Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Verminderde eetlust, misselijkheid
- Braken
- Diarree
- Buikpijn, buikkrampen
Hoe werkt het?
Vaak heet het dat we buikgriep hebben als we deze Symptomen ervaren. Maar wat wij in de wandeling buikgriep noemen is dikwijls een maagdarminfectie. Zo'n infectie wordt dikwijls veroorzaakt door een bacterie, virus of parasiet. Deze ziekteverwekkers tasten de darmwand aan. Het vocht dat in de darmen wordt uitgescheiden om het voedsel te verteren wordt onvoldoende weer terug in het lichaam opgenomen. En dat leidt tot klachten als braken, diarree en buikkramp. Het lichaam verliest daardoor vocht en zout en droogt uit. Uitdroging is levensbedreigend. Het gevaar voor uitdroging is het grootst bij baby"s (omdat zij relatief weinig vocht in hun lichaam hebben) en bij bejaarden (omdat zij zich niet gauw dorstig voelen en dus onvoldoende drinken).Hoe ontstaat het?
Bekende boosdoener is de E.coli bacterie. Deze veroorzaakt onder andere reizigersdiarree, een probleem dat we soms in het buitenland ervaren. De Salmonella bacterie is heel bekend omdat hij nogal eens in kippenvlees en eieren wordt aangetroffen. Virussen zijn bijvoorbeeld veroorzakers van diarree epidemieën bij kinderen. Een andere categorie veroorzakers van buikklachten zijn parasieten. Parasieten veroorzaken meer chronische vormen van diarree. Deze chronische diarree leidt op den duur tot vermagering.Hoe ga ik er zelf mee om?
Normaal gesproken gaat een maagdarminfectie vanzelf weer over. Hoe lang dat duurt hangt af van de soort en aard van de veroorzaker en van uw weerstand. In de meeste gevallen zijn de verschijnselen binnen één tot twee weken wel verdwenen. Het gevaar van een buikgriep schuilt in de uitdroging. Uitdroging ontstaat wanneer u minder vocht binnenkrijgt dan u verliest. U merkt dat u dorstig wordt en minder gaat plassen. De urine wordt geconcentreerder en dus donkerder. Bij kleine kinderen bemerkt u dat ze een droge mond krijgen en dorstig worden. Het is dan ook zaak dat u regelmatig drinkt maar wel in kleine beetjes. Grote hoeveelheden vocht ineens drinken zal er vaak toe leiden dat u weer moet braken. Ook als u braakt na het drinken moet u er toch mee doorgaan. Bij de apotheek zijn zakjes met ORS (Oral Rehydration Solution) verkrijgbaar. Dit is een mengsel van suiker en zout. U dient dit mengsel in de aangegeven hoeveelheid water op te lossen en daarna geleidelijk, maar consequent op te drinken. Baby"s kunt u het beste met een lepeltje vocht toedienen; dat gaat heel geleidelijk en niet te snel. Bij drogist en apotheek zijn antidiarreemiddelen verkrijgbaar. Zij leggen de darmen stil waardoor de diarree minder frequent wordt, maar genezen niet. Bij kinderen onder de acht jaar mag u deze middelen nooit gebruiken.Hoe gaat de arts er mee om?
Diarree kan niet worden genezen met medicijnen. Antibiotica hebben geen invloed op het herstel. Medische hulp kan wel nodig zijn om uitdroging te voorkomen of te bestrijden. Soms is de uitdroging al te ver voortgeschreden. U merkt dat aan het optreden van sufheid. Bij kinderen ziet u dat de ogen wat dieper gaan liggen; het kind kan ook slechter gaan drinken. Tenslotte lijkt de huid minder elastisch te worden: als u een huidplooi van de buikhuid beetpakt ziet u dat deze niet onmiddellijk verstrijkt als u hem loslaat, maar slechts geleidelijk. Als één of meer van deze verschijnselen zich voordoen is er sprake van ernstige uitdroging. U dient dan meteen een arts te raadplegen. Vaak zal opname dan nodig zijn. In het ziekenhuis wordt extra vocht toegediend, via een infuus of bij kinderen vaak met een neussonde (een slangetje via de neus naar de maag, waardoor geleidelijk een ORS oplossing wordt toegediend). Ook als er geen sprake is van uitdroging dient u contact op te nemen met uw arts als de klachten langer aanhouden dan twee weken en als er bloed bij de diarree zit. Bij kleine kinderen mag u niet zolang wachten, bij baby"s kunt u beter na één dag al overleggen met uw arts.Wetenschappelijk nieuws
Ontlasting van gezonde donoren is een medicijn tegen bepaalde vormen van chronische diarree, zo blijkt uit een studie die in het AMC is uitgevoerd onder leiding van maag-, darm-, leverarts Josbert Keller. Bij patiënten met een heftige, terugkerende darminfectie met de bacterie Clostridium difficile vergeleek Keller drie behandelingen: fecesdonatie (het inbrengen van darmbacteriën uit poep van gezonde vrijwilligers), een antibioticakuur en een antibioticum in combinatie met een darmspoeling met een laxerende stof. Toediening van gezonde poep werkt verreweg het beste, blijkt uit een artikel dat vandaag verschijnt in het wetenschappelijke tijdschrift The New England Journal of Medicine. In de zomer van 2005 werd Nederland getroffen door een epidemie van infecties met de darmbacterie Clostridium difficile. Noorse onderzoekers op bezoek in het AMC suggereerden fecesdonatie als mogelijke oplossing. Een kleine groep patiënten kreeg de experimentele therapie en herstelde goed. Fecesdonatie tegen chronische diarree was al eerder met succes toegepast maar nooit vergeleken met andere behandelingen. Dat is nu wel gebeurd. Keller en collega-onderzoekers onderzochten 43 patiënten met een hardnekkige infectie met Clostridium difficile die werden behandeld met fecesdonatie, een kuur met een antibioticum of het antibioticum in combinatie met een darmspoeling. Vrijwel alle patiënten (94 procent) uit de fecesgroep waren na één of twee behandelingen van hun chronische diarree verlost, in de andere twee groepen was dat percentage respectievelijk 31 procent en 23 procent. Ook werd, in samenwerking met onderzoekers van Wageningen University, aangetoond dat donorfeces bij deze patiënten leidt tot herstel van een gezonde darmflora. De bacterie Clostridium difficile veroorzaakt darminfecties. Doorgaans houdt het immuunsysteem de ziekteverwekker onder controle, daarbij geholpen door lichaamseigen bacteriën in onze darmen. Maar als de eigen darmflora sterk verstoord is door bijvoorbeeld antibioticagebruik krijgt Clostridium difficile meer kans (antibiotica doden niet alleen ziekteverwekkers maar ook gezonde bacteriën in de darm). Het gevolg: heftige en moeilijk te behandelen diarree. De gebruikelijke remedie - een antibioticakuur - kan onderdeel van het probleem worden. De behandeling zorgt immers voor verdere verstoring van de darmflora, waardoor de clostridiumbacterie weer op kan duiken, waarvoor dan weer antibiotica nodig is, etcetera. Bij sommige patiënten wordt de diarree dan chronisch. Bij fecesdonatie wordt gebruikt gemaakt van ontlasting van gezonde vrijwilligers. Patiënten krijgen de (verdunde) ontlasting toegediend via een sonde in de twaalfvingerige darm. In het AMC wordt ook onderzoek gedaan naar andere mogelijke toepassingen van fecesdonatie, namelijk bij obese patiënten met beginnende insulineresistentie en mensen met inflammatoire darmziekten als Crohn of colitis ulcerosa. De studie is uitgevoerd in samenwerking met Wageningen University, de Universiteit van Helsinki, de European Society for Clinical Microbiology and Infectious Diseases, het Hagaziekenhuis in Den Haag en het LUMC. Het onderzoek werd ten dele betaald uit de Spinozapremie van prof.dr. Willem de Vos (Wageningen University) en mede gefinancierd door ZonMw in het kader van het programma DoelmatigheidsOnderzoek.
Kinderen op kinderdagverblijven hebben vaker diarree of buikgriep en vaak zijn de verschijnselen ook ernstiger. Dat blijkt uit onderzoek door het RIVM en NIVEL. De helft van de Nederlandse kinderen onder de vier jaar gaat naar een kinderdagverblijf. Veel mensen denken dat kinderen hier eerder een ziekte oplopen. Kinderen die naar kinderdagverblijven gaan hebben inderdaad 40 procent meer kans op diarree of buikgriep. Vooral kinderen onder de twee jaar lopen risico hier op. Ook is er meer kans op complicaties. Gebrekkige hygiëne is niet direct de hoofdoorzaak. Bij kinderdagverblijven waar de ouders hun kind als het ziek is thuis moeten houden en kinderdagverblijven waar leidsters minder wisselen tussen groepen, komt minder diarree voor.
Wetenschappers experimenteren met het inbrengen van ‘goede’ bacteriën van gezonde mensen als remedie tegen ernstige diarree die wordt veroorzaakt door de bacterie C.diff. C.diff. komt voor in de darmen en is bij een gezond evenwicht onschadelijk, dankzij de invloed van andere bacteriën. Door antibioticagebruik kan dat veranderen. In ziekenhuizen en centra voor ouderenzorg is dit een steeds groter probleem. Hoewel antibioticagebruik de oorzaak is van deze diarree, wordt voor de bestrijding van de bacterie vaak weer antibiotica ingezet. Inbrengen van goede bacteriën van iemand anders blijkt een goede remedie. Uit onderzoek dat in de New England Journal of Medicine is gepubliceerd, blijkt dat 94 procent van de patiënten genas.
Volgens een onderzoek, gepubliceerd in Huisarts en Wetenschap (2008;51(4):174-9) is het werkingsmechanisme van probiotica grotendeels onbekend en is er onvoldoende onderzoek gedaan naar de werking. Het effect van probiotica bij infectieuze diarree is het best onderzocht en laat een gunstig, maar bescheiden effect zien op de duur van de diarree in jonge, verwezen, westerse kinderen met een matig ernstige gastro-enteritis.
Ontlasting van gezonde donoren is een geschikt medicijn tegen bepaalde vormen van chronische diarree. Dat blijkt uit een studie door het AMC, onder leiding van maag-, darm-, leverarts J. Keller. Bij patiënten met een heftige, terugkerende darminfectie met de bacterie Clostridium difficile vergeleek Keller drie behandelingen: fecesdonatie, waarbij darmbacteriën uit poep van gezonde vrijwilligers bij een patiënt worden ingebracht, een antibioticakuur en een antibioticum in combinatie met een darmspoeling met een laxerende stof. Toediening van gezonde poep werkt verreweg het beste. De resultaten van het onderzoek zij ook verschenen in The New England Journal of Medicine.
Auto-immuun enteropathie (AIE) is een zeldzame oorzaak voor chronische diarree op de kinderleeftijd. Kinderarts in opleiding N. Moes van het RUG deed onderzoek naar het ontstaan van AIE en de diagnostiek en behandeling van AIE. Kenmerkend zijn de aanwezigheid van antistoffen gericht tegen lichaamseigen cellen en verwoesting van de darmwand. Naast het darmlijden kunnen bij AIE ook andere uitingen van auto-immuniteit bestaan, zoals diabetes mellitus, schildklierziekte of bloedarmoede. Het is een zeer ernstige ziekte waaraan patiënten vaak op jonge leeftijd overlijden. De regulerende T-cel (Treg)-functie speelt een zeer belangrijke rol, naast andere factoren. De ziekte komt in een aantal varianten voor, wat diagnose en behandeling bemoeilijkt, zegt Moes.
De bacterie Clostridium difficile komt overal in Europa frequent voor in ziekenhuizen, zo blijkt uit onderzoek onder leiding van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het Centrum voor Infectieziektebestrijding (CIb) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en milieu (RIVM) onder honderden Europese ziekenhuispatiënten. De resultaten staan vandaag in The Lancet. De darmbacterie Clostridium difficile zorgt wereldwijd regelmatig voor infecties onder ziekenhuispatiënten. Infectie leidt tot diarree en in het uiterste geval tot een ernstige dikkedarmontsteking, waaraan verzwakte patiënten soms overlijden. Vanaf 2003 traden er in de VS, Groot-Brittannië en sinds 2005 in Nederland meerdere grote uitbraken van deze ziekte in ziekenhuizen op. De uitbraken werden veroorzaakt door één zogenaamde "hypervirulente" stam, type 027. Er werd gevreesd dat deze stam in korte tijd heel Europa zou veroveren. Onderzoekers brengen nu in The Lancet in kaart hoe vaak de infectie in verschillende Europese ziekenhuizen voorkomt, hoe ernstig deze verloopt en welke stammen ervoor verantwoordelijk zijn. In 97 ziekenhuizen in 29 landen werd vastgesteld hoeveel de infectie voorkwam. Er werd gedetailleerde informatie afgenomen van 519 van de patiënten die besmet bleken en fecesmateriaal afgenomen van ongeveer 400 van deze patiënten. De meeste patiënten die een infectie met C. difficile doormaakten, hadden een hoge leeftijd, een onderliggende ziekte en werden met antibiotica behandeld. Er werd een grote variatie aangetroffen van de incidentie van de ziekte en de verschillende typen C. difficile die in de ziekenhuizen circuleerden. Na drie maanden was 22 procent van de besmette mensen overleden. De sterfte van 40 procent hiervan was ten minste ten dele toe te schrijven aan de darmbacterie. Het hypervirulente type 027 werd minder aangetroffen dan verwacht: bij 5 procent van de patiënten. Ook andere stammen bleken samen te gaan met een ernstig beloop. Eén stam, type 078, bleek veel meer voor te komen dan in 2005. Deze stam vertoont overeenkomsten met type 027, maar veroorzaakt diarree bij jongere patiënten. Recent is dit type ook als een belangrijke verwekker van diarree bij dieren gevonden. C. difficile kan gifstoffen (toxinen) maken die diarree veroorzaken. Van de bacterie worden meer dan 300 verschillende typen onderscheiden die in de darm aanwezig kunnen zijn zonder symptomen van ziekte. Problemen ontstaan vaak na gebruik van antibiotica waardoor C. difficile kan uitgroeien en toxinen produceert die diarree veroorzaken. De ziekteverwekker kan in en buiten het lichaam lang overleven in een zogenaamde niet actieve sporevorm, die de bacterie ongevoelig maakt voor vele antibiotica en schoonmaakmiddelen. Vanuit de sporevorm kan de bacterie opnieuw groeien als de omstandigheden verbeteren.
VUmc-onderzoekers hebben op de veiling van Serious Request 2013 een scheetanalyse aangeboden. Met behulp van een elektronische neus (eNose) meten zij het geurprofiel van het lichaamsgas. De ludieke actie sluit naadloos aan bij het thema van Serious Request, ernstige diarree bij kinderen. Op termijn hopen de VUmc-ers de eNose te kunnen gebruiken om in onder meer India uitbraken van cholera te helpen opsporen en voorkomen. MDL-artsen (maag-, darm- en leverziekten) Nanne de Boer en Tim de Meij van VU medisch centrum presenteerden eerder dit jaar hoopgevende resultaten van de eNose. Dat apparaat zal op termijn darmkanker, en de voorstadia ervan, kunnen herkennen door aan poep te "ruiken". Daardoor kunnen mensen mogelijk eerder behandeld worden, met een grotere kans op overleving. De Boer en De Meij gaan de eNose nu inzetten voor Serious Request, de jaarlijkse inzamelactie van radiostation 3FM en het Rode Kruis. Die is dit jaar gewijd aan het terugdringen van kindersterfte door diarree. Op de veiling van Serious Request 2013 kunnen mensen bieden op een zogeheten flatogram, een analyse van hun scheet door de eNose. 'Een scheet zelf opvangen is technisch heel moeilijk en daarom gaan we de geur direct afkomstig van ontlasting opvangen en analyseren', zegt De Boer. Ieder individu heeft zijn eigen geurprofiel, waarvan de onderzoekers een grafiek maken die de koper van het flatogram mee naar huis krijgt. De eNose sluit dus perfect aan bij het thema van Serious Request. De VUmc-onderzoekers willen met het apparaat in 2014 een studie doen in India onder cholerapatiënten. 'We gaan daar testen of de eNose uit de geur van ontlasting de stoffen kan onderscheiden die vrijkomen bij cholera en die ernstige diarree veroorzaken', zegt De Meij. 'Als dat lukt, is de eNose in de toekomst mogelijk in te zetten om uitbraken van cholera te helpen voorkomen. De apparaatjes komen dan bijvoorbeeld bij waterputten of open riolen te staan, waar ze alarm slaan zodra ze cholera ruiken.'
Eind december sprak Ed Kuijper zijn oratie ‘Sporen zoeken en kaartlezen’ uit. Hij is sinds januari 2013 hoogleraar Experimentele Bacteriologie in het LUMC. “We hopen dat ons onderzoek ook andere behandelingsmethoden oplevert dan de wat onsmakelijke fecestransplantatie.” Nieuwe LUMC-hoogleraar Ed KuijperMedisch microbioloog Ed Kuijper signaleert een trend binnen zijn vakgebied. “Vroeger probeerden we bacteriën uit patiëntenmateriaal te kweken om ze een naam te kunnen geven en de gevoeligheid voor antibiotica te bepalen. Toen bleek dat een aantal bacteriën niet goed groeiden in het lab of met biochemische testen niet te identificeren waren, zijn we moleculaire technieken gaan gebruiken.” Maar de tendens gaat nu weer de andere kant op: bacteriën toch proberen te kweken om ze met een nieuwe techniek, analyse van eiwitpatronen, te karakteriseren. Kuijper: “Door het bepalen van eiwitpatronen kun je bacteriën snel en correct herkennen. In het LUMC gebruiken we deze techniek al sinds 2009. Een voorwaarde is wel dat de bacterie in het laboratorium kan worden gekweekt. Dat is nu nog niet voor alle soorten het geval.” Het totale aantal soorten bacteriën dat mensen bij zich dragen wordt inmiddels geschat op meer dan 1500. “Al deze bacteriën op de huid, in de luchtwegen en in het maag-darmkanaal bij elkaar noemen we het microbioom.” Een tweede trend die Kuijper signaleert is dat in het wetenschappelijk onderzoek niet meer alleen de bacterie zelf bestudeerd wordt, maar ook de samenhang met zijn omgeving. “Bacteriën gaan een interactie aan met hun gastheer en met andere bacteriën. Groepen van bacteriën in het maag-darmkanaal interacteren bijvoorbeeld met het hormoonsysteem, het immuunsysteem en het centrale zenuwstelsel. Een van de uitdagingen van het wetenschappelijk onderzoek van de komende jaren is uitzoeken hoe deze interacties te beïnvloeden zijn en hoe verstoorde interacties tot ziekte leiden. Hieruit kunnen nieuwe therapievormen voortkomen, bijvoorbeeld tegen inflammatoire darmziekten als de ziekte van Crohn en colitis ulserosa, en auto-immuunziekten”, aldus Kuijper. Kuijper heeft veel ervaring opgedaan met Clostridium difficile. Deze bacterie komt bij 2 tot 3 procent van de mensen als gewone bewoner in de darmen voor. Hij vormt sporen waarop antibiotica geen vat krijgen. “Tijdens of na een antibioticakuur kan C. difficile zich in de darm gaan vermenigvuldigen en gifstoffen produceren die diarree veroorzaken. “In 2013 heeft het Amerikaanse Centre for Disease Control deze darmbacterie het hoogst op de lijst met te bestrijden antibiotica-ongevoelige micro-organismen gezet.” Besmetting met C. difficile kan lijden tot steeds terugkerende diarree. Deze ziekte is moeilijk te behandelen, omdat de verhoudingen van de verschillende bacteriesoorten in de darmflora ernstig verstoord is. De beste therapie tegen diarree door C. difficile is een zogenaamde fecestransplantatie Hierbij worden de darmen schoongespoeld en krijgt de patiënt poep van een donor ingebracht die de bacterieverhoudingen kan herstellen. “Op dit moment worden fecestransplantaties in Nederland alleen in het AMC uitgevoerd. Maar de vraag neemt toe, omdat ze ook bij andere ziekten kunnen worden toegepast. Kuijper: “Er zijn nu plannen om fecestransplantaties ook op andere plaatsen, zoals in het LUMC, uit te gaan voeren. Het grootste probleem is om geschikte donoren te vinden, dat wil zeggen donoren die alle screeningstesten goed doorstaan.” Een ander heet hangijzer binnen de microbiologie is de toenemende resistentie van micro-organismen, vooral van bacteriën. In de Nederlandse ziekenhuizen valt het mee, volgens Kuijper. “Artsen zijn terughoudend met het voorschrijven van antibiotica, daarom bestaat er weinig kans op het ontwikkelen van resistentie. De dreiging komt van buiten de ziekenhuizen, bijvoorbeeld van mensen die resistente bacteriën meenemen uit het buitenland of via besmet voedsel binnenkrijgen.” “In het laboratorium concentreren we ons op het zo snel mogelijk herkennen van resistentie, zodat we nieuwe antibiotica alleen gebruiken als het echt nodig is. Dat voorkomt dat ook daar resistentie tegen ontstaat en er helemaal geen middel meer is dat je kunt gebruiken”, aldus de medisch microbioloog. Kuijper en collega’s ontwikkelen daarom ook snelle testen die de eigenschappen en functies van antibiotia-afbrekende eiwitten kunnen ontdekken. Hiermee kan binnen enkele uren het testresultaat bekend zijn. “In het lab werkt het en we zijn nu de stap naar patiënten aan het voorbereiden.” Het onderzoek van het LUMC is verdeeld in zeven profileringsgebieden. Het onderzoek van prof. Ed Kuijper valt binnen Immunity, Infection and Tolerance. Prof. Ed Kuijper studeerde Geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij promoveerde daar in 1989 op onderzoek naar een darmbacterie. Sinds 2000 is hij werkzaam in het LUMC als onderzoeker bij Medische Microbiologie.
Sanne-Meike Belderok: ‘Traveling hosts and pathogens. Epidemiology of travel-related infections’. Het geven van uitleg en adviezen over ziekten en risico’s aan reizigers naar subtropische gebieden, blijft van belang. Belderok constateert onder meer dat het reizigersadvies voor malaria goed is. Wel blijkt dat het wereldwijd reizen bijdraagt aan de verspreiding van het griepvirus en dat bij reizigersdiarree het voorschrijven van antibiotica geen zin heeft. Het onderzoek is gedaan om te kijken of de richtlijnen voor reizigersadvisering uniform zijn en of het mogelijk is bepaalde reisgerelateerde gezondheidsrisico’s terug te dringen doordat de reiziger zich beter houdt aan de adviezen. Hiervoor is meer op wetenschappelijke basis gestoelde informatie nodig met betrekking tot de risico’s op reis. Belderok heeft onderzoek gedaan bij zowel reizigers die korte (‘kortverblijvers’) als lange reizen (‘langverblijvers’) maakten naar (sub)tropische landen. Ze keek naar reizigersdiarree, influenza, malaria en seksueel gedrag. Ook heeft ze gekeken of een gecombineerd vaccin tegen hepatitis A en B bescherming biedt bij hiv-geïnfecteerde kinderen en bij kinderen die afweer-onderdrukkende medicijnen gebruikten. De onderzochte reizigers hielden een dagboek bij van hun reis. Zonodig werd bloed voor en na de reis afgenomen. Behalve het voorkomen van ziektes keek Belderok naar het seksueel gedrag op reis. Een groep van 552 langverblijvers nam aan het onderzoek deel. Ongeveer eenderde deel gaf toe los seksueel contact te hebben gehad, de helft daarvan onbeschermd. Ze adviseert om bij deze reizigers het belang van veilige seks beter te benadrukken.
Proefschrift: mw. A.M. Hooijkaas, Preclinical optimization of melanoma treatment Melanoom is de meest agressieve vorm van huidkanker en ontstaat uit de pigment producerende cellen in de huid. De blootstelling van de huid aan de zon is een van de meest belangrijke oorzaken van melanoom, omdat de UV-straling in het licht leidt tot DNA schade. Melanoom komt wereldwijd steeds vaker voor en voor patiënten met uitzaaiingen waren er tot voor kort niet veel behandelingsmogelijkheden. Recentelijk zijn er echter twee middelen officieel goedgekeurd voor de behandeling van melanoom. Het eerste middel heet vemurafenib en is een zogeheten ‘gerichte’ therapie. Dit middel kan een foutief eiwit (genaamd BRAFV600E), wat alleen in de tumorcellen aanwezig is, remmen in zijn activiteit. Dit BRAFV600E eiwit zorgt er samen met andere foutieve eiwitten voor dat de tumorcellen blijven delen en niet sterven. Daarom is het belangrijk de werking van dit eiwit te verstoren. Het tweede middel heet ipilimumab en dit middel kan reacties van het immuunsysteem die gericht zijn tegen de tumor in hun werking versterken. Deze immuuntherapie zorgt ervoor dat T-cellen (onderdeel van het immuunsysteem) die tegen de tumor werken beter gaan functioneren door de functieremmende factor CTLA-4 op deze T-cellen te blokkeren. Op het moment worden meer en meer gerichte therapieën (zoals vemurafenib) en immuuntherapieën (zoals ipilimumab) ontwikkeld voor de behandeling van melanoom. Beide soorten behandelingen hebben hun eigen voor- en nadelen zoals besproken in hoofdstuk 2. Bij gerichte therapieën zie je vaak dat na start van de behandeling bij bijna alle patiënten de tumor eerst krimpt in grootte, maar dat deze na verloop van tijd (ongeveer na een half jaar) weer begint te groeien. De tumorcellen die ongevoelig zijn voor de behandeling krijgen dan de overhand. Bij immuuntherapieën is het vaak andersom: weinig patiënten reageren op de behandeling, maar zij die reageren blijven heel lang tumorvrij of stabiel. Aangezien de behandelingen vaak intensief zijn voor de patiënt en duur zijn, is het belangrijk factoren te vinden waarmee onderscheid gemaakt kan worden tussen patiënten die wel wat aan de behandeling hebben en zij waarbij dit niet zo is (en die dus niet behandeld zouden moeten worden). Deze factoren, die een behandelingsrespons kunnen voorspellen, worden ook wel biomarkers genoemd. Op het moment zijn er nog maar weinig biomarkers bekend voor de verschillende gerichte therapieën en immuuntherapieën. Met het oog op de soms hevige bijwerkingen en de hoge kosten van deze behandelingen, is het van belang dat er meer onderzoek wordt gedaan naar de identificatie van biomarkers. Een ander probleem van zowel gerichte therapieën als immuuntherapieën is dat deze behandelingen vaak toxisch kunnen werken waardoor soms de veiligheid van de patiënt in het geding kan komen. Bij gerichte therapieën wordt vaak een eiwit geremd dat belangrijk is voor de overleving of deling van de tumorcel. Hierdoor kunnen de tumorcellen afgeremd of zelfs gedood worden. In veel gevallen is dit eiwit ook belangrijk voor het functioneren van normale cellen. Als gevolg hiervan worden vaak ook normale cellen in het lichaam met de gerichte therapie geremd. Afhankelijk van het eiwit dat geremd wordt kan dit leiden tot verschillende klachten zoals uitslag, hoofdpijn en diarree. Deze bijwerkingen zijn vaak zo ernstig van aard dat de dosering van de behandeling verlaagd moet worden. Helaas heeft het middel in deze lagere dosering vaak ook minder effect op de tumor. Immuuntherapieën hebben vaak de ontwikkeling van auto-immuunziekten als bijwerking. Dit betekent dat het afweersysteem van de patiënt zich niet alleen tegen de tumor gaat richten, maar ook tegen normale cellen in het lichaam. De patiënt kan daardoor bijvoorbeeld colitis (afweerreactie tegen de eigen darmen resulterend in hevige diarree) of vitiligo (afweerreactie tegen de pigment producerende cellen resulterend in een witte huid) ontwikkelen. Deze autoimmuun bijwerkingen zijn gelukkig goed te behandelen zonder dat de antitumor werking van het medicijn wordt verminderd. Bij een heel specifieke vorm van immuuntherapie, namelijk T-cel reeptor (TCR) gentherapie, kan een speciaal soort bijwerking optreden. De T-cel receptor bevindt zich op het oppervlak van een T-cel en is verantwoordelijk voor het herkennen van ‘foute’ cellen zoals onder andere tumorcellen. De genetische informatie voor deze T-cel receptor kan geïsoleerd worden uit T-cellen die de tumor kunnen herkennen. Vervolgens kunnen deze genen ingebracht worden in andere T-cellen van een patiënt. Het gevolg hiervan is dat deze T-cellen opeens allemaal de tumor kunnen herkennen omdat ze allemaal (naast hun eigen T-cel receptor die ze al hadden) dezelfde extra antitumor T-cel receptor op hun oppervlakte hebben. Om te zorgen dat TCR gentherapie veilig is moet hetgeen de T-cel receptor herkent het liefst alleen op tumorcellen voorkomen. Op deze manier zullen normale cellen in het lichaam met rust gelaten worden door de T-cellen. Zij worden immers niet herkend door deze T-cellen met een nieuwe T-cel receptor. Wanneer normale cellen toch herkend kunnen worden door de T-cellen spreekt men van on-target toxiciteit en ontwikkelt er een autoimmuun reactie. Bij TCR gentherapie kan er echter ook sprake zijn van de ontwikkeling van zogenaamde off-target toxiciteit als bijwerking. In dit geval vormen delen van de nieuwe T-cel receptor samen met delen van de oude T-cel receptor (die er al was voordat de genen werden ingebracht) een unieke nieuwe T-cel receptor. Deze nieuwe extra T-cel receptor kan vaak normale cellen in het lichaam herkennen. Deze normale cellen worden dan aangevallen door de T-cellen en dit zou tot hevige toxiciteit kunnen leiden. Om de patiënten veilig te kunnen behandelen met gerichte therapieën of immuuntherapieën is het van belang de bijwerkingen en het mechanisme daarachter goed in kaart te brengen om vervolgens op zoek te kunnen gaan naar oplossingen. Om de behandeling van melanoom verder te verbeteren kan men verschillende behandelingen met elkaar combineren. Door de grote hoeveelheid van gerichte therapieën en immuuntherapieën die momenteel in ontwikkeling zijn zal het moeilijk zijn om alle mogelijke therapiecombinaties uit te proberen in patiënten tijdens zogenaamde klinische studies. Het is echter wel mogelijk om zulke combinatiebehandelingen uit te proberen in muizen. Het is daarbij belangrijk dat het gebruikte muismodel tumoren kan ontwikkelen die lijken op een melanoom bij mensen. De tumoren moeten bijvoorbeeld dezelfde soort genetische veranderingen hebben zoals gezien bij menselijke melanomen en de muis moet beschikken over een goed immuunsysteem. In deze muismodellen kunnen vervolgens zowel gerichte therapieën als immuuntherapieën uitgetest worden. Vervolgens kan bepaald worden welke combinatiebehandelingen veelbelovend zijn en kan er gekeken worden waarom juist deze combinaties goed lijken te werken. Overzicht van de verschillende onderwerpen in dit proefschrift Dit proefschrift beschrijft voor zowel gerichte therapieën als immuuntherapieën zaken die van belang zijn voor de identificatie van biomarkers, de toxiciteit en de veiligheid van de behandelingen en de potentiële effectiviteit van combinatiebehandelingen. De resultaten van de beschreven studies kunnen bijdragen aan de verbetering van de behandeling van melanoompatiënten in de toekomst. Naast het zoeken naar biomarkers die voorspellen of een patiënt baat zal hebben bij een zekere therapie, wordt er ook vaak gekeken of bepaalde factoren kunnen voorspellen wat de overlevingskans van een patiënt zal zijn. In hoofdstuk 3 hebben wij gekeken of de aanwezigheid van het eiwit PD-L1 op tumorcellen een dergelijke voorspellende waarde heeft. PD-L1 op de tumorcellen kan inwerken op T-cellen en op die manier hun activiteit remmen. Zo proberen de tumorcellen te vermijden dat ze herkend en vervolgens vernietigd worden door de T-cellen. Wanneer tumorcellen PD-L1 op hun oppervlakte hebben proberen ze dus het immuunsysteem te ontwijken, wat vaak betekent dat er T-cellen aanwezig zijn die de tumor herkennen. Ons onderzoek heeft laten zien dat patiënten met PD-L1 op de tumorcellen een betere overlevingskans lijken te hebben dan zij die geen PD-L1 op hun tumor hebben. Dit effect was echter niet significant. Later onderzoek heeft wel bevestigd dat de aanwezigheid van PD-L1 op de tumorcellen daadwerkelijk kan voorspellen of de patiënt een betere overlevingskans heeft. In hoofdstuk 3 hebben wij ook nog laten zien dat de aanwezigheid van biomarkers zoals PD-L1 verschilt per tumor. De eerste (primaire) tumor van een patiënt kan negatief zijn voor aanwezigheid van de biomarker, terwijl de uitzaaiingen van deze patiënt misschien wel positief zijn. Ook kan het uitmaken of er ingevroren tumormateriaal geanalyseerd wordt of materiaal dat geconserveerd is met behulp van formaline. Onze bevindingen laten zien dat door dit soort verstorende factoren er voor sommige patiënten gedacht wordt dat een biomarker afwezig is terwijl de patiënt eigenlijk positief is voor de biomarker. Wij concluderen daarom dat het voor biomarker onderzoek belangrijk is om per patiënt meerdere tumoren te analyseren en goed te bepalen of het soort tumormateriaal (bevroren of chemisch geconserveerd) geschikt is om te kijken naar aanwezigheid van deze biomarker. Het onderzoek naar biomarkers die voorspellen of een patiënt baat zal hebben bij gerichte therapie staat momenteel nog in de kinderschoenen. Wij verwachten dat het bepalen van de genetische veranderingen in de tumor van iedere patiënt zal helpen bij het identificeren van biomarkers die voorspellen of de tumor ongevoelig gaat worden voor de behandeling. Er is echter nog veel onderzoek nodig voordat het zover is. Zoals eerder besproken hebben veel van de immuuntherapieën de ontwikkeling van auto-immuunziekten als bijwerking. Wanneer TCR gentherapie gericht is op iets dat ook op de oppervlakte van normale cellen voorkomt, kan er zogeheten on-target toxiciteit optreden. Normale cellen in het lichaam worden dan herkend door de T-cellen en vervolgens vernietigd. Om dit te voorkomen is het belangrijk om voor ontwikkeling van de behandeling zeker te weten dat de T-cellen met de nieuwe T-cel receptor alleen de tumorcellen herkennen en geen normale cellen. In hoofdstuk 4 hebben wij een dergelijke veiligheidsanalyse uitgevoerd. Wij wilden TCR gentherapie ontwikkelen gericht op het eiwit Nodal, dat vaak op de oppervlakte van melanoomcellen te vinden is. Tijdens onze studie ontdekten wij dat dit eiwit ook voorkomt op de oppervlakte van cellen in de nier. Dit zou betekenen dat TCR gentherapie gericht op Nodal zou kunnen leiden tot destructie van nierweefsel. De T-cellen met de nieuwe T-cel receptor die Nodal kan herkennen zouden dan namelijk niet alleen de tumorcellen aanvallen, maar ook de niercellen. Op basis van deze resultaten hebben wij besloten dat TCR gentherapie zich niet zou moeten richten op het eiwit Nodal. Het is namelijk belangrijk dat hetgeen waar de TCR gentherapie zich op richt niet aanwezig is op normale cellen in het lichaam. Voor Nodal was het aanvankelijk niet bekend dat dit eiwit ook voorkwam op normale cellen in het lichaam. Behalve on-target toxiciteit kan TCR gentherapie ook leiden tot de besproken off-target toxiciteit. In hoofdstuk 5 laten wij zien dat deze off-target toxiciteit inderdaad kan voorkomen en dat dit fatale gevolgen kan hebben. In deze studie tonen wij aan dat delen van de nieuwe T-cel receptor samen met delen van de oude T-cel receptor (voor de gentherapie had de T-cel immers zelf ook al een T-cel receptor) een geheel nieuwe T-cel receptor kan vormen. De T-cellen met deze zogenaamde ‘mixed dimer’ T-cel receptor bleken normale cellen in bijvoorbeeld het beenmerg van een muis te kunnen herkennen. Als gevolg hiervan werden deze cellen vernietigd met fatale gevolgen. In dit hoofdstuk worden ook verschillende strategieën besproken waarmee de vorming van deze ‘mixed dimer’ T-cel receptoren voorkomen kan worden. Gerichte therapieën leiden regelmatig tot bijwerkingen omdat deze behandelingen vaak belangrijke eiwitten remmen die behalve voor de tumor ook voor normale cellen van belang zijn. Remmers van het eiwit MEK kunnen het delen en overleven van tumorcellen tegengaan. Aangezien het eiwit MEK ook van belang is voor de normale cellen in de huid, leidt een behandeling met deze gerichte therapie vaak tot ernstige huidtoxiciteit. In hoofdstuk 6 laten wij zien dat MEK-remmer behandeling van muizen met melanoom leidt tot een stop in de tumorgroei, maar ook tot de huidtoxiciteit. Het verlagen van de dosering van de behandeling leidt tot een vermindering van de huidtoxiciteit, maar het antitumor effect van de behandeling wordt dan ook minder. Wanneer de MEK-remmer behandeling wordt gecombineerd met vemurafenib behandeling, zien we dat deze huidtoxiciteit veel minder vaak en in veel minder ernstige mate voorkomt. De vemurafenib behandeling lijkt dus te beschermen tegen de huidtoxiciteit die vaak ontwikkelt wanneer MEK-remmers worden gebruikt. De resultaten van deze studie laten zien dat wanneer deze twee middelen samen worden gebruikt, de MEK-remmer in hogere doseringen kan worden gegeven dan normaal gebruikelijk. Dit leidt hoogstwaarschijnlijk tot een beter antitumor effect van de behandeling. Om te bepalen welke combinaties van gerichte therapieën en immuuntherapieën veelbelovend zijn voor de behandeling van melanoom zijn goede muismodellen nodig. De melanomen die groeien in deze muizen moeten op menselijke melanomen lijken wat betreft de genetische veranderingen in de tumorcellen. Bovendien moet het muismodel over een functionerend immuunsysteem beschikken. In hoofdstuk 7 beschrijven wij de ontwikkeling van een dergelijk muismodel, namelijk de Tyr::CreERT2;PTENF-/-;BRAFF-V600E/+ muis. Muizen van deze soort kunnen melanomen ontwikkelen (op een door ons gekozen moment en lokatie) die lijken op het menselijke spoelcelvormige melanoom. In deze tumoren zijn twee belangrijke genetische veranderingen aanwezig die ook vaak bij menselijke melanomen worden gezien, namelijk de aanwezigheid van het BRAFV600E eiwit en het verlies van het PTEN eiwit. In deze muizen kan het effect van combinatiebehandelingen worden bestudeerd. De combinatie van het op BRAFV600E gerichte medicijn vemurafenib en het T-cel stimulerende medicijn ipilimumab is veelbesproken aangezien dit twee behandelingen zijn die officieel zijn goedgekeurd. Deze combinatiebehandeling kan worden uitgetest op het zojuist beschreven melanoom muismodel. In hoofdstuk 8 hebben wij dit gedaan en hierbij zagen wij dat er geen behandelingssynergie was. Wanneer muizen behandeld werden met vemurafenib zagen wij dat er minder immuuncellen in de tumor aanwezig waren dan bij onbehandelde muizen. Dit bleef het geval, zelfs als wij de immuuntherapie ipilimumab toevoegden aan de behandeling. De combinatie van deze twee behandelingen lieten dan ook geen extra remmend effect op tumorgroei zien. Het onderzoek dat wordt beschreven in dit proefschrift kan bijdragen aan de verbetering van de behandeling van melanoom vanwege de volgende redenen. Ten eerste laten wij zien dat bij biomarker onderzoek het van groot belang is meerdere tumoren in overweging te nemen en goed te bepalen of het soort tumormateriaal geschikt is voor het onderzoek. Ten tweede tonen wij aan dat het belangrijk is om een uitgebreide veiligheidsanalyse uit te voeren wanneer men TCR gentherapie ontwikkelt om uit te sluiten dat hetgeen waar de therapie zich tegen richt ook voorkomt op normale cellen. Ten derde hebben wij bewezen dat na TCR gentherapie T-cellen ‘mixed dimer’ T-cel receptoren kunnen hebben en vervolgens normale cellen in het lichaam kunnen aanvallen. Wij laten in onze studie zien dat er strategieën bestaan die deze vorm van toxiciteit kunnen tegengaan. Ten vierde demonstreren wij dat huidtoxiciteit als gevolg van behandeling met MEK-remmers kan worden tegengegaan door tegelijk een behandeling met vemurafenib toe te dienen. Dit betekent dat MEK-remmers in hogere (en waarschijnlijk effectievere) doseringen gegeven kunnen worden dan op het moment gebruikelijk is. Ten vijfde is het nu mogelijk het effect van vele verschillende combinatiebehandelingen te bestuderen door het ontwikkelen van een nieuw melanoom muismodel. Op deze manier kan weloverwogen worden besloten welke therapiecombinaties daadwerkelijk uitgeprobeerd moeten worden in patiënten. Tot slot hebben wij laten zien dat de combinatie van vemurafenib en ipilimumab behandeling mogelijk niet tot synergie zal leiden bij patiënten met het BRAFV600E eiwit en het verlies van het PTEN eiwit in hun melanoom. Verder preklinisch onderzoek zoals dat beschreven in dit proefschrift zal leiden tot verdere verbeteringen van de behandeling van melanoom.
Als de ziekenhuisbacterie Clostridium difficile de kop opsteekt gaan alle alarmbellen rinkelen. Een infectie kan immers bij verzwakte mensen ernstige diarree veroorzaken. Patiënten met deze besmettelijke ziekteverwekker moeten daarom worden geïsoleerd en artsen en verpleegkundigen moeten aanvullende hygiënemaatregelen treffen. Het snel herkennen van de bacterie is dan ook essentieel. De tweejarige beagle Cliff wordt in VU medisch centrum getraind om deze taak op zich te nemen. Hij blijkt uitstekend in staat om de Clostridiumbacterie te herkennen. De inzet van een speurhond voor dit doel is uniek. Nooit eerder is dit in de wereld geprobeerd. Het idee om een hond te trainen is afkomstig van Yvo Smulders, hoogleraar interne geneeskunde. "Tijdens een grote visite vroegen we ons af of een patiënt Clostridium had en een verpleegkundige merkte op dat het wel zo rook." Als mensen het al kunnen ruiken, dan moeten honden dat veel beter en vooral eerder kunnen, bedacht hij. De afgelopen maanden hebben internist Marije Bomers en Hotsche Luik, trainer, gedragswetenschapper en geurdetectieonderzoeker, hard getraind met Cliff. Inmiddels is Cliff al een paar keer bij de zorgeenheid interne geneeskunde op bezoek geweest. "We gaan alle kamers af en het is de bedoeling dat Cliff rustig bij het bed gaat zitten van patiënten die besmet zijn", aldus Bomers. De resultaten zijn opvallend. Tot nu toe heeft Cliff in ieder geval negentig procent van de zieke patiënten opgespoord, twee keer gaf hij aan dat hij de bacterie rook, terwijl de laboratoriumtest negatief was. "Maar wie weet heeft de hond gelijk, want de laboratoriumtest is niet honderd procent betrouwbaar", legt Bomers uit. Het is de verwachting dat hij binnen een paar maanden een volleerde Clostridium-speurder zal zijn. De bedoeling is dat Cliff in de toekomst oproepbaar zal zijn. Ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere instellingen waar Clostridium een bedreiging vormt, kunnen hem inschakelen bij een uitbraak van diarree. Besmette patiënten kunnen dan zo snel mogelijk worden geïsoleerd, zodat verdere verspreiding wordt voorkomen. "Cliff werkt sneller dan een laboratorium", aldus Bomers. "De laboratoriumtest duurt niet zolang, maar in de praktijk ben je vaak een dag verder voor je de uitslag hebt. En is de uitslag dubieus, dan gaat er nog een dag of drie voor de kweek overheen, voor je weet of iemand besmet is. Cliff signaleert de bacterie in één snuffel."
Als de ziekenhuisbacterie Clostridium difficile de kop opsteekt gaan alle alarmbellen rinkelen. Een infectie kan immers bij verzwakte mensen ernstige diarree veroorzaken. Patiënten met deze besmettelijke ziekteverwekker moeten daarom worden geïsoleerd en artsen en verpleegkundigen moeten aanvullende hygiënemaatregelen treffen. Het snel herkennen van de bacterie is dan ook essentieel. De tweejarige beagle Cliff wordt in VU medisch centrum getraind om deze taak op zich te nemen. Hij blijkt uitstekend in staat om de Clostridiumbacterie te herkennen. De inzet van een speurhond voor dit doel is uniek. Nooit eerder is dit in de wereld geprobeerd. Het idee om een hond te trainen is afkomstig van Yvo Smulders, hoogleraar interne geneeskunde. "Tijdens een grote visite vroegen we ons af of een patiënt Clostridium had en een verpleegkundige merkte op dat het wel zo rook." Als mensen het al kunnen ruiken, dan moeten honden dat veel beter en vooral eerder kunnen, bedacht hij. De afgelopen maanden hebben internist Marije Bomers en Hotsche Luik, trainer, gedragswetenschapper en geurdetectieonderzoeker, hard getraind met Cliff. Inmiddels is Cliff al een paar keer bij de zorgeenheid interne geneeskunde op bezoek geweest. "We gaan alle kamers af en het is de bedoeling dat Cliff rustig bij het bed gaat zitten van patiënten die besmet zijn", aldus Bomers. De resultaten zijn opvallend. Tot nu toe heeft Cliff in ieder geval negentig procent van de zieke patiënten opgespoord, twee keer gaf hij aan dat hij de bacterie rook, terwijl de laboratoriumtest negatief was. "Maar wie weet heeft de hond gelijk, want de laboratoriumtest is niet honderd procent betrouwbaar", legt Bomers uit. Het is de verwachting dat hij binnen een paar maanden een volleerde Clostridium-speurder zal zijn. De bedoeling is dat Cliff in de toekomst oproepbaar zal zijn. Ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere instellingen waar Clostridium een bedreiging vormt, kunnen hem inschakelen bij een uitbraak van diarree. Besmette patiënten kunnen dan zo snel mogelijk worden geïsoleerd, zodat verdere verspreiding wordt voorkomen. "Cliff werkt sneller dan een laboratorium", aldus Bomers. "De laboratoriumtest duurt niet zolang, maar in de praktijk ben je vaak een dag verder voor je de uitslag hebt. En is de uitslag dubieus, dan gaat er nog een dag of drie voor de kweek overheen, voor je weet of iemand besmet is. Cliff signaleert de bacterie in één snuffel."
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) heeft de verkrijgbaarheid van loperamide opnieuw beoordeeld. Dit middel tegen diarree mag zonder recept bij de drogist en supermarkt verkocht blijven worden. De discussie kwam mede vanwege wereldwijde meldingen van misbruik (hoge doses) en verkeerd gebruik van het medicijn, met ernstige hartklachten als gevolg. Op basis van de meldingen lijkt tot op heden in Nederland geen sprake te zijn van misbruik van loperamide. Daarom heeft het College besloten om de huidige afleverstatus van vrije verkoop niet te wijzigen. Wel benadrukt het CBG dat patiënten de aanwijzingen in de bijsluiter goed moeten blijven volgen. Verder ziet het CBG op basis van de meldingen bij Bijwerkingencentrum Lareb geen bijzonderheden rond het gebruik van loperamide. Wel signaleert zij op patiëntenfora dat mensen vragen stellen over langdurig gebruik van loperamide. Aangezien het middel voor kortdurend gebruik is goedgekeurd, is de verpakkingsgrootte 10 jaar geleden beperkt tot maximaal 10 tabletten in een sterkte van 2 microgram. Mensen bij wie diarreeklachten niet na 14 dagen verdwijnen of zelfs erger worden, moeten contact opnemen met hun arts. In maart 2017 adviseerde het Europees geneesmiddelenbewakingscomité PRAC dat bedrijven een waarschuwing moeten opnemen voor overdosering in hun productinformatie en bijsluiters.
Bron: CBG
Sharman Raijndrajith: Defecation disorders in children, epidemiology and risk factors. Problemen met de ontlasting (constipatie en diarree) komen veel voor bij kinderen. Hoewel de oorzaak van constipatie niet bekend is, blijkt er volgens Raijndrajith een relatie met een aantal sociaal-culturele factoren. Hij concludeert dat op basis van onderzoek bij kinderen in Sri Lanka. Over de omvang van dit probleem waren in Sri Lanka geen cijfers bekend. Uit onderzoek van de promovendus blijkt dat ruim15 procent van de kinderen moeilijk kan poepen en bijna 2,5 procent last van diarree heeft. Constipatie wordt minder ernstig bij het ouder worden en gaat samen met vlekken in het ondergoed, buikpijn en bloed bij de stoelgang. Er is een relatie met stress, veroorzaakt door de burgeroorlog die het land dertig jaar in zijn greep had. Kinderen met ontlastingsproblemen hebben een minder goede gezondheid, maar slechts drie procent van de kinderen met deze problemen komt bij de dokter. De promovendus heeft ook gekeken naar de behandeling van deze problemen, zoals het gebruik van laxeertabletten.
Dr. Wiep Klaas Smits bestudeert hoe de bacterie Clostridium difficile zich vermenigvuldigt. Er zijn aanwijzingen dat deze veroorzaker van hardnekkige infecties dat heel anders doet dan andere bacteriën. Smits’ onderzoek kan als basis dienen voor het ontwikkelen van nieuwe, doelgerichte antibiotica. Hij ontvangt hiervoor van NWO een prestigieuze Vidi-subsidie van 800.000 euro. Het aantal uitbraken van de diarreeveroorzaker Clostridium difficile neemt wereldwijd toe. Dat komt mede doordat ongeveer tien jaar geleden een subtype ontstond dat resistent is tegen een veelgebruikt antibioticum, vertelt dr. Wiep Klaas Smits, onderzoeker op de afdeling Medische Microbiologie van het LUMC. Clostridium difficile, ook wel C-diff genoemd, is een relatief onschuldige bacterie. Bij ongeveer 10 procent van de volwassenen leeft de bacterie in de darm, zonder voor problemen te zorgen. Maar met name bij verzwakte mensen en mensen die antibiotica gebruiken kan C-diff zich ongebreideld gaan delen. De toxines (giftige stoffen) die C-diff van nature aanmaakt, leiden vervolgens tot aanhoudende diarree. Meestal is een antibioticakuur afdoende bij een infectie met C-diff, maar de klachten komen bij sommige mensen weer terug. “Dat komt door de sporevorming”, legt Smits uit. In het stadium van spore is de bacterie inactief en kan langdurig ongunstige omstandigheden overleven. “Deze sporen blijven in de darm na een antibioticakuur achter en kunnen weer gaan uitgroeien”, aldus Smits. Patiënten met terugkerende infecties met C-diff krijgen nu vaak een zogenaamde fecestransplantatie. Hun eigen darmflora wordt dan vervangen door de darmflora van een gezond persoon. Een effectieve behandelmethode, maar wel een waartegen vooralsnog weerstand bestaat en die moeilijk te standaardiseren is. Nieuwe antibiotica zijn zeer welkom en de manier waarop C-diff zich vermenigvuldigt zou daarvoor wel eens aanknopingspunten kunnen bieden, denkt Smits. “Tot nu toe zijn vooral E.coli en bacteriën van het geslacht Bacillus onderzocht. Maar er zijn aanwijzingen dat het delingsapparaat van Clostridium-bacteriën heel andere moleculen gebruikt. Zo weten we uit DNA-onderzoek dat genen die essentieel zijn voor het kopiëren van erfelijk materiaal in E.coli en Bacillus bij C-diff helemaal niet voorkomen.” Smits gaat uitzoeken op welke punten de kopieermachine van C-diff verschilt van die van andere bacteriën. Uiteindelijk zouden hiermee antibiotica ontwikkeld kunnen worden die specifiek aangrijpen op dit proces in C-diff. “Dan kun je toe naar personalized medicine bij infecties. Je doodt alleen de bacterie die je kwijt wilt en niet allerlei andere, nuttige darmbacteriën, zoals de meeste antibiotica nu wel doen. Op die manier krijg je een veel effectievere behandeling met minder bijwerkingen.” Wiep Klaas Smits (1979) studeerde biologie in Groningen. Hij promoveerde daar in 2007 cum laude op onderzoek naar bacteriële celdifferentiatie. Sinds 2010 is hij onderzoeker op de afdeling Medische Microbiologie van het LUMC. Hij ontving eerder onder meer een Rubicon- en een Veni-subsidie.
De EHEC-epidemie in Europa wordt veroorzaakt door een nieuwe giftige en zeer besmettelijke bacterie. Dat blijkt uit onderzoek door het Peking Instituut voor Genonderzoek, meldt persbureau Reuters. Het gaat om een geheel nieuwe stam van de E.coli-bacterie. Deze lijkt op een variant die eerder voorkwam in Afrika, waar hij ernstige diarree veroorzaakte. Hij blijkt bovendien resistent voor veel antibiotica. De bacterie leeft vermoedelijk op rauwe groenten en kan darmbloedingen, diarree, braken, misselijkheid, koorts, buikkrampen en nierklachten veroorzaken. Amerikaanse onderzoekers menen dat de uitbraak in Europa verkeerd wordt aangepakt. Behandeling met antibiotica zou de ziekteverschijnselen zelfs nog kunnen verergeren.
In sommige landen eet al vijf procent van de bevolking ‘vrijwillig’ glutenvrij, en dit percentage groeit razendsnel. Een hype? Bestaat er zoiets als ‘glutengevoeligheid’ als aparte aandoening? MDL-arts Gerd Bouma schreef hierover met professor Chris Mulder en arts-onderzoekster Petula Nijeboer een artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Ongeveer 1 op de 200 Nederlanders heeft coeliakie. Bij deze mensen raakt de dunne darm ontstoken wanneer deze in aanraking komt met gluten. Dit zijn eiwitten die voorkomen in de meeste graansoorten. Hierdoor kunnen ernstige verschijnselen ontstaan, zoals diarree en een verstoorde opname van voedingsstoffen. Een leven lang een strikt glutenvrij dieet is dan noodzakelijk. Maar er zijn tegenwoordig steeds meer mensen die geen coeliakie hebben, maar wel zeggen klachten te krijgen van voeding die gluten bevat. Is hier sprake van een nieuwe epidemie? En hoe wetenschappelijk onderbouwd is het? "Een lastig probleem", zegt Bouma. "Vanaf de jaren '80 zijn we steeds meer gaan begrijpen van coeliakie en zijn er nieuwe testen ontwikkeld om deze ziekte aan te tonen. De ziekte komt veel vaker voor dan we dachten. Niet iedere coeliakiepatiënt heeft de klassieke symptomen. Soms hebben mensen een opgeblazen gevoel, diarree of juist verstopping. Maar deze verschijnselen komen ook voor bij mensen met het prikkelbaredarmsyndroom. Hoewel onschuldig, kan dit syndroom veel ongemak veroorzaken. Helaas hebben we hier geen goede behandeling voor. Logisch dat mensen het dan gaan zoeken in diëten. Veel mensen zonder coeliakie die een glutenvrij dieet probeerden, bleken minder klachten te krijgen en vertelden dit op talloze internetfora. Dit leverde enkele recente studies op. Hieruit bleek dat gluteninname bij een klein deel inderdaad invloed heeft op de klachten. Er lijkt dus een vorm van glutengevoeligheid te bestaan die los staat van coeliakie." "Ik geloof", vervolgt de MDL-arts , "dat er mensen zijn die last kunnen hebben van glutenbevattende voedingsmiddelen zonder dat ze een aangetoonde coeliakie hebben. Maar ik denk ook dat veel mensen nu meegaan in de hype en een glutenvrij dieet volgen, terwijl dat voor hen geen gezondheidswinst oplevert. Probleem is dat we een losstaande glutengevoeligheid nog niet goed kunnen testen. Daarvoor is vervolgonderzoek nodig. Wij hebben in VUmc veel expertise op het gebied van coeliakie en proberen wetenschappelijk het kaf van het koren te scheiden."
Als de ziekenhuisbacterie Clostridium difficile de kop opsteekt gaan alle alarmbellen rinkelen. Een infectie kan immers bij verzwakte mensen ernstige diarree veroorzaken. Patiënten met deze besmettelijke ziekteverwekker moeten daarom worden geïsoleerd en artsen en verpleegkundigen moeten aanvullende hygiënemaatregelen treffen. Het snel herkennen van de bacterie is dan ook essentieel. De tweejarige beagle Cliff wordt in VU medisch centrum getraind om deze taak op zich te nemen. Hij blijkt uitstekend in staat om de Clostridiumbacterie te herkennen. De inzet van een speurhond voor dit doel is uniek. Nooit eerder is dit in de wereld geprobeerd. Het idee om een hond te trainen is afkomstig van Yvo Smulders, hoogleraar interne geneeskunde. "Tijdens een grote visite vroegen we ons af of een patiënt Clostridium had en een verpleegkundige merkte op dat het wel zo rook." Als mensen het al kunnen ruiken, dan moeten honden dat veel beter en vooral eerder kunnen, bedacht hij. De afgelopen maanden hebben internist Marije Bomers en Hotsche Luik, trainer, gedragswetenschapper en geurdetectieonderzoeker, hard getraind met Cliff. Inmiddels is Cliff al een paar keer bij de zorgeenheid interne geneeskunde op bezoek geweest. "We gaan alle kamers af en het is de bedoeling dat Cliff rustig bij het bed gaat zitten van patiënten die besmet zijn", aldus Bomers. De resultaten zijn opvallend. Tot nu toe heeft Cliff in ieder geval negentig procent van de zieke patiënten opgespoord, twee keer gaf hij aan dat hij de bacterie rook, terwijl de laboratoriumtest negatief was. "Maar wie weet heeft de hond gelijk, want de laboratoriumtest is niet honderd procent betrouwbaar", legt Bomers uit. Het is de verwachting dat hij binnen een paar maanden een volleerde Clostridium-speurder zal zijn. De bedoeling is dat Cliff in de toekomst oproepbaar zal zijn. Ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere instellingen waar Clostridium een bedreiging vormt, kunnen hem inschakelen bij een uitbraak van diarree. Besmette patiënten kunnen dan zo snel mogelijk worden geïsoleerd, zodat verdere verspreiding wordt voorkomen. "Cliff werkt sneller dan een laboratorium", aldus Bomers. "De laboratoriumtest duurt niet zolang, maar in de praktijk ben je vaak een dag verder voor je de uitslag hebt. En is de uitslag dubieus, dan gaat er nog een dag of drie voor de kweek overheen, voor je weet of iemand besmet is. Cliff signaleert de bacterie in één snuffel."
Als de ziekenhuisbacterie Clostridium difficile de kop opsteekt gaan alle alarmbellen rinkelen. Een infectie kan immers bij verzwakte mensen ernstige diarree veroorzaken. Patiënten met deze besmettelijke ziekteverwekker moeten daarom worden geïsoleerd en artsen en verpleegkundigen moeten aanvullende hygiënemaatregelen treffen. Het snel herkennen van de bacterie is dan ook essentieel. De tweejarige beagle Cliff wordt in VU medisch centrum getraind om deze taak op zich te nemen. Hij blijkt uitstekend in staat om de Clostridiumbacterie te herkennen. De inzet van een speurhond voor dit doel is uniek. Nooit eerder is dit in de wereld geprobeerd. Het idee om een hond te trainen is afkomstig van Yvo Smulders, hoogleraar interne geneeskunde. "Tijdens een grote visite vroegen we ons af of een patiënt Clostridium had en een verpleegkundige merkte op dat het wel zo rook." Als mensen het al kunnen ruiken, dan moeten honden dat veel beter en vooral eerder kunnen, bedacht hij. De afgelopen maanden hebben internist Marije Bomers en Hotsche Luik, trainer, gedragswetenschapper en geurdetectieonderzoeker, hard getraind met Cliff. Inmiddels is Cliff al een paar keer bij de zorgeenheid interne geneeskunde op bezoek geweest. "We gaan alle kamers af en het is de bedoeling dat Cliff rustig bij het bed gaat zitten van patiënten die besmet zijn", aldus Bomers. De resultaten zijn opvallend. Tot nu toe heeft Cliff in ieder geval negentig procent van de zieke patiënten opgespoord, twee keer gaf hij aan dat hij de bacterie rook, terwijl de laboratoriumtest negatief was. "Maar wie weet heeft de hond gelijk, want de laboratoriumtest is niet honderd procent betrouwbaar", legt Bomers uit. Het is de verwachting dat hij binnen een paar maanden een volleerde Clostridium-speurder zal zijn. De bedoeling is dat Cliff in de toekomst oproepbaar zal zijn. Ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere instellingen waar Clostridium een bedreiging vormt, kunnen hem inschakelen bij een uitbraak van diarree. Besmette patiënten kunnen dan zo snel mogelijk worden geïsoleerd, zodat verdere verspreiding wordt voorkomen. "Cliff werkt sneller dan een laboratorium", aldus Bomers. "De laboratoriumtest duurt niet zolang, maar in de praktijk ben je vaak een dag verder voor je de uitslag hebt. En is de uitslag dubieus, dan gaat er nog een dag of drie voor de kweek overheen, voor je weet of iemand besmet is. Cliff signaleert de bacterie in één snuffel."
De uitbraak van mazelen in 2013 was de meest in het oog springende infectieziekte van dat jaar. Dit blijkt uit de Staat van Infectieziekten in Nederland 2013, die inzicht geeft in ontwikkelingen van infectieziekten bij de Nederlandse bevolking. Daarnaast worden de ontwikkelingen in het buitenland beschreven die voor Nederland relevant zijn. Met deze jaarlijkse uitgave informeert het RIVM beleidsmakers van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Elk jaar komt in de Staat van Infectieziekten een thema aan bod; dit jaar is dat de hoeveelheid jaren in goede gezondheid die verloren gaan (ziektelast) door infectieziekten. Sommige infectieziekten, zoals maag-darminfecties, komen erg vaak voor maar veroorzaken over het algemeen geen ernstige klachten. Andere daarentegen, bijvoorbeeld tetanus, komen slechts zelden voor maar veroorzaken relatief veel sterfgevallen. Een gezondheidsmaat die deze aspecten van ziekten combineert is de Disability Adjusted Life Year (DALY). Voor 32 infectieziekten is de ziektelast in Nederland tussen 2007 en 2011 geschat. De gemiddelde jaarlijkse ziektelast voor de totale Nederlandse bevolking was het hoogst voor ernstige pneumokokkenziekte (9444 DALY’s per jaar) en griep (8670 DALY’s per jaar), die respectievelijk 16 en 15 procent van de totale ziektelast van alle 32 infectieziekten vertegenwoordigen. Na polio en difterie (0 gevallen in de onderzochte periode), werd de laagste ziektelast geschat voor rodehond op 0,14 DALY’s per jaar. De ziektelast voor deze ziekten is zo laag dankzij het Rijksvaccinatieprogramma. De ziektelast per individu varieerde van 0,2 DALY’s per honderd infecties voor giardiasis (diarree die wordt veroorzaakt door een parasiet), tot 5081 en 3581 DALY’s per honderd infecties voor respectievelijk hondsdolheid en een variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob. Voor alle ziektelaststudies geldt dat de resultaten afhankelijk zijn van de modelparameters en aannames, en van de beschikbaarheid van accurate gegevens over de mate waarin de ziekten voorkomen. Toch kunnen deze schattingen informatief zijn voor beleidsmakers binnen de gezondheidszorg om prioriteiten te kunnen aanbrengen in preventieve en andere maatregelen.
Het heeft geen zin om baby’s tussen de 4 en 6 maanden al gluten te geven. Ook het geven van borstvoeding beschermt baby’s niet tegen coeliakie (glutenziekte). Het idee was dat borstvoeding en het vroeg aanbieden van gluten de kans zou verlagen dat kinderen coeliakie ontwikkelen. Een groot Europees onderzoek onder leiding van het LUMC laat echter zien dat deze aanpak niet werkt. De resultaten zijn op 1 oktober gepubliceerd in the New England Journal of Medicine. Op grond van eerder onderzoek werd gedacht dat het geven van kleine hoeveelheden gluten op jonge leeftijd coeliakie kan voorkomen, vooral wanneer dit gebeurt gedurende de periode van borstvoeding. Het afweersysteem zou zo wennen aan gluten en hier later niet op reageren met een schadelijke afweerreactie. Dit was echter tot nu toe nooit goed onderzocht. Aan het onderzoek deden bijna 950 kinderen uit 8 landen mee die door erfelijke belasting een verhoogde kans op coeliakie hebben. De helft van de kinderen kreeg op de leeftijd van 4 tot 6 maanden dagelijks 100 milligram gluten in de voeding. Op 3-jarige leeftijd had 5,9 procent van deze kinderen de diagnose coeliakie. De andere helft kreeg gedurende die periode een placebo (nepmiddel), en kreeg voor het eerst gluten op de leeftijd van 6 maanden. In deze groep had 4,5 procent coeliakie. “Geen significant verschil”, zegt Europese coördinator en onderzoeksleider dr. Luisa Mearin, kinderarts-maag-darm-leverziekten in het LUMC. Borstvoeding blijkt ook geen bescherming te bieden tegen coeliakie. Tot nu toe hebben (kinder)artsen over de hele wereld ouders geadviseerd om gluten in kleine hoeveelheden aan hun kinderen te geven tussen de leeftijd van 4 tot 6 maanden gedurende de periode van borstvoeding. Op dit moment staat dit ook in de richtlijnen. “De resultaten van het onderzoek veranderen hoe wij denken over coeliakie. Natuurlijk is borstvoeding de beste voeding voor baby’s, maar op grond van ons onderzoek weten wij nu dat er geen invloed is op het risico op coeliakie. Daar kunnen we ouders nu duidelijkheid over bieden”, aldus Mearin. Uit de studie komen ook andere interessante bevindingen naar voren. Het was al bekend dat coeliakie twee keer zo vaak bij vrouwen voorkomt. Maar verrassend is dat die man-vrouw-ratio al op 3-jarige leeftijd zichtbaar is. “Hoe dat komt weten we niet. Een hormonaal effect verwachten we op deze leeftijd nog niet”, aldus Sabine Vriezinga, eerste auteur van het artikel 'Randomized Feeding Intervention in Infants at High-Risk for Celiac Disease'. Interessant is ook dat de onderzoeksresultaten erop wijzen dat meisjes juist eerder coeliakie ontwikkelen wanneer zij op jonge leeftijd gluten krijgen. Vriezinga: “In de hele groep onderzochte kinderen zagen we geen effect van het vroeger geven van gluten. Maar als je alleen naar meisjes kijkt, dan lijken zij eerder en vaker coeliakie te krijgen als ze op de leeftijd van 4 maanden gluten hebben gekregen. Al is de groep meisjes te klein om dat met zekerheid te kunnen zeggen.” De onderzoekers gaan het bloed van de deelnemende kinderen, en ook darmweefsel van kinderen met coeliakie, nu verder bestuderen. Ze hopen te ontdekken wat er precies gebeurt met het afweersysteem waardoor de ziekte ontstaat, want daarover is nog veel onbekend. Ongeveer 1 procent van de bevolking heeft coeliakie. De behandeling van coeliakie bestaat uit een levenslang glutenvrij dieet. Gluten is een eiwit dat voorkomt in tarwe en andere granen. Bepaalde genvarianten verhogen de kans op coeliakie, maar niet iedereen die deze genen heeft krijgt ook de ziekte. Coeliakie ontstaat vaak al jong, maar kan zich ook op latere leeftijd openbaren. Mogelijke symptomen van coeliakie zijn diarree, een opgezette buik, bloedarmoede en bij kinderen vertraagde groei. Ook minder specifieke klachten, zoals vermoeidheid en buikpijn, kunnen bij de ziekte passen. Meer informatie over deze studie, PreventCD, vindt u op www.preventcd.com. Het onderzoek is onder andere gesteund door subsidie van de Europese Commissie. In het LUMC werken ook aan dit project: Y. Wijkhuisen (project manager), H. Putter, C. te Marvelde, en E. Stoopman (Medisch Statistiek) en Y. Kooy, A. Thomson en F. Koning (Immunologie en Bloedbank).
Een poeptransplantatie kan de oplossing zijn voor patiënten met een hardnekkige, terugkerende bacteriële infectie (en de bijbehorende diarree) die niet reageren op antibiotica. Na het verwijderen van de eigen ontlasting krijgt de patiënt de poep van een gezonde donor ingebracht. Zo komt de darmflora van de patiënt snel weer in balans. Deze aanpak is zeer effectief. Eerder onderzoek toonde na een eerste transplantatie een genezingspercentage van 81.3%. Na een eventuele tweede behandeling was dit 93.8%. De huidige standaard therapie met antibiotica bij terugkerende infectie heeft slechts een genezingspercentage van 30.8%. Het gebruik van Amerikaanse donorpoep maakt deze behandeling nu ook meer kosteneffectief Poeptransplantaties worden al langer in Nederland uitgevoerd. Artsen van VUmc hebben nu als eerste gebruik gemaakt van poep van de Amerikaanse non-profitorganisatie OpenBiome. Die heeft een poepbank met betaalbare, gescreende donorpoep. Voorheen moesten artsen per patiënt op zoek naar een gezonde donor en de poep aan een uitgebreid onderzoek onderwerpen. Een behandeling met donorpoep van OpenBiome kost slechts 250 dollar. De bestaande behandeling met antibiotica is veel duurder. VUmc zet poeptransplantaties in bij patiënten met een terugkomende clostridium besmetting. “Die gingen we eerder te lijf met antibiotica, waarbij een simpel kuurtje al zo’n 400 euro kost”, vertelt arts-onderzoeker Yvette van Beurden. Zij doet in VUmc onderzoek naar clostridium. “Maar soms komt de infectie terug en dan helpt dat eerste medicijn niet meer en moeten we overstappen op een ander middel dat 1.500 euro per behandeling kost. Maar nog belangrijker zijn de bijwerkingen voor de patiënt. De poeptransplantatie helpt de patiënt veel sneller van zijn problemen af. En ook de lagere kosten per behandeling maken deze aanpak zeer aantrekkelijk.” Er loopt inmiddels onderzoek om deze behandeling op een meer patiëntvriendelijke manier uit te voeren. Nu wordt de donorpoep met een sonde via de mond in het darmkanaal gebracht. Onderzoekers werken nu bijvoorbeeld aan een capsule waarmee de poep op de juiste plek terecht komt. Van Beurden: “Misschien gaan we wel richting een soort ‘super-Yakult’, een drankje met de gewenste bacteriën, die in de darm zijn goede werking kan doen. Dat zou voor de patiënt een grotere verbetering zijn.”
Fostamatinib is effectief bij mensen met actieve reumatoïde artritis bij wie methotrexaat niet afdoende helpt. Fostamatinib behoort tot een nieuwe geneesmiddelklasse: remmers van spleen tyrosine kinase (syk). Syk is een intracellulaire cytoplasmatische tyrosinekinase die op cellulair niveau bepaalde pathways blokkeert die verantwoordelijk zijn voor gewrichtsontsteking. Deze tyrosinekinase komt onder meer voor in het synoviale vocht van patiënten met reumatoïde artritis. Fostamatinib is een orale prodrug die snel wordt omgezet in een krachtig en relatief selectieve syk-remmer. In knaagdierstudies bleek dit middel krachtig anti-inflammatoir te werken, wat een mogelijke rol suggereert van syk-remmers in de behandeling van reumatoïde artritis. Fostamatinib (twee maal per dag 100 of 150 mg) was in een voorgaande studie effectief in het verminderen van de artritisactiviteit in vergelijking met placebo of 50 mg fostamatinib. Aan deze 12 weken durende studie werkten 189 patiënten mee die ondanks methotrexaat-therapie toch actieve verschijnselen van reuma hadden. Door deze positieve resultaten is een grotere studie opgestart. Hieraan deden 457 patiënten mee met actieve reumatoïde artritis ondanks langdurige methotrexaat therapie. Na zes maanden werd bekeken wat de ACR 20 respons bij de patiënten was. Deze score houdt een minimale reductie van 20% van de gezwollen en pijnlijke gewrichten en een verbetering van minimaal drie van de vijf criteria, zoals de sedimentatie of de pijn bepaald door de patiënt. Twee maal per dag fostamatinib 100 mg en 150 mg bleek op maand zes effectiever dan placebo: de ACR 20 respons was respectievelijk 67% en 57% ten opzichte van 35% voor placebo. De onderzoekers zagen ook significante verschillen bij de ACR 50 respons, wat minimaal 50% verbetering inhoudt (43% en 32% versus 19%), en bij de ACR 70 (28% en 14% versus 10%). Het effect van fostamatinib was al aan het eind van de eerste behandelingsweek zichtbaar. De meest voorkomende bijwerkingen waren diarree (19% bij de 100 mg-gebruikers versus 3% bij placebo), bovenste luchtweginfecties (14% versus 7%) en neutropenie (6% versus 1%). Ook de bloeddruk steeg na behandeling met fostamatinib: bij 23% van de gebruikers moest antihypertensieve therapie begonnen of opgehoogd worden versus 7% bij placebogebruikers. Bron: PW 2010;145(2) + FUS
Volgens de voedselorganisatie Foodwatch behoedt de drinkyoghurt Actimel niemand voor een verkoudheid. Dat wil fabrikant Danone miljoenen consumenten wel wijsmaken met advertenties en uitgekiende marketingcampagnes. Danone overdrijft daarin de werking van de "probiotica" in zijn melkdrankje Actimel, want het doet voor je darmflora niet significant meer dan gewone yoghurt. Uniek is de werking van Actimel dus ook al niet. Het grootste verschil tussen Actimel en yoghurt is de uitgekookte marketing. Actimel is bijna tien keer zo duur als yoghurt. Actimel kweekt onnodige bezorgdheid bij mensen en verkoopt dat in een flesje, stelt foodwatch. Om een aantoonbaar gezondheidseffect en extra weerstand bij gezonde mensen te bewijzen moet er namelijk onderzoek gedaan worden naar de effecten van Actimel onder normale leefomstandigheden. Het lijkt er echter op dat Danone de wetenschappelijke onderzoeken voornamelijk laat uitvoeren in laboratorium omstandigheden. Daarom is het verband tussen Actimel en bijvoorbeeld de weerstand van mensen nooit aangetoond. Veel van de onderzoeken die Danone financiert duren zes tot acht weken. Dat is te beperkt om de gezondheidseffecten goed te kunnen meten. Tegelijkertijd zeggen de vele staatjes met cijfers over de toename van speciale bacteriën in darmen van dieren en mensen, helemaal niets over de effecten daarvan op de weerstand op de lange termijn. Danone doet ook graag onderzoeken naar de effecten van Actimel op zieke mensen en zelfs kinderen met diarree in India. Hoe nobel dit op het eerste gezicht ook mag lijken: de resultaten bij zieke mensen mag je wetenschappelijk gezien nooit projecteren op gezonde mensen. Dat geldt extra waar het gaat om een product dat zichzelf aanprijst als een preventief middel. Een ander dieet zou bijvoorbeeld een groter effect kunnen hebben op de weerstand dan Actimel.
Jaarlijks hebben naar schatting 1.000 zwangeren in Nederland een ernstige, niet gediagnosticeerde schildklierafwijking die schadelijk is voor de ongeboren vrucht. Daarom moet er een standaard screening van de schildklierfunctie komen voor zwangeren. Dat stellen onderzoekers van Tilburg University en de Universiteit van Amsterdam in een publicatie in het Amerikaanse wetenschappelijke tijdschrift Thyroid. Schildklierhormoon (SH) is bij volwassenen een ‘thermostaathormoon’. Het regelt bijna alle processen in het lichaam: is er teveel, dan gaan processen te hard (diarree, hartkloppingen, gewichtsverlies) en is er te weinig, dan gaat het lichaam in de ‘parkeerstand’ (men voelt zich vermoeid, komt aan, heeft het gauw koud). Maar bij jonge kinderen, en vooral bij de ongeboren vrucht, is dit hormoon cruciaal voor de ontwikkeling van het centraal zenuwstelsel. De foetus maakt zelf pas vanaf 20 weken zwangerschap SH en is tot dan toe volledig afhankelijk van het SH van de moeder via de placenta. Ongeveer 2-3% van de vrouwen in de vruchtbare leeftijd heeft echter een schildklierfunctiestoornis. Bij eenderde van hen werkt de schildklier te snel (hyperthyreoidie), en bij tweederde werkt hij te langzaam (hypothyreoidie). Maar de stoornis wordt vaak niet opgemerkt omdat er lang niet altijd sprake is van duidelijke symptomen. Onderzoekers van Tilburg University en de Universiteit van Amsterdam hebben nu aangetoond dat 0,62% van de zwangere vrouwen een niet gediagnosticeerde, ernstige vorm van hypothyreoidie (te weinig schildklierhormoon) heeft, zonder dat er sprake is van opvallende klachten. De onderzoekers bepaalden bij ruim 4.000 vrouwen bij 12-14 weken zwangerschap het schildklierhormoon. Omgerekend voor de totale zwangere populatie in Nederland betekent dit dat er jaarlijks ruim 1.000 vrouwen zwanger worden terwijl er sprake is van een nog niet ontdekte ernstige hypothyreoidie. De onderzoekers stellen dat screenen op mogelijk bestaande ernstige schildklierfunctiestoornis vroeg in de zwangerschap niet langer achterwege kan en mag blijven. Een screening is kosteneffectief: er wordt bij iedere zwangere al standaard bloed geprikt bij 12 weken en de diagnostische test is zeer gevoelig en goedkoop (15-20 euro).
Vier bestaande medicijnen zijn in staat om het MERS-coronavirus in celkweken te remmen. Dat publiceren onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), het Rega Instituut van de KU Leuven en het Erasmus MC te Rotterdam vandaag in Antimicrobial Agents and Chemotherapy. Voor het MERS-coronavirus, dat ernstige en vaak dodelijke luchtweginfecties veroorzaakt, zijn tot op heden geen medicijnen of vaccins beschikbaar. De onderzoekers testten 348 medicijnen die al op de markt zijn voor andere aandoeningen. Ze keken naar de werkzaamheid van die medicijnen in cellen die geïnfecteerd zijn met het MERS-coronavirus. Bij welke dosis remden ze het virus, hoe sterk was dat remmende effect en hoe toxisch is het medicijn, oftewel hoeveel schade bracht het toe aan de cellen zelf? De vier stoffen met de meeste potentie waren het malariamedicijn Chloroquine, het antipsychoticum Chlorpromazine, het anti-diarreemiddel Loperamide en de hiv-remmer Lopinavir. Deze vier medicijnen bleken het best in staat om bij relatief lage concentraties het MERS-coronavirus te remmen, terwijl zij de cellen zelf geen of relatief weinig schade toebrachten. De vier medicijnen bleken ook werkzaam tegen het aan het MERS-coronavirus verwante SARS-coronavirus en het humane coronavirus 229E. Hoe de medicijnen in staat zijn om het MERS-coronavirus in celkweken te remmen, is nog niet helemaal duidelijk. Ook is nog niet getest of de medicijnen in dieren of mensen hetzelfde virusremmende effect hebben en hoe hoog de dosis dan moet zijn om zo’n effect te bereiken. De onderzoekers gaan hier nu verder onderzoek naar verrichten, onder andere met een diermodel voor MERS dat recent ontwikkeld is in het Erasmus MC. De meeste aandacht zal daarbij uitgaan naar Chloroquine en Chlorpromazine, omdat een Amerikaanse studie - die vandaag in hetzelfde tijdschrift verschijnt - deze twee medicijnen eveneens identificeerde als remmers van het MERS-coronavirus. Dat de onderzochte medicijnen al langer op de markt zijn, kan leiden tot een aanzienlijk snellere toepassing bij MERS-patiënten. “Het voortraject wordt een stuk korter als je al weet hoe een medicijn zich gedraagt, wat de bijwerkingen zijn en welke dosering je kunt gebruiken”, licht prof. Eric Snijder (LUMC) toe. De hoogleraar hoopt dat een combinatie van de verschillende medicijnen de remmende werking kan versterken. “Hoewel het mogelijk niet per se nodig is om het virus voor 100 % te remmen”, voegt hij daaraan toe. “Een beperkte remming kan het afweersysteem van de patiënt wellicht al genoeg ruimte bieden om het virus zelf op te ruimen. Ook de kans op verdere verspreiding wordt dan al lager.” Het ‘Middle East Respiratory Syndrome-coronavirus’ (MERS-CoV) werd in 2012 voor het eerst ontdekt. In de twee jaar daarna werden ongeveer 200 nieuwe gevallen geregistreerd, maar in de afgelopen twee maanden nam dat aantal, om nog niet opgehelderde redenen, snel toe tot meer dan 600. De meeste MERS-besmettingen vinden plaats in het Midden-Oosten, waaraan het virus zijn naam ook dankt. Twee Nederlanders liepen het virus onlangs op tijdens een reis naar Saoedi-Arabië. Zij worden streng geïsoleerd verpleegd. Het MERS-coronavirus kan ernstige ziekteverschijnselen veroorzaken, vooral bij mensen met andere gezondheidsproblemen. Deze patiënten krijgen last van koorts, hoesten, kortademigheid en ademhalingsproblemen. Ongeveer 30% van de geregistreerde MERS-patiënten komt te overlijden. Vanuit welke bron(nen) het virus precies op de mens wordt overgedragen, is nog niet geheel duidelijk. Mensen lijken besmet te worden door dromedarissen die geïnfecteerd zijn met het MERS-coronavirus, maar de betrokkenheid van andere dierlijke bronnen is niet uit te sluiten. Besmetting van mens op mens is ook mogelijk gebleken, maar alleen bij intensief contact. De onderzoekers uit Leiden, Leuven en Rotterdam participeren in het Europese consortium SILVER dat zich richt op het vinden van antivirale geneesmiddelen. SILVER wordt gefinancierd vanuit het zevende kaderprogramma van de Europese Unie (FP7) en richt zich op opkomende virussen en virussen waarnaar vanuit de farmaceutische industrie weinig onderzoek verricht wordt. Voor onderzoek aan veel van deze virussen, zoals het MERS-coronavirus, chikungunya-virus en ebola-virus, zijn speciale streng beveiligde laboratoria noodzakelijk. Noot voor de redactie, niet voor pub
Vier bestaande medicijnen zijn in staat om het MERS-coronavirus in celkweken te remmen. Dat publiceren onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), het Rega Instituut van de KU Leuven en het Erasmus MC te Rotterdam vandaag in Antimicrobial Agents and Chemotherapy. Voor het MERS-coronavirus, dat ernstige en vaak dodelijke luchtweginfecties veroorzaakt, zijn tot op heden geen medicijnen of vaccins beschikbaar. Coronavirus, copyright: Eric Snijder, LUMCDe onderzoekers testten 348 medicijnen die al op de markt zijn voor andere aandoeningen. Ze keken naar de werkzaamheid van die medicijnen in cellen die geïnfecteerd zijn met het MERS-coronavirus. Bij welke dosis remden ze het virus, hoe sterk was dat remmende effect en hoe toxisch is het medicijn, oftewel hoeveel schade bracht het toe aan de cellen zelf? De vier stoffen met de meeste potentie waren het malariamedicijn Chloroquine, het antipsychoticum Chlorpromazine, het anti-diarreemiddel Loperamide en de hiv-remmer Lopinavir. Deze vier medicijnen bleken het best in staat om bij relatief lage concentraties het MERS-coronavirus te remmen, terwijl zij de cellen zelf geen of relatief weinig schade toebrachten. De vier medicijnen bleken ook werkzaam tegen het aan het MERS-coronavirus verwante SARS-coronavirus en het humane coronavirus 229E. Hoe de medicijnen in staat zijn om het MERS-coronavirus in celkweken te remmen, is nog niet helemaal duidelijk. Ook is nog niet getest of de medicijnen in dieren of mensen hetzelfde virusremmende effect hebben en hoe hoog de dosis dan moet zijn om zo’n effect te bereiken. De onderzoekers gaan hier nu verder onderzoek naar verrichten, onder andere met een diermodel voor MERS dat recent ontwikkeld is in het Erasmus MC. De meeste aandacht zal daarbij uitgaan naar Chloroquine en Chlorpromazine, omdat een Amerikaanse studie - die vandaag in hetzelfde tijdschrift verschijnt - deze twee medicijnen eveneens identificeerde als remmers van het MERS-coronavirus. Dat de onderzochte medicijnen al langer op de markt zijn, kan leiden tot een aanzienlijk snellere toepassing bij MERS-patiënten. “Het voortraject wordt een stuk korter als je al weet hoe een medicijn zich gedraagt, wat de bijwerkingen zijn en welke dosering je kunt gebruiken”, licht prof. Eric Snijder (LUMC) toe. De hoogleraar hoopt dat een combinatie van de verschillende medicijnen de remmende werking kan versterken. “Hoewel het mogelijk niet per se nodig is om het virus voor 100 % te remmen”, voegt hij daaraan toe. “Een beperkte remming kan het afweersysteem van de patiënt wellicht al genoeg ruimte bieden om het virus zelf op te ruimen. Ook de kans op verdere verspreiding wordt dan al lager.” Het ‘Middle East Respiratory Syndrome-coronavirus’ (MERS-CoV) werd in 2012 voor het eerst ontdekt. In de twee jaar daarna werden ongeveer 200 nieuwe gevallen geregistreerd, maar in de afgelopen twee maanden nam dat aantal, om nog niet opgehelderde redenen, snel toe tot meer dan 600. De meeste MERS-besmettingen vinden plaats in het Midden-Oosten, waaraan het virus zijn naam ook dankt. Twee Nederlanders liepen het virus onlangs op tijdens een reis naar Saoedi-Arabië. Zij worden streng geïsoleerd verpleegd. Het MERS-coronavirus kan ernstige ziekteverschijnselen veroorzaken, vooral bij mensen met andere gezondheidsproblemen. Deze patiënten krijgen last van koorts, hoesten, kortademigheid en ademhalingsproblemen. Ongeveer 30% van de geregistreerde MERS-patiënten komt te overlijden. Vanuit welke bron(nen) het virus precies op de mens wordt overgedragen, is nog niet geheel duidelijk. Mensen lijken besmet te worden door dromedarissen die geïnfecteerd zijn met het MERS-coronavirus, maar de betrokkenheid van andere dierlijke bronnen is niet uit te sluiten. Besmetting van mens op mens is ook mogelijk gebleken, maar alleen bij intensief contact. De onderzoekers uit Leiden, Leuven en Rotterdam participeren in het Europese consortium SILVER dat zich richt op het vinden van antivirale geneesmiddelen. SILVER wordt gefinancierd vanuit het zevende kaderprogramma van de Europese Unie (FP7) en richt zich op opkomende virussen en virussen waarnaar vanuit de farmaceutische industrie weinig onderzoek verricht wordt. Voor onderzoek aan veel van deze virussen, zoals het MERS-coronavirus, chikungunya-virus en ebola-virus, zijn speciale streng beveiligde laboratoria noodzakelijk.
Er zijn meldingen van overdosering van rivastigmine-bevattende pleisters (Exelon) als gevolg van medicatiefouten en onjuist gebruik. Deze pleisters worden toegepast bij de symptomatische behandeling van lichte tot matig ernstige dementie bij de ziekte van Alzheimer (dementie). Overdosering kan leiden tot misselijkheid, braken, diarree, hoge bloeddruk en hallucinaties. Overdosering treedt bijvoorbeeld op wanneer er meerdere pleisters tegelijkertijd worden aangebracht of wanneer men bij het vervangen van de pleister vergeet de oude pleister te verwijderen. Naar aanleiding van ontvangen meldingen wijst de firma Novartis behandelaars en verzorgers in een brief (een Direct Health Professional Communication, DHPC) op het juiste gebruik van Exelon-pleisters. Deze brief is in overleg met het wetenschappelijke Comité voor geneesmiddelen voor humaan gebruik (CHMP) van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) onlangs aan behandelaars gestuurd.
De bacterie Clostridium difficile komt overal in Europa frequent voor in ziekenhuizen. Dat blijkt uit onderzoek door onder meer het LUMC en het Centrum voor Infectieziektebestrijding van het RIVM onder honderden Europese ziekenhuispatiënten. De bacterie zorgt regelmatig voor infecties onder ziekenhuispatiënten. Infectie leidt tot diarree en in het uiterste geval tot een ernstige dikkedarmontsteking, waaraan verzwakte patiënten kunnen overlijden. De meeste patiënten die een infectie opliepen, hadden een hoge leeftijd, een onderliggende ziekte en werden met antibiotica behandeld. Na drie maanden was 22 procent overleden. Probleem is ook dat de ziekteverwekker in sporevorm lang kan overleven buiten het lichaam en dan ook resistent is voor antibiotica en schoonmaak middelen.
Schoolgaande kinderen in Ethiopië die hun handen wassen met zeep en wekelijks hun nagels knippen, krijgen beduidend minder vaak te maken met een darmparasietinfectie dan kinderen die deze hygiënische maatregelen niet nemen. Dat blijkt uit onderzoek van Mahmud Abdulkader Mahmud en collega's van de Universiteit Maastricht in samenwerking met Mekelle University, Ethiopië. De bevindingen laten zien dat door het wassen van de handen op cruciale momenten en het wekelijks knippen van de nagels, parasitaire infecties van de darmen met respectievelijk 68% en 49% afnemen. Bovendien hebben kinderen die hun handen met zeep wassen 61% minder kans op bloedarmoede. Volgens de onderzoekers laat dit voor (inter)nationale gezondheidsinstanties de noodzaak zien om grootschalig te investeren in eenvoudige hygiënische maatregelen. Het onderzoek is op 9 juni gepubliceerd in PLOS Medicine. Hoewel de aantallen sterk verschillen per regio, zijn naar schatting 30-70% van de Ethiopische kinderen besmet met darmparasieten en lijdt ongeveer 10% van de kinderen aan bloedarmoede. Darmparasieten zijn een van de grootste oorzaken van gezondheidsproblemen bij kinderen tussen 5-15 jaar, die ongeveer 44% van de totale Ethiopische bevolking uitmaken. Langdurige infecties kunnen leiden tot groeivertraging, slechtere schoolprestaties, achterstand van cognitieve ontwikkeling en bloedarmoede. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat bij 14% van de kinderen in de interventiegroepen waarin de handen werden gewassen met zeep (alleen handen wassen en handen wassen plus nagels knippen) een parasitaire re-infectie (hernieuwde besmetting) optrad, vergeleken met 29% van de kinderen in de groepen waarin de handen niet werden gewassen (alleen nagels knippen of geen van beide interventies). Daarnaast werd bij 17% van de kinderen die hun nagels knipten re-infectie waargenomen, vergeleken met 26% in de groepen waarin de nagels niet werden geknipt. Bovendien verminderde het aantal gevallen van bloedarmoede bij alleen het handen wassen. Aan de studie namen 367 kinderen van schoolgaande leeftijd in Noord-Ethiopië deel. Allemaal waren ze negatief getest op parasitaire infectie voordat de studie van start ging. De kinderen werden zes maanden lang willekeurig ingedeeld in een interventiegroep ‘handen wassen’, een groep ‘nagels knippen’, een groep waarin beide en een groep waarin geen van beide interventies werden uitgevoerd. Veldwerkers bezochten wekelijks huishoudens in de groep handen wassen en moedigden alle leden van het huishouden aan om op belangrijke momenten, zoals voor de maaltijd en na toiletgang, hun handen te wassen met water en zeep. Bij de kinderen in de groep nagels knippen werden de nagels iedere week door een veldwerker geknipt. “Het is al lang bekend dat handhygiëne bacteriële en virale infecties kan voorkomen, maar dat het wassen van de handen ook parasitaire infecties vermindert was nog niet eerder aangetoond. De bevindingen van het onderzoek maken duidelijk dat het voor (inter)nationale gezondheidsinstanties zinvol kan zijn grootschalig te investeren in eenvoudige hygiënische maatregelen”, aldus de onderzoekers. Worm- en protozoaire infecties van de darmen kunnen worden behandeld met medicijnen. Vaak verloopt de infectie echter snel en vooral in (ontwikkelings)landen met beperkte middelen zoals Ethiopië, is behoefte aan aanvullende niet-medicinale preventieve maatregelen, niet in de laatste plaats omdat parasieten resistent kunnen worden tegen medicijnen. Aangezien parasitaire darminfecties zich vaak via de fecale-orale route verspreiden, is het bevorderen van handen wassen met zeep en regelmatig de nagels knippen volgens de onderzoekers een effectieve manier om dit soort infecties in regio's met lage inkomens te bestrijden. Wereldwijd zijn meer dan een miljard mensen geïnfecteerd met zogenaamde helminthes die via de grond worden overgedragen – rondwormen, lintwormen en andere parasitaire wormen die bij mensen voorkomen in de darmen. Bovendien kampen miljoenen mensen met protozoaire (eencellige) darmparasieten die ziekten als amebiasis en giardiasis veroorzaken. Ernstige infecties kunnen buikpijn, diarree en ondervoeding veroorzaken. Het onderzoek is uitgevoerd in een samenwerkingsverband tussen onderzoekers van universiteiten in Nederland (Maastricht), Spanje (Madrid) en Ethiopië (Mekelle). De samenwerking tussen de Universiteit Maastricht en Mekelle University loopt al sinds 2008 en omvat inmiddels zes projecten die door onderzoekers uit Ethiopië worden uitgevoerd, onder toezicht van de Maastrichtse onderzoekers dr. Mark Spigt en prof. dr. Geert Jan Dinant (huisartsgeneeskunde). Dr. Mahmud Abdulkader Mahmud van Mekelle University is binnen het samenwerkingsverband de tweede die een dubbele doctorstitel heeft behaald, aan de Universiteit Maastricht en Alcalá University (Madrid).
Darminfecties zijn nog steeds een wereldwijd probleem, mede door de toename van antibiotica resistentie van de ziekteverwekkers. Dit proefschrift beschrijft hoe de weerstand tegen een van de belangrijkste veroorzakers, Salmonella, kan worden vergroot met bepaalde voedingscomponenten. Suppletie met het di-peptide cystine of een polyfenol bleek infectie-geïnduceerde diarree te remmen en de darmdoorlaatbaarheid te verminderen tijdens een Salmonella infectie in pre-klinische studies. Mogelijk verhogen deze voedingscomponenten ook de weerstand van mensen, maar dit moet nader worden onderzocht. Daarnaast is een nieuwe en veelbelovende biomarker, het eiwit PAP, geïdentificeerd. Via meting in een ontlastingsmonster kun je hiermee de darmweerstand in de mens monitoren. Het promotie-onderzoek is uitgevoerd bij NIZO food research in opdracht van TI Food and Nutrition. Proefschrift: mw. Marleen T.J. van Ampting, "Dietary interventions and intestinal defence to protect against salmonella infection"
De ziekte van Crohn en colitis ulcerosa zijn chronische ontstekingsziekten van de darm (IBD). IBD-patiënten hebben vaak klachten zoals buikpijn en diarree. De eerste keus in behandeling van IBD-patiënten bestaat uit een therapie met medicijnen uit de groep 'thiopurines'. Echter, de helft van de IBD-patiënten stopt met deze thiopurine-therapie in verband met bijwerkingen of omdat het medicijn niet werkt. Margien Seinen deed onderzoek naar het optimaliseren van thiopurine-therapie voor IBD-patiënten. Ze promoveert 21 december bij VUmc. Thiopurines moeten in het lichaam worden omgezet tot een effectieve stof, daarbij wordt ook bijstof gevormd. Een groep patiënten met een afwijkend metabolisme zet het medicijn met name om in schadelijke niet-effectieve bijstof. Hierdoor heeft deze groep patiënten een hoger risico op bijwerkingen en een grotere kans dat het medicijn niet werkt. Om de thiopurine-therapie in deze groep patiënten te optimaliseren bestudeerde Seinen een aantal strategieën. Zo blijkt het toevoegen van het medicijn allopurinol, naast de thiopurine, effectief en goed te worden verdragen. Een tweede strategie om thiopurine-therapie te optimaliseren, is switchen naar het medicijn tioguanine, een ander medicijn uit de groep 'thiopurines'. In een groep IBD-patiënten met een afwijkend thiopurine-metabolisme die daarbij bijwerkingen in de lever ontwikkelden is overgestapt op een tioguanine-therapie. Tioguanine-therapie werd over het algemeen goed getolereerd door de patiënten en de bijwerkingen in de lever verdwenen in het merendeel van de patiënten. Om te kunnen voorspellen bij welke patiënten thiopurine-therapie effectief zal zijn, zochten Seinen en haar collega's naar een nieuwe biomarker in het bloed. Het eiwit Rac1 is hier mogelijk een goede biomarker voor.
Bron: VUmc
De shiga toxine-producerende Escherichia coli (STEC) bacterie zorgde in 2011 in Duitsland voor 48 doden en een groot aantal zieken. Mithila Ferdous gebruikte moleculaire technieken om de verspreiding van de bacterie in kaart te brengen. Zij onderzocht ook welke eigenschappen wijzen op een (potentieel) gevaarlijke stam van de coli-bacterie. Escherichia coli is een normale darmbacterie, waarvan bepaalde varianten een gevaar voor de volksgezondheid kunnen zijn. Wanneer de bacterie het shiga toxine produceert, dat afkomstig is van een bacterievirus, kan deze naast diarree ook de levensbedreigende aandoeningen hemorragische colitis en hemolytisch uremisch syndroom (HUS) veroorzaken. STEC wordt in verband gebracht met een aantal voedselgerelateerde uitbraken over de hele wereld, waaronder die in Duitsland in 2011. Ferdous gebruikte ‘whole genome sequencing’ (WGS), waarbij het complete DNA van de bacterie wordt afgelezen, als basis voor snelle moleculaire diagnostiek. Het karakteriseren van het hele bacteriële genoom levert niet alleen identificatie van de bacterie op, maar kan ook gebruikt worden om de volksgezondheidsrisico's van STEC bacteriën te bestuderen. Bij een vergelijking tussen de ernst van de ziekte en specifieke soorten STEC vond Ferdous geen verband tussen beide. Zij concludeert dat verschillende soorten E. coli, zoals die aanwezig in de normale menselijke en dierlijke darmflora, kunnen veranderen in STEC door integratie van een gen voor Shiga toxine (Stx) van een bacterievirus. Ook toonde zij aan dat sommige E. coli types zonder het toxine-gen in bezit zijn van andere virulente eigenschappen en in feite behoren tot STEC hoewel zij niet als zodanig gediagnosticeerd worden. Ze hebben de Stx bacteriofaag verloren of zijn alleen nog maar voorbereid om deze op te nemen. Ferdous onderzocht de darmbacteriën van twee Nederlandse vriendinnen die op vakantie waren geweest in Turkije vlak voordat één van hen gediagnostiseerd werd met het HUS. Bij beide vrouwen werd een STEC type gevonden, vergelijkbaar met die van de Duitse uitbraak. Hoewel van bepaalde soorten STEC bekend is dat ze vaak uitbraken veroorzaken, moeten andere soorten niet worden genegeerd, omdat ook die zich kunnen ontwikkelen tot een nieuw ziekmakend type. Daarom is het verkrijgen van meer kennis over STEC en het routinematig screenen hierop essentieel om toekomstige uitbraken te voorkomen. De door Ferdous beschreven moderne moleculaire methoden zijn hiervoor krachtig gereedschap, die goed toepasbaar zijn in routinediagnostiek en klinische laboratoria. Mithila Ferdous (1984) studeerde Microbiologie aan de Universiteit van Dhaka, Bangladesh. Zij verrichte het promotieonderzoek in samenwerking met STEC-ID-net binnen het onderzoeksprogramma Microbes in Health and Disease van onderzoekschool GUIDE, met financiering van het Interreg fonds van de EU. Zij werkt nu als postdoc bij de afdeling Medical Microbiology van het UMCG.
Bron: RUG
Achtergrond informatie voor de Gezondheidsraad. Het rotavirus kan een maagdarminfectie veroorzaken die veel voorkomt bij jonge kinderen en soms ernstig kan verlopen. Er zijn twee vaccins beschikbaar die beide in druppelvorm via de mond worden toegediend. De Gezondheidsraad gaat de minister van VWS adviseren op welke manier vaccinatie van kinderen tegen het rotavirus toegankelijk wordt. De minister neemt op basis van dit advies een besluit. Om de Gezondheidsraad te ondersteunen heeft het RIVM achtergrondinformatie over het rotavirus bijeengebracht. De informatie betreft onder andere het aantal personen dat er jaarlijks in Nederland ziek door wordt, de effectiviteit en veiligheid van de vaccins, en hoe het publiek denkt over deze vaccinatie. Een door het rotavirus veroorzaakte maagdarminfectie komt veel in de wintermaanden voor, vooral bij kinderen tussen de 6 maanden en 2 jaar. De ziekte gaat gepaard met koorts, braken en hevige, waterdunne diarree. Doorgaans verloopt de ziekte zonder problemen, maar het komt voor dat de ziekte ernstig verloopt. Dit gebeurt vaker bij jonge kinderen, te vroeg geboren kinderen, kinderen met een laag geboortegewicht, of kinderen met aangeboren afwijkingen. De ziekte kan dan uitdrogingsgevaar veroorzaken. In deze gevallen moet een kind in het ziekenhuis worden opgenomen. De uitdroging wordt dan behandeld door via de mond of een infuus vocht toe te dienen. In zeldzame gevallen overlijdt een kind.
Bron; RIVM
Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP adviseert positief over het verlenen van handelsvergunningen voor 8 geneesmiddelen, waaronder 5 weesgeneesmiddelen.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
- Bavencio (avelumab) is een antineoplastische antistof en weesgeneesmiddel, als monotherapie bestemd voor de behandeling van volwassen patiënten met gemetastaseerd merkelcelcarcinoom.
- Dupixent (dupilumab) is een humaan monoclonaal antilichaam dat interleukine-4 en interleukine-13 inhibeert en bestemd is voor de behandeling van matige tot ernstige atopische dermatitis bij volwassen patiënten die kandidaat zijn voor systemische therapie.
- Lutathera (lutetium-[177Lu]-oxodotreotide) is een radiotherapeutisch weesgeneesmiddel gericht tegen de somatostatine-receptor subtype 2, bestemd voor de behandeling van volwassen patiënten met niet resectabele of gemetastaseerde, progressieve, goed-gedifferentieerde (G1 en G2) somatostatine receptor positieve gastro-enteropancreatische neuro-endocriene tumoren (GEP-NET).
- Rydapt (midostaurine) is een kinase remmend weesgeneesmiddel,
- bestemd voor de behandeling van patiënten met acute myeloïde leukemie met een FLT3-mutatie in combinatie met daunorubicine en cytarabine inductietherapie en hoge dosis cytarabine consolidatietherapie, gevolgd door Rydapt monotherapie onderhoudsbehandeling voor de patiënten die in complete remissie zijn gekomen.
- als monotherapie voor de behandeling van patiënten met agressieve systemische mastocytose (ASM), systemische mastocytose met een geassocieerde hematologische maligniteit (SM-AHN) en mestcelleukemie (MCL). - Symtuza (darunavir / cobicistat / emtricitabine / tenofoviralafenamide) is een combinatietablet en bestemd voor de behandeling van HIV-1-infectie bij volwassenen en adolescenten (12 jaar en ouder).
- Tecentriq (atezolizumab) is een antineoplastisch antistof en
- als monotherapie bestemd voor de behandeling van volwassen patiënten met lokaal gevorderd of gemetastaseerd urotheelcarcinoom na eerder platinum-bevattende chemotherapie of van volwassen patiënten met lokaal gevorderd of gemetastaseerd urotheelcarcinoom die niet geschikt zijn voor cisplatinum.
- als monotherapie voor de behandeling van volwassen patiënten met lokaal gevorderd of gemetastaseerd niet-kleincellig long carcinoom na eerdere chemotherapie. Patiënten met EGFR-activerende mutaties of ALK-positieve tumor mutaties moeten een mutatie gerichte therapie hebben gehad voordat ze in aanmerking komen voor Tecentriq. - Verkazia (ciclosporine) is een weesgeneesmiddel, bestemd voor de behandeling van ernstige vernal keratoconjunctivitis bij kinderen vanaf 4 jaar en adolescenten. Dit geneesmiddel werd beoordeeld volgens de versnelde beoordelingsprocedure.
- Xermelo (telotristat ethyl) is een enzym remmend weesgeneesmiddel, bestemd voor de combinatiebehandeling met somatostatine analoog therapie (SSA) van volwassen patiënten met carcinoïd syndroom-gerelateerde diarree welke inadequaat gecontroleerd wordt door SSA therapie.
Aanpassing therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de uitbreiding van de indicaties voor:
- Bydureon (exenatide) is een lang werkend GLP1-receptor agonist en nu ook bestemd voor de behandeling van type 2 diabetes mellitus in combinatie met een SGLT2-inhibitor.
- Gazyvaro (obinutuzumab) is een anti-CD20 antistof en nu ook bestemd voor de behandeling van patiënten met eerder onbehandeld gevorderd folliculair lymfoom in combinatie met chemotherapie, gevolgd door onderhoudsbehandeling voor die patiënten in response.
- Humira (adalimumab) is een ontstekingsremmer uit de groep van de tumornecrosefactor blokkers en nu ook bestemd voor de behandeling van chronische niet-infectieuze uveitis bij kinderen vanaf 2 jaar die onvoldoende reageren op of intolerant zijn voor confessionele therapie.
- Keytruda (pembrolizumab) is een antineoplastisch antistof en nu ook als monotherapie bestemd voor de behandeling van volwassen patiënten met lokaal gevorderd of gemetastaseerd urotheelcarcinoom na eerder platinum-bevattende chemotherapie of van volwassen patiënten met lokaal gevorderd of gemetastaseerd urotheelcarcinoom die niet in aanmerking komen voor behandeling met cisplatinum-bevattende chemotherapie.
- RoActemra (tocilizumab) is een IL-6 receptor blokker en nu ook bestemd voor de behandeling van reuscelartritis en artritis temporalis bij volwassen patiënten.
- Signifor is een analoog van het natuurlijke hormoon somatostatine en nu ook bestemd voor de ziekte van Cushing bij patienten die niet in aanmerking komen voor chirurgie of onvoldoende hebben gereageerd op chirurgie.
- Sovaldi (sofosbuvir) is een nucleotide analoog en nu ook bestemd voor de behandeling van chronische hepatitis C (CHC) bij adolescenten vanaf 12 jaar oud.
- Vimpat (lacosamide) is een anti-epilepticum en beschikbaar als adjuvante therapie voor de behandeling van partieel beginnende aanvallen, met of zonder secundaire generalisatie en nu ook beschikbaar voor kinderen vanaf 4 jaar.
Negatieve adviezen voor nieuwe geneesmiddelen (in alfabetische volgorde)
- Fanaptum (iloperidon). Fanaptum was bestemd voor de behandeling van schizofrenie.
- Onzeald (etirinotecan pegol). Onzeald was bestemd voor de behandeling van patiënten met borstkanker met hersenmetastasen, die eerder lokale behandeling hebben ondergaan (chirurgie en/of radiotherapie) en systemische anthracycline, taxaan en capecitabine, tenzij de patiënten niet geschikt waren voor deze behandelingen.
Intrekking van aanvraag
De aanvraag voor een handelsvergunning voor Infinia (alfa-1-antitrypsine) is ingetrokken. Dit geneesmiddel was bestemd voor de behandeling van volwassenen met een longziekte als gevolg van een aangeboren tekort aan alfa-1-antitrypsine.
Inperking gebruik van gadolinium contrastmiddelen bij MRI-scans
In een Europese herbeoordeling is aangetoond dat bij gebruik van gadolinium- contrastmiddelen bij MRI-scans, een restant achterblijft in de hersenen. Dit speelt vooral bij zogenaamde lineaire gadolinium-contrastmiddelen. Er zijn tot nu toe geen aanwijzingen dat dit schadelijk is.
Uit voorzorg beveelt het Europees geneesmiddelenagentschap EMA aan om een deel van de contrastmiddelen te schorsen of het gebruik ervan in te perken. De definitieve beslissing over deze voorzorgsmaatregel ligt nu bij de Europese Commissie.
In Nederland is het gebruik van deze lineaire contrastmiddelen laag. De Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR) heeft aan het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) laten weten dat de radiologen vooral andere gadolinium-contrastmiddelen gebruiken bij MRI-scans.
Van de producten waarvan EMA adviseert te schorsen zijn Omniscan en Optimark op de Nederlandse markt.
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen bespreekt in de komende vergadering de gevolgen van deze EMA-aanbeveling voor de Nederlandse situatie.
Heronderzoek van arbitrageprocedure
De aanvrager voor Alcover 750 mg, 1250 mg, 1750 mg granules (natriumoxybaat) heeft verzocht om een heronderzoek van het CHMP-advies van juni 2017. Na ontvangst van de redenen voor het verzoek zal de CHMP het advies heronderzoeken en een definitief advies uitgeven.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 17-20 juli 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
In Nederland lijden zo'n 100.000 mensen aan diabetes mellitus type 1 (T1DM). Studies laten zien dat 6% van de patiënten met T1DM coeliakie - glutenintolerantie - heeft. Dit komt neer op 6.000 patiënten, met klachten zoals hevige buikpijn en krampen. Echter, in Nederland weten duizenden patiënten met diabetes mellitus type 1 niet dat ze coeliakie hebben. MDL-arts in opleiding Sjoerd Bakker onderzocht de relatie tussen T1DM en coeliakie. Hij promoveert op 8 december bij VUmc. Coeliakie is een aandoening in de dunne darm die ontstaat na het eten van gluten, een eiwit uit tarwe, rogge en gerst. De behandeling hiervoor bestaat uit een glutenvrij dieet. Uit het onderzoek van Bakker bleek dat een derde van de patiënten die op volwassen leeftijd diabetes mellitus type 1 kregen, langdurig (meer dan 5 jaar) klachten van coeliakie hadden, vóórdat coeliakie werd gediagnosticeerd. Momenteel worden diabetespatiënten niet standaard gecontroleerd op coeliakie. Kinderartsen doen dat wel bij insulineafhankelijke diabetes. Coeliakie zorgt voor een lagere kwaliteit van leven door coeliakie-gerelateerde klachten (buikpijn, diarree, moe) en heeft ook een groot effect op het sociale leven. Opvallend genoeg vond Bakker dat coeliakie geen effect had op de glucoseregulatie van T1DM-patiënten. Coeliakie voldoet aan bijna alle internationale criteria voor screening: de ziekte komt vaak voor, het is makkelijk te diagnosticeren middels antistoffen in het bloed en er is een behandeling mogelijk. Gezien het feit dat de onderzochte patiënten langdurig klachten hadden adviseert Bakker om elke vijf jaar te screenen op coeliakie. 'Een eerdere diagnose van coeliakie zou deze patiënten enorm kunnen helpen'.
Bron: VUmc
Met nieuwe, bruikbare testen kan er sneller en beter inzicht worden verkregen in de darmfunctie van patiënten die kans hebben op darmfalen. Bij de testen wordt het bloed en ontlasting van patiënten onderzocht. Deze testen zijn ontwikkeld door diëtist Nicolette Wierdsma, zij promoveert 12 november bij VUmc. Bij patiënten met darmfalen neemt de darm onvoldoende vocht en voedingsstoffen op, waardoor de darmen slecht gaan werken. Diarree, uitdroging of ondervoeding zijn onder andere gevolgen van darmfalen. Tot op heden waren er geen testen beschikbaar voor de klinische praktijk om de darmfunctie te bepalen. De verminderde darmopname was een doorslaggevende factor bij de diagnose en behandeling van patiënten. Wierdsma heeft twee testen bedacht en uitgevoerd waarmee de darmfunctie vastgesteld kan worden. "In de eerste test keken we naar de ontlasting, hierbij konden we de verliezen uit de darm vaststellen. We vergeleken deze verliezen met wat de patiënt in een periode heeft gegeten. Hiermee zagen we hoeveel voedingsstoffen de darm kan opnemen. De tweede test is een bloedtest, hierbij meten we een aminozuur die in de dunne darmcel wordt gemaakt. Een aminozuur is een bouwsteen van eiwit. Als patiënten minder darm en dus minder darmcellen hebben, wordt er ook minder aminozuur aangemaakt. Dit kan een aanwijzing zijn voor een storing in de dunne darm. De ontlastingstest is nu al toepasbaar in de klinische praktijk", zegt Wierdsma. In de toekomst moet de bloedtest worden aangepast zodat deze gebruikt kan worden in de klinische praktijk. Wierdsma pleit ervoor om patiënten met darmfalen te laten behandelen door een toegewijd en deskundig multidisciplinair team, waarbij elke patiënt een individueel aangepast behandelplan krijgt. De beide testen kunnen bijdragen aan een betere behandeling voor patiënten.
Muizen die hadden gevast voor behandeling met Irinotecan hadden minder last van bijwerkingen De afdeling Interne Oncologie van het Erasmus MC is gestart met een studie waarin wordt onderzocht of een speciaal dieet de chemotherapie Irinotecan beter te verdragen maakt. Aan deze studie, waarvoor nog patiënten worden gezocht, kunnen in totaal achttien mensen met naar de lever uitgezaaide dikke darmkanker deelnemen. De patiënten volgen een eiwit- en caloriearm dieet, gedurende vijf dagen voor behandeling met de chemotherapie Irinotecan. Onderzocht wordt of de werkzaamheid van de chemo verbetert, en of de chemo beter wordt verdragen. In een studie bij muizen is vorig jaar gebleken dat muizen die hadden gevast voordat ze werden behandeld met Irinotecan, minder last hadden van bijwerkingen. Zij verdroegen de behandeling beter, terwijl de tumor er hetzelfde op reageerde. Doel van de studie is om een bestaande therapie te verbeteren. De hoop is dat die na het dieet meer effect zal sorteren. Minstens even belangrijk is echter dat de therapie beter te verdragen wordt. Wie een dieet volgt, zal minder bijwerkingen als ernstige diarree, misselijkheid en moeheid ervaren, hopen de onderzoekers. Irinotecan wordt vaak gebruikt in de oncologie. Het middel wordt ingezet bij patiënten met dikke darmkanker en bij patiënten met alvleesklierkanker. Dikke darmkanker is op een na de meest voorkomende kankersoort in Nederland. Of een calorie- en eiwitarm dieet ook effect heeft bij andere chemotherapieën is nog niet bekend. Nader onderzoek bij proefdieren en mensen is daarvoor noodzakelijk. Deze methode lukraak uittesten bij andere middelen zou gevaarlijk kunnen zijn omdat elk anti-kankermedicijn zijn eigen specifieke werking heeft. Het Erasmus MC raadt patiënten daarom af om op eigen initiatief een calorie- en eiwitarm dieet te gaan volgen alvorens een chemokuur te ondergaan. Patiënten met dikke darmkanker en uitzaaiingen in de lever die zullen worden behandeld met Irinotecan en die belangstelling hebben voor de studie, kunnen zich melden bij hun behandelend oncoloog. Die kan hen doorverwijzen naar de onderzoekers van het Erasmus MC.
In gekweekte darmcellen is aangetoond dat het ziekmakende vermogen van de Campylobacter – bacterie sterk wordt geremd door gepasteuriseerde melk en babyvoeding. Nog niet eerder is aangetoond dat gepasteuriseerde melk, melk die kort is verhit, effect heeft op de werking van Campylobacter. Vervolgonderzoek moet uitwijzen of deze melken daadwerkelijk bescherming kunnen bieden tegen infectie met Campylobacter , en zo ja welke bestanddelen van gepasteuriseerde melk hier een rol in spelen. Dit schrijft dr. Rogier Louwen in het medisch vakblad European Journal of microbiology and immunology. De groep van dr. Rogier Louwen, onderzoeker aan de afdeling Medische Microbiologie en Infectieziekten van het Erasmus MC, onderzocht in samenwerking met zuivelproducent FrieslandCampina of het pasteurisatieproces van melk van invloed zou kunnen zijn op het ziekmakende vermogen van Campylobacter als deze bacterie met deze gepasteuriseerde melksoorten in aanraking komt. Louwen c.s. ontdekten door darmcellen te kweken in het laboratorium en deze te incuberen met de verschillende bovengenoemde melksoorten met daarin toegevoegd de Campylobacter bacterie dat gepasteuriseerde- en babymelk in staat waren het ziekmakende vermogen van deze bacterie sterk te remmen. Vervolg onderzoek moet nu uitwijzen wat er in deze melk producten zit, dat deze remming veroorzaakt en of dat deze compounds ook andere bacteriën, zoals bijvoorbeeld Salmonella, Vibrio cholera en E. coli kunnen remmen in hun ziekmakende vermogen. Gepasteuriseerde melk en babymelk zijn belangrijke bronnen van voedingsstoffen. Er is nog weinig bekend over de vraag of deze melken hiernaast ook functionele effecten hebben zoals het voorkomen van infecties. Rauwe melk is een bekende bron van besmetting met onder andere de diarree veroorzakende bacterie Campylobacter, een darmpathogeen die te maken heeft met de verlammingsziekte Guillain-Barré en veel infecties veroorzaakt bij jonge kinderen in ontwikkelingslanden. Louis Pasteur ontdekte dat het kort verwarmen (pasteuriseren) van rauwe melk efficiënt ziekmakende micro-organismen, zoals Campylobacter kon doden.
Nieuwe Peptide Receptor Radionuclide Therapie slaat aan bij 80% van de patiënten met neuro-endocriene tumoren Met een nieuwe Nederlandse kankerbehandeling wordt bij patiënten met neuro-endocriene tumoren een minstens vijf keer beter resultaat bereikt dan met de standaard behandeling. Dit blijkt uit onderzoeksresultaten van de Peptide Receptor Radionuclide Therapie (PRRT) die op 27 september zijn gepresenteerd tijdens een groot oncologiecongres in Wenen. De nieuwe behandeling is bovendien veelbelovend voor andere kankersoorten, waaronder prostaatkanker. De opsporings- en behandelmethode is in Erasmus MC ontwikkeld onder leiding van prof. dr. Eric Krenning: “Nieuw aan deze behandeling is dat kankercellen door het toedienen van kleine radioactieve eiwitten (peptiden) via een infuus inwendig worden bestraald. De kleine eiwitten hechten zich alleen aan de kankercellen en door de radioactieve straling worden de kankercellen vernietigd of wordt de groei ervan verminderd. Zo kunnen we de tumor zeer gericht en nog effectiever behandelen zonder gezond weefsel aan te tasten.” Dergelijke resultaten zijn sinds lange tijd niet bereikt bij de behandeling van kanker met nieuwe medicijnen. Krenning: “We zijn erg blij met deze resultaten. Waar we met de standaard behandeling acht maanden de tumoren effectief konden behandelen, kunnen we nu vijf keer langer met succes de tumoren bestrijden. Uit ons eerdere onderzoek bleek bovendien al, dat met deze behandeling patiënten gemiddeld vier tot zes jaar langer leven dan met bestaande behandelingen én dat de kwaliteit van leven aanmerkelijk wordt verbeterd. Ook blijkt uit cijfers dat de behandeling bij 80 procent van de patiënten met neuro-endocriene tumoren aanslaat. Nu de effectiviteit met deze resultaten is bewezen, wordt de nieuwe behandeling naar verwachting in 2016 geregistreerd door de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) en het Europees geneesmiddelenbureau (EMA). Patiënten met neuro-endocriene tumoren kunnen dan met de therapie worden behandeld. Met deze registratie komt ook de behandeling van andere kankersoorten op korte termijn beschikbaar voor patiënten. Het volgende doel is de behandeling zodanig verder ontwikkelen dat het zorgt voor volledige genezing van de patiënt.” Neuro-endocriene tumoren komen voor in de alvleesklier, darmen en longen en kunnen hormonen aanmaken. Deze tumoren zijn vaak onopvallend en kunnen lang onopgemerkt blijven voordat een arts een verband legt tussen de klachten en deze tumor. Vaak is het dan te laat om de tumor geheel te laten verwijderen door de chirurg. Jaarlijks wordt er bij 100.000 Nederlanders kanker vastgesteld. Hiervan heeft ongeveer 0,5 procent een neuro-endocriene tumor, met name in de darmen en alvleesklier. Voor deze patiënten, met vaak uitgezaaide tumoren in de lever, biedt de PRRT uitkomst omdat zowel de levensverwachting als de kwaliteit van leven enorm verbetert. Ook wordt veel verwacht van PRRT voor patiënten met de vaker voorkomende en vergevorderde prostaatkanker. In de nabije toekomst komt een nieuwe prostaatkankerbehandeling beschikbaar, gebaseerd op hetzelfde principe van de PRRT. Hiervoor wordt een ander klein eiwit (peptide) gebruikt. De eerste behandelresultaten bij patiënten met gevorderde prostaatkanker zijn veelbelovend. De therapie is onder leiding van prof. Krenning, emeritus hoogleraar Nucleaire Geneeskunde, in het Erasmus MC ontwikkeld en voor het eerst in de wereld toegepast. Inmiddels zijn er meer dan duizend patiënten afkomstig uit de hele wereld behandeld in Rotterdam. Het Erasmus MC staat wereldwijd bekend om deze therapie. Enkele centra in Europa en Australië passen deze vorm van behandeling inmiddels ook toe, maar alleen nog bij de meest ernstige gevallen. Krenning: “Wij volgen in Rotterdam onze Nederlandse patiënten langdurig, wat ons als enige in de wereld uitgebreide informatie geeft over het verloop van de ziekte na de behandeling. Het is indrukwekkend hoe een relatief kleine groep patiënten, met een zeldzame tumor in een vergevorderd stadium en weinig behandelmogelijkheden, heeft meegewerkt aan het onderzoek en bepalend is geweest voor deze brede ontwikkeling in de behandeling van verschillende kankersoorten.” Bij de Peptide Receptor Radionuclide Therapie wordt een klein eiwit met een radioactieve stof eraan, genaamd Lutetium-octreotaat (Lutathera®), toegediend via een infuus. Dit kleine radioactieve eiwit (peptide) hecht zich aan de kankercellen. Op een scan licht het gehechte radioactieve eiwit op waardoor de tumoren goed in beeld verschijnen en vroegtijdig zijn op te sporen. Krenning: “Indien wij de vergevorderde tumoren kunnen zien, kunnen wij ze ook aanpakken met deze behandeling, het is gepersonaliseerde behandeling in optima forma.” Met deze behandelmethode is het mogelijk om de tumoren met precisie te behandelen. Met de zeer gerichte inwendige bestraling door het radioactieve eiwit kan een hogere stralingshoeveelheid in de tumor worden bereikt dan wanneer de kankercellen van buiten het lichaam worden bestraald. Dankzij de gerichte behandelwijze ervaart men vaak al snel een vermindering van de symptomen waardoor de kwaliteit van leven verbetert, zoals het verdwijnen van diarree en vermoeidheid. De therapie bestaat uit vier behandelingen in het ziekenhuis, met één nacht opname per keer. Tussen elke behandeling zit ongeveer acht weken, waarin bloedcontrole plaatsvindt en nucleaire scans al kunnen aangeven of de behandeling bij de patiënt aanslaat.
Nieuwe Peptide Receptor Radionuclide Therapie slaat aan bij 80% van de patiënten met neuro-endocriene tumoren. Met een nieuwe Nederlandse kankerbehandeling wordt bij patiënten met neuro-endocriene tumoren een minstens vijf keer beter resultaat bereikt dan met de standaard behandeling. Dit blijkt uit onderzoeksresultaten van de Peptide Receptor Radionuclide Therapie (PRRT) die op 27 september zijn gepresenteerd tijdens een groot oncologiecongres in Wenen. De nieuwe behandeling is bovendien veelbelovend voor andere kankersoorten, waaronder prostaatkanker. De opsporings- en behandelmethode is in Erasmus MC ontwikkeld onder leiding van prof. dr. Eric Krenning: “Nieuw aan deze behandeling is dat kankercellen door het toedienen van kleine radioactieve eiwitten (peptiden) via een infuus inwendig worden bestraald. De kleine eiwitten hechten zich alleen aan de kankercellen en door de radioactieve straling worden de kankercellen vernietigd of wordt de groei ervan verminderd. Zo kunnen we de tumor zeer gericht en nog effectiever behandelen zonder gezond weefsel aan te tasten.” Dergelijke resultaten zijn sinds lange tijd niet bereikt bij de behandeling van kanker met nieuwe medicijnen. Krenning: “We zijn erg blij met deze resultaten. Waar we met de standaard behandeling acht maanden de tumoren effectief konden behandelen, kunnen we nu vijf keer langer met succes de tumoren bestrijden. Uit ons eerdere onderzoek bleek bovendien al, dat met deze behandeling patiënten gemiddeld vier tot zes jaar langer leven dan met bestaande behandelingen én dat de kwaliteit van leven aanmerkelijk wordt verbeterd. Ook blijkt uit cijfers dat de behandeling bij 80 procent van de patiënten met neuro-endocriene tumoren aanslaat. Nu de effectiviteit met deze resultaten is bewezen, wordt de nieuwe behandeling naar verwachting in 2016 geregistreerd door de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) en het Europees geneesmiddelenbureau (EMA). Patiënten met neuro-endocriene tumoren kunnen dan met de therapie worden behandeld. Met deze registratie komt ook de behandeling van andere kankersoorten op korte termijn beschikbaar voor patiënten. Het volgende doel is de behandeling zodanig verder ontwikkelen dat het zorgt voor volledige genezing van de patiënt.” Neuro-endocriene tumoren komen voor in de alvleesklier, darmen en longen en kunnen hormonen aanmaken. Deze tumoren zijn vaak onopvallend en kunnen lang onopgemerkt blijven voordat een arts een verband legt tussen de klachten en deze tumor. Vaak is het dan te laat om de tumor geheel te laten verwijderen door de chirurg. Jaarlijks wordt er bij 100.000 Nederlanders kanker vastgesteld. Hiervan heeft ongeveer 0,5 procent een neuro-endocriene tumor, met name in de darmen en alvleesklier. Voor deze patiënten, met vaak uitgezaaide tumoren in de lever, biedt de PRRT uitkomst omdat zowel de levensverwachting als de kwaliteit van leven enorm verbetert. Ook wordt veel verwacht van PRRT voor patiënten met de vaker voorkomende en vergevorderde prostaatkanker. In de nabije toekomst komt een nieuwe prostaatkankerbehandeling beschikbaar, gebaseerd op hetzelfde principe van de PRRT. Hiervoor wordt een ander klein eiwit (peptide) gebruikt. De eerste behandelresultaten bij patiënten met gevorderde prostaatkanker zijn veelbelovend. De therapie is onder leiding van prof. Krenning, emeritus hoogleraar Nucleaire Geneeskunde, in het Erasmus MC ontwikkeld en voor het eerst in de wereld toegepast. Inmiddels zijn er meer dan duizend patiënten afkomstig uit de hele wereld behandeld in Rotterdam. Het Erasmus MC staat wereldwijd bekend om deze therapie. Enkele centra in Europa en Australië passen deze vorm van behandeling inmiddels ook toe, maar alleen nog bij de meest ernstige gevallen. Krenning: “Wij volgen in Rotterdam onze Nederlandse patiënten langdurig, wat ons als enige in de wereld uitgebreide informatie geeft over het verloop van de ziekte na de behandeling. Het is indrukwekkend hoe een relatief kleine groep patiënten, met een zeldzame tumor in een vergevorderd stadium en weinig behandelmogelijkheden, heeft meegewerkt aan het onderzoek en bepalend is geweest voor deze brede ontwikkeling in de behandeling van verschillende kankersoorten.” Bij de Peptide Receptor Radionuclide Therapie wordt een klein eiwit met een radioactieve stof eraan, genaamd Lutetium-octreotaat (Lutathera®), toegediend via een infuus. Dit kleine radioactieve eiwit (peptide) hecht zich aan de kankercellen. Op een scan licht het gehechte radioactieve eiwit op waardoor de tumoren goed in beeld verschijnen en vroegtijdig zijn op te sporen. Krenning: “Indien wij de vergevorderde tumoren kunnen zien, kunnen wij ze ook aanpakken met deze behandeling, het is gepersonaliseerde behandeling in optima forma.” Met deze behandelmethode is het mogelijk om de tumoren met precisie te behandelen. Met de zeer gerichte inwendige bestraling door het radioactieve eiwit kan een hogere stralingshoeveelheid in de tumor worden bereikt dan wanneer de kankercellen van buiten het lichaam worden bestraald. Dankzij de gerichte behandelwijze ervaart men vaak al snel een vermindering van de symptomen waardoor de kwaliteit van leven verbetert, zoals het verdwijnen van diarree en vermoeidheid. De therapie bestaat uit vier behandelingen in het ziekenhuis, met één nacht opname per keer. Tussen elke behandeling zit ongeveer acht weken, waarin bloedcontrole plaatsvindt en nucleaire scans al kunnen aangeven of de behandeling bij de patiënt aanslaat.
Liraglutide is een nieuwe mogelijkheid in de behandeling van patiënten met diabetes type 2. Deze GLP-1-agonist heeft als voordelen gewichtsreductie en mogelijk een beschermende werking op bètacellen. Lange termijnstudies ontbreken, waardoor dit middel nog niet in de standaarden thuishoort.
De huidige therapieën voor de behandeling van diabetes mellitus type 2 hebben veel tekortkomingen, zoals de kans op hypoglykemie en gewichtstoename, en de beperking bij patiënten met een slechte nierfunctie of hartfalen. Bovendien gaat geen van de huidige geneesmiddelen het verval van bètacellen in de alvleesklier tegen, dat karakteristiek is voor diabetes mellitus type 2. Halverwege 2009 is liraglutide (Victoza) in Europa geregistreerd voor de behandeling van diabetes mellitus type 2 in combinatie met metformine of een sulfonylureumderivaat, indien onvoldoende glykemische controle werd bereikt met monotherapie met deze middelen, of als tripeltherapie in combinatie met metformine en een sulfonylureumderivaat of metformine en een thiazolidinedion. Liraglutide behoort tot de zogenoemde agonisten van de glucagonachtige peptide 1 (GLP-1). Het wordt eenmaal daags subcutaan geïnjecteerd, in tegenstelling tot de eerder geregistreerde GLP-1-agonist exenatide, die tweemaal daags wordt geïnjecteerd. De werkzaamheid van liraglutide bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 is in zes Liraglutide Effect and Action in Diabetes (Lead) studies aangetoond. Het primaire eindpunt in deze studies was de daling van de HbA1c-waarde, waarbij het streven is deze lager dan 7% te krijgen. In Lead 6, waarin liraglutide 1,8 mg toegevoegd aan metformine en/of een sulfonylureumderivaat werd vergeleken met tweemaal daags exenatide 10 mg, gaf liraglutide een betere glykemische controle. Uit de Lead-studies bleek ook dat liraglutide de nuchtere en de postprandiale plasmaglucosewaarden reduceerde. Bovendien veroorzaakte liraglutide gewichtsverlies en een hiervan onafhankelijke daling van de systolische bloeddruk. Omdat liraglutide volledig enzymatisch wordt afgebroken is geen dosisaanpassing nodig bij een verminderde nierfunctie. Dit in tegenstelling tot exenatide dat grotendeels renaal wordt geklaard. De meest voorkomende bijwerkingen die zijn gemeld in de Lead-studies waren gastro-intestinaal van aard, zoals misselijkheid en diarree. De frequentie van deze bijwerkingen nam vaak binnen enkele dagen of weken af. Daarnaast kwamen milde hypoglykemieën (0,03 tot 1,93 per patiënt per jaar) voor, met name in combinatie met glimepiride. Ernstige hypoglykemieën bij gebruik van liraglutide kwamen voor bij slechts zes van de 2.735 patiënten in de Lead 1-6 studies, alle in combinatie met glimepiride. Verder zijn de langetermijneffecten op micro- en macrovasculaire eindpunten nog onduidelijk. Liraglutide is een mogelijke optie in de behandeling van diabetes mellitus type 2, als toevoeging aan monotherapie of duale therapie bij patiënten die eerder met andere orale bloedglucoseverlagende middelen niet de gewenste glykemische controle hebben bereikt. Voordelen van liraglutide zijn de mogelijke remming van het bètacelverval, de gewichtsafname (in tegenstelling tot gewichtstoename bij sulfonylureumderivaten en insuline) en de veiligheid bij patiënten met een slechte nierfunctie (dosisreductie is niet nodig). Er moet echter nog blijken of deze effecten blijvend zijn. Bron: PW 2010;145(39/40):34-7 + FUS
In Nederland zijn ongeveer twintigduizend hiv-1-geïnfecteerden. Jaarlijks raken ongeveer elfhonderd mensen met hiv-1 geïnfecteerd. Hiv is een retrovirus dat RNA omzet in DNA door het enzym reverse transcriptase. Voor de behandeling van hiv staan een aantal groepen antivirale middelen ter beschikking: remmers van reverse transcriptases (o.a. emtricitabine en tenofovir), fusieremmers, integraseremmers (o.a. elvitegravir), protesaseremmers en chemokine-receptorremmers. Doelstellingen van een behandeling zijn het verminderen van de sterfte, het verkrijgen van een optimale en langdurige onderdrukking van de activiteit van het virus en het herstellen en behouden van een effectief immuunsysteem. De behandeling van hiv bestaat uit een combinatie van antivirale middelen. Met het combinatiepreparaat elvitegravir, cobicistat, emtricitabine, tenofovir is er een nieuwe combinatie beschikbaar voor de behandeling van hiv-1. Het middel is onder de naam Stribild geregistreerd voor de behandeling van infectie met hiv-1 bij volwassenen in de leeftijd van achttien jaar en ouder, die nog niet eerder zijn behandeld met antiretrovirale geneesmiddelen of die zijn geïnfecteerd met hiv-1 zonder bekende mutaties geassocieerd met resistentie tegen een van de drie antiretrovirale middelen in het preparaat. Cobicistat is een selectieve remmer van de cytochromen P450 van de CYP3A-subfamilie en een zwakke remmer van diverse andere systemen. Remming van CYP3A gemedieerd metabolisme door cobicistat verhoogt de systemische blootstelling van CYP3A-substraten zoals elvitegravir. In klinische onderzoeken geeft het nieuwe combinatiepreparaat slechts kleine verschillen in virologische respons versus efavirenz + emtricitabine + tenofovirdisoproxilfumaraat en met atazanavir versterkt met ritonavir plus een vaste dosiscombinatie emtricitabine, tenofovirdisoproxilfumaraat. Gezien de beperkte ervaring met het combinatiepreparaat en het ontbreken van gegevens over de lange termijn, is elvitegravir, cobicistat, emtricitabine, tenofovir alleen een mogelijke keuze wanneer niet wordt uitgekomen met de middelen van eerste keus. De meest voorkomende bijwerkingen in klinisch onderzoek zijn misselijkheid (16%) en diarree (12%). Daarnaast kwamen veel voor de bijwerkingen hypofosfatemie, hoofdpijn, duizeligheid, braken, huiduitslag en verhoogd creatinekinase. Ook kunnen nierfalen en nierfunctiestoornis optreden. Het wordt aangeraden de nierfunctie te monitoren gedurende het gebruik. Monitoring van metabole stoornissen wordt ook aanbevolen. Het combinatiepreparaat heeft meerdere interacties waardoor het therapeutische effect en de bijwerkingen kunnen worden beïnvloed, soms met ernstige en/of levensbedreigende situaties als gevolg. Het combinatiepreparaat mag niet worden gestart bij patiënten met een creatinineklaring lager dan 70 ml/min. Er zijn onvoldoende gegevens bekend over het gebruik van elvitegravir, cobicistat, emtricitabine en tenofovir bij zwangere vrouwen. Het middel mag alleen gebruikt worden tijdens de zwangerschap wanneer de potentiële voordelen opwegen tegen de potentiële risico’s. Het middel dient niet te worden gebruikt bij borstvoeding.
Bron: FUS
Coeliakie is de meest voorkomende vorm van voedselintolerantie in de Westerse wereld. Voedsel dat gluten bevat, een bestanddeel van graan, haver en gerst, beschadigt bij deze aandoening het slijmvlies van de dunne darm. Daardoor kan de darm zijn werk niet goed meer doen en kunnen onder meer diarree, verstopping, groeistoornissen en vermoeidheid optreden. Bekend was al dat een erfelijke component een rol speelt. Onderzoekster G. Trynka heeft nu 31 plaatsen geïdentificeerd, die waarschijnlijk betrokken zijn bij het ontstaan van coeliakie. Daarnaast beschrijft Trynka in haar proefschrift genetische factoren die verantwoordelijk zijn voor zowel coeliakie als reumatoïde artritis.
Steken in de zij, diarree en buikpijn, zijn een bekend verschijnsel bij recreatieve sporters. R. ter Steege, maag-darm-leverarts in opleiding aan het UMC Groningen, liet 1300 proefpersonen kortere of langere afstanden lopen. 45 procent van hen had tenminste één maag-darmklacht tijdens het lopen en 11 procent had zelfs ernstige klachten. Bijna drie procent had nog klachten tot 24 uur na het lopen. Vooral sporters onder de 20 jaar, vrouwen en mensen die hadden gegeten en gedronken tijdens de inspanning zonder dat ze dat gewend waren, hadden klachten. Beweging van de ingewanden, een verstoorde beweeglijkheid van het maagdarmstelsel en zuurstoftekort (ischemie) zijn de voornaamste oorzaken. Rustig opbouwen van de conditie en voedselinname kan helpen.
Pluimveevlees kan besmet zijn met de ziekteverwekkende bacterie Campylobacter. Dit kan een risico vormen voor de volksgezondheid als de consument onvoldoende keukenhygiëne in acht neemt, bijvoorbeeld door rauw vlees in aanraking te laten komen met andere producten of vlees onvoldoende te verhitten. Een besmetting veroorzaakt meestal diarree, maar kan ook tot ernstigere klachten leiden, zoals het prikkelbare darmsyndroom. Het RIVM heeft een objectieve risicomaat gebruikt om metingen van aantallen Campylobacter-bacteriën op kippenvlees om te zetten naar een indicator voor het aantal te verwachten zieken. Het risico blijkt per slachthuis te kunnen verschillen. Met deze informatie kunnen daardoor specifieke maatregelen worden ingezet. In 2008 is een convenant getekend tussen de pluimveesector (vertegenwoordigd door NEPLUVI) en het ministerie van VWS. Dit convenant bepaalde dat karkassen van vleeskuikens in zestien slachthuizen in 2009 en 2010 wekelijks zouden worden getest. Gemeten zijn de aantallen Campylobacter op het vel en de aantallen Campylobacter op de filet van de vleeskuikens, nadat ze in de slachthuizen waren gekoeld. De aantallen Campylobacter waren tijdens de zomermaanden tot een factor tien hoger dan in de wintermaanden. Deze informatie is nu benut om met wiskundige modellen te berekenen wat de blootstelling van de consument was bij de bereiding van kipfilet in de keuken. Deze schatting van de blootstelling is vervolgens gecombineerd met een zogenoemde dosis-responsrelatie, die de kans op ziekte aangeeft als mensen bepaalde hoeveelheden bacteriën binnenkrijgen. Het gemiddelde risico van een portie kipfilet bleek in de zomermaanden hoger te zijn dan in de winter. Er zijn duidelijke verschillen aangetroffen tussen de risico's van producten die van verschillende slachterijen afkomstig waren. Twee van de zestien slachthuizen lieten een duidelijk verhoogd risico zien. De periodes van hoger risico vielen niet altijd samen met de zomerperiode. Dit wijst erop dat er ook andere oorzaken aan de orde waren, zoals de proceshygiëne in de slachterijen of een hoge besmettingsgraad bij pluimveehouders. Elf slachterijen produceerden vlees waarvan het risico lager dan het gemiddelde was. De sector is inmiddels begonnen maatregelen te treffen, zoals een betere slachthygiëne of een betere afstelling van de apparatuur. In samenwerking met onder andere het RIVM zet NEPLUVI dit onderzoek voort om nauwkeurigere analyses te kunnen maken, onder andere van de effecten van de getroffen maatregelen.
Tijdens de kerstdagen was er al sprake van een milde griepepidemie. In de laatste week van 2012 ging het om 61 op de 100. 000 mensen. De meesten knappen na drie tot vijf dagen weer op. Bij snel stijgende koorts, hoofdpijn, fikse keelpijn, hoesten, spierpijn misselijkheid en diarree, is de kans groot dat je griep hebt. Soms kan griep leiden tot een longontsteking. Het NIVEL spreekt van een epidemie wanneer de huisartsen van de Continue Morbiditeitsregistratie (CMR) Peilstations twee weken achter elkaar meer dan 51 op de 100. 000 mensen met griepachtige klachten rapporteren en virologisch onderzoek het virus aantoont in neus- en keelmonsters. In de monsters wordt in gelijke mate influenzavirus A(H3N2), het Mexicaanse griepvirus A(H1N1) en influenzavirus B gevonden.
Achttien Nederlandse ziekenhuizen, waaronder het Erasmus MC, gaan gezamenlijk onderzoek doen naar prostaat- en blaaskanker. Door in groter verband studies op te zetten en uit te voeren, willen de onderzoekers de behandeling van patiënten verbeteren. Bij het eerste gezamenlijke onderzoek kijken de onderzoekers hoe de bijwerkingen verminderd kunnen worden van een nieuw medicijn bij prostaatkanker. De oprichting van de groep, stichting DUOS, vindt plaats op 2 december tijdens een symposium in Amsterdam. Het is voor het eerst dat een vaste studiegroep wordt opgericht voor urologische vormen van kanker. Tot nu toe waren samenwerkingsverbanden tijdelijk, bijvoorbeeld omdat ze gekoppeld waren aan één studie. ‘Een vaste, hechte samenwerking heeft veel voordelen. Je kunt eerder signaleren wat onderzocht moet worden en doordat veel ziekenhuizen deelnemen, kunnen patiënten uit het hele land meedoen aan onze onderzoeken. Samen vinden we ook gemakkelijker aansluiting bij belangrijke studiegroepen in andere landen’, zegt Ronald de Wit, van het Erasmus MC en voorzitter van stichting DUOS. De groep heeft een startsubsidie gekregen van het Koningin Wilhelmina Fonds (KWF). Het eerste onderzoek onder de naam Cabaresc start in december. Onderzocht wordt of en hoe de bijwerkingen verminderd kunnen worden van Cabazitaxel, een nieuw, levensverlengend medicijn bij prostaatkanker. De Wit: ‘Veel patiënten krijgen bijvoorbeeld diarree van het middel. We gaan kijken of we dat kunnen voorkomen met budesonide, een ontstekingsremmend middel.’ Aan het onderzoek, dat wordt geleid door het Erasmus MC, werken 250 patiënten mee. Ook willen de onderzoekers kijken of ze aan de hand van eigenschappen van kankercellen van de patiënten kunnen voorspellen welke patiënten het meeste baat hebben bij een behandeling met Cabazitaxel. DUOS is een mix van academische ziekenhuizen, enkele top-klinische ziekenhuizen en algemene ziekenhuizen. Op 1 december gaat de website www.stichtingduos.nl in de lucht.
Een internationaal team van onderzoekers, waaronder wetenschappers van de UGent, heeft het genoom van de spoelworm ontrafeld. Wereldwijd zijn meer dan een miljard mensen geïnfecteerd door deze parasiet. Spoelwormen zijn universeel voor komende parasieten die in de dunne darm van zowel mensen als varkens leven. Vooral kinderen in de tropen en de subtropen zijn vaak slachtoffer. Infecties hebben een directe algemene negatieve impact op de gezondheid, zoals bloedarmoede, diarree en ondervoeding, en kunnen bij kinderen leiden tot een verminderde lichamelijke en verstandelijke ontwikkeling. Het ontrafelen van de genetische kenmerken van de spoelworm kan een eerste stap zijn in de ontwikkeling van nieuwe bestrijdingsmogelijkheden.
Wereldwijd moet er meer aandacht komen voor het opsporen van voedsel dat besmet is met het norovirus. Dat zegt epidemioloog L. Verhoef van het Erasmus MC. Het norovirus veroorzaakt maag- en darmklachten, zoals diarree. Gezonde mensen zijn binnen drie tot vier dagen weer beter, maar bij oudere of verzwakte mensen kan besmetting een ernstiger verloop hebben. Tijdige ontdekking en behandeling zijn daarom belangrijk. Eén op de vijf uitbraken ontstaat door besmet voedsel. Op cruiseschepen moet gericht worden gecontroleerd op norovirussen, omdat veel mensen er dicht op elkaar leven en nieuwe varianten ook daar voor het eerst worden gevonden, zegt Verhoef. Ook moet er een stappenplan komen voor de opsporing van specifieke besmette voedselbronnen .
De ziekte van Crohn en colitis ulcerosa behoren tot de inflammatoire darmziekten. M. Schepens van de Universiteit Maastricht heeft onderzocht of bepaalde voedingsstoffen de darmontsteking bij deze aandoeningen kunnen beïnvloeden. Volgens haar kan toevoeging van calcium aan voeding de darmontsteking doen verminderen. Calcium remt bij ratten de diarree, verlaagt de darmdoorlaatbaarheid en verlicht een aantal ontstekingsprocessen in de darmwand. Mogelijk speelt beïnvloeding van de darmslijmlaag en darmbacteriën een rol bij het beschermende effect van calcium. Aangezien dezelfde mechanismen ook bij de mens kunnen werken, kunnen calciumsupplementen wel eens veelbelovend zijn als aanvullende therapie voor patiënten met een chronische darmontsteking.
Variaties in het MYO5B-gen zijn verantwoordelijk voor het ontstaan van de microvillusinclusieziekte (MVID), een extreem zeldzame erfelijke darmaandoening. Bij pasgeboren kinderen leidt MVID onder meer tot ernstige diarree. De enige behandeling is vooralsnog transplantatie van de dikke en de dunne darm, veelal in combinatie met transplantatie van de lever. Wereldwijd zijn maar enkele honderden gevallen van de ziekte bekend. Dat MVID zeer moeilijk te diagnosticeren valt en dat veel patiëntjes er in een vroeg stadium aan overlijden, draagt waarschijnlijk bij aan de onbekendheid van de ziekte. MVID werd voor het eerst beschreven in 1978. Lange tijd werd aangenomen dat de ziekte erfelijk was, maar het verantwoordelijke gen werd nooit gevonden. Daarin heeft het promotieonderzoek van Magdalena Golachowska verandering gebracht: zij vond het gen dat verantwoordelijk is voor veranderingen in specifieke darmcellen die de opname van voedingstoffen in de darm reguleren. Doordat er nu meer bekend is over de oorzaak, kan er gerichter worden gezocht naar een behandeling van de ziekte. Ook kan er gewerkt worden aan een prenatale test. Als voor de geboorte bekend is dat een baby aan MVID lijdt, kan de behandeling tijdig worden voorbereid: de zoektocht naar donororganen kan dan eerder worden ingezet. Magdalena Golachowska (Polen, 1981) studeerde biotechnologie aan de Universiteit van Wroclaw. Ze verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Celbiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd medegefinancierd door het Ubbo Emmius Fonds, de Jan Kornelis de Cock Stichting en de Drie Lichten Stichting. Golachowska werkt inmiddels voor een onderzoeksinstelling in Polen. Proefschrift: Ms. M.R. Golachowska, Microvillus inclusion disease. Lessons about the apical plasma membrane.
De CHMP heeft positief advies uitgebracht over Dificlir, een geneesmiddel voor de behandeling en preventie van infecties met Clostridium difficile en de daarmee gepaard gaande diaree bij volwassenen.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)’ is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagenschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Dificlir (fidaxomicine) voor de behandeling van volwassenen met een Clostridium difficile-infectie (CDI), die ook wel C. difficile-geassocieerde diarree (CDAD) wordt genoemd.
- Edarbi en Ipreziv (azilsartan-medoxomil ) voor de behandeling van essentiële hypertensie bij volwassenen. Er bestaan onzekerheden met betrekking tot de dosering en veiligheid bij gecompliceerde patiënten, zoals patiënten > 75 jaar, patiënten met een geactiveerd renine-angiotensine-aldosteronsysteem (bijv. patiënten met hartfalen) en patiënten met nier- en leverinsufficiëntie.
- Komboglyze (saxagliptine / metformine) voor de behandeling van type 2 diabetes mellitus. Het kan de bloedsuikerspiegel verlagen bij patiënten die met metformine alleen niet goed kunnen worden ingesteld. Daarnaast is het een alternatieve behandeloptie voor patiënten die al met deze twee geneesmiddelen als aparte tabletten worden behandeld.
- Onduarp (Telmisartan / amlodipine) voor de behandeling van essentiële hypertensie bij volwassenen. In dit middel zijn twee antihypertensiva met complementaire mechanismen gecombineerd om de bloeddruk bij patiënten met essentiële hypertensie te reguleren: een angiotensine II-receptorantagonist, telmisartan, en een calciumkanaalblokker van het dihydropyridine-type, amlodipine. De combinatie van deze stoffen heeft een cumulatief effect, waardoor de bloeddruk sterker wordt verlaagd dan met elke component alleen.
- Rasitrio (aliskiren / amlodipine / hydrochloorthiazide) voor de behandeling van essentiële hypertensie als vervangende behandeling voor volwassen patiënten bij wie de bloeddruk goed is gereguleerd op de combinatie van aliskiren, amlodipine en hydrochloorthiazide, gelijktijdig toegediend in dezelfde dosis als in de combinatie. Het kan de bloeddruk doeltreffend verlagen, doordat het bestaat uit een combinatie van drie antihypertensiva die elk op een andere route inwerken.
- Edurant (Rilpivirine-hydrochloride) voor de behandeling in combinatie met andere HIV middelen van infectie met het immunodeficiëntievirus-1 (hiv-1). Dit middel kan bij patiënten die niet eerder behandeld zijn, maar alleen als de viral load < 100.000 copies/ml.
- Eviplera (emtricitabine / rilpivirine / tenofovir-disoproxil). Dit is een vaste combinatie met rilpivirine, bedoeld voor dezelfde patiënten als Endurant.
Uitbreiding indicaties
- Alimta (pemetrexed) Veralgemenisering van eerder gebruikte specifieke therapie naar platinabevattende schema’s bij patiënten met gemetastaseerd niet-kleincellig longcarcinoom anders dan overwegende plaveiselcelhistologie.
- Avastin (bevacizumab) voor uitbreiding met de eerstelijns behandeling, in combinatie met carboplatine en paclitaxel, van patiënten die zich in een vergevorderd stadium bevinden (FIGO-stadia III B, III C en IV) van epitheliale ovarium-, eileider- of primaire peritoneale kanker.
- Levemir (insulin detemir) Het gaat om twee veranderingen: de leeftijdsgrens voor het gebruik bij kinderen met diabetes is verlaagd naar 2 jaar. Verder kan het in combinatie gebruikt worden met orale antidiabetica of als toevoeging aan een behandeling met liraglutide.
- Prevenar 13 pneumokokkenpolysaccharide-conjugaatvaccin (13-valent, geadsorbeerd) voor uitbreiding naar volwassenen >50 jaar ter preventie van invasieve infectie veroorzaakt doorStreptococcus pneumoniae bij volwassenen van 50 jaar en ouder.
- Soliris (eculizumab) voor uitbreiding van de indicatie met Atypisch hemolytisch-uremisch syndroom (aHUS).
- Xarelto (rivaroxaban) voor twee nieuwe indicaties:
- Voor de behandeling van diepe veneuze trombose (DVT) en preventie van recidiverende DVT en pulmonale embolie (PE) na acute DVT bij volwassenen.
- Ter preventie van beroerte en systemische embolie bij volwassen patiënten met niet-valvulaire atriumfibrillatie met een of meer risicofactoren, zoals congestief hartfalen, hypertensie, leeftijd ≥ 75 jaar, diabetes mellitus, voorafgaande beroerte of ‘transient ischaemic attack’.
Update Victoza
- Victoza (liraglutide) De CHMP meende, dat de uitbreiding van de indicatie in combinatie met Victoza en insuline onvoldoende was onderbouwd. De beschikbare gegevens zijn wel opgenomen in de productinformatie in sectie 5.1, omdat de informatie van belang werd geacht voor de voorschrijver.
Herbeoordeling Multaq afgerond
In navolging van eerdere besluitvorming is vastgesteld dat de baten-risicobalans van Multaq (dronedaron) positief blijft voor een beperkte patiëntenpopulatie met paroxysmal of persistent atriumfibrilleren (AF). Lees voor meer informatie het bericht op onze website.
Update Revlimid (lenalidomide)
In studies naar onderhoudsbehandeling bij Multiple Myeloom werd een toename van tweede tumoren gezien. Dit leidde tot een nieuwe discussie over de baten en risico’s van Revlimid (lenalidomide). De conclusie is dat deze nog steeds positief binnen de goedgekeurde patiëntengroep. Artsen worden wel gewezen op het risico van nieuwe kankers als gevolg van behandeling met het geneesmiddel. Ook wordt de productinformatie geactualiseerd met een waarschuwing en advies voor artsen over het risico op nieuwe kankers.
Handelsvergunning Vimpat (lacosamide) 15 mg/ml siroop doorgehaald
Vimpat 15 mg/ml siroop is niet meer verkrijgbaar vanwege een kwaliteitsdefect; andere Vimpat-presentaties blijven beschikbaar voor patiënten met epilepsie. Zie voor meer informatie eerdere berichtgeving op onze website.
Onderzoek dialyseoplossingen van Baxter afgerond
Op basis van afgerond onderzoek naar de problemen bij de productie van peritoneaaldialysevloeistoffen van Baxter, is vastgesteld dat de kwaliteit van de dialysevloeistoffen weer gegarandeerd kan worden. Lees voor meer informatie het webbericht.
Update Zetpillen die terpeenderivaten bevatten
Zetpillen met op terpeen gebaseerde hoestmiddelen worden niet langer aanbevolen voor gebruik bij kinderen onder de 30 maanden, kinderen met een voorgeschiedenis van koortsconvulsies of epilepsie, en kinderen met een recente geschiedenis van anorectale laesies. Deze producten zijn niet op de Nederlandse mark verkrijgbaar.
Tekort Apidra (insuline glulisine) patronen
Er is een tekort aan Apidra, een geneesmiddel voor de behandeling van diabetes. Het tekort heeft in een aantal EU-lidstaten invloed heeft op de beschikbaarheid van Apidra 3 ml patronen en Apidra voorgevulde wegwerppennen (OptiSet en SoloStar). Lees voor meer informatie het webbericht en de DHPC.
Productinformatie Revatio uitgebreid
In onderzoek van Revatio, (sildenafil citrate) voor de behandeling van Pulmonale Arteriële Hypertensie (PAH) bij kinderen met doseringen variërend van 10-80 mg driemaal daags werd een hoger risico op overlijden waargenomen bij patiënten die een hogere dosering gebruiken vergeleken met de lagere dosering. Naar aanleiding hiervan is de productinformatie van Revatio uitgebreid.
Prikkelbaredarmsyndroom kan behandeld worden met het antibioticum rifaximine. Wanneer de patiënt dit middel twee weken slikt, helpt het gedurende minimaal tien weken. Dit concluderen Amerikaanse onderzoekers. Prikkelbaredarmsyndroom is een stoornis van het colon. Symptomen zijn chronisch recidiverende buikpijn en een wisselend defaecatiepatroon. Er zijn geen aantoonbare morfologische of biochemische afwijkingen. In Nederland heeft 15 tot 20% van de vrouwen en 5 tot 20% van de mannen hiervan last. Afwijkingen in de bacteriële flora in de darm worden beschouwd als een relevante pathogenetische factor. Probiotica worden daarom bij PDS onderzocht, maar de effectiviteit hiervan blijkt beperkt. Rifaximine is een slecht resorbeerbaar breedspectrum antibioticum. Het wordt veel gebruikt bij de behandeling van reizigersdiarree waarbij het goede veiligheidsprofiel en de kleine kans op resistentie opvalt. In kleine studies is het ook bij PDS effectief gebleken. Het onderzoek uitgevoerd bij 1.260 patiënten met PDS zonder obstipatie liet zien dat meer patiënten uit de rifaximinegroep (in vergelijking met placebo) een verbetering van hun algemene PDS-symptomen gedurende de eerste vier weken na behandeling (41% versus 32%) meldden. Het effect hield minimaal 10 weken aan. Ook hadden meer patiënten die waren behandeld met rifaximine minder last van een opgeblazen gevoel dat bij PDS voorkomt: 40% versus 30% bij placebo. Bijwerkingen waren in beide groepen gelijk. Bron: PW 2011;146(6):18-9 + FUS
Zwangerschapsconstipatie is een veel voorkomend probleem, waar momenteel geen geschikt middel tegen bestaat. Laxeermiddelen kunnen de stoelgang wel bevorderen maar kennen vaak bijwerkingen, zoals buikpijn en diarree. Uit onderzoek door het AMC blijkt nu dat probiotica wel verbetering kunnen brengen, zo meldt Medical Facts. Probiotica zijn micro-organismen die de gezondheid van de gastheer kunnen bevorderen. Eerdere studies lieten al zien dat probiotica constipatie kunnen verminderen bij andere doelgroepen. Twintig zwangere vrouwen kregen vier weken lang dagelijks een dosis probiotica. Uit het onderzoek bleek dat hun ontlastingsfrequentie toenam van drie keer per week, tot wel zeven keer gedurende de tweede week en zes maal in de vierde week.
Janine Verbruggen had al jaren last van buikpijn, diarree, bloedverlies en vermoeidheid, voordat de ziekte van Crohn bij haar werd vastgesteld. Dankzij onder meer de goede zorg en begeleiding vanuit het UMC St Radboud speelt de ziekte geen hoofdrol in haar leven, vertelt zij in een uitgave van het ziekenhuis. Toen zij studeerde belde haar arts met haar opleiders, om uit te leggen wat de ziekte betekent. Dat stelde Verbruggen in staat om af en toe rust te nemen. Ze gaat haar aandoening liefst met positivisme te lijf, maar haar vaste medische begeleiders bij het UMC St Radboud fluiten haar terug als ze te ver dreigt te gaan en niet tijdig rustig aan doet. Ook voor het medicijngebruik tijdens haar zwangerschap vonden de begeleiders een oplossing. Verbruggen is inmiddels moeder.
Patiënten met chronische darmontstekingen ondergaan vaker meerdere dagbehandelingen per jaar in het ziekenhuis. Dat meldt het CBS. Dagbehandelingen in het ziekenhuis komen steeds vaker voor. Bij chronische darmontstekingen, zoals de ziekte van Crohn, steeg het aantal dagbehandelingen echter veel sterker dan gemiddeld. Het aantal mensen dat wegens een chronische darmontsteking in het ziekenhuis behandeld wordt nam vanaf 2002 zichtbaar toe. Het aantal dagbehandelingen is echter in deze periode meer dan drie keer zo snel gestegen dan het aantal opnamen. Dat is deels het resultaat van verbeterde diagnosetechnieken. Bovendien kunnen nieuwe medicijnen, zogeheten biologicals, nu via infusen worden toegediend tijdens de dagbehandeling. Dat kan klachten als diarree en buikpijn verminderen.
Diacerein-bevattende geneesmiddelen - De PRAC beveelt aan om diacerein-bevattende geneesmiddelen te schorsen. Deze middelen zijn niet in Nederland geregistreerd. Uit een herbeoordeling door de PRAC blijkt dat de voordelen van diacerein, gebruikt om symptomen van osteoartritis en andere degeneratieve gewrichtsaandoeningen te behandelen, niet opwegen tegen de risico’s (met name het risico op ernstige diarree en mogelijk schadelijke effecten op de lever).
De 'Staat van zoönosen 2012' geeft een overzicht van de mate waarin diverse zoönosen in het verslagjaar voorkomen, gecombineerd met de langetermijntrends. Daarnaast bevat het verslag enkele opmerkelijke voorvallen uit 2012. Het jaarlijkse thema is deze keer de zoönosen die in Nederland voorkomen bij dieren die in het wild leven (wildlife zoönosen). Opmerkelijke voorvallen zoönosen uitgelicht Net als in voorgaande jaren vertonen de trends geen uitgesproken ontwikkelingen. Wel waren er in 2012 een aantal opmerkelijke voorvallen, zoals de uitbraak van Salmonella Thompson via besmette gerookte zalm, een uitbraak van papegaaienziekte (psittacose) in een vogelopvang in Rotterdam, en de import van een jonge hond uit Marokko met hondsdolheid (rabiës). Opvallend is ook Clostridium difficile, een bacterie die zowel mensen als dieren ziek kan maken, wat zich voornamelijk uit in diarree. Een bepaald type Clostridium difficile (ribotype 078) komt met toenemende mate voor bij varkens en vormt hiermee mogelijk een zoönotisch risico voor mensen. Ook wordt de stand van zaken weergegeven van het onderzoek naar Chlamydia abortus, een bacterie die bij kleine herkauwers en incidenteel bij zwangere vrouwen abortus veroorzaakt. Hoewel Chlamydia abortus in Nederland veel voorkomt onder melkschapen en melkgeiten, is op dit moment het risico voor de algemene volksgezondheid verwaarloosbaar. Mensen die in direct contact met besmette dieren komen, zoals specifieke beroepsgroepen (mensen die bijvoorbeeld op een boerderij of in een slachthuis werken), lopen echter wel een risico. Voor dit thema is gekozen omdat wild wereldwijd een belangrijke bron blijkt voor (opkomende) zoönosen. Meer dan 70 procent van de (opkomende) zoönosen in de wereld is afkomstig van wilde dieren en zij kunnen een significante en toenemende bedreiging van de volksgezondheid vormen. Monitoring en surveillance van zoönotische ziekteverwekkers bij wild is daarom een belangrijk instrument om (opkomende) zoönosen snel te kunnen identificeren en maatregelen te treffen. Het themahoofdstuk geeft een overzicht van de diverse onderzoeken die momenteel naar wildlife zoönosen worden uitgevoerd. Er wordt ingegaan op een aantal specifieke zoönotische risico's die wilde dieren in Nederland met zich mee kunnen brengen, zoals de vossenlintworm bij vossen en Trichinella bij wilde zwijnen.
Gilenya (fingolimod), het eerste orale middel voor de behandeling van multipele sclerose, is door de FDA goedgekeurd. Uit studies blijkt dat het immunosuppressieve middel het aantal aanvallen reduceert en de ziekteprogressie afremt. De huidige behandeling van multipele sclerose bestaat uit injecteerbare middelen. Fingolimod behoort tot een nieuwe klasse geneesmiddelen die bepaalde bloedcellen in lymfeknopen blokkeert. Hierdoor migreren minder cellen naar onder meer de hersenen, waardoor de ernst van multipele sclerose afneemt. Patiënten die het middel gaan gebruiken moeten gemonitord worden op een afname in hartslagfrequentie. Ook de kans op infecties kan stijgen en de kans op macula-oedeem. De meest voorkomende bijwerkingen zijn griep, diarree, rugpijn en hoest. In de Verenigde Staten zijn capsules van 0,5 mg beschikbaar. Bron: PW 2010;145(44) + FUS
Atriumfibrilleren is een hartritmestoornis waarbij de hartslag volledig onregelmatig en meestal versneld is. Bij atriumfibrilleren langer dan 48 uur of van onbekende duur en bij paroxismaal atriumfibrilleren (aanvallen van atriumfibrilleren die niet langer dan zeven dagen bestaan) wordt antitrombotische medicatie voorgeschreven. Daarnaast wordt medicatie voorgeschreven om de ventrikelfrequentie te verlagen. Frequentieverlaging leidt tot een betere vulling van de kamers. Bij een te hoge ventrikelfrequentie heeft een bètablokker de voorkeur. Bij een contra-indicatie voor een bètablokker gaat de voorkeur uit naar een calciumantagonist. Herstel van het sinusritme kan ook worden bereikt door medicamenteuze of elektrische cardioversie. Voor medicamenteuze cardioversie staan enkele antiarrhytmica ter beschikking. Dronedarone (Multaq) is een antiarrhythmicum dat wordt toegepast bij niet-permanent atriumfibrilleren om het optreden van dit verschijnsel te voorkomen of om de ventrikelfrequentie te verlagen. Dronedarone is een multikanaalblokker die de kaliumstromen remt en daarmee de cardiale actiepotentiaal en de refractaire perioden (klasse III) verlengt. Het remt ook de natriumstromen (klasse Ib) en de calciumstromen (klasse IV). Het antagoneert op niet competitieve wijze de adrenerge activiteiten (klasse II). Uit diverse studies blijkt dat dronedarone effectiever is dan placebo in zowel het verlagen van de ventrikelfrequentie als het verlengen van de duur tot een nieuwe episode van atriumfibrilleren. Het sterftecijfer voor dronedarone bleek niet significant lager dan placebo. Een directe vergelijking met amiodaron is niet gepubliceerd. Uit een meta-analyse blijkt dat amiodaron effectiever is dan dronedarone in het voorkomen van nieuwe episodes van atriumfibrilleren. Uit dezelfde analyse komt naar voren dat het bijwerkingenprofiel van dronedarone gunstiger is dan dat van amiodaron. De fabrikant adviseert zeven dagen na start met dronedarone de plasmakreatinineconcentratie te meten en dit als nieuwe uitgangswaarde te beschouwen. Tijdens de behandeling moet regelmatig een ECG worden gemaakt, dit is belastend voor de patiënt. Zonder een gepubliceerde directe vergelijking met amiodaron en/of sotalol is het toepassingsgebied van dronedarone vooralsnog zeer beperkt. Zeer vaak voorkomende bijwerkingen (> 10%) van dronedarone zijn verlenging van het QT-c-interval en verhoging van de kreatininespiegel. Bradycardie, diarree, dyspepsie, misselijkheid, braken, buikpijn, huiduitslag, pruritus, vermoeidheid en zwakte worden vaak gemeld. Dronedarone is substraat voor CYP3A4; de combinatie met sterke CYP3A4-remmers (zoals ketoconazol, itraconazol en claritromycin) is gecontraïndiceerd. Ook mag dronedarone niet worden gecombineerd met inductoren van CYP3A4 (zoals rifampicine). Verder zijn er interacties met calciumantagonisten, simvastatine, digoxine, metoprolol, propranolol, tacrolimus, sirolimus en grapefruitsap. De fabrikant ontraadt combinatie met middelen die het QT-c-interval verlengen. De contraïndicaties van dronaderone liggen, naast overgevoeligheden voor het actieve bestanddeel of een hulpstof en ernstige leverfunctiestoornissen of ernstige nierfunctiestoornissen, op cardiologisch gebied (zoals sick sinus syndroom, bradycardie). Bron: PS 2010;26(17):91-4 + FUS
Door metforminegebruikers die een tekort hebben aan vitamine B12, tijdig vitamine B12-suppletie te geven, kan irreversibele neuropathische schade worden voorkomen. Deze behandeling is relatief makkelijk. Of jaarlijkse controle van de vitamine B12-spiegel bij langdurige metforminegebruikers nodig is, is onderwerp van studie. Metformine is de geconsolideerde hoeksteen bij de behandeling van type 2 diabetes en wordt bij deze diagnose als eerste stap in de medicamenteuze behandeling aanbevolen, ongeacht het lichaamsgewicht. Deze behandelstrategie vindt steun bij oud en nieuw interventieonderzoek met metformine. Gunstige effecten van metformine zijn beschreven op de glucoseregulatie, de gewichtsontwikkeling, de insulinebehoefte en het optreden van hart- en vaatziekten. Metformine heeft echter ook bijwerkingen. Lactaatacidose is de meest bekende bijwerking, doch tegelijkertijd zeer zeldzaam, want dat risico is niet verhoogd als metformine bij contra-indicaties wordt gemeden (zoals bij een creatinineklaring < 30 ml/min). In de praktijk heeft metformine vooral relevante bijwerkingen op het spijsverteringsstelsel, zoals een hinderlijke metaalsmaak in de mond, misselijkheid en diarree. Daarnaast is al langer bekend dat metforminegebruik gepaard kan gaan met een malabsorptie van vitamine B12, tot voor kort alleen beschreven in casuïstiek en kortetermijnstudies. In het zenuwstelsel leidt een vitamine B12-tekort via demyelinisatie en axonale degeneratie tot neuronaal celverval. Dit proces voltrekt zich niet alleen perifeer, maar ook centraal, in de achterstrengen en grensstrengen van het ruggenmerg en in de hersenen. Klinische verschijnselen kunnen zijn: paresthesieën, krachtsverlies, ataxie, storingen in de positiezin, incontinentie door een gestoorde sfincterfunctie, algehele malaise met een laag energieniveau en cognitieve disfunctie. De bekende hematologische afwijking bij een vitamine B12-tekort - de macrocytaire en megaloblastaire anemie - dient zich vaak later aan dan de neuropathische afwijkingen, die irreversibel worden als ze niet tijdig worden onderkend en behandeld met B12-suppletie. Een vitamine B12-tekort kan bovendien leiden tot een verhoging van de concentratie homocysteïne (HCys) in het bloed. HCys is een onafhankelijke risicofactor voor hart- en vaatziekten, vooral bij patiënten met diabetes type 2. Een biologisch tekort aan vitamine B12 kan dus belangrijke consequenties hebben. Vervolgonderzoek zal moeten uitwijzen welke strategie voor de dagelijkse praktijk de beste zal zijn, en vanaf welke vitamine B12-status suppletie bij metformine geïndiceerd is. Bron: PW 2010;145(49) + FUS
Miljoenen mensen wereldwijd lijden aan een chronische ontsteking van het maag-darmkanaal (inflammatoire darmziekte: ziekte van Crohn & colitis ulcerosa). In dit proefschrift is onderzocht of bepaalde voedingsstoffen de darmontsteking kunnen beïnvloeden. De belangrijkste bevinding is dat toevoeging van calcium aan voeding de darmontsteking in ratten kan verminderen. Calcium remt de diarree, verlaagt de darmdoorlaatbaarheid en verlicht een aantal ontstekingsprocessen in de darmwand van de ratten. Mogelijk speelt beïnvloeding van de darmslijmlaag en darmbacteriën een rol in dit beschermende effect van calcium. Aangezien dezelfde mechanismen ook bij de mens kunnen werken, zijn calciumsupplementen hiermee veelbelovend als aanvullende therapie voor patiënten met een chronische darmontsteking. Het promotieonderzoek is uitgevoerd onder de vlag van TI Food and Nutrition. Proefschrift: mw. Marloes A.A. Schepens, "Nutritional Modulation of Intestinal Inflammation"
Antiretrovirale therapie aan moeder of kind tijdens de lactatie vermindert de kans op hiv-1-transmissie [N Engl J Med 2010;362(24):2271-81]. Het gebruik van antiretrovirale medicijnen tijdens zwangerschap en bevalling vermindert effectief de hiv-besmetting van moeder op kind. Zonder verdere profylaxe zal echter 9% van de kinderen van besmette moeders alsnog besmet worden na achttien maanden borstvoeding. Ongeveer 200.000 kinderen wereldwijd raken jaarlijks besmet met hiv door borstvoeding. Zonder behandeling zal de helft van deze kinderen sterven voor hun tweede verjaardag. In de Westerse wereld krijgen baby"s van besmette moeders flesvoeding. Maar in Sub-Saharisch Afrika is dit vaak niet mogelijk. Flesvoeding is er namelijk duur of moeilijk te krijgen. Daarbij is water, voor zover beschikbaar, vaak besmet met bacteriën of andere pathogenen. Inname hiervan kan onder meer leiden tot diarree, die door het ontbreken van goede medische zorg voor baby"s dodelijk kan zijn. Uit eerdere studies bleek een hogere sterfte in deze landen onder baby"s die flesvoeding kregen. De WHO raadt daarom borstvoeding aan. In de studie zijn 2.369 met hiv-1 besmette en borstvoedende vrouwen en hun kinderen onderverdeeld in drie groepen. In de eerste groep kregen de moeders tijdens de borstvoeding gedurende 28 weken antiretrovirale tripeltherapie, in de tweede groep kregen de baby"s gedurende dezelfde 28 weken nevirapineprofylaxe en in de derde groep is geen verdere medicatie gegeven (controlegroep). De hiv-transmissie in die 28 weken was hoger in de controlegroep (5,7%) dan in de andere twee groepen (2,9% in de groep waarvan de moeders behandeld werden en 1,7% in de groep waarvan de baby"s behandeld werden). Een van de onderzoekers geeft aan dat voor de armste landen in Afrika de nevirapine-optie de beste is. De behandeling van moeders met tripeltherapie vereist testen en monitoren, wat in die landen meestal niet mogelijk is. Nevirapine is goed verkrijgbaar, goedkoop en veilig. Bron: + PW 2010;145(27/28):24 +FUS
Mensen die al een hele tijd flink hoesten en daarom de huisarts consulteren, genezen niet sneller door antibioticagebruik. Dat blijkt uit de Europese GRACE-studie onder ruim 2000 patiënten met lage luchtwegklachten. De onderzochte patiënten kregen gedurende zeven dagen ofwel drie keer per dag een gram van het vaak voorgeschreven antibioticum amoxicilline, ofwel een overeenkomstig placebo als behandeling. Er waren volgens de onderzoekers geen significante verschillen tussen de beide groepen te vinden. Ze bleven gemiddeld even lang ziek. Onder de placeboslikkers waren er iets meer patiënten die zich opnieuw bij hun huisarts meldden. Maar de antibioticumgebruikers hadden wel aantoonbaar meer last van misselijkheid, huiduitslag of diarree.
Anne Vrieze: ‘The role of gut microbiota in human metabolism.’ Donatie van feces van slanke mannen aan mannen met overgewicht heeft een gunstig effect op de insulinehuishouding. Anne Vrieze toonde dit aan in een kleine studie onder achttien mannen met overgewicht. Het is een eerste stap naar een mogelijke nieuwe behandeling voor overgewicht. Bij een volwassen mens bestaat de darmflora uit honderdduizend miljard bacteriën, onderverdeeld in meer dan tweeduizend soorten. Er komen in de literatuur steeds meer aanwijzingen dat de samenstelling van de darmflora een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van overgewicht en een verstoorde insulinehuishouding die kan leiden tot type-2-diabetes. De vraag is of de veranderde bacteriesamenstelling oorzaak of gevolg is van de onderliggende ziekte en of de darmflora gemanipuleerd kan worden. Vrieze bespreekt de rol van de darmflora in de humane pathofysiologie, zoals diarree na een besmetting met de bacterie Clostridium difficile, chronisch ontstoken vetweefsel en uiteindelijk overgewicht en type 2-diabetes. Ze constateert dat fecesdonatie kan helpen bij het verminderen van klachten.
Met behulp van de calprotectinetest in de ontlasting en vragenlijsten via internet kan de behandeling van ontstekingen in de darmen bij de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa op afstand gemonitord worden. Dat toont Anke Heida aan in haar proefschrift. Door deze tests periodiek uit te voeren kunnen onnodige darmkijkonderzoeken en ziekenhuisbezoeken van kinderen en tieners voorkomen worden. De ziekte van Crohn en colitis ulcerosa zijn aandoeningen die zich kenmerken door het komen en gaan van darmontstekingen. Als de ontstekingen opvlammen, moet de behandeling daarop aangepast worden om darmschade te voorkomen. Heida toont aan dat met behulp van ontlastingstesten (calprotectine en calgranuline C) snel kan worden herkend of een kind met chronische buikpijn en diarree een hoog of laag risico op een chronische darmontsteking heeft. Een arts kan zo eenvoudig bepalen welke kinderen een invasief kijkonderzoek van de darm (endoscopie) nodig hebben om het vermoeden op een chronische ontsteking te bevestigen. Daarnaast beschrijft Heida hoe kinderen met een chronische darmontsteking op afstand gemonitord kunnen worden. Het ontstekingseiwit calprotectine in de ontlasting begint al twee maanden voordat een kind klachten krijgt te stijgen. Als kinderen de ontlasting periodiek insturen naar het ziekenhuislaboratorium, en de vragenlijsten over hun symptomen invullen via internet, dan kunnen ze thuis in de gaten gehouden worden. Heida toont aan dat deze methode veilig is en goedkoper dan de gebruikelijke driemaandelijkse controle in het ziekenhuis. Patiënten zijn over deze methode erg tevreden. Ook heeft Heida beschreven dat patiënten zelf thuis het calprotectine in de ontlasting kunnen meten met een app op hun eigen telefoon. In de toekomst zou het combineren van de thuistest met de vragenlijst in een app de zorg mogelijk nog eenvoudiger en goedkoper kunnen maken. Anke Heida (1988) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Haar onderzoek valt binnen de onderzoekslijn Clinical epidemiology in paediatric gastroenterology bij het Center for liver, digestive and metabolic diseases binnen onderzoeksinstituut GUIDE. De titel van haar proefschrift luidt Patient-relevant outcomes of stool testing in pediatric inflammatory bowel disease.
Bron: RUG