Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Afscheiding uit de penis
- Pijn of branderigheid tijdens het plassen
- Abnormale vaginale afscheiding
- Bloedverlies na het vrijen
Hoe werkt het?
- Chlamydia (chlamydia trachomatis) is een bacterie. Deze bacterie kan via seksueel contact infecties veroorzaken aan de plasbuis bij mannen en aan de baarmoederhals bij vrouwen. Bij contact tussen de geslachtsorganen en de mond of de anus kan ook een infectie aan de keel of de anus ontstaan.
- In de westerse landen is chlamydia de meest voorkomende geslachtsziekte. Klachten treden op tussen vier en 28 dagen na gemeenschap met iemand die besmet is. Maar vaak treden er helemaal geen klachten op. Bij mannen in driekwart en bij vrouwen in een kwart van de besmettingen. Mannen kunnen last hebben van een beetje heldere of troebele afscheiding uit de plasbuis of een branderig gevoel tijdens het plassen. Vrouwen van een toegenomen of veranderde vaginale afscheiding, pijn bij het plassen of pijn in de onderbuik en pijn of bloedverlies tijdens of na het vrijen. Zonder behandeling verdwijnen de klachten bij 60 tot 70 procent van de mensen. Maar vanwege de kans op complicaties moet een chlamydiainfectie toch worden behandeld. Bij de man kan een onbehandelde infectie leiden tot een prostaat- of bijbalontsteking. Onvruchtbaarheid daardoor is echter zeldzaam. Bij de vrouw kan de infectie opstijgen naar de baarmoeder en de eileiders. Hierdoor kunnen onvruchtbaarheid of buitenbaarmoederlijke zwangerschappen ontstaan. Ook deze opstijgende infectie gaat niet altijd gepaard met klachten.
Hoe ontstaat het?
Chlamydia is een geslachtsziekte en wordt overgedragen door seksueel contact. Een eerder doorgemaakte chlamydiainfectie geeft geen bescherming tegen een infectie in de toekomst.Hoe ga ik er zelf mee om?
Bent u eenmaal besmet, dan kunt u zelf niets meer doen. De kans op besmetting vermindert echter aanzienlijk door veilig (met een condoom) te vrijen. Mannen moeten een afspraak maken bij de huisarts indien er sprake is van een branderig gevoel tijdens het plassen of van afscheiding uit de plasbuis. Vrouwen moeten een afspraak maken indien er sprake is van abnormale vaginale afscheiding of bij pijn en bloedverlies tijdens of na het vrijen. Ook als u geen klachten heeft maar denkt mogelijk besmet te zijn door onbeschermd seksueel contact, is het verstandig met de huisarts contact op te nemen. Bij zowel mannen als vrouwen kan een besmetting immers symptoomloos verlopen. De huisarts zal met een wattenstokje wat afscheiding uit de plasbuis of de baarmoedermond weghalen voor verder onderzoek. Ook in de urine kan de bacterie worden aangetoond. Na ongeveer een week is de uitslag bekend.Hoe gaat de arts er mee om?
Een chlamydiainfectie wordt behandeld met antibiotica. U kunt anderen besmetten zolang de infectie nog niet is behandeld of de kuur met antibiotica nog niet is afgemaakt. Het is belangrijk uw seksuele partner(s) te waarschuwen na een besmetting! Om herbesmetting of besmetting van anderen te voorkomen moet(en) deze partner(s) ook behandeld worden.Wetenschappelijk nieuws
Mw. Geneviève A.F.S. van Liere, MSc: "Chlamydia trachomatis testing policy and control: The neglected role of the anorectal site". Chlamydia trachomatis is een seksueel overdraagbare aandoening (SOA) die tot ernstige complicaties kan leiden zoals vruchtbaarheidsproblemen. Dit proefschrift evalueert het testbeleid van chlamydia. Er zijn data gebruikt van de SOA poli’s in Zuid Limburg. Een van de resultaten is dat met het huidige testbeleid meer dan de helft van de anale chlamydia gemist wordt bij vrouwen en mannen die seks hebben met mannen. Een onbehandelde anale chlamydia infectie kan leiden tot klachten en de verspreiding van chlamydia bij die ene persoon (vagina-anus) en tussen verschillende personen (transmissie). In dit proefschrift worden verschillende aanbevelingen gedaan om het chlamydia testbeleid en de zorg te verbeteren.
Het RIVM heeft de Chlamydia Screening Implementatie (CSI) geëvalueerd, die tussen februari 2008 en mei 2010 jaarlijks aan ruim 300.000 jongeren in Amsterdam, Rotterdam en Zuid-Limburg is aangeboden. Het is voor het eerst in Nederland dat zo’n grote groep jongeren massaal is opgeroepen voor een jaarlijkse soa-test. Door veel mensen te testen en te behandelen wordt Chlamydia minder vaak overgedragen/verspreid. Deze proefscreening is opgezet om te onderzoeken of de screening goed uitvoerbaar is, inderdaad het aantal infecties doet afnemen en kosteneffectief is. Op basis van deze evaluatie beslist de minister van Volksgezondheid of de screening landelijk wordt ingezet. In afwachting hiervan wordt het programma nog een jaar voortgezet, ook om meer gegevens te verzamelen. Het percentage jongeren dat meedeed was bij aanvang lager dan verwacht (één op de acht genodigden) en liep jaarlijks terug. In de eerste ronde had 4,2% van de deelnemers een Chlamydia-infectie en dit daalde in het derde jaar naar 3,5%. Op basis van modellen wordt geschat dat de screening op de langere termijn, in 10 jaar tijd, slechts tot een lichte daling van Chlamydia-infecties zal leiden. Als de deelname jaarlijks blijft teruglopen, zullen er nauwelijks minder infecties zijn dan bij de bestaande soa-zorg. De screening is daarmee niet kostenbesparend. De genodigden werd schriftelijk gevraagd om via internet een testkit aan te vragen en een monster naar het lab te sturen. Het programma was technisch goed uitvoerbaar en deelnemers waren er enthousiast over. ‘Hoog-risico-groepen’, zoals jongeren onder de 20 jaar, van allochtone afkomst of uit hoog-risico-wijken, deden minder vaak mee, maar hadden vaker een Chlamydia-infectie. Uit vragenlijsten bleek dat degenen die niet meededen daar meestal een gegronde reden voor hadden (ze waren niet seksueel actief, hadden geen risico gelopen, of waren recent getest). Deelnemers vertoonden doorgaans in seksueel opzicht risicovoller gedrag.
Chlamydia-infecties bij zwangere vrouwen en pasgeborenen vormen een belangrijk en verwaarloosd gezondheidsprobleem in Nederland. Zwangere vrouwen zouden tijdig onderzocht en behandeld moeten worden, om vroeggeboorte, buitenbaarmoederlijke zwangerschap en infecties bij de baby te voorkomen. Dit en meer concludeert kinderarts Ingrid Rours in haar proefschrift, waar zij onlangs op promoveerde. Chlamydia trachomatis is de meest voorkomende bacteriële sexueel overdraagbare infectie in Nederland. Ongeveer 80% van de vrouwen die de infectie hebben, merkt daar niets van. De infectie kan echter grote gevolgen hebben tijdens de zwangerschap. Dr. Ingrid Rours, kinderarts, ontdekte in haar promotieonderzoek dat de chlamydia infectie niet alleen kan leiden tot de reeds bekende buitenbaarmoederlijke zwangerschappen, maar ook tot een hoog aantal vroeggeboortes en meer of minder ernstige infecties bij de pasgeborenen. Rours pleit dan ook dringend voor routinematige controle van alle zwangeren. Rours stelde vast dat 4% van de zwangere vrouwen die naar een verloskundige praktijk of prenatale kliniek gingen, geïnfecteerd zijn met Chlamydia trachomatis. De infectie kwam het meest voor bij vrouwen van 20 jaar en jonger (14%), en bij vrouwen tussen de 20 en 25 jaar (7%), en nam daarna af met de leeftijd. Verder kwam het veel voor bij alleenstaande vrouwen (12%) en was afkomst een belangrijke risicofactor: van de vrouwen die geïnfecteerd waren, was 16% Antilliaans, 11% Kaapverdiaans en 9% Surinaams. Zwangere vrouwen met een C. trachomatis infectie hebben een vier keer hogere kans op vroeggeboorte vóór 32 weken en een drie keer hogere kans op vroeggeboorte vóór 35 weken. Van alle bevallingen vóór een zwangerschapsduur van 32 weken en 35 weken waren 15% en 7% toe te schrijven aan C. trachomatis infectie. Verder toont Rours aan dat C. trachomatis een belangrijke verwekker is van oogontstekingen bij pasgeborenen en dat de meeste zuigelingen met ontstekingen van de ogen en luchtwegen niet of niet tijdig getest worden voor C. trachomatis en derhalve ook niet of onvoldoende behandeld worden. Rours stelt dat al deze problemen voorkomen zouden kunnen worden als zwangere vrouwen tijdens de prenatale controles gescreend worden voor C. trachomatis, hetgeen in veel landen ook gebeurt. Screening is volgens Rours zeer kosteneffectief en in de meeste gevallen zelfs kostenbesparend in Nederland.
Reinier Bom: ‘Molecular Epidemiology of Chlamydia trachomatis’. De bacterie die de geslachtsziekte Chlamydia veroorzaakt, verspreidt zich onder heteroseksuelen anders dan bij mannen die seks hebben met mannen. Binnen de twee groepen circuleren unieke varianten van de bacterie. In de homoseksuele subgroep zijn ook heteroseksueel-geassocieerde stammen gevonden, het omgekeerde kwam niet voor. Uit het proefschrift van Bom blijkt verder dat de genetische variatie van de bacterie in de heteroseksuele groep veel groter is dan in de andere groep. Hieruit leidt hij af dat er duidelijke subgroepen bestaan binnen de heteroseksuele groep, en dat er regionale verschillen bestaan. Bij de groep mannen die seks hebben met mannen zijn die verschillen er niet en is er sprake van een mondiaal verspreidingsgebied.
In de laatste editie van het Britisch Medical Journal (BMJ) worden de resultaten van een onderzoek gepresenteerd waarauit blijkt dat screening op chlamydia niet effectief lijkt om de kans op pelvic inflammatory disease (PID, ontsteking in het kleine bekken) te verlagen. Bron: BMJ 2010, doi 10.1136/bmj.c1642: Randomised controlled trial of screening for Chlamydia trachomatis to prevent pelvic inflammatory disease: the POPI (prevention of pelvic infection) trial.
Voorlichting van verloskundigen aan zwangeren gericht op het voorkomen van infecties is op dit moment maar voor een deel effectief. Zwangere vrouwen vermijden wel risicogedrag om toxoplasmose en listeriose te voorkomen, maar dit geldt niet voor cytomegalovirus. Ook schiet de risicoselectie om zwangere vrouwen met een chlamydia-infectie op te sporen vaak tekort. Dit concludeert onderzoeker Monique Pereboom in haar onderzoek waarop zij 26 september promoveert. Dit is het eerste proefschrift afkomstig uit de jonge onderzoeksgroep Midwifery Science van VUmc. Infectieziekten tijdens de zwangerschap kunnen leiden tot slechtere zwangerschapsuitkomsten of neonatale ziekte. Aanpassingen in het gedrag en de levensstijl van de zwangere kunnen deze infecties voorkomen. Het is van belang dat verloskundigen zwangere vrouwen testen (of doorverwijzen) met een verhoogd risico op Chlamydia trachomatis-infecties. Monique Pereboom deed onderzoek naar het gedrag van zwangere vrouwen om infecties mettoxoplasmose, listeriose en cytomegalovirus te voorkomen. Ook keek zij naar de voorlichting die verloskundigen geven over deze infectieziekten. Verder keek zij naar hoe goed verloskundigen de screening op risicofactoren voor chlamydia uitvoeren. Pereboom concludeert dat verloskundigen veelal onvoldoende informatie geven over methoden om deze infectieziekten te voorkomen. De preventiemethoden die de verloskundigen het minst noemen, worden het minst vaak door zwangere vrouwen opgevolgd. Denk daarbij aan adviezen om infectie met het cytomegalovirus te voorkomen (geen bestek delen met peuters die naar een kinderdagverblijf gaan). Veel adviezen worden wel opgevolgd door zwangere vrouwen, zoals die voor het voorkomen van toxoplasmose en listeriose, zonder dat de verloskundigen de ziektes bij naam noemen. Denk daarbij aan het advies geen kattenbak te verschonen (kans op toxoplasmose) en geen rauwmelkse kaas te eten (kans op listeriose). Niet-stigmatiserend De risicoselectie van zwangere vrouwen met een verhoogd risico op een chlamydia-infectie kan effectiever. Verloskundigen laten zwangere vrouwen voor chlamydia met name testen op basis van symptomen van de infectie, in plaats van te kijken naar risicofactoren die door de Gezondheidsraad zijn vastgesteld. Vrouwen die een verhoogd risico hebben zijn: jonge vrouwen, jonge vrouwen van Surinaamse of Antilliaanse afkomst, partners van chlamydia-positieve personen, bezoekers van SOA-poli's, moeders van pasgeborenen met een chlamydia-conjunctivitis of -pneumonitis, en personen bij wie de seksuele anamnese daar aanleiding toe geeft. Tot slot onderzocht Monique Perenboom ook hoe betrokkenen dachten over een chlamydiascreening. Het bleek dat de meeste verloskundigen, alsook zwangeren en hun partners positief tegenover chlamydiascreening staan. Bovendien vinden zwangeren en hun partners het testen op chlamydia in de zwangerschap niet stigmatiserend. Daarmee lijkt er weinig aanleiding voor verloskundigen om terughoudend te zijn in het advies een chlamydiascreening te doen.
Het aantal mensen dat zich bij een Centrum Seksuele Gezondheid (CSG) heeft laten testen op een seksueel overdraagbare aandoening (soa) blijft stijgen. Het percentage bij wie een soa wordt aangetroffen neemt eveneens toe, tot 15,5 procent in 2014. De stijgende lijn is ook te zien bij huisartsen, waar nog steeds de meeste soa-consulten worden verricht. Net als in voorgaande jaren is chlamydia de meest voorkomende soa. De CSG bieden hoog-risicogroepen de mogelijkheid om zich gratis te laten testen op soa’s. Daarnaast verstrekken zij medicatie als een soa wordt aangetroffen. In totaal waren er in 2014 141.191 consulten bij de CSG, een stijging van 6 procent ten opzichte van 2013. De meeste soa’s zijn geconstateerd bij personen die voor een soa waren gewaarschuwd door een (voormalige) partner en bij hiv-positieve mannen die seks hebben met mannen (MSM). In 2014 had 12,6 procent van de CSG-bezoekers een chlamydia-infectie (17.753 diagnoses); een stijging van 0,8 procent ten opzichte van 2013. De grootste toename was te zien bij heteroseksuele mannen (van 12,8 procent in 2013 naar 13,9 procent in 2014). Chlamydia wordt nog steeds het meest aangetroffen bij vrouwen en bij heteroseksuele mannen onder de 25 jaar (15,6 procent had chlamydia). Bij MSM blijft het percentage chlamydia al jaren stabiel, rond de 10 procent. Sinds 2012 is het percentage CSG-bezoekers met gonorroe stabiel. Het bedroeg 3,6 procent in 2014 met in totaal 4.594 diagnoses. Gonorroe komt ruim vier keer zo vaak voor bij MSM als bij vrouwen en heteroseksuele mannen. In diverse Europese landen is gonorroe waargenomen die resistent is tegen de voorgeschreven antibiotica. In Nederland is deze resistentie nog niet aangetroffen. Het blijft van belang dit nauwkeurig in de gaten te houden. Syfilis werd bij de CSG vooral vastgesteld bij MSM (93 procent van de 742 syfilis-diagnoses in 2014). Het percentage MSM met een syfilis-infectie steeg van 2,0 procent in 2013 naar 2,3 procent in 2014. De stijging was het grootst bij hiv-positieve MSM: van 5,8 procent in 2013 naar 6,6 procent in 2014. Van alle MSM met syfilis wist 41 procent dat ze hiv hadden. Het aantal nieuwe hiv-diagnoses bij de CSG is in 2014 met 9 procent gedaald (323 versus 358 in 2013), waarvan bijna 90 procent werd aangetroffen bij MSM. Het percentage nieuwe hiv-diagnoses bij MSM daalde van 3,0 procent in 2008 naar 1,1 procent in 2014. Het aantal nieuwe hiv-diagnoses daalde ook bij de Nederlandse hiv-behandelcentra (van 1.311 in 2008 naar 992 in 2013).
Het aantal mensen dat zich bij een Centrum Seksuele Gezondheid (CSG) heeft laten testen op een seksueel overdraagbare aandoening (soa) is, na een daling in 2015, in 2016 weer toegenomen. Het percentage bij wie een soa werd vastgesteld is ook gestegen, tot 18,4 procent in 2016. Naar schatting is het aantal soa-consulten bij huisartsen licht gedaald. Chlamydia blijft de meest voorkomende soa onder heteroseksuelen. Onder mannen die seks hebben met mannen (MSM) werd vaker gonorroe dan chlamydia gevonden. De CSG’s bieden hoog-risicogroepen de mogelijkheid om zich gratis te laten testen op soa’s. In totaal zijn er in 2016 143.139 consulten geregistreerd bij de CSG’s, een stijging van 5 procent ten opzichte van 2015. Het percentage gevonden soa’s varieerde tussen de GGD-en; van 12,8 tot 20,9. De meeste soa’s zijn gevonden bij mensen met hiv, gevolgd door mensen die waren gewaarschuwd voor een soa. In 2016 had 14,5 procent van de CSG-bezoekers een chlamydia-infectie (20.698 diagnoses; een toename van 11 procent ten opzichte van het jaar ervoor). Deze stijging is mogelijk deels te verklaren doordat GGD-en sinds 2015 eerder voorrang verlenen aan personen met hoog risico op soa. De grootste toename was te zien bij heteroseksuele mannen (van 16,1 in 2015 naar 18,0 procent in 2016). Bij vrouwen nam het percentage vastgestelde chlamydia toe van 14,2 naar 15,4. Onder MSM ligt dit percentage al jaren rond 10 procent. Het aantal gonorroe-diagnoses bij de CSG is het afgelopen jaar met 13 procent toegenomen tot 6.092 infecties. Het percentage positieven onder heteroseksuele mannen (1,7 procent) en vrouwen (1,4 procent) bleef stabiel ten opzichte van voorgaande jaren. Onder MSM is het percentage toegenomen van 10,7 procent in 2015 naar 11,3 procent in 2016. Bij CSG-bezoekers is nog steeds geen gonorroe resistent gevonden tegen het ‘eerstekeus’ antibioticum ceftriaxon. Het aantal gonorroe-infecties gediagnosticeerd door huisartsen in 2015 nam licht af onder vrouwen, maar steeg onder mannen met 20 procent ten opzichte van 2014. In 2016 is het aantal diagnoses van syfilis met 30 procent gestegen ten opzichte van 2015, tot 1.223 infecties. Deze stijging komt voornamelijk door een toename in het aantal diagnoses onder MSM, zowel met als zonder hiv. Van alle syfilis-infecties werd 95 procent bij MSM vastgesteld. Het percentage positieve diagnoses onder heteroseksuele mannen en vrouwen blijft zeer laag; respectievelijk 0,19 en 0,07 procent van alle consulten waarin getest werd op syfilis. In 2016 zijn 285 nieuwe diagnoses van hiv gesteld bij de CSG, vrijwel evenveel als in 2015 (288). Drieënnegentig procent daarvan werd bij MSM vastgesteld. Het percentage hiv-diagnoses bij MSM is gedaald van 2,8 procent in 2007 tot 0,8 procent in 2016. Het aantal hiv-patiënten dat voor het eerst ‘in zorg’ was bij de Nederlandse hiv-behandelcentra daalde opnieuw, van 1.033 gevallen in 2015 tot 976 in 2016. Van hen hadden 666 personen de diagnose in 2016 gekregen.
Bron: RIVM
Amy Matser: “Sexually Transmitted Infections: Unravelling Transmission & Impact”. Soa’s verspreiden zich niet alleen onder bepaalde groepen van homoseksuelen, maar komen voor in de gehele populatie. Preventiecampagnes moeten zich daarom richten op alle homo’s en niet op subgroepen. Verder denken hetero’s dat een partner die op hen lijkt (denk aan leeftijd of etnische achtergrond) net zo veilig vrijt als zijzelf. Het condoomgebruik in heteroseksuele koppels daalt daarom. De aanname is niet juist. Dat zijn enkele van de conclusies in het proefschrift van Amy Matser. Bacteriën die soa’s als gonorroe (druiper) en chlamydia veroorzaken, zijn tegenwoordig op moleculair niveau te volgen. Zo krijg je een idee hoe een besmetting door bepaalde bevolkingsgroepen ‘reist’. Matser vond duidelijke patronen van verspreiding in diverse populaties. Dit koppelde ze aan demografische gegevens, zoals leeftijd of etniciteit. Het bleek een stuk moeilijker om patronen te vinden in de homopopulatie dan in de heteropopulatie. Tot nu toe richtten preventiecampagnes zich vaak op specifieke subgroepen binnen de homopopulatie, maar dat blijkt aldus Matser niet de juiste weg. Daarnaast vond Matser dat bij bepaalde etnische groepen, zoals Surinamers en Antillianen, chlamydia vaker voorkomt. Zij vertoonden niet meer risicogedrag dan mensen met een Nederlandse achtergrond, maar ze hadden wel een lagere sociaaleconomische status. De hypothese is nu dat een lagere sociaaleconomische status een barrière kan zijn voor het zoeken naar zorg en testen op soa’s. Matsers onderzoek kan worden ingezet voor preventieve strategieën in soa-bestrijding.
Ter gelegenheid van zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar hiv en soa in de eerste lijn houdt prof. dr. Jan van Bergen zijn oratie getiteld: ‘Seks Matters. Tussen infectieziektebestrijding en seksuele gezondheidszorg’. Seksueel overdraagbare aandoeningen inclusief hiv zijn een belangrijk gezondheidsprobleem. Wereldwijd is onveilige seks de op een na belangrijkste oorzaak. Bij jonge vrouwen is hiv de belangrijkste doodsoorzaak. In Nederland worden jaarlijks omstreeks duizend mensen met hiv gediagnosticeerd. Naar schatting veertig procent van de mensen met hiv weet niet dat zij een infectie hebben omdat ze nooit getest zijn, en de helft krijgt te laat zorg. Onder heteroseksuele jongeren is infectie met Chlamydia trachomatis de meest voorkomende soa. Ondanks actievere opsporing en een proefscreening in drie regio’s in Nederland zijn er geen aanwijzingen dat het voorkomen van chlamydia daalt. Verbetering van vroegdiagnostiek en effectieve behandelmethoden hebben niet geleid tot een daling van het aantal nieuwe gevallen. Infectiepreventie met positieve aandacht voor seksuele gezondheid blijft onverminderd van kracht.
Er kwamen in 2011 meer mensen op consult bij de soa-poli’s van de GGD-en dan voorgaande jaren. Dat meldt het RIVM in haar onderzoek ‘Thermometer Seksuele gezondheid’. 14 procent van de mensen op consult had ook daadwerkelijk een soa. Chlamydia kwam het vaakst voor. In 2011 werden 12.913 nieuwe gevallen geconstateerd. De stijging was zichtbaar onder hetero- én homoseksuelen. Met name jonge heteroseksuele mannen liepen vaak chlamydia op. Ook het aantal gevallen van gonorroe (druiper) steeg met sterk (27 procent. Verder bleek dat 66 procent van de heteroseksuele mannen bij hun laatste losse seksuele contact geen condoom had gebruikt. Onder heteroseksuele vrouwen en homoseksuele mannen lag dat percentage nauwelijks lager.
Jannie van der Helm: ‘International epidemiological studies on HIV, HCV, and STI’. Zeer sporadisch worden mensen die besmet raken met hiv niet ziek. Dit is een van de vele conclusie uit het proefschrift van Van der Helm waar ze internationale epidemiologische studies naar hiv, hepatitis C-virus en andere soa’s, alsmede de kwaliteit van testen heeft onderzocht. Doel was de verspreiding en ziektelast van deze infecties te verminderen. Ze stelt dat de bevinding dat sommige patiënten met hiv niet ziek worden waardevolle informatie kan opleveren voor de ontwikkeling van een vaccin tegen de ziekte aids. Ook keek ze naar de besmetting van hiv-positieve homomannen met hepatitis C virus, dat tot ernstige leverschade kan leiden. Deze ziekte kwam in deze groep na 2002 sterk op en de kans op problemen met hiv is groter als de patiënt ook is besmet met hepatitis C. Van der Helm adviseert dat hiv-positieve patiënten met veel risicocontacten ook regelmatig getest moeten worden op hepatitis C. Een ander van het proefschrift behandelt de besmetting met chlamydia en sneltest hiervoor. De door de fabrikant geclaimde gevoeligheid van de test voldeed niet, vooral bij patiënten met weinig bacteriën. Ten slotte blijkt een zelf afgenomen rectaal uitstrijkje om chlamydia vast te stellen even goed te zijn als wanneer een verpleegkundige het uitstrijkje afneemt. De patiënten stellen het op prijs dit zelf te kunnen doen.
De 'Staat van zoönosen 2012' geeft een overzicht van de mate waarin diverse zoönosen in het verslagjaar voorkomen, gecombineerd met de langetermijntrends. Daarnaast bevat het verslag enkele opmerkelijke voorvallen uit 2012. Het jaarlijkse thema is deze keer de zoönosen die in Nederland voorkomen bij dieren die in het wild leven (wildlife zoönosen). Opmerkelijke voorvallen zoönosen uitgelicht Net als in voorgaande jaren vertonen de trends geen uitgesproken ontwikkelingen. Wel waren er in 2012 een aantal opmerkelijke voorvallen, zoals de uitbraak van Salmonella Thompson via besmette gerookte zalm, een uitbraak van papegaaienziekte (psittacose) in een vogelopvang in Rotterdam, en de import van een jonge hond uit Marokko met hondsdolheid (rabiës). Opvallend is ook Clostridium difficile, een bacterie die zowel mensen als dieren ziek kan maken, wat zich voornamelijk uit in diarree. Een bepaald type Clostridium difficile (ribotype 078) komt met toenemende mate voor bij varkens en vormt hiermee mogelijk een zoönotisch risico voor mensen. Ook wordt de stand van zaken weergegeven van het onderzoek naar Chlamydia abortus, een bacterie die bij kleine herkauwers en incidenteel bij zwangere vrouwen abortus veroorzaakt. Hoewel Chlamydia abortus in Nederland veel voorkomt onder melkschapen en melkgeiten, is op dit moment het risico voor de algemene volksgezondheid verwaarloosbaar. Mensen die in direct contact met besmette dieren komen, zoals specifieke beroepsgroepen (mensen die bijvoorbeeld op een boerderij of in een slachthuis werken), lopen echter wel een risico. Voor dit thema is gekozen omdat wild wereldwijd een belangrijke bron blijkt voor (opkomende) zoönosen. Meer dan 70 procent van de (opkomende) zoönosen in de wereld is afkomstig van wilde dieren en zij kunnen een significante en toenemende bedreiging van de volksgezondheid vormen. Monitoring en surveillance van zoönotische ziekteverwekkers bij wild is daarom een belangrijk instrument om (opkomende) zoönosen snel te kunnen identificeren en maatregelen te treffen. Het themahoofdstuk geeft een overzicht van de diverse onderzoeken die momenteel naar wildlife zoönosen worden uitgevoerd. Er wordt ingegaan op een aantal specifieke zoönotische risico's die wilde dieren in Nederland met zich mee kunnen brengen, zoals de vossenlintworm bij vossen en Trichinella bij wilde zwijnen.
Via internet zijn steeds meer testen beschikbaar waarmee mensen zelf kunnen testen of ze een seksueel overdraagbare aandoening (soa) hebben. Er zijn twee soorten: de zogeheten thuistesten die mensen thuis kunnen doen (zoals een zwangerschapstest) en laboratoriumtesten waarvoor ze zelf een monster afnemen en naar een laboratorium sturen voor een diagnose. Het aanbod op websites varieert sterk, ook in prijs, wat tevens geldt voor de inhoud en kwaliteit van de informatie. Een goede soa-test en een correcte behandeling zijn belangrijk voor de individuele gezondheid én de bestrijding van soa. Daarom is de informatievoorziening op de website van het product heel belangrijk om consumenten een goede keuze te kunnen laten maken over de aankoop van een test en die test op de goede manier te gebruiken. Ook is het van belang dat ze weten wat ze moeten doen als de testuitslag een soa aangeeft (behandeling, partnerwaarschuwing). Het RIVM onderzocht de kwaliteit en informatievoorziening van websites met chlamydia-testen, omdat die veel op internet worden aangeboden. Hieruit bleek dat de betrouwbaarheid van thuistesten voor chlamydia vaak niet is aangetoond. Ook is de informatievoorziening op de websites van dit type test minder goed dan bij laboratoriumtesten. De laboratoriumtesten zijn doorgaans betrouwbaar; de informatievoorziening is beter dan bij thuistesten, maar voldoet nog niet altijd. Een aantal aanbieders van laboratoriumtesten voldeed aan de criteria waarop ze werden geëvalueerd door het RIVM. Twee punten waren hierbij essentieel: een bewezen betrouwbaarheid met een sensitiviteit en specificiteit van meer dan 95 procent en een duidelijk online-advies wat mensen kunnen doen als de testuitslag een soa aangeeft.
De Staat van zoönosen geeft jaarlijks een overzicht van infectieziekten die overgaan van dier op mens, de zogenoemde zoönosen. Het gaat om de mate waarin meldingsplichtige zoönosen voorkomen en de ontwikkelingen daarvan op de lange termijn. Hierbij betreft het zowel het aantal ziektegevallen bij mensen als het voorkomen van deze ziekteverwekkers bij dieren. Ook worden elk jaar opmerkelijke voorvallen uitgelicht en wordt een thema behandeld. Voor de meeste zoönosen zijn in 2014 geen uitgesproken veranderingen waargenomen. Wel is het aantal mensen met leptospirose (waarvan de bekendste vorm de ziekte van Weil is) aanmerkelijk hoger dan het vorige jaar, van gemiddeld 30 gevallen in de afgelopen jaren naar 97 in 2014. Ook steeg het aantal Hantavirusinfecties (van gemiddeld 13 in de voorgaande jaren naar 36 in 2014). Een opmerkelijke gebeurtenis in 2014 is dat twee patiënten in een ziekenhuis zijn opgenomen met een ernstige longontsteking na een infectie met Chlamydia caviae. Beide patiënten bleken thuis cavia's te houden die een luchtweginfectie hadden doorgemaakt. Verder was er sinds 2003 weer een uitbraak van vogelgriep bij pluimveebedrijven veroorzaakt door een hoogpathogeen virus. Hierbij zijn vier van de vijf besmette bedrijven onafhankelijk van elkaar besmet geraakt. Het virus was vermoedelijk afkomstig van trekkende watervogels. Het is onbekend of dit virustype overdraagbaar is op de mens; wereldwijd zijn daar geen gevallen van bekend. Het thema van dit jaar is 'Onze gevleugelde vrienden' en gaat over zoönosen die via vogels kunnen worden overgebracht, zoals de papegaaienziekte. Hierbij wordt onder andere beschreven op welke vliegroutes van trekvogels gezamenlijke broed- en voederplaatsen liggen waar ze elkaar kunnen treffen en zoönoseverwekkers aan elkaar zouden kunnen overdragen.
- Stollingsafwijkingen en de anticonceptiepil (Medicatieveiligheid) (MFM 2016;6(3):41-5)
- Bedaquiline (Nieuw middel) (MFM 2016;6(3):46-8)
- Mepolizumab (Nucala) (Nieuw middel) (MFM 2016;6(3):49-50)
- Moderne therapie van inflammatoire darmziekten (Nascholing) (MFM 2016;6(3):13-20)
- Canagliflozine beschermt ook de nieren (Nieuws) (PW 2016;151(35):7)
- Apixaban voorlopig de beste papieren bij VTE (Wetenschap) (PW 2016;151(35):13)
- Rebound na stoppen fingolimod (Wetenschap) (PW 2016;151(35):13)
- Neus voor nieuwe antibiotica (Wetenschap) (PW 2016;151(35):13)
- Welke nieuwe orale antidiabetica bij welke patiënt? (Postgraduaat onderwijs) (Tijdschr. voor Geneeskunde 2016;72(21):1244-51)
- Verhoogt hormonale anticonceptie het risico op depressie? (Uit de pers gelicht) (Tijdschr. voor Geneeskunde 2016;72(21):1258-60)
- Osteoporose: hooguit 500 mg extra calcium (Nieuws) (PW 2016;151(43):6-7)
- Vaccinatie tegen humaan papillomavirus (Hoofdartikel) (Gebu 2016;5010):112-122)
- Bètablokkers bij hartfalen met verminderde ejectiefractie: bij iedereen? (In het kort) (NTvG 2016;160(43):D611
- Baby met borstvoeding moet meer vitamine K (Journaal) (H&W 2016;59(11):473)
- Antidepressiva bij enuresis nocturna (Pearls) (H&W 2016;59(11):522)
- Depressie bijwerking hormonale AC (Wetenschap) (PW 2016;151(44)15)
- Antidepressiva en het vermeende effect op gewichtstoename (Interactie) (MFM 2016;6(3):26-8)
- Antibiotica bij chlamydia (Referaat) (MFM 2016;6(3):56-7)
- Sofosbuvir vormt hoeksteen van hepatitis C-behandeling (State of the art lever) (PW 2016;151(45):12-5)
Bron: FUS
Er zijn de laatste jaren diverse nieuwe antibiotica op de markt gekomen, echter zonder spectaculaire verbeteringen. Terughoudendheid met breedspectrum- en nieuwe preparaten is geboden om de toenemende resistentieproblematiek de baas te kunnen blijven.De nieuwe orale macroliden claritromycine en azitromycine hebben het grote voordeel dat ze minder bijwerkingen geven en minder frequent te hoeven worden gedoseerd dan erytromycine. Ook de interactie met geneesmiddelen die via cytochroom-P450 worden gemetaboliseerd, is aanmerkelijk minder. Bij de behandeling van een uretritis veroorzaakt door Chlamydia trachomatis is een eenmalige dosis azitromycine reeds voldoende. Bron: FUS 98-1-8.
Rianne Vriend: ‘Interventions for STI control: vaccination and testing’. Het testen op seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s) is goed georganiseerd in Nederland, maar met name bij hiv-geïnfecteerde mannen die seks hebben met mannen is ruimte voor verbetering. Daarnaast zijn extra inspanningen nodig om risicogroepen te bereiken die een hoge kans hebben op het oplopen van een soa of hepatitis C-infectie en die zich niet op eigen initiatief laten testen. Dit blijkt uit het proefschrift van Vriend. Zij keek onder andere naar soa’s bij mannen die seks hebben met mannen (msm). In die groep komen soa’s naar verhouding veel voor. Vriend adviseert om de soa- en hiv-zorg gedeeltelijk samen te voegen en mannen die zorg krijgen in een hiv-behandelcentrum jaarlijks een gecombineerde test op chlamydia en gonorroe aan te bieden. Een ander deel van het proefschrift gaat over HPV, het humaan papillomavirus dat verschillende vormen van kanker kan veroorzaken. Daarom is de inenting tegen twee varianten van HPV (type 16 en 18) opgenomen in het rijksvaccinatieprogramma. Uit Vriends onderzoek blijkt dat meer dan de helft van heteroseksuele mannen en vrouwen tussen de 16 en 24 jaar is besmet met HPV, vrouwen vaker dan mannen.
De Staat van zoönosen geeft jaarlijks een overzicht van infectieziekten die overgaan van dier op mens, de zogenoemde zoönosen. Het gaat om de mate waarin meldingsplichtige zoönosen voorkomen en de ontwikkelingen daarvan op de lange termijn. Hierbij betreft het zowel het aantal ziektegevallen bij mensen als het voorkomen van deze ziekteverwekkers bij dieren. Ook worden elk jaar opmerkelijke voorvallen uitgelicht en wordt een thema behandeld. Voor de meeste zoönosen zijn in 2014 geen uitgesproken veranderingen waargenomen. Wel is het aantal mensen met leptospirose (waarvan de bekendste vorm de ziekte van Weil is) aanmerkelijk hoger dan het vorige jaar, van gemiddeld 30 gevallen in de afgelopen jaren naar 97 in 2014. Ook steeg het aantal Hantavirusinfecties (van gemiddeld 13 in de voorgaande jaren naar 36 in 2014). Een opmerkelijke gebeurtenis in 2014 is dat twee patiënten in een ziekenhuis zijn opgenomen met een ernstige longontsteking na een infectie met Chlamydia caviae. Beide patiënten bleken thuis cavia's te houden die een luchtweginfectie hadden doorgemaakt. Verder was er sinds 2003 weer een uitbraak van vogelgriep bij pluimveebedrijven veroorzaakt door een hoogpathogeen virus. Hierbij zijn vier van de vijf besmette bedrijven onafhankelijk van elkaar besmet geraakt. Het virus was vermoedelijk afkomstig van trekkende watervogels. Het is onbekend of dit virustype overdraagbaar is op de mens; wereldwijd zijn daar geen gevallen van bekend. Het thema van dit jaar is 'Onze gevleugelde vrienden' en gaat over zoönosen die via vogels kunnen worden overgebracht, zoals de papegaaienziekte. Hierbij wordt onder andere beschreven op welke vliegroutes van trekvogels gezamenlijke broed- en voederplaatsen liggen waar ze elkaar kunnen treffen en zoönoseverwekkers aan elkaar zouden kunnen overdragen.
Volgens Jan E.A.M. van Bergen, huisarts-epidemioloog, wordt een bijbalontsteking op jonge leeftijd vaak veroorzaakt door een soa (sexueel overdraagbare aandoening), zonder dat er urethritisklachten (ontstekingen van de plasbuis) hoeven te zijn. Bij verdenking op een seksueel verkregen infectie dient onderzoek op chlamydia en gonorroe plaats te vinden.
Hoewel Nederland een prachtig systeem heeft voor infectieziektebestrijding, is de preventieve strijd nog lang niet gestreden en dienen zich voortdurend nieuwe vraagstukken aan. Om deze strijd te winnen pleit prof. dr. Christian Hoebe, bijzonder hoogleraar Infectieziektebestrijding in zijn oratie voor intensievere samenwerking en practice-based evidence in het wetenschappelijk onderzoek. “Als we in staat zijn de multidisciplinaire samenwerking te optimaliseren, over onze schaduw heen te stappen, bruggen te bouwen naar ketenpartners en ook de burger te betrekken bij de infectieziektebestrijding, dan kunnen we de uitdagingen van deze tijd aan. Dan zijn we in staat adequaat te handelen bij nieuwe uitbraken van infectieziekten en op antibioticaresistentie. Dan staan we midden in de maatschappij en bewegen mee met nieuwe media en nieuwe technologieën”, aldus Christian Hoebe. “In de afgelopen eeuw is er veel vooruitgang geboekt in de preventie en bestrijding van infectieziekten, denk aan toegenomen hygiëne, verbeterde huisvesting, sanitair en riolering, schoon drinkwater en het beschikbaar komen van vaccinatie, antibiotica en antivirale middelen. Toch kunnen we niet op onze lauweren rusten”, zegt Hoebe. “Infectieziektebestrijding kent drie grote uitdagingen: Ten eerste kennen infectieziekten een voortdurende dynamiek die onvoorspelbaar, denk bijvoorbeeld aan de EHEC bacterie in kiemgroenten en Salmonella Thompson in zalm. Ten tweede zijn bekende maatregelen niet altijd meer effectief, denk bijvoorbeeld aan antibioticaresistentie. Maar ook vaccins zijn niet meer helemaal opgewassen tegen hun taak zoals we hebben gezien bij bof-uitbraak onder studenten. Ten slotte verandert ook de maatschappij voortdurend. Het vertrouwen van het publiek in aangeboden maatregelen is niet meer vanzelfsprekend. Dat bleek bij de lage opkomst bij de HPV vaccinatie bij 12 jarige meisjes en de influenzavaccinatie in de zorg. Daarmee zijn infectieziekten een van de grote uitdagingen voor de volksgezondheid”, aldus Hoebe. In zijn oratie schetst Hoebe de antwoorden op die uitdagingen, waarbij hij de nadruk legt op meer multidisciplinaire samenwerking. Hoebe: “We moeten veel meer over onze eigen grenzen heen kijken. Letterlijk en figuurlijk. Infectieziekten houden zich ook niet aan grenzen. Ook moet het onderzoek over vakdisciplines heen geen. Behalve met medische microbiologie en veterinaire geneeskunde wil ik samenwerken met vakgebieden als gezondheidsbevordering, psychologie en sociologie.” Hij pleit verder voor een gebruiksgerichte aanpak, waarbij burgers meer betrokken worden bij de maatregelen die worden genomen en rekening wordt gehouden met menselijk gedrag en bijvoorbeeld het gebruik van allerlei nieuwe media. Tot slot stelt hij dat meer aandacht nodig is voor de wetenschappelijke inbreng in de infectieziektebestrijding. “Het is de uitdaging om onderzoek en praktijk samen te laten optrekken waarbij onderzoeksresultaten snel worden vertaald naar praktische toepassingen, ofwel practice-based evidence.” In zijn oratie laat Hoebe zien hoe deze ‘infectieziektebestrijding 2.0’ eruit kan zien aan de hand van een case study over chlamydia bij jongvolwassenen. Prof. dr. Christian Hoebe is bijzonder hoogleraar Infectieziekten bestrijding aan de Faculty of Health, Medicine and Life Sciences. Zijn leerstoel wordt deels bekostigd door de GGD Zuid Limburg waar hij werkt als afdelingsmanager Seksuele gezondheid, Infectieziekten en Milieu. Hij spreekt zijn oratie getiteld ‘Infectieziekten 2.0: nieuwe wegen, nieuwe kansen’ uit op vrijdag 7 december om 16.30 uur in de Aula van het bestuursgebouw (Minderbroedersberg 4-6).
In dit promotieonderzoek is onderzoek gedaan naar diagnostische zelftesten op lichaamsmateriaal, dat wil zeggen tests op bijvoorbeeld urine of bloed, waarmee consumenten zelf een aandoening kunnen opsporen. De meest gebruikte zelftests zijn die voor diabetes, nierziekten, cholesterol, blaasontsteking, HIV/ AIDS en chlamydia. Er werd een online keuzehulp ontwikkeld om consumenten te ondersteunen in het maken van de beslissing om wel of geen zelftest te doen. Het effect van deze website werd in een gerandomiseerd experiment geëvalueerd, waaruit bleek dat de mensen die een diabetes zelftest wilden gaan doen vaker een geïnformeerde keuze maakten na het zien van deze keuzehulp. Dit effect werd niet gezien bij mensen die geïnteresseerd waren in het doen van een cholesterol zelftest. De volgende stap zal zijn het beschikbaar maken en onder aandacht brengen van de keuzehulp aan consumenten die overwegen een zelftest te gaan
Wetenschappers van Columbia University in New York hebben een ‘lab op een chip’ ontwikkeld. Dat is een minuscule testkit waarmee op basis van één druppel bloed kan worden nagegaan of iemand besmet is met hiv en/of syfilis. De diagnostische chip is goedkoop en snel – binnen 20 minuten is er een uitslag – en kan gemakkelijk gebruikt worden in afgelegen gebieden in bijvoorbeeld ontwikkelingslanden. AMC’er Janneke van de Wijgert testte de chip in de praktijk, in een kliniek in Rwanda. Voor de twee onderzochte infectieziekten hiv en syfilis is de testkit even nauwkeurig en gevoelig als de gangbare laboratoriumtests. Dit blijkt uit een artikel in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Medicine, dat gisteren verscheen. In ontwikkelingslanden bestaat grote behoefte aan simpele en goedkope diagnostiek. Amerikaanse onderzoekers bedachten daarom voor immunologische analyses een microfluïdische chip (een stukje glas of kunststof waarin kleine structuren zijn aangebracht die vloeistoffen kunnen bevatten). Deze zogeheten mChip vormt als het ware een mobiel laboratorium op postzegelformaat, een ‘lab on a chip’ zoals de onderzoekers het noemen. AMC-epidemioloog Janneke van de Wijgert, testte de mChip op bloedmonsters van prostituees die meededen aan onderzoeksprojecten in de Rwandese hoofdstad Kigali. De testkit bleek net zo goed te werken als de gangbare diagnostiek voor hiv en syfilis. Bovendien konden beide aandoeningen met de chip tegelijkertijd worden vastgesteld. De mChip is goedkoper dan bestaande diagnostiek – een ingewikkelde laboratoriuminfrastructuur is immers niet nodig. Daarnaast is de test veel sneller. De meeste klinieken in Rwanda beschikken niet over geavanceerde labfaciliteiten en moeten bloedmonsters daarom opsturen naar het National Referentie Laboratorium in de hoofdstad. Een testuitslag laat daardoor meestal minstens twee weken op zich wachten. Met de mChip is er binnen 20 minuten duidelijkheid. Het onderzoek van Van de Wijgert was een kleinschalig project; voor daadwerkelijke invoering van de test is grootschaliger vervolgonderzoek nodig. De mChip kan in de toekomst ook aangepast worden voor diagnostiek van andere infectieziekten zoals chlamydia, gonorroe en hepatitis. Janneke van de Wijgert is verbonden aan het Amsterdam Institute for Global Health and Development en het Center for Infection and Immunity (CINIMA), beide onderdeel van het AMC.