit wijst erop dat er dus wel creatine wordt aangemaakt, maar dat dit vervolgens wordt uitgescheiden in het hersenvocht en niet wordt heropgenomen door de hersencellen. Volgens Van de Kamp is er aanvullend onderzoek nodig om het creatinetekort in de hersenen bij patiënten met een creatine-opnamestoornis beter te begrijpen. Dit zou dan uiteindelijk moeten leiden tot de ontwikkeling van een effectieve behandeling voor deze patiënten.
Mensen die herhaaldelijk flauwvallen hebben meer afwijkingen in de witte stof in de hersenen. Dat schrijven onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum in Neurology. Flauwvallen komt veel voor: 40 procent van de bevolking valt gedurende het leven minstens eenmaal flauw . Bij de meeste mensen is dit een eenmalige gebeurtenis, maar sommigen vallen tientallen malen flauw. Flauwvallen komt doordat de bloeddruk kortdurend zo sterk daalt dat de hersenen tijdelijk te weinig bloed krijgen. Dit leidt dan tot een kortdurende bewusteloosheid. Tot nu toe werd gedacht dat een korte onderbreking van de hersendoorbloeding geen langetermijngevolgen had voor de hersenen. Onderzoekers van het LUMC en de Stichting Epilepsie Instellingen Nederland (SEIN) gingen in een groot bevolkingsonderzoek met hersenscans na of flauwvallen toch gevolgen had. Bij mensen die minstens vijfmaal waren flauwgevallen vertoonde de witte stof in de hersenen meer afwijkingen dan bij mensen die zelden of nooit waren flauwgevallen. De gevolgen van deze veranderingen in de witte stof zijn nog onduidelijk maar de onderzoekers vermoeden dat de afwijkingen geen wezenlijke gevolgen hebben voor het functioneren van de hersenen. Voorzichtigheidshalve stellen zij in het artikel in Neurology dat het aan te bevelen is om veelvuldig flauwvallen te voorkomen. Hiervoor is deskundig onderzoek en behandeling aangewezen. (Bron: LUMC)
Op 6 juni opende het UMC Utrecht Hersencentrum. In het Hersencentrum zijn vernieuwingskracht, topzorg en het toponderzoek op het gebied van hersenaandoeningen gebundeld. Het Hersencentrum onderscheidt zich door te focussen op vijf aandachtsgebieden binnen alle hersenaandoeningen. Het centrum maakt gebruik van een unieke combinatie van neurologie, psychiatrie, neurowetenschappen, neurochirurgie en revalidatie. “We kunnen zonder bescheidenheid zeggen dat we de beste in Nederland zijn in onze focusgebieden.” De vijf aandachtsgebieden waar het UMC Utrecht Hersencentrum zich op focust zijn beroerte, epilepsie, spierziekten, psychotische stoornissen en ontwikkelingsstoornissen. Prof. dr. René Kahn, voorzitter van het UMC Utrecht Hersencentrum, legt uit waarom die keuze om te focussen nodig en uniek is. “Wij zeggen: vandaag de dag kun je niet meer claimen dat je óveral goed in bent. Dat is niet meer geloofwaardig. Daarom hebben we duidelijke keuzes durven maken. En dáárom kunnen we ook zonder bescheidenheid zeggen dat we de beste in Nederland zijn in onze focusgebieden.” Iedereen is van harte welkom bij het UMC Utrecht Hersencentrum. Kahn: “Als mensen bij ons komen en hun ziekte bevindt zich niet in een van onze aandachtsgebieden, dan verwijzen we ze door naar een ziekenhuis dat daar wel in excelleert. Daar heeft de patiënt alleen maar baat bij. We hebben daarvoor goede samenwerkingsverbanden.” Volgens Kahn loopt het UMC Utrecht Hersencentrum hiermee vooruit op wat in de academische wereld nog veel meer zal gaan gebeuren: taakverdelingen maken. “Wij vinden dat je moet zeggen waar je in excelleert en waar je aandacht minder sterk op is gericht. De maatschappij gaat hier steeds meer om vragen. Dit is ons antwoord.“
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Bretaris Genuair / Eklira Genuair (aclidinium bromide) voor de symptomatische onderhoudsbehandeling van COPD.
- Fycompa (perampanel), een nieuw anti-epilepticum voor additionele behandeling van partiële aanvallen met of zonder generalisatie bij patiënten ouder dan 12 jaar.
- Inlyta (axitinib) voor de behandeling van gevorderd niercelcarcinoom bij volwassenen wanneer eerdere behandelingen niet werkten.
- Jentadueto (linagliptin / metformin) voor de behandeling van type 2 diabetes bij volwassenen wanneer een behandeling met metformine of sulfonylureumderivaten alleen niet voldoende is.
- Kalydeco (ivacaftor) voor de behandeling van cystic fibrosis (taaislijmziekte) bij patiënten ouder dan 6 jaar met een G551D mutatie.
- NovoThirteen (catridecacog) voor de profylactische behandeling van bloedingen in patiënten ouder dan 6 jaar met congenitale factor XIII A-subunit deficiëntie.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Protelos (strontium ranelate) nieuw voor de behandeling van osteoporose bij mannen met een verhoogd risico op botbreuken.
- Votrient (pazopanib) nieuw voor de behandeling van patiënten met specifieke vormen van gevorderd weke delen sarcoom (STS) na eerdere chemotherapie of patiënten die niet geschikt zijn voor chemotherapie.
- Zonegran (zonisamide), nieuw voor de inzet als monotherapie bij de behandeling van partiële epilepsieaanvallen.
Aanpassing contra-indicaties Pradaxa
De CHMP heeft enkele contra-indicaties aangepast in de SPC vanPradaxa (dabigatran etexilaat) om voorschrijvers en patiënten te wijzen op het risico op ernstige bloedingen. Dit betreft in het bijzonder patiënten met een sterk verhoogd risico op bloedingen en gelijktijdige behandeling met andere anticoagulantia. Tevens wordt gewaarschuwd voor andere situaties waarbij het bloedingsrisico verhoogd kan zijn, zoals een gestoorde nierfunctie en het gelijktijdig geven van geneesmiddelen die de plaatjesaggregatie remmen. Bij overdosering kan het geven van bepaalde stollingsfactoren overwogen worden. De CHMP concludeerde op basis van alle beschikbare data dat de baten-risicobalans van Pradaxa positief blijft.
Positieve baten-risicobalans MabThera
De CHMP heeft de beoordeling afgerond van MabThera (rituximab). Deze beoordeling werd in gang gezet na de detectie van de Leptospira licerasiae-bacterie in een van de bioreactors in Vacaville, USA. Al het mogelijk besmette materiaal is direct vernietigd. Nieuwe batches rituximab zijn voor gebruik zorgvuldig getest.
Op basis van de beschikbare data concludeert de CHMP dat er geen risico bestaat voor de patiënt.
Harmonisatieprocedures afgerond
De CHMP heeft de harmonisatie afgerond van de productinformatie van de onderstaande producten. Door nationale registraties was diversiteit ontstaan.
- Flolan (epoprostenol) en generica. Dit geneesmiddel wordt gebruikt om bloedstolling tijdens haemodialyse te voorkomen en om Pulmonale Arteriële Hypertensie (hoge bloeddruk in de longen) te behandelen.
- Tavanic (levofloxacin) en generica, gebruikt bij de behandeling van bepaalde bacteriële infecties.
- Zinnat / Zinacef (cefuroxime) en generica, gebruikt bij de behandeling van bacteriële infecties.
Bij veel hersenziektes en psychische aandoeningen is de communicatie in de hersenen verstoord. Het UMC Groningen start een nieuw onderzoek, om de communicatie in de hersenen te verbeteren. De behandeling maakt gebruik van zeer zwakke magnetische velden. De benodigde apparatuur is ontwikkeld op aanwijzingen van de uitvinder, dr. R. Kortekaas en het onderzoek wordt gecoördineerd door hersenonderzoeker dr. B. Curcic-Blake. Er is veel behoefte aan nieuwe behandelvormen, omdat mensen met bijvoorbeeld epilepsie, chronische pijn of depressie niet altijd goed reageren op medicatie. De magnetische velden beïnvloeden de grote delen van de hersenen. Proefpersonen krijgen een muts met kleine elektromagneten op, maar merken niets van de behandeling.
Patiënten met hartfalen hebben misschien baat bij een apparaatje dat een hersenzenuw prikkelt. Artsen van het UMC Utrecht hebben de zenuw-stimulator al bij twee patiënten geïmplanteerd. Het UMC Utrecht neemt deel aan een internationaal onderzoek om de stimulator te testen. Bij patiënten met hartfalen kan het hart het bloed niet goed rondpompen waardoor patiënten vaak een slechte conditie hebben. Het hart wordt groter en de hartslag is verhoogd. Ze zijn kortademig en snel vermoeid. Bij patiënten met ernstig hartfalen helpen medicijnen uiteindelijk onvoldoende. Het prikkelen van de hersenzenuw die naar het hart loopt (de nervus vagus) is een veelbelovende nieuwe behandeling. Een kleinstroompje op deze zenuw verlaagt de hartslag iets. Dat vermindert het hartfalen en verbetert de conditie. Het prikkelen van de zenuw heeft nog meer gunstige effecten, de oorzaak daarvan is niet helemaal duidelijk. “Als medicijnen niet meer voldoende werken bij patiënten met ernstig hartfalen, hebben we ze meestal niets te bieden. Soms kan een speciale pacemaker nog helpen en heel soms een harttransplantatie, maar voor de meeste patiënten is dit niet weggelegd. Ik hoop en verwacht dat de zenuwstimulator deze patiënten wél kan helpen.” Dat zegt cardioloog dr. Anton Tuinenburg van het UMC Utrecht, hij leidt het onderzoek. “Patiënten die eerst moeilijk traplopen zullen met dit apparaatje niet meteen op de racefiets stappen”, zegt Tuinenburg. “Maar ze kunnen wellicht wel weer naar de supermarkt lopen. Dat is al een enorme verbetering van de kwaliteit van leven. We verwachten bovendien dat hun levensverwachting toeneemt. Maar dat zal onderzoek moeten uitwijzen.” De zenuwstimulator bestaat uit een draadje dat voorzichtig om de zenuw in de hals gewikkeld wordt. Het geeft een klein, onschadelijk stroompje af naar de hersenzenuw. Omdat het stroomverbruik heel laag is, kan het door de huid heen opgeladen worden. In het UMC Utrecht heeft vaatchirurg dr. Gert Jan de Borst de stimulatoren bij de eerste twee patiënten geïmplanteerd. Het UMC Utrecht is een van de twee Nederlandse ziekenhuizen in een internationaal onderzoek (de NECTAR-HF-studie) waarin bijna honderd patiënten met hartfalen het apparaatje krijgen. Over twee jaar moeten de resultaten bekend zijn. Het Amerikaanse bedrijf Boston Scientific ontwikkelde de zenuwstimulator. Dit type apparaat wordt al langer gebruikt bij patiënten met epilepsie. In Nederland kampen meer dan 120.000 mensen met een vorm van hartfalen en er overlijden jaarlijks ruim 6.000 patiënten aan. Veel patiënten met hartfalen dragen een ICD (‘implanteerbare cardioverter-defibrillator’). Dat apparaatje herstelt het hartritme als een mogelijk dodelijke hartritmestoornis ontstaat.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) ’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Imvanex (niet replicerend Ankara Virus), een vaccin voor actieve immunisatie tegen pokken bij volwassenen.
- Lojuxta (lomitapide), bedoeld als middel voor de behandeling van patiënten met homozygote familiale hypercholestrolemie in aanvulling op dieet en andere lipide verlagende middelen met of zonder lipidapherese. Dit betreft een weesgeneesmiddel, welke onder uitzonderlijke omstandigheden toegelaten.
- Lonquex (lipegfilgrastim), bedoeld voor de verkorting van de duur van neutropenie en het verminderen van het risico op febriele neutropenie bij patiënten die behandeld worden met cytotoxische chemotherapeutica tegen kanker met uitzondering van chronische myeloide leukemie en myelodysplastische syndromen.
- Pomalidomide Celgene (pomalidomide), in combinatie met dexamethason bedoeld voor de behandeling van volwassen patiënten met terugkerende niet op andere behandeling reagerende multipel myeloom (ziekte van Kahler), die tenminste twee andere behandelregimes hebben gehad (inclusief lenalidomide en bortezomib) en die progressie hebben op de laatste behandeling. Voor dit geneesmiddel geldt een vergelijkbaar zwangerschapspreventieprogramma als bij lenalidomide.
- Somatropin Biopartners (somatropin), voor de behandeling van groeiachterstand door een tekort aan een groeihormoon bij kinderen vanaf 2 jaar en adolescenten en vervangingstherapie bij volwassenen die zelf te weinig groeihormoon aanmaken. Dit middel hoeft maar één keer per week gegeven te worden.
- Voncento (Human coagulation factor VIII, human Von Willebrand factor), voor de behandeling van bloedingen en de preventie en behandeling van bloedingen na chirurgische ingrepen bij patiënten met de ziekte Von Willebrand wanneer behandeling met desmopressine onvoldoende werkt of is gecontra-indiceerd. Voor de preventie en behandeling van bloedingen bij patiënten met hemofilie A.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Glivec (imatinib), mag nu ook gebruikt worden als onderdeel van chemotherapie bij kinderen voor de behandeling van Philadelphia chromosoom-positieve chronische lymfatische leukemie. De firma zal wel met behulp van een patiëntenregister aanvullende gegevens moeten verzamelen op het gebied van de effectiviteit en bijwerkingen.
- Lucentis (ranibizumab), gaat om uitbreiding van de indicatie met gezichtsverlies ten gevolge van littekenvorming onder het netvlies (choroidale neovascularizatie (CNV)) secondair aan pathologische myopathie.
- Prevenar 13 (pneumococcal polysaccharide conjugaat vaccin), mag nu ook gebruik worden voor actieve immunisatie ter preventie van invasieve ziekten veroorzaakt door Streptococcus pneumoniae bij volwassenen van 18 jaar en ouder. Dit product was al goedgekeurd voor gebruik bij kinderen en volwassenen vanaf 50 jaar.
- Tysabri (natalizumab), voor de behandeling van relapse-remitting Multiple Sclerose (MS) bij patiënten van 18 jaar ouder met een hoge ziekteactiviteit ook na behandeling met glatiramer acetaat. De uitbreiding van de indicatie naar de behandeling van minder actieve vormen van MS is door de firma teruggetrokken.
Restricties van indicatie
- Trobalt (retigabine), vanwege ernstige bijwerkingen bij langdurig gebruik (verkleuring van de huid, nagels, lippen en oogweefsel, inclusief het netvlies) wordt het gebruik van retigabine beperkt tot laatste redmiddel voor patiënten bij wie andere geneesmiddelen tegen epilepsie niet werken of hier onvoldoende op reageren. Artsen en apothekers zullen middels een brief (DHPC) worden geïnformeerd.
Terugtrekkingen
- Lysodren (mitotane), er was een aanvraag ingediend voor de behandeling van niet-functionele bijnierschorscarcinoom. De ingeleverde data zijn volgens de CHMP onvoldoende om deze indicatie-uitbreiding toe te kennen. Wel hebben de data nieuwe inzichten gegeven over de werking en bijwerkingen, waardoor de productinformatie wel zal worden aangepast.
- Belviq (lorcaserin hydrochloride), was bedoeld voor de behandeling van obesitas. Deze aanvraag is door de firma ingetrokken omdat zij aangaf de gevraagde extra data niet op tijd te kunnen aanleveren. De CHMP was van mening dat er sprake was van een negatieve baten/risico balans bij dit middel.
Birgit Honrath beschrijft in haar proefschrift de activatie van calcium-geactiveerde kaliumkanalen als therapeutisch aangrijpingspunt om neuronale cellen te beschermen in neuropathologische omstandigheden, zoals bij de ziekte van Alzheimer of Parkinson. Neurodegeneratieve ziektes, zoals de ziekte van Alzheimer of Parkinson, worden gekarakteriseerd door een verlies van neuronen in verschillende hersengebieden. De bestaande medicatie bestrijdt alleen symptomen, maar niet de onderliggende pathologie van de ziekte. Calcium-geactiveerde kaliumkanalen met lage geleidbaarheid (KCa-kanalen) reguleren neuronale exciteerbaarheid, een belangrijke bijdragende factor bij neurodegeneratie. Honrath verkende nieuwe behandelingsstrategieën voor neurodegeneratieve ziektes door KCa-kanalen te onderzoeken en ook de daarbij betrokken signaaltransductieroute van calcium. Zo vond zij dat farmacologische activatie van KCa-kanalen neuronale cellen beschermden tegen celdood geïnduceerd door oxidatieve stress en mitochondriale dysfunctie doordat KCa -kanaal activatie mitochondriale respiratie en mitochondriale calcium opname reguleert. Mitochondriale calciumopname is belangrijk voor het functioneren van mitochondria en de cel. Mitochondriale calciumniveaus zijn vooral afhankelijk van de calciumoverdracht vanuit het endoplasmatisch reticulum (ER). Zo toonde Honrath aan dat het blokkeren van deze calciumoverdracht oxidatieve celdood voorkwam. Aan de andere kant leidde het bevorderen van interacties tussen het ER en mitochondria juist tot verhoogde mitochondriale calciumopname, verslechterde mitochondriale respiratie en versnelde celdood. Tijdens deze verhoogde ER-mitochondria connectiviteit bood KCa-kanaal activatie alsnog bescherming tegen oxidatieve stress geïnduceerd door de neurotransmitter glutamaat, maar niet door het anti-kanker middel auranofin. Dit impliceert dat KCa-kanaal activatie niet alleen neuroprotectief werkt. Bovendien vond Honrath dat KCa-kanalen bijdragen aan de ontwikkeling van epilepsie, een neurologische ziekte gekenmerkt door neuronale hyperactiviteit. Niet-coderende microRNA’s zijn hier bepalend voor de regulatie van de KCa-kanalen. Kortom, in deze thesis wordt KCa-kanaal activatie beschreven als therapeutisch aangrijpingspunt om neuronale cellen te beschermen in neuropathologische omstandigheden. Het onderzoek werd gefinancierd door de German Research Foundation.
bron: RUG