Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Een hardnekkige hoest
- Regelmatig wat bloed ophoesten
- Toenemende kortademigheid
- Een fluitende ademhaling
- Een longontsteking die ondanks behandeling maar niet wil genezen of na genezing weer snel terugkomt
- Gewichtsverlies
Hoe werkt het?
Bij kanker is er sprake van cellen die zich ongecontroleerd vermenigvuldigen. Ze vormen met elkaar een gezwel dat dwars door de gezonde weefsels heen groeit en ook kan uitzaaien naar andere plaatsen in het lichaam. Bij longkanker speelt dat proces zich af in de long. Uitzaaiingen van een tumor elders in het lichaam die in de long terecht komen rekent men niet tot de longkankers. Net zoals er verschillende soorten kanker zijn, zijn er ook verschillende soorten longkanker. Het is van belang te weten met welk type tumor men te maken heeft, zodat men daar de behandeling op kan afstemmen. Voor het gemak kunnen we de longkankers verdelen in twee groepen: het kleincellig longcarcinoom (ongeveer 25 procent van alle longkankers) en de overige longkankers. Het beloop van de ziekte en de behandeling zijn voor beide groepen nogal verschillend. Het kleincellig longcarcinoom is als het wordt vastgesteld vrijwel altijd al uitgezaaid. De kanker groeit erg snel en de kans op genezing bedraagt slechts een paar procent. In de groep van de niet kleincellige longcarcinomen ontstaan uitzaaiingen pas later en bij een deel van de patiënten is genezing mogelijk door de tumor chirurgisch te verwijderen. Door doorgroei in andere organen (hart, ribben, slokdarm) kunnen complicaties ontstaan (hartritmestoornissen, pijn, slikstoornissen). Sommige tumoren produceren hormonen waardoor de stofwisseling van het lichaam in de war kan raken. Longkanker zaait uit via de lymfebanen en via het bloed. Uitzaaiingen via de lymfebanen komen in eerste instantie terecht in de lymfeklieren tussen de beide longen. Uitzaaiingen via het bloed gaan vooral naar de botten, de hersenen, de lever en de bijnieren.Hoe ontstaat het?
85 procent van alle longkankers ontstaat ten gevolge van roken. Daarbij geldt dat de kans op longkanker groter wordt naarmate men in zijn leven meer gerookt heeft. Een roker heeft 13 maal meer kans op het ontstaan van longkanker dan een niet-roker. Het komt bij mannen drie maal zo vaak voor als bij vrouwen, maar nu vrouwen veel meer roken dan vroeger ziet men bij hen ook meer longkanker ontstaan. Blootstelling aan chemische stoffen doet ook de kans op het ontstaan van longkanker toenemen. Bekend is het gevaar van langdurige blootstelling aan asbeststof.Hoe ga ik er zelf mee om?
Belangrijkste wat u kunt doen is zorgen dat u geen longkanker krijgt! Als u niet rookt is de kans daarop gering. Voor de rokers onder ons: het is wel degelijk zinvol om ook op latere leeftijd nog met roken te stoppen, want tien jaar nadat u gestopt bent is de kans op het krijgen van longkanker vrijwel net zo klein geworden als voor een niet-roker.Hoe gaat de arts er mee om?
Bij klachten als boven beschreven zal de huisarts een longfoto laten maken. Zijn daarop afwijkingen dan zal hij u verwijzen naar de longarts. Echter, niet alle gezwellen zijn op de foto te zien (alleen als ze groter zijn dan één centimeter), dus als de klachten verdacht zijn zal hij u sowieso doorsturen. Als een tumor is vastgesteld dient men te weten of deze is uitgezaaid. De behandeling die vervolgens wordt ingesteld wordt bepaald door het type gezwel en door het stadium waarin het gezwel zich bevindt: chemotherapie, bestraling of operatief verwijderen. Na operatie is men een flink stuk long en dus ademcapaciteit kwijt.Wetenschappelijk nieuws
In een vroeg stadium is longkanker beter op te sporen met een lage dosis CT-scan dan met een digitale röntgenfoto. Radioloog in opleiding Bartjan de Hoop van het UMC Utrecht concludeert dat in zijn proefschrift na vergelijking van beide methoden. Hij promoveert vandaag. De standaardmethode om longkanker vast te stellen is een röntgenfoto van de borstkas. Voor longkankerpatiënten die nog geen symptomen hebben is dat niet zo, laat radioloog Bartjan de Hoop zien. Hij liet radiologen 55 röntgenfoto"s van patiënten met longkanker en 72 foto"s van gezonde longen beoordelen. De longkanker was in een vroeg stadium, waarbij tumoren meestal niet groter zijn een centimeter, vastgesteld via een CT-scan. Op basis van de röntgenfoto"s konden de radiologen de longkanker bij lange na niet met dezelfde zekerheid vaststellen als via een CT-scan. Tijdens een screening op longkanker, bij mensen zonder symptomen, bleek de CT vrijwel alle tumoren te vinden. Via röntgenfoto"s konden radiologen hoogstens 94 procent van deze tumoren vinden, en dan alleen wanneer ze accepteerden dat ze op heel veel foto"s onterecht longkanker aanwezen. Ze hadden 61 fout-positieven nodig om één geval van longkanker te vinden. De Hoops conclusies kunnen van pas komen bij een eventueel bevolkingsonderzoek naar het voorkomen van longkanker. Zijn onderzoek is namelijk onderdeel van de Nelson-studie. Dat is een langlopend onderzoek naar de effectiviteit van de preventieve opsporing van longkanker. Ruim zevenduizend mensen ondergaan hiervoor elk jaar een CT-scan. Patiënten waarbij longkanker in een vroeg stadium opgespoord wordt hebben een betere overlevingskans. Over vier jaar moet duidelijk zijn of het rendabel is om grote bevolkingsgroepen preventief via een CT-scan te onderzoeken op longkanker. In het Nelson-onderzoek werkt het UMC Utrecht samen met UMC Groningen, Erasmus MC, het Kennemer Gasthuis in Haarlem en het Universitair Ziekenhuis Gasthuisberg in Leuven (België).
Woekerend weefsel bij niet-rokers met longkanker is genetisch veel meer ontspoord dan in de gezwellen van (ex-)rokers met longkanker. Dit wijst erop dat longkanker bij niet-rokers feitelijk een andere, complexere aandoening is, die om een andere behandeling vraagt. Dit is deze week bekend gemaakt bij het zojuist afgesloten 14de World Conference on Lung Cancer in Amsterdam, van de International Association for the Study of Lung Cancer (IASLC). "Er zijn verschillende genetische afwijkingen gevonden in long-tumoren van rokers en niet-rokers," verklaart principal investigator Kelsie Thu, van het BC Cancer Agency Research Centre in Vancouver, Canada. "Bij niet-rokers met longkanker vonden we meer afwijkingen, zowel in aantal als in plaats op het cel-DNA van tumorweefsel. Dit wijst erop, dat er bij niet-rokers andere processen een rol spelen bij het ontstaan en de ontwikkeling van longkanker, dan bij rokers. Tevens betekent dit, dat er andere behandelmethoden voor hen ontwikkeld moeten worden.” Wereldwijd treft longkanker in ongeveer 25% van de gevallen mensen die nooit hebben gerookt. Het was al wel opgevallen dat dit relatief meer vrouwen zijn, vaker Aziaten, en dat er bij niet-rokers vaker sprake is van een agressief type longkanker (adenocarcinoma). In dit nieuwe onderzoek zijn verschillen aangetoond in onder meer gen-mutaties die met groeifactoren te maken hebben. Drs Cilia Linssen van het Longkanker Informatie Centrum stelde naar aanleiding van deze resultaten: “In de eerste plaats is het sowieso belangrijk om te weten dat longkanker niet altijd te maken heeft met roken. Roken is ontegenzeggelijk een risicofactor, maar kennelijk kan de celgroei in de longen ook door andere oorzaken ontsporen en gaan woekeren. Het is belangrijk om te weten welke gen-mutaties hierbij een rol spelen, omdat bepaalde behandelmethoden zich nu en in de toekomst juist op dergelijke groeifactoren kunnen richten.
Jaarlijkse longkankerscreening blijkt kosteneffectief. Enkele honderdduizenden Nederlanders met een hoog risico op longkanker screenen leidt mogelijk tot 1.400 minder sterfgevallen aan longkanker per jaar. Dit kan tegen redelijke kosten. Elk jaar een CT-scan ondergaan blijkt zelfs beter dan om de twee jaar, ondanks dat de kosten daarmee zullen stijgen. Dat concluderen onderzoekers van het Erasmus MC op basis van een vergelijkbare studie in Canada, waarover zij deze week publiceren in het wetenschappelijk tijdschrift PLOS Medicine. Rotterdamse onderzoekers van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg bekeken in opdracht van gezondheidszorginstellingen en het ministerie van Ontario in Canada of een jaarlijks bevolkingsonderzoek kosteneffectief is. In Ontario, wat een kwart minder inwoners heeft dan Nederland, blijkt dit het geval te zijn. Belangrijke voorwaarde is dat er strenge selectiecriteria worden aangehouden om te bepalen wie er voldoende hoog risico op longkanker hebben om in aanmerking te komen voor screening. Wetenschappelijk onderzoeker Kevin ten Haaf: “Het gaat om personen die gedurende 40 jaar gemiddeld een pakje per dag gerookt hebben, die in de laatste tien jaar gestopt zijn of nog roken en tussen de 55 en 75 jaar oud zijn.” Harry de Koning, hoogleraar Screening en Evaluatie, die de leiding heeft over het onderzoek: “Voor Nederland zou dat mogelijk voor 800.000 personen gelden. Met een simpele vertaling van de resultaten naar de Nederlandse situatie praten we over minstens 1.400 vermijdbare sterfgevallen per jaar op den duur. Jaarlijks screenen levert niet alleen meer gezondheidswinst op dan tweejaarlijks screenen, maar is ook kosteneffectiever. Dit heeft te maken met het agressieve beloop van longkanker en het korte tijdsbestek waarin ingrijpen mogelijk is. Jaarlijks screenen kost 30.000 euro per gewonnen levensjaar. Dit gaat tegen de verwachtingen van de meeste beleidsmakers in.” Momenteel wordt er in Europa volop gediscussieerd of een bevolkingsonderzoek voor de vroege opsporing van longkanker door middel van CT-screening zou moeten worden ingevoerd. “De definitieve resultaten van een Nederlands onderzoek zullen spoedig volgen, maar dit en eerder Amerikaans onderzoek vragen om verdere actie. Het bevolkingsonderzoek zou in potentie effectiever kunnen zijn dan de huidige reeds lopende bevolkingsonderzoeken op borst- en baarmoederhalskanker bij elkaar”, aldus De Koning. Ontario gaat de aanbevelingen opvolgen. De publicatie in wetenschappelijk tijdschrift PLOS Medicine is online terug te vinden.
Bon: Erasmus MC
In een kwart van de gevallen wijzigt het behandelplan voor longkankerpatiënten in belangrijke mate, na een Second Opinion in het gespecialiseerde academische behandelcentrum van het VUmc. Dit is gisteren bekend gemaakt tijdens een bijeenkomst van het Longkanker Informatie Centrum, en is vandaag verder toegelicht aan longartsen en oncologen op het 14de Wereld Longkanker Congres in Amsterdam. "Zo’n 2/3 van de patiënten ondergaat eerst aanvullend onderzoek bij een Second Opinion. In 75% van alle gevallen blijft het beleid min of meer ongewijzigd, maar bij een kwart volgt er een aanzienlijke verandering van het behandelplan. Dit komt doordat vaak anders wordt ingeschat in welk stadium de aandoening zich exact bevindt, en soms wordt er zelfs een andere diagnose gesteld. Verder speelt mee, dat in gespecialiseerde centra andere mogelijkheden voor behandeling beschikbaar zijn,” stelt professor Piet Postmus, hoogleraar longziekten aan VUmc. Het gaat bijvoorbeeld om behandeling met relatief nieuwe middelen en methoden, waarmee elders nog minder ervaring is opgedaan. Drs Cilia Linssen van het Longkanker Informatie Centrum stelde naar aanleiding van deze resultaten: “Deze opmerkelijke Second Opinion Studie van VUmc laat zien, dat patiënten absoluut gebaat zijn bij hoog-gespecialiseerde centra. Verder is de mondigheid van de patiënten van belang. Dat blijkt ook uit de belangstelling voor onze site www.longkanker.info: in de loop der jaren zijn er al 1,2 miljoen mensen op ons internet-forum langs geweest, en hebben ruim 445.000 mensen de pagina’s bezocht waar men vragen kan stellen aan een virtuele arts. Wij moedigen patiënten en hun naasten dan ook aan, om kritisch te zijn en samen met hun behandelaars echt te kijken wat de beste behandeling voor hen is; in tegenstelling tot wat sommigen denken, is er bij de diagnose longkanker beslist nog vaak een keuze in behandelopties mogelijk’, aldus mevrouw Linssen.
Het in kaart brengen van het longkankerstadium met een echo-apparaat loont. Hiermee kunnen onnodige longkankeroperaties voorkomen worden. Dat blijkt uit onderzoek onder leiding van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) dat the Journal of the American Medical Association (JAMA) publiceert. Van alle kankersoorten is longkanker verantwoordelijk voor de hoogste sterfte. Patiënten met longkanker zijn gebaat bij het nauwkeurig in kaart brengen van het stadium van de tumor. Met deze informatie kan de meest optimale behandeling gekozen worden. Als de lymfeklieren tussen de longen niet zijn aangedaan is een longoperatie eerste keuze. Bevatten deze lymfeklieren wel kankercellen, dan heeft een combinatie van chemotherapie en bestraling de voorkeur. Onderzoek onder leiding van longarts dr. Jouke Annema van het LUMC toont nu aan dat het aanprikken van lymfeklieren in de borstkas, met behulp van geluidsgolven vanuit de luchtpijp en de slokdarm, even goed is en gepaard gaat met minder complicaties in vergelijking met traditioneel onderzoek door middel van een kijkoperatie. Als beide technieken worden gecombineerd zal het aantal onnodige longkankeroperaties gehalveerd worden, blijkt uit het onderzoek gepubliceerd in JAMA.
Annema werkt als lid van de landelijke richtlijnencommissie voor longkanker momenteel mee aan het veranderen van de richtlijnen voor het preoperatief onderzoek van longtumoren.
Veel fruit en verschillende groenten eten vermindert mogelijk de kans op longkanker. Dat zegt onderzoeker F. Büchner van UMC St Radboud. Tussen 1991 en 2000 namen een half miljoen mensen deel aan een Europese studie naar kanker en voeding. 1.830 deelnemers werden in die periode gediagnosticeerd met longkanker. De hoeveelheid geconsumeerde groenten bleek niet zozeer van invloed op het longkankerrisico, maar de variatie wel. Verder lijkt het erop dat minimaal twee stuks fruit per dag eten de kansen op longkanker verkleint. Groenten- en fruitconsumptie heeft het meeste invloed op het ontstaan van plaveiselcellongkanker, een subtype van longkanker dat sterk gerelateerd is aan roken. Niet roken of stoppen is nog veel beter, zegt de onderzoeker.
Amsterdam, 3 februari 2014 - Met een relatief simpele test kun je het verschil zien tussen ‘vlekjes’ op de luchtwegen die mogelijk tot longkanker zullen ontwikkelen en vlekjes die weinig risico kennen. Dat schrijven Amsterdamse longonderzoekers deze maand in het wetenschappelijk tijdschrift Thorax. “Dit is een belangrijke stap op weg naar screening van mensen die een groot risico lopen op longkanker”, zegt longarts dr. Hans Daniels van het VUmc in Amsterdam. Voor hun onderzoek bekeken de moleculair biologen, pathologen en longartsen van het VUmc stukjes weefsel van 36 patiënten met zogenoemde laesies in hun centrale luchtwegen. Die laesies waren gevonden tijdens een bronchoscopie, waarbij met een camera in de luchtpijp wordt gekeken. Van de 36 onderzochte laesies ontwikkelden 24 zich niet tot kanker, 12 wel. Op basis van de DNA-karakteristieken van het weefsel konden de onderzoekers drie kwart van de kankergevallen correct identificeren, net als alle 24 gevallen die niet tot kanker leidden. Een ‘positieve DNA-test’ betekende in dit onderzoek dus dat een laesie altijd tot kanker leidde, een negatieve betekende in bijna 90% van de gevallen dat de laesie zich niet tot kanker zou ontwikkelen. De totale accuraatheid van deze test komt daarmee uit op 92%. Op dit moment bestaat er in ons land geen screening op longkanker. In bijvoorbeeld de Verenigde Staten gebeurt dat al wel bij risicogroepen, met name bij oudere mensen die langdurig hebben gerookt. Hun longen kunnen periodiek worden bekeken met behulp van een CT-scan. In Nederland en België wordt op dit moment gewerkt aan een groot onderzoek om te kijken of zo’n screening ook hier zinvol is: de NELSON-trial. “Bronchoscopie zou mogelijk een aanvulling kunnen bieden op zo’n screening”, zegt longarts Daniels. “Verdachte plekjes worden nu vooral gevonden als er een bronchoscopie verricht wordt wegens longklachten. Vaak gaat het dan om patiënten die al eerder longkanker hebben gehad. Maar als we zulke laesies zien, kunnen we eigenlijk niet veel anders doen dan regelmatig opnieuw kijken, om te zien of die laesies zich kwaadaardig ontwikkelen. Dat is een onaangenaam en belastend onderzoek. Het zou dan ook goed zijn als we tijdens de eerste inspectie een biopt kunnen nemen en dat via het DNA op risico kunnen schatten.” Zo ver is het evenwel nog niet, waarschuwt Daniels. “Dit onderzoek werd uitgevoerd met mensen van wie de uitkomst op het moment van DNA-testen al bekend was. De volgende stap is een groter, prospectief onderzoek, om te kijken of we op basis van het DNA ook echt kunnen voorspellen wat er met de laesies zal gebeuren en of het zinvol is om bij gevaarlijke laesies vroeg in te grijpen.” Ondertussen kan de pathologie al wél heel concreet aan de slag met de resultaten van dit onderzoek, zegt dr. Daniëlle Heideman, klinisch moleculair bioloog van de afdeling pathologie van VUmc. “De gevonden verschillen in het DNA geven ons heel concrete aanwijzingen over de biologie achter deze vormen van longkanker. Ze bieden een tastbaar handvat om verder te kijken naar het ontstaan van kanker en dus ook naar mogelijke betere diagnostiek of behandeling.”
Longkanker is de meest voorkomende kankersoort ter wereld. Nieuwe zogenaamde ‘targeted’ therapieën zijn veilig en effectief, blijkt uit onderzoek van Joline Lind. Helaas reageren niet alle patiënten even goed op de nieuwe behandelwijzen. Lind onderzocht daarom ook welke patiënt- of tumoreigenschappen kunnen voorspellen of patiënten baat hebben bij de middelen. Lind promoveert 26 maart bij VUmc. Niet alleen komt longkanker het meest voor; het is tevens de belangrijkste oorzaak van met kanker samenhangende sterfte bij zowel mannen als vrouwen. Helaas presenteert de ziekte zich bij het merendeel van de patiënten pas in het gevorderde stadium waarin de kanker op afstand is uitgezaaid. Voor deze patiënten is vooralsnog geen curatieve behandeling voorhanden en is de prognose heel slecht. Tot voor kort bestond de standaardbehandeling uit chemotherapie. Hiermee is de gemiddelde overleving 8-12 maanden en zijn er na 1 jaar maar 33-46% patiënten in leven. Recent onderzoek van de biologie van kanker heeft specifieke kenmerken van de kankercel en het micromilieu geïdentificeerd. Dit heeft geleid tot het ontwikkelen van nieuwe doelgerichte (‘targeted’) therapieën. De belangrijkste voor longkanker zijn de epidermale groeifactorreceptor (EGFR) remmers en de angiogeneseremmers. Door middel van een aantal klinische studies deed Lind onderzoek naar de veiligheid en effectiviteit van een aantal (combinaties) van deze nieuwe middelen bij patiënten met gevorderde longkanker. De therapieën bleken effectief, maar niet bij alle patiënten. Lind zocht daarom ook naar patiënt- of tumoreigenschappen die voorspellen welke patiënten geholpen kunnen worden met welke middelen. Het onderzoek wijst de weg naar nieuwe geïndividualiseerde therapie van longkanker die de prognose van deze pandemische ziekte hopelijk substantieel zal doen verbeteren.
Jaarlijks worden meer dan 10.000 Nederlanders getroffen door longkanker. Als de ziekte zich lokaal heeft verspreid, is een juiste combinatie van verschillende behandelingen cruciaal om de kanker te kunnen bestrijden. Erik Phernambucq onderzocht de behandelingsstrategieën die in het VU medisch centrum zijn toegepast. Hij promoveert maandag 1 juli. Wanneer de diagnose (niet-kleincellige) longkanker gesteld wordt, is het vaak al in een vergevorderd stadium. Op het moment dat de longkanker nog niet is uitgezaaid buiten de borstkas, maar zich wel lokaal heeft verspreid, dan kunnen verschillende behandelwijzen worden toegepast: bestraling (radiotherapie) al dan niet met chemotherapie en chirurgie. De huidige standaardbehandeling is het gelijktijdig toedienen van chemo- en radiotherapie. Erik Phernambucq beschrijft in zijn proefschrift een aantal (aspecten van) strategieën die gebruikt werden tussen 2001 en 2010 in het VU medisch centrum in Amsterdam voor behandeling van patiënten met lokaal gevorderd niet-kleincellige longkanker. Het doel hiervan was ten eerste om meer inzicht te krijgen in de bijwerkingen en uitkomsten van de vaak intensieve behandeling en deze daardoor te kunnen verbeteren. Ten tweede was het doel om een beter idee te krijgen over welke patiënten het meeste baat hebben bij een bepaalde strategie. De uitkomsten van de studies laten zien dat de overleving (de tijd die patiënten leven na diagnose) door behandeling met chemoradiotherapie gelijk is aan die van sterk geselecteerde patiënten in fase 3 klinische trials (ongeveer achttien maanden) met acceptabele bijwerkingen, zelfs bij patiënten die zeventig jaar of ouder zijn of andere ziektes hebben naast longkanker. Wanneer eventueel een operatie wordt uitgevoerd na chemoradiotherapie moet er, naast goede coördinatie tussen de verschillende specialismen, ook voldoende op de voeding van alle patiënten worden gelet. Ten slotte zouden patiënten met een holtevormende tumor meer ernstige bijwerkingen kunnen ontwikkelen bij gelijktijdige chemoradiotherapie dan andere patiënten. Een strategie met eerst een operatie is voor hen mogelijk een betere behandeling.
Patiënten met resectabel stadium 1 niet-kleincellige longkanker kunnen net zo goed behandeld worden met stereotactische bestraling als met een operatie, de gangbare behandeling. Dit blijkt uit de eerste gerandomiseerde klinische studie op dit gebied, door Nederlandse (onder leiding van VUmc) en Amerikaanse artsen en onderzoekers. Zij hebben hun bevindingen beschreven in The Lancet Oncology. Patiënten met longkanker hebben over het algemeen een slecht vooruitzicht. De gunstigste prognose hebben operabele patiënten met resectabel stadium 1 niet-kleincellige longkanker. Dit is een vroeg stadium van longkanker zonder uitzaaiingen naar de lymfklieren. De standaardbehandeling is het operatief verwijderen van de tumor uit de longen. Steeds vaker gebruiken artsen stereotactisch bestralen, een techniek om een hoge dosis straling zeer nauwkeurig op de tumor te richten – met name bij patiënten die geen operatie kunnen ondergaan vanwege een slechte longfunctie of bijkomende ziekten. Een ander voordeel van bestralen is dat het poliklinisch gebeurt (in 3-8 zittingen) en de patiënt dus steeds meteen naar huis kan. Om het effect van beide behandelingen met elkaar te vergelijken, liepen onafhankelijk van elkaar twee studies: de Nederlandse ROSEL-studie, geleid door artsen van VUmc (longarts prof. dr. Egbert Smit en radiotherapeut prof. dr. Suresh Senan) en de STARS-studie, geleid door artsen van MD Anderson Cancer Center in de VS. Omdat de studies los van elkaar te weinig bruikbare data opleverden, werd besloten om de data bij elkaar te voegen. In totaal werden 58 patiënten in de tijd gevolgd, waarvan ongeveer de helft werd behandeld met bestraling en de andere helft met een operatie. Hieruit bleek dat een behandeling met stereotactisch bestralen even effectief is als opereren in de onderzochte populatie. Daarbij gaat bestralen minder vaak gepaard met ernstige complicaties of overlijden. “Onze studie laat zien dat patiënten die fit genoeg zijn om een operatie te ondergaan, ook bestraald kunnen worden, met dezelfde resultaten als met een operatie. Omdat patiënten met longkanker vaak ouder zijn, een beperkte longfunctie hebben en vaak ook een andere aandoening hebben, wil je bij hen het operatierisico uit de weg gaan. Daarvoor blijkt stereotactische bestraling een goed alternatief, met behoud van therapeutisch effect”, aldus Smit. De resultaten beschreven in de nieuwe publicatie zijn het resultaat van twee studies. Ten eerste ROSEL, een Nederlandse studie onder leiding van VUmc, waaraan verder deelnamen het Universitair Medisch Centrum Groningen, het Catharina Ziekenhuis (Eindhoven) en het Maastricht UMC+. Ten tweede STARS, geleid door het Amerikaanse MD Anderson Cancer Center. “Stereotactic ablative radiotherapy versus lobectomy for operable stage I non-small-cell lung cancer: a pooled analysis of two randomised trials” van Chang, Senan et al. verscheen 14 mei in The Lancet Oncology .
Sinds de invoering van stereotactische radiotherapie in 2003 in VU medisch centrum blijken er meer longkankerpatiënten behandeld te worden. Bovendien is de overleving sterk verbeterd. Stereotactische radiotherapie kan nu worden beschouwd als één van de standaardbehandelingen van ‘vroege stadium longkanker’. Dit concludeert dr. Niels Haasbeek in het onderzoek dat vandaag gepubliceerd is in Annals of Oncology. Haasbeek deed onderzoek naar de resultaten van stereotactische radiotherapie in Nederland op de overleving van oudere longkankerpatiënten met gegevens uit de landelijke Nederlandse Kankerregistratie. Tot 2003 werden veel patiënten boven de 75 jaar niet behandeld, omdat de behandeling te zwaar was. Tot recent was een operatie de standaardbehandeling van kleine longtumoren. Om allerlei redenen komen de meeste patiënten echter niet in aanmerking voor een operatie. VU medisch centrum was in 2003 het eerste ziekenhuis in Nederland dat een alternatief bood voor een operatie, namelijk stereotactische radiotherapie. Dit is een veel preciezere manier van bestralen dan voorheen, met een veel hogere dosis in een veel kortere tijd. Stereotactische radiotherapie blijkt uitstekend te werken, met veel minder bijwerkingen dan een operatie en zonder directe sterfgevallen als gevolg van de behandeling. Patiënten die deze behandeling hebben ondergaan, leven gemiddeld ruim 10 maanden langer dan het geval zou zijn met de oude manier van bestralen. Het aantal radiotherapieafdelingen dat deze behandeling kan uitvoeren groeit snel, zowel in Nederland als daarbuiten. Sinds 2003 heeft VUmc als enige ziekenhuis in de wereld al meer dan 1.000 patiënten behandeld met deze techniek, waarvan meer dan 800 met een beginstadium longkanker.
Sinds de invoering van stereotactische radiotherapie in 2003 in VU medisch centrum blijken er meer longkankerpatiënten behandeld te worden. Bovendien is de overleving sterk verbeterd. Stereotactische radiotherapie kan nu worden beschouwd als één van de standaardbehandelingen van ‘vroege stadium longkanker’. Dit concludeert dr. Niels Haasbeek in het onderzoek dat vandaag gepubliceerd is in Annals of Oncology. Haasbeek deed onderzoek naar de resultaten van stereotactische radiotherapie in Nederland op de overleving van oudere longkankerpatiënten met gegevens uit de landelijke Nederlandse Kankerregistratie. Tot 2003 werden veel patiënten boven de 75 jaar niet behandeld, omdat de behandeling te zwaar was. Tot recent was een operatie de standaardbehandeling van kleine longtumoren. Om allerlei redenen komen de meeste patiënten echter niet in aanmerking voor een operatie. VU medisch centrum was in 2003 het eerste ziekenhuis in Nederland dat een alternatief bood voor een operatie, namelijk stereotactische radiotherapie. Dit is een veel preciezere manier van bestralen dan voorheen, met een veel hogere dosis in een veel kortere tijd. Stereotactische radiotherapie blijkt uitstekend te werken, met veel minder bijwerkingen dan een operatie en zonder directe sterfgevallen als gevolg van de behandeling. Patiënten die deze behandeling hebben ondergaan, leven gemiddeld ruim 10 maanden langer dan het geval zou zijn met de oude manier van bestralen. Het aantal radiotherapieafdelingen dat deze behandeling kan uitvoeren groeit snel, zowel in Nederland als daarbuiten. Sinds 2003 heeft VUmc als enige ziekenhuis in de wereld al meer dan 1.000 patiënten behandeld met deze techniek, waarvan meer dan 800 met een beginstadium longkanker.
Patiënten met longkanker kunnen gemiddeld 10 maanden langer leven dankzij een nieuwe bestralingsmethode. Bij deze bestralingstechniek – stereotactische radiotherapie genaamd – worden de tumoren aangepakt met hoge doses, exact gerichte bestraling. De overlevingscijfers zijn woensdag bekend gemaakt op het Wereld Longkanker Congres, door onderzoekers van VU medisch centrum. Deze resultaten zijn van belang, omdat slechts 1 op de 3 longkankerpatiënten van 75 jaar of ouder geopereerd kan worden, en traditionele bestraling voor de niet-operabele groep meestal als te belastend terzijde werd geschoven. Zodoende werd in de praktijk 40% van deze patiënten in feite direct opgegeven. Dat is nu in veel gevallen niet meer nodig. Prof. dr. Suresh Senan en zijn collega’s van VUmc hebben voor hun onderzoek gekeken naar gegevens uit de Nederlandse Kankerregistratie. De toepassing van radiotherapie was in de periode tussen 2001 en 2009 gestegen van 31,2% naar 37,7%, en de overleving van deze patiënten steeg bijna 10 maanden, van 16,8 naar 26,1 maanden. “De moeilijke groep van patiënten van 75 jaar of ouder, krijgt nu zicht op een extra behandelingsmogelijkheid: de stereotactische ‘precisiebestraling’,” aldus professor Senan. “Dat is goed nieuws, zowel voor degenen die niet, als voor degenen die wel geopereerd kunnen worden.” Drs. Cilia Linssen van het Longkanker Informatie Centrum reageert eveneens positief op deze verruiming van de opties. Zij pleitte voor goede informatieverstrekking over de verschillen in overleving en complicaties bij opereren of bestralen, zodat alle patiënten ook zelf mee kunnen bepalen wat voor hen de beste optie is.
Patiënten met longkanker kunnen gemiddeld tien maanden langer leven, dankzij een nieuwe bestralingsmethode. Dat zeggen onderzoekers van het VU mc. Bij deze bestralingstechniek - stereotactische radiotherapie genaamd - worden de tumoren aangepakt met hoge doses, exact gerichte bestraling. Belangrijk, omdat slechts een op de drie longkankerpatiënten van 75 jaar of ouder geopereerd kan worden en traditionele bestraling voor de groep die niet meer te opereren is meestal als te belastend terzijde werd geschoven. In feite werd 40 procent van deze patiënten direct opgegeven. Deze mensen krijgen nu mogelijk toch zicht op extra behandelmogelijkheden. Goede informatieverstrekking over wat nog mogelijk is, is dan wel erg belangrijk, reageert het Longkanker Informatie Centrum.
Patiënten met het vroegste stadium van longkanker kunnen net zo goed bestraald worden als geopereerd. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Naomi Verstegen bij VUmc. Sommige patiënten kunnen niet geopereerd worden, vanwege bijkomende ziekten of een slechte longfunctie. Verstegen promoveert 25 juni bij VUmc. Patiënten met longkanker hebben een slechte prognose, behalve wanneer de tumor zich alleen in de long bevindt en nog niet is uitgezaaid naar de lymfeklieren (stadium I). De gangbare behandeling voor deze patiënten is een operatie waarbij de tumor wordt verwijderd. Als patiënten niet geopereerd kunnen worden, bijvoorbeeld door bijkomende ziekten of een slechte longfunctie, kunnen zij behandeld worden met stereotactische radiotherapie. Bij deze vorm van bestraling wordt een hoge dosis straling zeer nauwkeurig op de tumor gericht. De resultaten die behaald worden met stereotactische bestraling zijn zo goed dat steeds meer patiënten die wel in aanmerking komen voor een operatie, kiezen voor een bestraling. Promovenda Naomi Verstegen heeft de behandelresultaten onderzocht van stereotactische radiotherapie bij deze potentieel operabele patiënten. Ze creëerde hiervoor twee zo gelijk mogelijke groepen patiënten, waarna één groep werd behandeld met stereotactische bestraling en één groep met een operatie. Na de behandeling vergeleek Verstegen de uitkomsten met elkaar. "Het lijkt erop dat de uitkomsten na stereotactische bestraling gelijk zijn aan de resultaten na chirurgie, maar dan zonder ziekenhuisopname en zonder de risico's die bij een operatie komen kijken", zegt Verstegen. "Het is van groot belang dat patiënten goed en objectief geïnformeerd worden over alle behandelmogelijkheden, zodat patiënten met stadium I longkanker de optimale behandeling kunnen krijgen die het beste bij hun persoonlijke situatie en voorkeuren past."
Glas fris met hoge zuurgraad zorgt voor hogere concentratie van anti-kanker geneesmiddel in het bloed. Een medicijn tegen longkanker (erlotinib) wordt beter in het bloed opgenomen wanneer de tablet met cola in plaats van water wordt ingenomen. Internist-oncoloog Ron Mathijssen en ziekenhuisapotheker Roelof van Leeuwen presenteren hun bevindingen zondag 27 september tijdens het 2015 European Cancer Congress, een belangrijk oncologiecongres in Wenen. Mathijssen, als hoogleraar Geïndividualiseerde Oncologische Farmacotherapie verbonden aan het Erasmus MC Kanker Instituut, was op zoek naar een simpele oplossing voor een praktisch en alledaags probleem: ,,Veel patiënten met longkanker worden behandeld met het medicijn erlotinib (Tarceva). Deze pil kan pas in het bloed worden opgenomen, wanneer die eerst uiteen valt en oplost in de maag. Maar patiënten met kanker gebruiken tegelijkertijd ook vaak zogenaamde maagbeschermers. Helaas is dat niet bevorderlijk voor de opname van erlotinib, omdat de maagbeschermer de zuurgraad van de maag verlaagt waardoor erlotinib slechter wordt opgenomen.” Promotieonderzoeker Roelof van Leeuwen: ,,Het is al langer bekend dat maagbeschermers de opname van erlotinib aanzienlijk kunnen verlagen. Dit brengt de behandelend arts in een spagaat: zonder maagbeschermer is de opname van erlotinib goed, maar kunnen er door de co-medicatie gevaarlijke maagproblemen optreden. Mét maagbeschermer verloopt de opname van het geneesmiddel niet efficiënt genoeg, waardoor de kanker mogelijk minder wordt geremd. Vandaar onze studie: kunnen we in de maag (tijdelijk) een zuur milieu creëren, zodat erlotinib goed wordt opgenomen en er geen maagklachten ontstaan?” Het Ei van Columbus blijkt een glas cola waarmee de tablet wordt ingenomen. Gewone cola –geen light- blijkt de hoogste zuurgraad te hebben. De opname in het bloed van erlotinib blijkt, bij patiënten die ook een maagbeschermer gebruiken, gemiddeld met bijna veertig procent toe te nemen. Bij sommige patiënten zelfs met meer dan honderd procent. Bij patiënten die geen maagzuurbeschermer gebruikten, was de opname van erlotinib ook beter met cola dan met water, maar het effect was daar minder groot. Of andere zure drankjes (zoals jus d’orange) een zelfde effect als cola hebben is nog niet bekend. Ook is nog niet bewezen of de betere opname in het bloed ook betekent dat het middel de longkanker langere tijd onder controle zal houden. De verwachting is dat de gevonden resultaten ook zou kunnen gelden voor andere geneesmiddelen in tabletvorm. Veel kankerpatiënten worden tegenwoordig behandeld met nieuwe generaties kankermedicijnen, die enkel nog middels een tablet kunnen worden ingenomen. Vervolgonderzoek zal dit moeten aantonen. Of erlotinib vanaf nu beter met cola dan met water kan worden ingenomen is ter beoordeling aan de richtlijncommissie, zodra de onderzoeksresultaten gepubliceerd zijn. De onderzoekers adviseren patiënten vooralsnog goed met hun behandelend arts te overleggen voordat zij hun medicatie met cola in plaats van water gaan innemen. Het abstract nummer van de studie is 3059.
Glas fris met hoge zuurgraad zorgt voor hogere concentratie van anti-kanker geneesmiddel in het bloed Een medicijn tegen longkanker (erlotinib) wordt beter in het bloed opgenomen wanneer de tablet met cola in plaats van water wordt ingenomen. Internist-oncoloog Ron Mathijssen en ziekenhuisapotheker Roelof van Leeuwen presenteren hun bevindingen zondag 27 september tijdens het 2015 European Cancer Congress, een belangrijk oncologiecongres in Wenen. Mathijssen, als hoogleraar Geïndividualiseerde Oncologische Farmacotherapie verbonden aan het Erasmus MC Kanker Instituut, was op zoek naar een simpele oplossing voor een praktisch en alledaags probleem: ,,Veel patiënten met longkanker worden behandeld met het medicijn erlotinib (Tarceva). Deze pil kan pas in het bloed worden opgenomen, wanneer die eerst uiteen valt en oplost in de maag. Maar patiënten met kanker gebruiken tegelijkertijd ook vaak zogenaamde maagbeschermers. Helaas is dat niet bevorderlijk voor de opname van erlotinib, omdat de maagbeschermer de zuurgraad van de maag verlaagt waardoor erlotinib slechter wordt opgenomen.” Promotieonderzoeker Roelof van Leeuwen: ,,Het is al langer bekend dat maagbeschermers de opname van erlotinib aanzienlijk kunnen verlagen. Dit brengt de behandelend arts in een spagaat: zonder maagbeschermer is de opname van erlotinib goed, maar kunnen er door de co-medicatie gevaarlijke maagproblemen optreden. Mét maagbeschermer verloopt de opname van het geneesmiddel niet efficiënt genoeg, waardoor de kanker mogelijk minder wordt geremd. Vandaar onze studie: kunnen we in de maag (tijdelijk) een zuur milieu creëren, zodat erlotinib goed wordt opgenomen en er geen maagklachten ontstaan?” Het Ei van Columbus blijkt een glas cola waarmee de tablet wordt ingenomen. Gewone cola –geen light- blijkt de hoogste zuurgraad te hebben. De opname in het bloed van erlotinib blijkt, bij patiënten die ook een maagbeschermer gebruiken, gemiddeld met bijna veertig procent toe te nemen. Bij sommige patiënten zelfs met meer dan honderd procent. Bij patiënten die geen maagzuurbeschermer gebruikten, was de opname van erlotinib ook beter met cola dan met water, maar het effect was daar minder groot. Of andere zure drankjes (zoals jus d’orange) een zelfde effect als cola hebben is nog niet bekend. Ook is nog niet bewezen of de betere opname in het bloed ook betekent dat het middel de longkanker langere tijd onder controle zal houden. De verwachting is dat de gevonden resultaten ook zou kunnen gelden voor andere geneesmiddelen in tabletvorm. Veel kankerpatiënten worden tegenwoordig behandeld met nieuwe generaties kankermedicijnen, die enkel nog middels een tablet kunnen worden ingenomen. Vervolgonderzoek zal dit moeten aantonen. Of erlotinib vanaf nu beter met cola dan met water kan worden ingenomen is ter beoordeling aan de richtlijncommissie, zodra de onderzoeksresultaten gepubliceerd zijn. De onderzoekers adviseren patiënten vooralsnog goed met hun behandelend arts te overleggen voordat zij hun medicatie met cola in plaats van water gaan innemen.
Longkanker lijkt op weg om borstkanker van de eerste plaats te stoten als dodelijkste vorm van kanker onder vrouwen. Dat blijkt uit onderzoek door de universiteit van Milaan. Vrouwen in Europa begonnen in de jaren zestig en zeventig pas massaal te roken. Die groep is nu tussen de 60 en 70 jaar oud en dat is de leeftijd waarop longkanker het vaakst ontstaat. De verwachting luidt dat er dit jaar negen procent meer vrouwen overlijden aan longkanker dan vorig jaar. Het aantal doden aan borstkanker loopt juist terug. Over het algemeen neemt het aantal sterfgevallen door kanker af. Wel blijkt dat het aantal gevallen van alvleesklierkanker toeneemt, maar daar hebben de onderzoekers nog geen sluitende verklaring voor.
Longbestraling bij patiënten met uitgezaaid kleincellig longkanker (SCLC) – uitgevoerd na de standaardbehandeling met chemotherapie – verlengt de overleving en vermindert de kans op terugkeer van de ziekte in de longen met bijna 50%. Dat blijkt uit onderzoek onder leiding van prof. dr. Ben Slotman, hoogleraar radiotherapie bij VUmc, dat maandag 15 september gepubliceerd wordt in het toonaangevende tijdschrift The Lancet. De resultaten in The Lancet komen uit een internationale studie naar de waarde van longbestraling bij patiënten met uitgezaaid kleincellig longkanker. Dit is een agressieve vorm van longkanker die ongeveer 13% van de longtumoren vormt. De meerderheid van de patiënten heeft bij het stellen van de diagnose al uitzaaiingen in lever, hersenen, botten of andere organen. 2-Jaarsoverleving neemt toe Aan de studie deden bijna 500 patiënten uit 42 Europese ziekenhuizen mee, waarvan de helft van de patiënten wel, en de andere helft geen longbestraling kreeg. Uit de studie bleek dat 13% van de patiënten die bestraald waren nog in leven was na 2 jaar. Van patiënten die niet bestraald waren, was dat 3%. Bij de patiënten die bestraald waren, kwam ook veel minder vaak een progressie van de tumor in de long voor. “We zien verder dat de bestraling goed wordt verdragen en er geen ernstige bijwerkingen optreden. Daarom moet deze bestraling vanwege de gunstige effecten worden aangeboden aan alle SCLC-patiënten met uitgebreide ziekte, waarvan de tumor op chemotherapie heeft gereageerd”, stelt onderzoeksleider prof. dr. Ben Slotman van VUmc. “Aangezien veel patiënten ook na deze behandelingen nog steeds verspreiding van de ziekte vertonen, vaak buiten de thorax en de hersenen, is het de moeite waard om te onderzoeken of radiotherapie (bestraling) op andere plaatsen van tumorgroei ook zo effectief is”, aldus Slotman
Een jaarlijkse screening op longkanker voor langdurige en zware (ex-)rokers van 55 tot 80 jaar zou vele vroegtijdige sterfgevallen kunnen voorkomen. Dat zeggen onderzoekers van het Erasmus MC en vier Amerikaanse universiteiten. Met ‘langdurig roken’ wordt 30 jaar roken of langer bedoeld, met ‘zware rokers’ een pakje sigaretten per dag of meer. De onderzoekers bevelen computertomografie aan voor zowel rokers als zware ex-rokers. Het gaat daarbij om mensen die minder dan 15 jaar geleden zijn gestopt met roken en in hun toenmalige ‘rookperiode’ gedurende 30 jaar of langer een pakje per dag of meer rookten. 50 procent van de gevallen van longkanker zou zo vroegtijdig kunnen worden ontdekt. Tijdige opsporing en behandeling kan sterfte aan longkanker voorkomen.
Glas fris met hoge zuurgraad zorgt voor hogere concentratie van anti-kanker geneesmiddel in het bloed Een medicijn tegen longkanker (erlotinib) wordt beter in het bloed opgenomen wanneer de tablet met cola in plaats van water wordt ingenomen. Internist-oncoloog Ron Mathijssen en ziekenhuisapotheker Roelof van Leeuwen presenteren hun bevindingen zondag 27 september tijdens het 2015 European Cancer Congress, een belangrijk oncologiecongres in Wenen. Mathijssen, als hoogleraar Geïndividualiseerde Oncologische Farmacotherapie verbonden aan het Erasmus MC Kanker Instituut, was op zoek naar een simpele oplossing voor een praktisch en alledaags probleem: ,,Veel patiënten met longkanker worden behandeld met het medicijn erlotinib (Tarceva). Deze pil kan pas in het bloed worden opgenomen, wanneer die eerst uiteen valt en oplost in de maag. Maar patiënten met kanker gebruiken tegelijkertijd ook vaak zogenaamde maagbeschermers. Helaas is dat niet bevorderlijk voor de opname van erlotinib, omdat de maagbeschermer de zuurgraad van de maag verlaagt waardoor erlotinib slechter wordt opgenomen.” Promotieonderzoeker Roelof van Leeuwen: ,,Het is al langer bekend dat maagbeschermers de opname van erlotinib aanzienlijk kunnen verlagen. Dit brengt de behandelend arts in een spagaat: zonder maagbeschermer is de opname van erlotinib goed, maar kunnen er door de co-medicatie gevaarlijke maagproblemen optreden. Mét maagbeschermer verloopt de opname van het geneesmiddel niet efficiënt genoeg, waardoor de kanker mogelijk minder wordt geremd. Vandaar onze studie: kunnen we in de maag (tijdelijk) een zuur milieu creëren, zodat erlotinib goed wordt opgenomen en er geen maagklachten ontstaan?” Het Ei van Columbus blijkt een glas cola waarmee de tablet wordt ingenomen. Gewone cola –geen light- blijkt de hoogste zuurgraad te hebben. De opname in het bloed van erlotinib blijkt, bij patiënten die ook een maagbeschermer gebruiken, gemiddeld met bijna veertig procent toe te nemen. Bij sommige patiënten zelfs met meer dan honderd procent. Bij patiënten die geen maagzuurbeschermer gebruikten, was de opname van erlotinib ook beter met cola dan met water, maar het effect was daar minder groot. Of andere zure drankjes (zoals jus d’orange) een zelfde effect als cola hebben is nog niet bekend. Ook is nog niet bewezen of de betere opname in het bloed ook betekent dat het middel de longkanker langere tijd onder controle zal houden. De verwachting is dat de gevonden resultaten ook zou kunnen gelden voor andere geneesmiddelen in tabletvorm. Veel kankerpatiënten worden tegenwoordig behandeld met nieuwe generaties kankermedicijnen, die enkel nog middels een tablet kunnen worden ingenomen. Vervolgonderzoek zal dit moeten aantonen. Of erlotinib vanaf nu beter met cola dan met water kan worden ingenomen is ter beoordeling aan de richtlijncommissie, zodra de onderzoeksresultaten gepubliceerd zijn. De onderzoekers adviseren patiënten vooralsnog goed met hun behandelend arts te overleggen voordat zij hun medicatie met cola in plaats van water gaan innemen.
Nieuwe doelgerichte therapieën voor behandeling van longkanker zijn veilig en effectief, zegt onderzoekster J. Lind van het VU mc. De ziekte wordt meestal pas vastgesteld in het gevorderde stadium, als de kanker is uitgezaaid. Tot voor kort was de standaardbehandeling chemotherapie. De gemiddelde overlevingsduur is slechts acht tot twaalf maanden. Recent onderzoek naar kenmerken van de kankercel en het micromilieu heeft geleid tot nieuwe (‘targeted’) therapieën. Lind deed met een aantal klinische studies onderzoek naar de veiligheid en effectiviteit van een aantal (combinaties) van deze nieuwe middelen bij patiënten met gevorderde longkanker. De therapieën bleken effectief, maar niet bij alle patiënten. Roken is de meest voor komende oorzaak van longkanker.
Fijnstof kan al in kleine hoeveelheden longkanker veroorzaken. Dat schrijven onderzoekers, onder meer van Universiteit Utrecht, in The Lancet. Fijnstof wordt uitgestoten door onder meer industrie, verbrandingsmotoren, open haarden, de veeteelt en energiecentrales. Zelfs bij concentraties die binnen de EU-normen vallen, kan langdurige blootstelling aan fijnstof al longkanker veroorzaken. Elke stijging van 5 microgram per kubieke meter aan deeltjes kleiner dan 2,5 micrometer, doet die kans toenemen met 18 procent. Bij elke toename van 10 microgram per kubieke meter aan deeltjes kleiner dan 10 micrometer, stijgt de kans op longkanker met 22 procent. Met name het aantal adenocarcinomen, een kankervorm die ook geregeld voorkomt bij niet-rokers, nam hierbij toe.
Veel vitamine B biedt mogelijk een zekere mate van bescherming tegen longkanker. Dat zeggen onderzoekers van onder andere het UMC Utrecht en RIVM. Het lijkt erop dat mensen die hoge gehaltes aan vitamine B6 en methionine in hun bloed hebben, tot 50 procent minder kans hebben om longkanker te ontwikkelen. Hoge gehaltes aan vitamine B6 en B11 zouden zelfs voor zo"n 66 procent minder risico op longkanker zorgen. Belangrijke bronnen van vitamine B zijn groente, fruit, vis, vlees en ontbijtgranen. Tegelijkertijd waarschuwen de onderzoekers dat een hoge inname van vitamine B niet de schade kan compenseren die roken aanricht. Roken blijft de belangrijkste risicofactor en zou zelfs een rol spelen bij een derde van alle kankergevallen.
Bij longkanker in een vroeg stadium spaart RapidArc gezonde weefsels het beste. Dit is een geavanceerde bestralingstechniek waarbij het apparaat rondom de patiënt draait tijdens de bestraling. Daarnaast heeft deze techniek een kortere bestralingstijd dan andere technieken. Dit concludeert Chin Loon Ong in zijn onderzoek, waarmee hij op 19 september bij VUmc promoveert. Radiotherapie is een belangrijke behandeling voor patiënten met kanker. Bij de behandeling is het belangrijk dat gezonde weefsels rondom de tumor een zo laag mogelijke dosis straling ontvangen. Dit kan optimaal gebeuren met RapidArc™ (Varian Medical Systems), een geavanceerde techniek waarbij het bestralingsapparaat rondom de patiënt draait tijdens de bestraling. Bovendien kan tegelijkertijd zowel in de snelheid van draaien, de vorm van het bestralingsveld en de dosisafgifte per tijdseenheid worden gevarieerd. Sinds 2003 heeft VUmc een leidende positie in de ontwikkeling van deze technieken en in 2008 was VUmc een van de eerste ziekenhuizen ter wereld waar een patiënt met de RapidArc-techniek werd behandeld. Het gebruik van RapidArc maakt het mogelijk de dosis in veel kortere tijd toe te dienen, en is daardoor bijzonder geschikt voor stereotactic body radiotherapy (SBRT). Dit is een vorm van radiotherapie waarbij een uiterst precieze afgifte van een hoge stralingsdosis in slechts één of enkele fracties wordt uitgevoerd voor doelgebieden van beperkte grootte. Een korte behandeltijd is bij deze precieze bestraling van groot belang omdat het het risico verkleint dat de patiënt beweegt. Ong heeft nu in een aantal studies de kwaliteit, nauwkeurigheid en efficiëntie van de RapidArc-behandelingen onderzocht. Het bleek dat voor stadium I longkanker RapidArc de beste sparing van de gezonde weefsels bereikte en de kortste bestralingstijd heeft in vergelijking met andere bestralingstechnieken. Hierbij bleek het geen probleem dat een longtumor beweegt met de ademhaling. Het gebruik van een nieuw soort bundel (flattening filter free) kan de behandeltijd verder verkorten: in drie minuten kan een fractie met hoge dosis SBRT worden afgeleverd.
Bij 80 tot 90 procent van de longkankerpatiënten is hun ziekte primair toe te schrijven aan roken. Niet roken of stoppen is dus het beste, wil je longkanker voorkomen. De diagnose wordt vaak pas laat gesteld, als de ziekte gevorderd is. In het begin heeft de patiënt namelijk geen last van de nog kleine tumoren. Ondanks de betere behandelmogelijkheden is de overleving van vijf jaar na de diagnose nog steeds slecht, stelt KWF Kankerbestrijding. De overlevingskans is maar 13 procent. Een op de zes patiënten haalt een overlevingsperiode van drie jaar, zegt dr. C. van der Aalst van het Erasmus MC. Rokers een CT-scan laten ondergaan, kan hen stimuleren om te stoppen. In de praktijk blijken rokers een positieve uitkomst daarvan soms als vrijbrief te zien om te blijven roken.
De helft van de Belgische longkankerpatiënten moet het stellen zonder informatie over palliatieve zorg en levenseindebeslissingen, ondanks het feit dat zij de wens hadden deze informatie wél te krijgen. Dat zeggen onderzoekers van de VUB en UGent. Het is hierbij niet duidelijk of patiënten hun wens voldoende duidelijk maken aan artsen, of dat artsen gesprekken hierover liever vermijden. 67 patiënten met longkanker in een gevorderd stadium werden tijdens hun ziekte drie keer geïnterviewd over hun informatie- en communicatiewensen rond palliatieve zorg en levenseindebeslissingen. Een derde van deze patiënten had een duidelijke, stabiele informatiewens over levenseindebeslissingen. Slechts de helft zei ook daadwerkelijk te zijn geïnformeerd door hun artsen.
Onderzoekers van Maastricht UMC+ hebben een onderliggende verklaring gevonden voor ernstige spier- en gewichtsafname bij longkanker. Een gerichte en tijdige voedingsinterventie zou naar aanleiding van de vinding kunnen bijdragen om het probleem bij de bron aan te pakken. Extreme vermagering met verlies van spiermassa, cachexie, is een ernstig syndroom dat vaak voorkomt bij kanker. Het is zelfs de directe oorzaak van een deel van alle aan kanker gerelateerde sterfgevallen. Met name bij longkanker verloopt de ontwikkeling van cachexie snel en het komt relatief veel voor. Door een bepaald eiwitcomplex treedt een sterke toename van de afbraak van spiereiwit, terwijl de aanmaak van nieuw spiereiwit wordt verstoord. Ook bij COPD komt cachexie voor en daarbij blijkt een gerichte aanpak mogelijk.
Tot voor kort was een operatie de standaardbehandeling van kleinere longtumoren zonder uitzaaiingen. Veel patiënten komen vanwege hun algemene conditie en bijkomende ziekten niet in aanmerking voor een operatie. Worden zij wel geopereerd, dan geeft een longoperatie vaak blijvende klachten, en 2 tot 10% van de patiënten overlijdt direct na operatie. Sinds 2003 bestaat er in VUmc als eerste ziekenhuis in Nederland een alternatief voor een operatie, namelijk stereotactische radiotherapie. Dat is een veel preciezere manier van bestralen dan voorheen, met een veel hogere dosis in een kortere tijd. David Palma deed onderzoek naar de resultaten van stereotactische radiotherapie bij longtumoren en naar een aantal nieuwe technische ontwikkelingen die het mogelijk maken dat de behandeling eenvoudiger toegepast kan worden. In VUmc zijn sinds 2003 meer dan 750 longkankerpatiënten behandeld met stereotactische radiotherapie. Dit is wereldwijd de grootste serie. Stereotactische radiotherapie blijkt zeer goed te werken, met veel minder bijwerkingen dan een operatie en zonder directe sterfgevallen als gevolg van de behandeling. Patiënten met een zeer slechte longfunctie, die een 10% risico op overlijden hebben na een operatie, kunnen nu veilig worden behandeld met stereotactische radiotherapie. Nadat stereotactische radiotherapie op grote schaal was geïntroduceerd, werden veel meer oudere patiënten behandeld voor longkanker en nam het percentage onbehandelde patiënten significant af. De introductie van stereotactische radiotherapie leidde tot een toename van de overleving. Promovendus: D.A. Palma, titel proefschrift: Stereotactic radiation therapy for stage I non-small cell lung cancer: measuring outcomes in patients and populations.
Toen prof. dr. Dirk De Ruysscher begon aan zijn opleiding tot radiotherapeut, was de gemiddelde longkankerpatiënt een zeventigjarige man, die al sinds zijn veertiende een pakje per dag rookte. De tijden zijn veranderd. Niet alleen de patiëntenpopulatie is enorm divers, ook weten we tegenwoordig dat er oneindig veel soorten kanker zijn, die zich op veel verschillende manieren ontwikkelen. In die diversiteit schuilt volgens De Ruysscher een grote kans om de behandeling van (long)kanker te verbeteren. Maar er zijn ook bedreigingen. "U zou eens een dagje mee moeten lopen", zegt de Belg Dirk De Ruysscher in de loop van het gesprek. "U zou verbaasd zijn over het grote technische gehalte van dit vak en zich afvragen: "Is dit geneeskunde?"." Jazeker, gestoeld op wiskunde en fysica, maar toch. "Vergelijk het met klimatologische modellen. Je kunt puur op basis van windrichting en temperatuur een model maken dat ons weer kan voorspelen. Maar je kunt ook de getijden van de zee meenemen, de variaties van maximale temperaturen, en niet op één plek, maar op de hele wereld. Het is onze bedoeling om op dezelfde manier de prognose van patiënten te berekenen, zowel naar overleving als naar bijwerkingen. Daarbij maken we gebruik van al gauw duizend persoonlijke parameters in zelf ontwikkelde "decision-support"-systemen." Dat is inclusief alle informatie over de tumor die via een PET-scan is verworven, nadat de patiënt een bepaalde glucose ingespoten heeft gekregen. Tumorcellen nemen bij uitstek glucose op. FDG staat voor 18Fluoro-Deoxy-Glucose; een variant die de kankercel wel in kan, maar er niet meer uit. De onderzoeksgroep van De Ruysscher ontwikkelde een werkwijze waarbij via de FDG-opname in de tumor de samenstelling ervan gedetailleerder in beeld gebracht kon worden. Op basis hiervan kan ook nauwkeurig worden berekend welke delen van de tumor een hogere stralingsdosis vereisen, ontdekte de groep van De Ruysscher als eerste. "We hebben met onze techniek ook in het gezonde longweefsel de meer en minder gevoelige zones gedefinieerd, waardoor we de straling door de minder gevoelige zones kunnen richten op de tumor." Dat verkleint ook de negatieve bijwerkingen van bestraling. "Heel veel patiënten hebben veel te veel bijwerkingen van onze behandelingen, daar moet veel meer aandacht aan besteed worden. Kortademigheid, slikpijn, hoestklachten, misselijkheid en zelfs een infectiegevoeligheid die levensbedreigend kan zijn." De wiskundige modellen die tegenwoordig worden gebruikt om een therapie te bepalen, maken voor patiënten die bijwerkingen ook inzichtelijker. Mensen kunnen bij wijze van spreken kiezen: Wil ik nog vijf trappen op kunnen lopen zonder kortademig te zijn, maar met een wat kleinere kans op genezing? Of vind ik de genezing belangrijker en maakt de kortademigheid me niet zoveel uit? "Omdat de patiënten zo divers zijn, is de keus tegenwoordig niet meer voor iedereen hetzelfde", aldus De Ruysscher. Hoewel de toekomst van diversiteit prachtig klinkt, zitten er ook haken en ogen aan. "Het is niet makkelijk om de juiste correlaties te vinden. Dat is het verhaal van de opa die negentig is geworden terwijl hij dagelijks flink rookte. Wat leidt je daaruit af? Het is erg belangrijk om een methode te ontwikkelen die onderscheidt of het door of ondanks onze behandeling is dat iets goed of slecht gaat. De vraag is of de ene persoon het beter doet dan de andere door zijn kenmerken of door de behandeling. En wat zegt dat voor een andere persoon? Dat is een grote uitdaging. Zover zijn we nog niet. Ik hoop nog altijd dat we een aantal kenmerken gaan vinden die ook overlappend zijn tussen patiënten, zodat we op een meer efficiënte manier een soort generieke oplossing kunnen vinden die toepasbaar is voor een grotere groep patiënten. Dat maakt het systeem gemakkelijker toepasbaar en goedkoper. De kosten van behandelingen mogen zeker niet stijgen, dat kunnen we ons niet permitteren."
In het verleden werden in deze regio al mooie resultaten geboekt. Eén op de vijf longkankerpatiënten met aangetaste klieren zonder uitzaaiingen leefde eind jaren negentig nog twee jaar na de behandeling. Tegenwoordig is dat ruim de helft, met minder bijwerkingen op de lange termijn. Willen ook in de toekomst dergelijke stappen genomen worden, dan moet er nodig iets gedaan worden aan de nutteloze bureaucratie rond wetenschappelijk onderzoek. "Uit heel wat internationale toonaangevende studies blijkt dat een derde tot de helft van de administratie die we nu rond klinische studies moeten voeren, nutteloos is. Een grote klinische, academisch studie kost al snel vier miljoen euro. Als je bedenkt dat tot de helft daarvan bespaard kan worden. Er wordt altijd gezegd dat we competitief moeten zijn, maar hoe doen we dat in godsnaam als we de helft van het geld stoppen in nutteloze administratie? Als beleidsmakers daar niets aan doen, verdwijnt onze wereldwijde concurrentiepositie."
Het eiwit TRAIL, dat in het normale immuunsysteem ontstekingen helpt onderdrukken, is een belangrijk instrument in de strijd tegen kanker. Het bindt zich wel aan gezonde cellen, maar richt er geen schade aan. Als het zich aan een kankercel bindt, kan het deze uitschakelen. Door gebruik van TRAIL-receptorgerichte middelen kunnen bestaande kankermedicijnen effectiever worden, zo hebben preklinische studies aangetoond. Janet Stegehuis onderzocht de mogelijkheid om TRAIL-receptorgerichte middelen te combineren met het kankermedicijn bortezomib. Uit het onderzoek blijkt dat deze combinatie mogelijkheden biedt in de strijd tegen longkanker: zij induceert uitstekend apoptose (celdood) in preklinische modellen voor niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC), stelt Stegehuis vast. Bortezomib kan de intrinsieke voorkeur voor TRAIL-receptor 1 of TRAIL-receptor 2 geïnduceerde apoptose door rhTRAIL in NSCLC-cellen veranderen en apoptose via beide receptoren versterken. Stegehuis bestudeerde ook de onderliggende mechanismen. Ze laat zien dat bortezomib de door rhTRAIL-geïnduceerde apoptose stimuleert op het niveau van de DISC (in de celmembraan) maar ook op het niveau van de mitochondriën (in de cel). Bortezomib heeft ook een remmend effect op de internalisatie van de receptoren na stimulatie, zo toont de promovendus aan. Nader onderzoek moet uitwijzen wat de precieze rol hiervan is in inductie van apoptose. Janet Stegehuis (Westerbork, 1982) studeerde biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze verrichtte haar onderzoek bij de afdeling Medische Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd mede gefinancierd door KWF Kankerbestrijding. Stegehuis werkt inmiddels in het bioanalytisch laboratorium van PRA International te Assen.
Met een nieuwe screening is beter te voorspellen of patiënten met longkanker zullen reageren op therapie met het middel crizotinib. Dat concludeert Anthonie van der Wekken in zijn proefschrift. Hij onderzocht veranderingen in het DNA die verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor resistentie tegen verschillende middelen die voorgeschreven worden bij kanker. Zijn onderzoek leidt ertoe dat de screeningmethode voor gevoeligheid voor crizotinib verandert, zodat patiënten effectiever behandeld kunnen worden. Het was al bekend dat het DNA van sommige tumorcellen verandert als reactie op het geneesmiddel. De tumor wordt daardoor resistent voor het middel. Van der Wekken onderzocht welke veranderingen in het DNA oorzaak zouden kunnen zijn van deze resistentie. Hij onderzocht hierbij mutaties in twee genen, namelijk EGFR en ALK. Van der Wekken kon geen direct verband aantonen tussen gebruik van het middel afatinib en het ontstaan van een bepaalde mutatie in EGFR of nieuwe mutaties in andere genen. Wel liet hij zien dat mensen die met een ander middel, namelijk erlotinib waren behandeld, een dubbele mutatie vaker hadden dan mensen die behandeld waren met het middel gefitinib. Verder toont hij aan dat een deel van de patiënten die met crizotinib behandeld worden, een verandering in het DNA krijgen op het ALK gen. Als zo’n DNA verandering niet optreedt lijkt het dat er meer DNA mutaties ontstaan in genen die betrokken zijn bij celvormverandering. Als belangrijkste toont hij aan dat het uitmaakt of de DNA breuk in het ALK gen gebruikt wordt om er een eiwit van te maken. Van der Wekken concludeert dan ook dat het effectiever is om met een ALK-IHC test te meten of het gen ook vertaald is naar een eiwit, en op basis daarvan te voorspellen of ALK-remmers nodig zijn bij behandeling met crizotinib, dan met een ALK-FISH test. Anthonie van der Wekken (1980) is longarts in het UMCG. Zijn onderzoek valt binnen onderzoeksprogramma DARE (Damage and repair in cancer development and cancer treatment) van onderzoeksinstituut CRCG. De titel van zijn proefschrift luidt Resistance mechanisms in lung cancer patients with EGFR or ALK aberrations treated with kinase inhitibors.
Bron: RUG
Kappers: ‘Surgery after neoadjuvant treatment for non-small cell lung cancer: decision making and patient outcome’. Patiënten met longkanker hebben een slechte prognose. Doorgaans is ongeveer 15 procent van de patiënten vijf jaar na de diagnose nog in leven. Oorzaak daarrvan is dat de diagnose veelal wordt gesteld in een laat stadium van de ziekte, met als gevolg dat een minderheid van de patiënten in aanmerking komt voor een chirurgische behandeling. Ondanks verbeteringen in de zorg in de laatste dertig jaar schommelt de overleving van patiënten bij wie het tumor is weggesneden nog altijd tussen de 36 en 73 procent. Kappers onderzocht of remming van een groeifactor in longtumoren met een medicijn de uitkomst van een operatie verbetert. In het tweede deel van haar proefschrift bespreekt ze de behandeling van tumoren in de buurt van kwetsbare organen. Aanvankelijk werden deze tumoren behandeld met bestraling en chirurgie. Nu geldt gelijktijdig gegeven radiotherapie en chemotherapie als de gouden standaard. De promovendus constateert dat er geen internationale consensus is over het optimale behandelschema voor gelijktijdige radio- en chemotherapie.
De rol van thoron in de totale stralingsbelasting binnenshuis is waarschijnlijk groter dan steeds gedacht. Radonconcentraties in Nederlandse woningen zijn lager dan in het verleden gerapporteerd, doordat gangbare meettechnieken van toen radonconcentraties opleverden die, naar nu blijkt, gedeeltelijk moeten worden toegeschreven aan thoron. Dit volgt uit onderzoek van het RIVM naar de stralingsbelasting in Nederlandse nieuwbouwwoningen en de invloed van ventilatie hierop. In Nederland leidt blootstelling aan radon en thoron binnenshuis jaarlijks tot enkele honderden gevallen van longkanker. Het onderzoek bevestigt de verwachting dat ventileren bijdraagt aan een lagere radonconcentratie in woningen. Thoron (220Rn) en radon (222Rn) zijn isotopen van het chemische element radon (Rn) die van nature voorkomen in de bodem en uit bodemmateriaal vervaardigde bouwmaterialen. Omdat dit element gasvormig is, komt een deel ervan in de binnenlucht terecht. Voor zowel radon als thoron geldt dat de vervalproducten, die zelf ook weer radioactief zijn en zich hechten aan stofdeeltjes, na inademing schadelijk zijn voor de gezondheid. Het is nog onduidelijk in welke mate bewoners vervalproducten van thoron inademen. Er is daarom nader onderzoek nodig naar de concentratie van thoron en de vervalproducten in Nederlandse woningen. Hiermee kan meer inzicht worden verkregen in de totale stralingsdosis die mensen binnenshuis oplopen. Dit is het eindrapport van de eerste survey in het project Ventilatie en Radon (VERA). Het belangrijkste doel van dit project is om de standstill van de stralingsbelasting in Nederlandse nieuwbouwwoningen te evalueren. Er zijn geen aanwijzingen dat de dosis door radon en externe straling uit bouwmaterialen in woningen gebouwd tussen 1994 en 2003 significant is veranderd.
Een belangrijke oorzaak van het ontstaan van niet-kleincellige longkanker (NSCLC) is een zogenoemde Epidermal Growth Factor Receptor (EGFR)-mutatie. Zo'n mutatie heeft een versterkend effect op de ongeremde celdeling, die typisch is voor kanker. NSCLC-patiënten met een EGFR-mutatie hebben baat bij behandeling die de kanker remt, de zogeheten tyrosine kinase remmers (TKIs). Na verloop van tijd wordt de patiënt echter resistent voor de behandeling en werkt deze niet meer. Promovendus Justine Kuiper deed klinisch onderzoek hiernaar en promoveert op 8 december bij VUmc. 22.5% van de onderzochte NSCLC-patiënten met de EGFR-mutatie bleek een niet-standaard mutatie te hebben. Bij deze patiënten was de gebruikelijke behandeling minder effectief dan bij de 77.5% NSCLC-patiënten met de standaard mutatie. Daarnaast zijn er meerdere keren stukjes weefsel van EGFR-gemuteerde NSCLC-patiënten onderzocht nadat ze behandeld waren met een TKI. 52% bleek de T790M-mutatie te hebben ontwikkeld die resistentie tegen de behandeling veroorzaakt. Bij 37% van de patiënten veranderde de status van deze mutatie gedurende de latere behandeling. ''Hieruit blijkt dat het belangrijk is om stukjes tumorweefsel van patiënten te blijven checken'', zegt Kuiper, want de tumor kan zich blijkbaar erg snel aanpassen aan de behandeling." Ook heeft ze in haar onderzoek medicijnen getest op EFGR-gemuteerde NSCLC-patiënten met een verworven resistentie. Kuiper zegt: ''Patiënten zijn wekelijks behandeld met een hoge dosis erlotinib. Deze strategie bleek echter niet effectief voor deze groep patiënten''.
Bron: VUmc
Binnen enkele jaren zal slechts een buisje bloed nodig zijn om de meest voorkomende vorm van longkanker op te sporen. Uit nieuw onderzoek van VUmc blijkt dat een bloedtest met 91% zekerheid kan vaststellen of iemand vergevorderde, niet-kleincellige longkanker heeft. Met de bloedtest kan ook, met een zekerheid van 81%, longkanker in een vroeg stadium worden vastgesteld. Hierdoor hoeft een patiënt in de toekomst minder biopten en CT-scans te ondergaan voor de detectie van longkanker. Hierover publiceren Myron Best en Tom Würdinger, onderzoekers van Cancer Center Amsterdam, in het Amerikaanse vakblad Cancer Cell. Circa 50 vooraanstaande medici en wetenschappers onderschrijven de conclusies van het artikel. Meer onderzoek is nodig voordat de bloedtest op longkanker beschikbaar is voor patiënten. Deze studie is het vervolg op eerder onderzoek uit 2015 waarin de eerste resultaten van hun techniek bij verschillende tumortypes werd gepresenteerd. In de nieuwe studie zijn meer dan 700 personen geanalyseerd op de aanwezigheid van longkanker. De bloedtest analyseert in bloedplaatjes het RNA, waarin genetische kenmerken zitten, met een nieuwe soort nauwkeurige computerberekeningen. Hiermee komt de (vroege) opsporing van kanker in bloed weer een stap dichterbij. Niet-kleincellige longkanker is de meest voorkomende vorm van longkanker. Patiënten lopen er vaak onwetend jaren mee rond en krijgen veelal pas klachten als de longkanker is uitgezaaid en behandeling veel lastiger is. Tom Würdinger: "Dankzij bloedtesten kan niet-kleincellige longkanker in een vroege fase worden opgespoord en behandeld, een fase waarin de overleving van patiënten significant beter is dan wanneer de tumor al is uitgezaaid. Nu is dit laatste nog een bekend beeld helaas." Toekomstige diagnoses van kanker gaan naar verwachting vooral via bloed plaatsvinden. Zo kan kanker in een vroeg stadium worden opgespoord, waardoor de overlevingskansen van patiënten stijgen. "Het uiteindelijke doel van de opsporing van kanker via lichaamsvloeistof, zogenoemde liquid biopsies, zoals bloed, is om alle soorten kanker met 1 test te kunnen opsporen", aldus Myron Best. Tom Würdinger vult aan: "Ik verwacht ook dat in de toekomst vervelende mammografieën en coloscopieën voor screening op borst- en darmkanker minder nodig zijn. Grootschalige screeningsprogramma's zullen nodig zijn voor het afnemen van bloed voor de opsporing van kanker. Cancer Center Amsterdam heeft hiervoor het Liquid Biopsy Center opgericht met als doel de ontwikkeling van bloedtesten voor de detectie van kanker te versnellen. Net zoals zwangere vrouwen nu al door de NIP-test via bloedafname kunnen zien of hun ongeboren kind mogelijk genetische afwijkingen heeft. Deze lijn willen we voortzetten." De onderzoeksgroep van Würdinger, werkzaam vanuit de afdeling neurochirurgie, heeft een Europese subsidie van bijna 4 miljoen euro ontvangen voor een groot Europees samenwerkingsproject waarbij jonge, getalenteerde onderzoekers een volgende generatie bloedtesten voor de detectie van kanker gaan ontwikkelen. Wereldwijd is de verwachting dat bloedtesten voor de detectie van diverse kankersoorten binnen enkele jaren op de markt kunnen komen. In dit onderzoek is de zogenoemde Swarm Intelligence voor de eerste keer toegepast bij een bloedtest. Vergelijkbaar met de zwermen van vogels vormen de computerberekeningen (algoritmes) continu nieuwe combinaties van genen, op zo'n manier dat ze steeds beter worden in het herkennen van kanker in bloed. De inzet van zelflerende zoekalgoritmes in de diagnostiek van kanker is veelbelovend.
Bron: VUmc
Een CT-scan om longkanker op te sporen kan ook de kans op de longziekte COPD en vaatziekten voorspellen. Dit maakt het technisch mogelijk om in de toekomst “borstkas-screening” voor longkanker, hart- en vaatziekten en COPD in te voeren. Dat schrijven radiologen van het UMC Utrecht in het tijdschrift JAMA, waarvan de publicatie vandaag online is verschenen. De Verenigde Staten overwegen een bevolkingsonderzoek in te voeren waarbij zware (ex-)rokers gevraagd wordt een CT-scan van de longen te ondergaan. Volgens de Amerikaanse National Lung Screening Trial verlaagt screening van deze groep mensen de sterfte aan longkanker met twintig procent en de algemene sterfte met zeven procent. In het tijdschrift JAMA suggereren radiologen van het UMC Utrecht en het UMC St. Radboud Nijmegen dat het zonde is om screening-CT-scans alleen te gebruiken om longkanker op te sporen. De scans zouden ook beoordeeld kunnen worden op de drie grootste ziekten die verband houden met roken: longkanker, hart- en vaatziekten en COPD. Onderzoek van het UMC Utrecht laat namelijk zien dat uit de preventieve CT-scans van zware (ex-)rokers veel meer informatie te halen valt dan over longkanker alleen. Op de scan zijn ook verkalkingen van de kransslagaderen en de aorta zichtbaar. Hoe meer verkalking aanwezig is, hoe groter de kans is op het optreden van hart- en vaatziekten. Verder kan uit de scans ook de hoeveelheid longemfyseem en de hoeveelheid achtergebleven-lucht-na-uitademing volautomatisch berekend worden. Dat zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van de chronische longziekte COPD. Radioloog in opleiding Onno Mets promoveert hier 16 oktober op aan het UMC Utrecht. Mets gebruikte in zijn onderzoek de gegevens van het Nederlands-Belgische longkankerscreening-onderzoek (NELSON-studie), waarin CT-scans van de longen werden gemaakt bij bijna 8.000 zware (ex-)rokers. Uit Mets’ resultaten blijkt dat speciale software de preventieve CT-scans volautomatisch kan analyseren en het risico op hart- en vaatziekten en COPD kan berekenen. Hoeveel gezondheidswinst dit eventueel zou opleveren moet nog blijken uit verder onderzoek.
Een CT-scan om longkanker op te sporen kan ook de kans op de longziekte COPD en vaatziekten voorspellen. Dit maakt het technisch mogelijk om in de toekomst “borstkas-screening” voor longkanker, hart- en vaatziekten en COPD in te voeren. Dat schrijven radiologen van het UMC Utrecht in het tijdschrift JAMA, waarvan de publicatie vandaag online is verschenen. De Verenigde Staten overwegen een bevolkingsonderzoek in te voeren waarbij zware (ex-)rokers gevraagd wordt een CT-scan van de longen te ondergaan. Volgens de Amerikaanse National Lung Screening Trial verlaagt screening van deze groep mensen de sterfte aan longkanker met twintig procent en de algemene sterfte met zeven procent. In het tijdschrift JAMA suggereren radiologen van het UMC Utrecht en het UMC St. Radboud Nijmegen dat het zonde is om screening-CT-scans alleen te gebruiken om longkanker op te sporen. De scans zouden ook beoordeeld kunnen worden op de drie grootste ziekten die verband houden met roken: longkanker, hart- en vaatziekten en COPD. Onderzoek van het UMC Utrecht laat namelijk zien dat uit de preventieve CT-scans van zware (ex-)rokers veel meer informatie te halen valt dan over longkanker alleen. Op de scan zijn ook verkalkingen van de kransslagaderen en de aorta zichtbaar. Hoe meer verkalking aanwezig is, hoe groter de kans is op het optreden van hart- en vaatziekten. Verder kan uit de scans ook de hoeveelheid longemfyseem en de hoeveelheid achtergebleven-lucht-na-uitademing volautomatisch berekend worden. Dat zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van de chronische longziekte COPD. Radioloog in opleiding Onno Mets promoveert hier 16 oktober op aan het UMC Utrecht. Mets gebruikte in zijn onderzoek de gegevens van het Nederlands-Belgische longkankerscreening-onderzoek (NELSON-studie), waarin CT-scans van de longen werden gemaakt bij bijna 8.000 zware (ex-)rokers. Uit Mets’ resultaten blijkt dat speciale software de preventieve CT-scans volautomatisch kan analyseren en het risico op hart- en vaatziekten en COPD kan berekenen. Hoeveel gezondheidswinst dit eventueel zou opleveren moet nog blijken uit verder onderzoek.
Bij de behandeling van sommige vormen van longkanker wordt tegenwoordig gebruikgemaakt van 'targeted therapy' met chemotherapie in tabletvorm. Er is een nieuwe techniek ontwikkeld om na te gaan of deze medicijnen de tumor bereiken. Aan de medicijnen wordt een radioactief stofje gehangen. Via een PET-scan kan vervolgens bekeken worden of de medicijnen de tumor bereiken en de behandeling effect kan hebben. Hiermee kan het afnemen van een - voor de patiënt belastend - longbiopt zelfs achterwege blijven. Longarts Idris Bahce promoveerde hierop op 22 mei bij VUmc. Bij de behandeling van uitgezaaide kanker, en in het bijzonder longkanker, is het van belang om de kenmerken van de kanker te achterhalen door het nemen van een biopt uit de tumor. Op basis van bepaalde kenmerken kunnen patiënten met longkanker namelijk behandeld worden via 'targeted therapy' met chemotherapie in tabletvorm . Deze tabletten werken beter en veel langer dan de klassieke chemotherapie via een infuus. Soms is het lastig of zelfs onmogelijk om een tumorbiopt te nemen. In deze gevallen kunnen patiënten nu nog geen 'targeted therapy' krijgen. Om zonder tumorbiopt toch te kunnen inschatten of deze gerichte therapie zal werken bij een patiënt, worden er nieuwe voorspellende technieken ontwikkeld. Een nieuwe techniek is het radioactief markeren van de 'targeted therapy'-medicijnen en deze in de patiënt volgen via een bepaalde manier van beeldvorming (Positron Emissie Tomografie; PET). Idris Bahce deed onderzoek naar deze techniek. "Mijn onderzoek laat zien dat tumoren waarbij een bepaald tablet (erlotinib) effectief is, een hoger radioactief signaal afgeven dan tumoren waarbij het medicijn niet werkt. Hierdoor verwachten we, in de toekomst, via een PET-scan na te gaan of een patiënt baat zal hebben bij het medicijn en hoeven we geen tumorbiopten af te nemen", aldus Bahce. De techniek die Bahce onderzocht heeft, vraagt om een ingewikkelde logistiek en is daarom redelijk uniek in de wereld. Bahce: "Naast het VUmc Imaging Center zijn er wereldwijd misschien vier of vijf andere centra die dit soort klinisch onderzoek doen met radioactief gelabelde medicijnen bij longkanker. Dat komt doordat radioactieve stoffen (isotopen) ter plekke gemaakt moeten worden die meteen gekoppeld worden aan het medicijn. Ook is het belangrijk dat je daarna direct kwaliteitscontroles kan uitvoeren en vervolgens het medicijn snel kan toedienen aan de patiënt." Op dit moment vordert de nieuwbouw van het VUmc Imaging Center Amsterdam volgens schema. Het gebouw gaat in 2019 open. In dit gebouw komen de nieuwste medische beeldvormende technieken bij elkaar en daarmee wordt het Imaging Center uniek in de wereld. De grootste winst zal er zijn voor patiënten met kanker, hersenaandoeningen of hart- en vaatziekten. Met behulp van de nieuwste imagingtechnieken wordt therapie nog beter afgestemd op de betreffende patiënt.
Bron: VUmc
In vrijwel alle Nederlandse woningen is de concentratie van zowel radon als thoron laag. Dat blijkt uit onderzoek naar radon en thoron dat het RIVM in 2013 en 2014 in ruim 2500 woningen in Nederland (bouwjaar 1930 en later) heeft uitgevoerd. Het is wereldwijd voor het eerst dat op deze schaal onderzoek is gedaan naar thoron in woningen. Radon en thoron zijn radioactieve edelgassen die van nature ontstaan in de bodem en in daarvan gemaakte bouwmaterialen. Vandaar uit kunnen ze in de woning terechtkomen. De radioactieve stoffen die ontstaan als radon en thoron vervallen, dragen bij aan het risico op longkanker. Bij radon zien we regionale verschillen. Zo is de gemiddelde concentratie in Zuid-Limburg ongeveer tweeënhalf keer zo hoog als het landelijk gemiddelde. Dit heeft waarschijnlijk te maken met verschillen in bodemtype. Maar in vergelijking met andere Europese landen is de radonconcentratie in Nederlandse woningen laag. Verder zien we dat de gemiddelde radonconcentratie in woningen, gebouwd vanaf 2000, ruim twintig procent lager is dan het landelijk gemiddelde. Daarmee is aan de eerder gemaakte afspraken tussen overheid en bouwwereld, om de straling in nieuwbouwwoningen niet te laten toenemen, voldaan. Voor thoron vallen de metingen lager uit dan verwacht. Er zijn enkele uitzonderingen, maar het aantal woningen met een meetwaarde aan de hoge kant is veel kleiner dan het RIVM op basis van een vooronderzoek uit 2012 had ingeschat. Voor thoron zijn nog geen normen of grens- waarden vastgesteld. En omdat dit het eerste grote thorononderzoek in de wereld is, is de onzekerheid in de meetresultaten groter dan bij radon het geval is. Dat maakt het interpreteren en beoordelen van de thoronmeetresultaten ingewikkeld. Ook is het precieze verband tussen de hoeveelheid thoron die vrijkomt uit pleistermaterialen, en de concentratie van vervalproducten van thoron in de woning nog niet duidelijk. Er is extra onderzoek nodig om dit beter uit te zoeken. Van nature veranderen radon en thoron in radioactieve stoffen die zich aan zwevende stofdeeltjes in huis hechten. Na inademen blijven ze achter in de longen en geven daar straling af. Die straling draagt bij aan het risico op longkanker. Hoewel de hier gemeten concentraties radon en thoron in woningen internationaal gezien laag zijn, leidt het toch nog tot zo'n vierhonderd gevallen van longkanker per jaar in Nederland. Het betreft vooral rokers. Dat komt doordat het gezondheidsrisico van radon en thoron voor rokers gemiddeld 25 keer zo groot is als voor nooit- rokers. De nieuwe schatting van het aantal gevallen van longkanker per jaar door radon en thoron valt iets lager uit dan de vorige schatting uit 2000. Ook hebben we nu een beter beeld van de bijdrage door radon (ongeveer 70 procent) en door thoron (ongeveer 30 procent).
Wereldwijd worden jaarlijks naar schatting 125 miljoen mensen blootgesteld aan asbest op de werkplek. Jaarlijks sterven wereldwijd ruim 107.000 mensen aan asbestgerelateerde ziekten zoals buikvlies- of borstvlieskanker (mesothelioom), longkanker en stoflongen (asbestose). Hoewel het sinds 1993 in Nederland verboden is om asbest te verwerken of in voorraad te houden, staan mensen er nog steeds aan bloot. Dat komt onder andere doordat het asbest dat in het verleden is gebruikt, nog steeds aanwezig is, bijvoorbeeld in oude gebouwen. Blootstelling aan asbestvezels kunnen we onderverdelen in werkgerelateerde blootstelling en blootstelling via de omgeving. Het RIVM heeft voor Nederland vier mogelijke toekomstscenario's berekend voor het aantal mensen dat mesothelioom en asbestlongkanker kan krijgen. De piek in het aantal mensen dat mesothelioom krijgt, ligt achter ons. In totaal zullen er in de periode 2017-2050 nog zo'n 9.000 tot 12.200 nieuwe gevallen bijkomen. Het nog te verwachten aantal nieuwe gevallen van werkgerelateerde asbestlongkanker wordt voor de periode 2017-2050, afhankelijk van het scenario, geschat op 5.300 tot 10.200. De gezondheidseffecten van asbestblootstelling zijn bijna 25 jaar na het verbod op asbest nog steeds zichtbaar. Tot 2050 zullen in Nederland in totaal nog zo'n 15.800 personen gediagnosticeerd worden met een van de asbestziekten en hieraan overlijden.
Bron: RIVM
Silvano Dragonieri: ‘An electronic nose in respiratory disease’. De elektronische neus analyseert de moleculaire samenstelling van uitgeademde lucht en kan hierin patronen herkennen. Dat maakt het apparaat geschikt voor het vaststellen van long- en luchtwegaandoeningen. Dragonieri onderzocht of de elektronische neus de juiste diagnose kon stellen bij drie soorten longziekten: ontstekingsziekten van de luchtwegen zoals astma en COPD, twee vormen van longkanker en een ziekte van het longweefsel: sarcoïdose. Het apparaat kon patiënten met een lichte en ernstige vorm van astma onderscheiden van gezonde personen op basis van hun uitademingspatroon. Maar het verschil tussen lichte en ernstige astmapatiënten zag hij minder goed. Daarnaast wist de elektronische neus goed het onderscheid te maken tussen (ex-)rokers met COPD en (ex-)rokers met longkanker. Ook kon het apparaat het verschil waarnemen tussen patiënten met mesothelioom als gevolg van blootstelling aan asbest en mensen zonder deze vorm van longkanker die evenveel in aanraking waren gekomen met asbest. Bij sarcoïdose bleek de elektronische neus moeite met de diagnose te hebben als patiënten al onder behandeling waren. Concluderend bieden deze resultaten mogelijkheden voor diagnostiek van meerdere typen longziekten aan de hand van moleculaire mengsels in de uitademingslucht.
De behandeling van gevorderde kankers, zoals longkanker, kan enorm verbeteren door het gebruik van de zogenoemde ''doelgerichte therapie'' (targeted therapy). Helaas blijken deze doelgerichte therapieën maar bij een klein deel van de patiënten te werken. Promovendus Paul Slobbe deed onderzoek naar de distributie van deze doelgerichte geneesmiddelen in het lichaam en promoveert op 17 november bij VUmc. Gedurende dit onderzoek is gebruik gemaakt van doelgerichte geneesmiddelen. Dat zijn geneesmiddelen die zich specifiek hechten aan bepaalde tumorcellen. De distributie van deze geneesmiddelen werd gevolgd door middel van een techniek genaamd Positron Emissie Tomografie (PET). Door deze distributie te volgen, kunnen tumoren worden opgespoord en kan de gevoeligheid voor doelgerichte therapie worden voorspeld. Dit gebeurt aan de hand van de scans die gemaakt zijn met de PET-techniek. ''Deze techniek biedt voor patiënten dus een therapie op maat'', zegt Slobbe. Daarnaast is het door deze techniek mogelijk om het ontwikkelingsproces van nieuwe geneesmiddelen te optimaliseren. ''Veelbelovende geneesmiddelen kunnen zo in een vroeg stadium worden geïdentificeerd''. Een resultaat hiervan is dat er een fundament is gelegd voor de zogenaamde TKI-PET tracers. Een tracer zorgt ervoor dat de tumoren worden geïdentificeerd en zichtbaar worden gemaakt. Momenteel zijn er al klinische testen aan de gang die de werking van TKI-PET tracers onderzoeken in patiënten met longkanker.
Bron: VUmc
prof. Pieter Postmus (VUmc) en zijn afdeling houden zich bezig met longziekten in het algemeen met daarbij specifieke interesse en grote ervaring op het gebied van de thoracale oncologie. Dit omvat research en behandeling van: longkanker, mesothelioom, mediastinale tumoren, screening voor longkanker, roken, chemotherapie. Binnen zijn afdeling is grote ervaring met diagnostiek en behandeling van deze aandoening. Recente research richt zich op erfelijke oorzaken zoals het Birt-Hogg-Dubé syndroom.
De afgelopen jaren zijn er vele (semi-)automatische methoden ontwikkeld om vorm en omvang van tumoren in beeld te brengen in een PET-scan. Deze methoden zijn uitermate geschikt om het functioneel actieve gebied van longtumoren te definiëren. Echter, zorgvuldige optimalisatie van de toegepaste beeldkarakteristieken en/of segmentatiemethoden zijn nodig voordat deze methoden klinisch kunnen worden toegepast. Dit concludeert Patsuree Cheebsumon, die op 15 februari 2012 promoveert. Positron Emissie Tomografie (PET) is een functionele/moleculaire beeldvormende techniek die niet alleen de ziekte kan diagnosticeren, maar ook het doelvolume (de vorm en omvang van de tumor) kan bepalen voor bestraling of respons kan meten bij (chemo)therapie. De doelvolumes worden doorgaans handmatig ingetekend door een arts. Echter, de juistheid van het doelvolume is sterk afhankelijk van de ervaring van de arts. Om deze onzekerheid te beperken zijn (semi-)automatische methoden ontwikkeld. Cheebsumon laat zien dat niet alle methoden de juiste doelvolumes op de PET-beelden kunnen bepalen. Hun nauwkeurigheid hangt af van de gebruikte beeldkarakteristieken. Om deze reden waarschuwt ze dat deze methoden alleen onder gestandaardiseerde procedures mogen worden gebruikt. Alleen dan kunnen deze methoden worden toegepast bij radiotherapie of worden ingezet bij trials waarbij verschillende centra deelnemen. Wel laten sommige methoden die rekening houden met de omgeving rondom de tumor al veelbelovende resultaten zien. Kanker vormt een van de belangrijkste doodsoorzaken in Nederland. In 2009 was longkanker de vierde meest voorkomende vorm van kanker. Hoewel in het afgelopen decennium de kans op longkanker voor mannen met een derde is verminderd, is de kans voor vrouwen juist met 4.5% toegenomen.
Patiënten met kanker vallen vaak onbedoeld af, waardoor ze zich zwakker voelen en een hoger risico op complicaties hebben. Barbara van der Meij onderzocht de effecten van omega-3 vetzuren uit visolie op gewicht, spiermassa en kwaliteit van leven bij patiënten met kanker. Zij promoveert 21 maart bij VU medisch centrum. Afvallen bij kanker kan ongunstig zijn en wordt veroorzaakt door een samenspel van factoren. Kanker ontregelt het immuunsysteem en de stofwisseling. Daarnaast kan de eetlust van de patiënt afnemen, door de ziekte zelf of door de bijwerkingen van de behandeling. In een literatuurstudie heeft diëtist en onderzoeker Van der Meij uitgezocht wat de effecten zijn van voeding met extra omega-3 vetzuren uit visolie bij patiënten met kanker. Zij keek daarbij naar gewichtsverlies, kwaliteit van leven, complicaties en overlijden. Uit de literatuur blijkt dat extra omega-3 vetzuren positieve effecten hebben op lichaamskracht en kwaliteit van leven, maar geen effect hebben op gewichtsverlies en overlijden. Van der Meij onderzocht ook zelf de gegevens over het gewichtsverloop van 51 patiënten met longkanker. In haar proefschrift laat zij zien dat een groot deel van de patiënten met kanker op het tijdstip van de diagnose al waren afgevallen. Tijdens de behandeling namen gewicht en de spiermassa verder af. De gewichtsafname bleek gepaard te gaan met een slechtere kwaliteit van leven en een kortere levensduur, opvallend genoeg óók bij patiënten met overgewicht. Mogelijk is afvallen bij kanker dus ook slecht voor mensen die eigenlijk te dik zijn. Van der Meij onderzocht ook het effect van omega-3 vetzuren uit visolie bij patiënten met longkanker tijdens chemoradiotherapie. De twintig patiënten die drinkvoeding met omega-3 vetzuren gebruikten, hadden minder gewichtsverlies en minder verlies van spiermassa dan de twintig patiënten die een placebo-drinkvoeding kregen. Aan het einde van de chemoradiotherapie waren de patiënten die drinkvoeding met omega-3 vetzuren kregen, actiever en rapporteerden ze een betere kwaliteit van leven. Van der Meij pleit voor grootser aangepakt onderzoek met meer patiënten om uit te zoeken hoe visolie een positieve bijdrage kan leveren aan de verbetering van de conditie en kwaliteit van leven bij patiënten met kanker. Zo is er al een onderzoeksprojectplan klaar naar de effecten van extra voeding gecombineerd met training door de fysiotherapeut, speciaal voor kankerpatiënten. Onder andere door de opkomst van effectieve behandelingen zijn de overlevingskansen van patiënten met kanker gestegen. De bijwerkingen van deze behandelingen leiden echter vaak tot voedingsproblemen. Daarnaast ontregelt kanker het immuunsysteem en de stofwisseling, wat leidt tot een verhoogd rustmetabolisme, afbraak van spier- en vetweefsel en een verminderde eetlust. Deze factoren veroorzaken vaak ernstig gewichtsverlies en zwakte, ook wel uitgedrukt als 'cachexie'. Dit syndroom is niet succesvol te behandelen met een conventionele voedingsinterventie. Meervoudig onverzadigde omega-3 vetzuren uit visolie staan bekend om hun immuunmodulerende werking, en zouden mogelijk een gunstig effect kunnen hebben op cachexie. Het promotieonderzoek van Barbara van der Meij richtte zich op effecten van suppletie met omega-3 vetzuren op gewicht, spiermassa en kwaliteit van leven bij patiënten met kanker.
Promotie, Berber Piet: ‘Lymphocytes in the frontline. Local human T cells facing the challenges of the lung environment’. Piet richtte zich op een bepaald soort afweercellen (T-cellen) in de menselijke long en de rol die zij kunnen spelen bij het ontstaan en het voorkomen van longinfecties, longkanker en COPD. Deze ziektes vormen een groot gezondheidsprobleem: ze staan alle drie in de top tien van wereldwijd meest voorkomende doodsoorzaken. Het blijkt dat de T-cellen in de long een plaatselijk geheugen vormen tegen griep. Tot nu toe werd gedacht dat afweercellen vanuit het bloed de rest van het lichaam beschermen tegen infecties. Deze plaatselijke afweercellen kunnen virussen zo snel bestrijden dat veel infecties worden voorkomen. Daarnaast is ontdekt dat T-cellen in de longen van mensen met COPD een gestoorde afweerfunctie lijken te hebben. Dit zou verklaren waarom mensen met COPD bevattelijk zijn voor infecties en waarom ze een grotere kans hebben op het krijgen van longkanker. Een gestoorde afweerfunctie zou zelfs aan de wieg kunnen staan van het ontstaan van de ziekte.
Ook voor mensen die al veertig jaar roken heeft het zin om te stoppen. Hun longfunctie gaat daardoor minder hard achteruit. Dat concludeert arts-onderzoeker Firdaus Mohamed Hoesein van het UMC Utrecht in zijn proefschrift. Mohamed Hoesein analyseerde de gezondheid van deelnemers aan de NELSON-studie. Daarin worden ruim 2200 huidige en voormalige zware rokers via een CT-scan onderzocht op longkanker. De deelnemers krijgen tweemaal een longfunctietest, zowel bij het begin van het onderzoek als drie jaar later. Bij patiënten met longziekte COPD gaat de longfunctie snel achteruit. Gemiddeld zijn de deelnemers 60 jaar en hebben ze 40 jaar lang een pakje sigaretten per dag gerookt. De helft van de mensen stopte met roken voor het begin van het onderzoek, ze hadden geen COPD. Van deze zogenaamde ‘gezonde rokers’ vergeleek Mohamed Hoesein de longfunctie in de loop van de tijd. Van deze zware rokers blijkt de longfunctie in de loop van drie jaar aanzienlijk te verslechteren. Die daling gaat echter een stuk langzamer bij de mensen die meer dan een jaar gestopt waren met roken. De daling nam niet nog verder af bij de mensen die meer dan 4 jaar gestopt waren. “Het betekent dat stoppen met roken ook nog zin heeft bij hele zware rokers”, legt Mohamed Hoesein uit. “Ook mensen met veertig pakjaren zouden moeten stoppen. Daardoor verkleinen ze de kans dat ze COPD krijgen. Deze chronische longziekte is soms dodelijk, niet te genezen en leidt vaakt tot ernstige invalideit.” Uit het onderzoek blijkt ook dat zware rokers met een normale longfunctie soms ook al emfyseem hebben dat alleen op een CT-scan zichtbaar is. Emfyseem ontstaat als longblaasjes stuk gaan en is een van de oorzaken van COPD. Bij deze patiënten verslechteren de longen gedurende drie jaar sneller dan gemiddeld. COPD (‘chronic obstructive pulmonary disease’) is een chronische longziekte. Patiënten hoesten veel, geven slijm op en kampen met kortademigheid bij inspanning. Ongeveer eenvijfde van alle rokers ontwikkelt COPD terwijl ongeveer één procent longkanker krijgt. COPD komt in Nederland en wereldwijd steeds vaker voor. In tegenstelling tot andere chronische ziekten sterven ook steeds meer mensen aan de aandoening. In Nederland lijden ruim 300.000 mensen aan COPD [in 2003]. Een goede behandeling bestaat niet, behalve luchtwegverwijdende medicijnen en ontstekingsremmers. Bij een longfunctietest wordt de hoeveelheid lucht gemeten die iemand in een seconde maximaal kan uitblazen.
Met een relatief simpele test kun je het verschil zien tussen ‘vlekjes’ op de luchtwegen die mogelijk tot longkanker zullen ontwikkelen en vlekjes die weinig risico kennen. Dat schrijven Amsterdamse longonderzoekers deze maand in het wetenschappelijk tijdschrift Thorax. “Dit is een belangrijke stap op weg naar screening van mensen die een groot risico lopen op longkanker”, zegt longarts dr. Hans Daniels van VUmc. Voor hun onderzoek bekeken de moleculair biologen, pathologen en longartsen van VUmc stukjes weefsel van 36 patiënten met zogenoemde laesies in hun centrale luchtwegen. Die laesies waren gevonden tijdens een bronchoscopie, waarbij met een camera in de luchtpijp wordt gekeken. Van de 36 onderzochte laesies ontwikkelden 24 zich niet tot kanker, 12 wel. Op basis van de DNA-karakteristieken van het weefsel konden de onderzoekers drie kwart van de kankergevallen correct identificeren, net als alle 24 gevallen die niet tot kanker leidden. Een ‘positieve DNA-test’ betekende in dit onderzoek dus dat een laesie altijd tot kanker leidde, een negatieve betekende in bijna 90% van de gevallen dat de laesie zich niet tot kanker zou ontwikkelen. De totale accuraatheid van deze test komt daarmee uit op 92%.
Wanneer de gekozen chemotherapie niet aanslaat bij een patiënt moet de oncoloog overstappen op een ander medicijn. Maar eigenlijk wil de arts kunnen voorspellen of het medicijn gaat werken bij iemand of niet. Het lijkt erop dat een PET-scanner geschikt is om te testen of een chemo-middel aanslaat of niet. Dat blijkt uit het onderzoek van Virginie Frings bij VUmc, waarop ze maandag 8 september promoveert. Longkanker is een van de meest voorkomende typen kanker. Patiënten met longkanker presenteren zich in het merendeel van de gevallen in een vergevorderd stadium van de ziekte, waarbij de behandeling is gericht op levensverlenging (palliatieve therapie) in plaats van genezing. De medicijnen die hierbij gebruikt worden, zijn echter niet bij elke patiënt effectief en daarom wordt het effect van de chemotherapie bij voorkeur zo vroeg mogelijk beoordeeld. Op deze manier kan bij een ingezette behandeling die niet effectief is vroegtijdig worden geswitcht naar een andere behandeling (ander medicijn). Met behulp van een PET-scan wordt de activiteit van de tumor bepaald zonder dat er een stukje weefsel van de tumor (biopt) genomen hoeft te worden. Door het maken van een PET scan voor en na therapie, kan het effect van de behandeling beoordeeld worden. In haar proefschrift In vivo quantification of proliferation and glucose metabolism heeft Virginie Frings zich gericht op de mate van uitvoerbaarheid en herhaalbaarheid van het bepalen van de celdelingsactiviteit en het glucoseverbruik van longtumoren door middel van een functionele scan ([18F]FLT of [18F]FDG PET scan)bij patiënten die behandeld werden met chemotherapie. [18F]FLT is een radioactieve stof die wordt opgenomen in delende cellen en maakt deze cellen zichtbaar op de PET-scan. Op deze manier kunnen gebieden met een verhoogde celdelingsactiviteit gekwantificeerd worden en gevolgd worden in de tijd. Zo kan de groei en activiteit van de tumor in kaart gebracht worden voor en na behandeling en zou het effect van de behandeling gemeten kunnen worden. Chemotherapie grijpt vaak aan op de celdeling van de tumor en een daling van [18F]FLT-opname zou een daling in de celdelingactiviteit beteken en daarmee een effectieve behandeling. Door middel van verschillende klinische studies, waarbij er voor en na het starten van behandeling een [18F]FLT PET scan gemaakt werd, is er gekeken naar het effect van de behandeling op de opname van [18F]FLT in tumoren. Hiermee is de basis gelegd voor het mogelijk vroegtijdig detecteren van welke patiënten baat hebben en welke niet bij een ingezette therapie met behulp van [18F]FLT PET scans. Bij patiënten waarbij de PET scan aangeeft dat de behandeling niet aanslaat, zou vervolgens tijdig een andere behandeling (ander medicijn) gestart kunnen worden, zodat de patiënt zo snel mogelijk een optimale therapie ondergaat.
Marc van der Schee: ‘The volatile metabolome and microbiome in pulmonary and gastro-intestinal disease’. De analyse van vluchtige afbraakstoffen in de uitgeademde lucht of de ontlasting van patiënten biedt mogelijkheden voor diagnose, monitoring en screening van een aantal ziekten. Maar de techniek is nog niet zo ver ontwikkeld om direct toegepast te worden in de kliniek. In zijn proefschrift zegt Van der Schee dat het belangrijk is de volgende stap te zetten om uit te zoeken welke stoffen verantwoordelijk zijn en hoe de techniek gevoeliger is te maken. De promovendus heeft zich bij zijn onderzoek gericht op long- en darmziekten. Hij heeft gekozen voor een scala aan aandoeningen om de volledige potentie van de techniek te kunnen evalueren. Voor de screening heeft hij gekeken naar longkanker, asbest gerelateerde longkanker en een longinfectie door de schimmel aspergillose. Bij de monitoring van ziekten ging zijn aandacht uit naar taaislijmziekte, astma, de ziekte van Crohn/colitis ulcerosa en voor de prognose van het ziekteverloop naar astma bij jonge kinderen. Van der Schee stelt dat de analyse van vluchtige stoffen een grote impact kan hebben. Hij verwacht dat het ‘ruiken’ aan ontlasting op de korte termijn iets eerder bruikbaar is voor patiënten dan de analyse van uitgeademde lucht. Als vervolg werkt de promovendus aan meerdere studies om de techniek te verbeteren en inzicht te krijgen in de exacte origine van deze vluchtige stoffen. Met deze kennis tracht hij de vertaalslag naar de praktijk te maken.
Mensen met COPD hebben 1,5 keer zoveel kans om te overlijden aan een vorm van kanker. Dat zegt Y. van Gestel van het Erasmus MC. Naarmate iemands COPD ernstiger is, neemt ook de kans op kanker toe. Mensen met ernstige COPD hebben 3,4 keer zoveel kans om aan longkanker te overlijden. De relatie tussen longkanker en COPD was al bekend. Maar dat COPD ook gerelateerd is aan een grotere kans op andere vormen van kanker was nog niet eerder aangetoond. Bij mensen met milde COPD werd geen verhoogd risico op kanker gevonden. Verder blijken cholesterolverlagende middelen de kans op kanker bij COPD-patiënten sterk te verminderen. Volgens Van Gestel komt dat vermoedelijk door de ontstekingsremmende werking van deze middelen.
Longscans die zijn gemaakt om longkanker op te sporen, zijn ook bruikbaar om longziekte COPD te vinden. Dat zegt een onderzoeksteam van het UMC Utrecht. Mensen die roken of hebben gerookt werden in het kader van het NELSON-onderzoek uitgenodigd om een CT-scan van hun longen te laten maken. Daarmee is eventuele longkanker in een vroeg stadium op te sporen. Maar rokende mensen hebben ook een sterk vergrote kans op COPD. De standaardmethode om COPD vast te stellen is een longfunctietest. Tijdens het onderzoek bleek dat 38 procent van de deelnemers ook COP had. Op basis van deze scans en andere factoren, zoals gewicht en aantal gerookte sigaretten, kon het risico op COPD redelijk goed worden voorspeld.
Eva Schaake: ‘Multimodality approach towards individualized non-small cell lung cancer treatment’. De behandeling van longkanker zal steeds meer op de individuele patiënt toegepast worden, waarbij onder andere gekeken wordt naar genetische gegevens van de tumor. Daarmee ontstaan er vele kleine behandelgroepen, met eigen diagnostiek, behandeling en overlevingscijfers. Zoals bij alle vormen van kanker komt er meer onderscheid in subtypes en zal ook longkanker niet meer één ziekte zijn. Schaake onderzocht bij niet-kleincellige longtumoren onder meer het effect van deze aangepaste behandelingen. Ze concludeert dat het geven van erlotinib voor een operatie bij een deel van de niet-kleincellig longcarcinoompatiënten al na drie weken kan leiden tot een indrukwekkende afname van de grootte van de tumor. Het behandeleffect kan op deze korte termijn het best gemeten worden met de FDG-PET CT-scan. Schaake keek naar individuele voorspellers (markers) die aangeven welke patiënten baat hebben bij de therapie met erlotinib. Dat blijkt te kunnen met behulp van een kinase-activiteitsprofiel op tumorweefsel. Daarnaast onderzocht zij hoe de bestraling van het lokaal gevorderde longcarcinoom verbeterd kan worden. De huidige marge die om de tumor heen wordt aangehouden om zeker te zijn dat al het kwaadaardige weefsel geraakt wordt, is aangepast. Door de carina (splitsing van de luchtpijp in de twee hoofdbronchi) te gebruiken om voor beweeglijkheid te corrigeren, in plaats van de wervelkolom, kunnen de marges veilig verkleind worden tot 27% van het huidige margevoorschrift voor de lymfeklieren en tot 15% van die voor de longtumor.
Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP heeft een positief advies gegeven voor handelsvergunningen voor de volgende geneesmiddelen. Dit brengt het totale aantal geneesmiddelen dat door de CHMP in 2016 is goedgekeurd op 81.
Positief advies voor voorwaardelijke handelsvergunning
Alecensa (alectinib), is een remmer van het anaplastisch lymfoomkinase (ALK) en is bestemd voor de behandeling van patiënten met ALK-positieve, gevorderde niet-kleincellig longkanker, voorheen behandeld met crizotinib.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
· Ledaga (chlormethine), is een alkylerend geneesmiddel en bestemd voor de behandeling van patiënten met cutaan T-cellymfoom, type mycosis fungoïdes.
· Lifmior (etanercept) is een biosimilar van Enbrel en bestemd voor de behandeling van patiënten met reumatoïde artritis, juveniele idiopathische artritis, artritis psoriatica, axiale spondyloartritis, niet-radiografische axiale spondyloartritis, plaque psoriasis en plaque psoriasis bij kinderen.
· Olumiant (baricitinib) is een Janus kinase (JAK) remmer. Het is bestemd voor de behandeling van matige tot ernstige actieve reumatoïde artritis bij volwassen patiënten die onvoldoende reageren op, of die intolerant zijn voor een of meer disease modifying anti-reumatische drugs. Olumiant kan gegeven worden als monotherapie of in combinatie met methotrexaat.
· Truxima (rituximab), is een biosimilar van MabThera en bestemd voor de behandeling van patiënten met non-Hodgkin lymfoom, chronische lymfatische leukemie, reumatoïde artritis, granulomatose met polyangiitis en microscopische polyangiitis.
· Vihuma (simoctocog alfa), is een recombinante factor VIII en bestemd voor de preventie en behandeling van bloedingen bij patiënten met hemofilie A (aangeboren tekort aan factor VIII).
· Zinplava (bezlotoxumab), is een humane monoklonale antistof van de IgG1/kappa isotype onderklasse met een hoge affiniteit voor Clostridium difficile. Het is bestemd voor de preventie van recidiverende infecties met Clostridium difficile bij volwassenen wanneer er sprake is van een hoog risico op een recidief.
Aanpassing therapeutische indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende aanpassingen van de indicaties:
· Ameluz (5-aminolevulinic acid) is een antineoplasticum. Het is nu ook bestemd voor de behandeling van een superficiaal en/of nodulair basaalcel carcinoom, dat niet geschikt is voor andere beschikbare behandelingen door de mogelijk aan de behandeling gerelateerde morbiditeit en slechte cosmetische resultaten.
· Cinryze is een C1-remmer en nu ook bestemd voor de behandeling en pre-procedure preventie van angio-oedeemaanvallen bij kinderen vanaf 2 jaar met hereditair angio-oedeem (HAE). Daarnaast is het bestemd voor routinepreventie van angio-oedeemaanvallen bij kinderen vanaf 6 jaar met ernstige en recidiverende aanvallen van hereditair angio-oedeem (HAE) die geen orale preventiebehandelingen verdragen of er onvoldoende door beschermd worden, of patiënten die ontoereikend worden behandeld met herhaalde acute behandeling.
· Ilaris (canakinumab) is een interleukineremmer en nu ook bestemd voor de behandeling van Familiaire mediterrane koorts in combinatie met colchicine wanneer dit mogelijk is.
· Jardiance (empaglifozin) is een SGLT2 remmer. Op basis van de resultaten van de EMPA-REG studie is de indicatie enigszins verbreed en de resultaten van de studie staan beschreven in sectie 5.1 van de productinformatie.
· Jentadueto (linagliptin met metformine) is een DPP4 remmer in combinatie met metformine en kan nu ook gebruikt worden in combinatie met empaglifozine.
· Keytruda is een PD-L1 remmend antilichaam en nu bestemd als monotherapie voor de eerste lijn behandeling van uitgezaaide niet-kleincellig longkanker bij volwassenen van wie de tumor PD-L1 tot expressie brengt met een ≥50% tumor deel score (TPS) score zonder EGFR of ALK positieve mutaties in de tumor.
· Tivacy (dolutegravir) is een integraseremmer en nu ook bestemd, in combinatie met andere antiretrovirale geneesmiddelen, voor de behandeling van een infectie met het humaan immunodeficiëntievirus (hiv-infectie) bij kinderen vanaf 6 jaar.
· Trajenta (linagliptin) is een DPP-4-remmer en kan nu ook gebruikt worden in combinatie met empaglifozine.
· Votubia (everolimus) is een selectieve mTOR- remmer en nu ook bestemd voor de aanvullende behandeling van patiënten van 2 jaar en ouder bij wie therapieresistente partieel-beginnende insulten, met of zonder secundaire generalisatie, zijn geassocieerd met het tubereuze sclerose complex.
Start herbeoordeling Micro Therapeutic Research Labs, India
Het Europees geneesmiddelenagentschap European Medicines Agency (EMA) is een herbeoordeling gestart van medicijnen waarvoor studies zijn uitgevoerd door het Indiase bedrijf Micro Therapeutic Research Labs op twee plaatsen in India. Aanleiding voor de herbeoordeling zijn resultaten van een inspectie. Hieruit is naar voren gekomen dat er bij bepaalde onderdelen van het onderzoek niet volgens de richtlijnen (zogenaamde Good Clinical Practices) is gewerkt. Dit roept vragen op over de betrouwbaarheid van de studies die zijn gebruikt voor het aanvragen van een handelsvergunning.
Uitkomst van beoordeling van direct werkende antivirale middelen
De CHMP heeft de aanbeveling van de PRAC overgenomen om alle patiënten op hepatitis B te screenen voordat zij starten met de behandeling met direct werkende antivirale middelen voor hepatitis C. Patiënten die zowel een hepatitis B als C-infectie hebben, moeten gecontroleerd en behandeld worden volgens de huidige klinische richtlijnen. Deze maatregelen zijn bedoeld om het risico op reactivering van hepatitis B door direct werkende antivirale middelen te verkleinen.
Intrekking van aanvragen
De aanvragen voor handelsvergunningen van de volgende producten zijn ingetrokken:
· Cavoley (pegfilgrastim) en Efgratin (pegfilgrastim), beide generieke aanvragen met als referentieproduct Neulasta.
· Graspa (eryaspase) bestaat uit rode bloedcellen die asparaginase bevatten voor de behandeling van patiënten met acute lymfatische leukemie na ofwel recidiverende of gefaalde eerste lijn behandeling, ofwel met overgevoeligheid voor asparaginase.
· Kepnetic (aceneuraminezuur), een substraat replacement therapie van siaalzuur en bestemd voor langetermijn behandeling van volwassen patiënten met GNE Myopathie.
Een verzoek om uitbreiding van de indicatie van Arzerra (ofatumumab) in een nieuwe combinatie met bendamustine, bestemd voor de behandeling van gerecidiveerde chronische lymfatische leukemie, is ingetrokken.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 12-15 december 2016. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door twee medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP adviseert positief over het verlenen van handelsvergunningen voor 10 geneesmiddelen, waaronder één geneesmiddel voor geavanceerde therapie.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
- ATMP Spherox (menselijke, autologe, matrix-geassocieerde chondrocyten ) bestemd voor de behandeling van volwassen patiënten met symptomatische articulaire kraakbeendefecten van de femurcondyle en de patella van de knie, waarbij de omvang van het aangetaste gebied niet groter is dan 10 cm².
- Blitzima is een biosimilar van MabThera (rituximab) en bestemd voor de behandeling van non-Hodgkinlymfoom, chronische lymfatische leukemie, ernstige, actieve granulomatose met polyangiitis en microscopische polyangiitis.
- Insulin lispro Sanofi, is een biosimilar van Humulog (insuline-analoog) en bestemd voor de behandeling van volwassenen met diabetes mellitus die insuline nodig hebben voor de handhaving van normale glucosehomeostase.
- Kyntheum (brodalumab) is een IL-17 receptor antagonist bestemd voor de behandeling van matige tot ernstige plaque psoriasis in volwassen patiënten die in aanmerking komen voor systemische therapie.
- Oxervate (cenegermin) is een recombinante humane zenuwgroeifactor bestemd voor de behandeling van matige tot ernstige neurotrofe keratitis.
- Reagila (cariprazine) is een partiele dopamine agonist bestemd voor de behandeling van schizofrenie.
- Ritemvia is een biosimilar van MabThera (rituximab) en bestemd voor de behandeling van non-Hodgkinlymfoom, ernstige, actieve granulomatose met polyangiitis en microscopische polyangiitis.
- Trimbow is een vaste dosis combinatie van beclometasondipropionaat, formoterolfumaraat-dihydraat en glycopyrronium bestemd voor de onderhoudsbehandeling van matige tot ernstige chronische obstructieve pulmonaire ziekte (COPD) in patiënten die niet adequaat worden behandeld door een combinatie van een inhalatiecorticosteroïde en een langwerkende beta2-agonist.
- Tuxella is een biosimilar van MabThera (rituximab) en bestemd voor de behandeling van non-Hodgkinlymfoom, chronische lymfatische leukemie, ernstige, actieve granulomatose met polyangiitis en microscopische polyangiitis.
- Veltassa (patiromer) is een kaliumbinder bestemd voor de behandeling van hyperkaliëmie.
Aanpassing therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de aanpassing van de indicaties voor:
- Izba (travoprost) is een prostaglandine F2 analoog en nu ook bestemd voor verlaging van de verhoogde intra-oculaire druk bij pediatrische patiënten van 3 jaar tot 18 jaar met oculaire hypertensie of een pediatrische glaucoom.
- Komboglyze (metformine en saxagliptine) en Onglyza (saxagliptine) zijn antidiabetica en kunnen nu ook in combinatie worden gegeven met dapagliflozin.
- Renvela (sevelamer) en Sevelamer carbonate Zenvita (sevelameer) zijn niet-calciumhoudende fosfaatbinders nu ook bestemd voor de behandeling van pediatrische patiënten ouder dan 6 jaar met een BSA > 0.75m2.
- Zykadia (ceritinib) is nu ook bestemd als monotherapie voor de eerste lijnbehandeling van patiënten met anaplastisch lymfoom kinase (ALK)-positieve gevorderde niet-kleincellig longkanker.
Negatieve adviezen voor nieuwe geneesmiddel (in alfabetische volgorde)
- Adlumiz (anamorelin hydrochloride). Adlumiz was bestemd voor de behandeling van anorexie, cachexie of onbedoeld gewichtsverlies bij patiënten met niet-kleincellige longkanker.
- Menselijke IgG1 monoklonale antistof specifiek voor menselijke interleukine-1 alfa XBiotech. Dit middel was bestemd voor de behandeling van verzwakkende symptomen van gevorderde colorectale kanker.
- Masipro (masitinib). Masipro was bestemd voor de behandeling van systemische mastocytose.
Uitkomst herbeoordeling van vancomycine bevattende antibiotica
In het kader van de strijd tegen antimicrobiële resistentie adviseert de CHMP wijzigingen in de voorschrijfinformatie van geneesmiddelen die het antibioticum vancomycine bevatten. Deze wijzigingen moeten een correct gebruik van deze antibiotica bij de behandeling van ernstige, door grampositieve bacteriën veroorzaakte infecties bevorderen.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 15-18 mei 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
In het eerste decennium van deze eeuw is het aantal nieuwe gevallen van kanker toegenomen van 70.300 naar 95.500 per jaar. Dat betekent een stijging van 36 procent. Een en ander blijkt uit de cijfers van de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). Borst-, darm-, huid-, long- en prostaatkanker komen het meeste voor. De levensverwachting is het afgelopen decennium met ongeveer drie jaar gestegen en als mensen langer leven, neemt ook de kans op kanker toe. Een andere reden voor de toenemende aantal nieuwe kankergevallen is een verandering van de leefgewoonten. Zo zijn in de tweede helft van de vorige eeuw meer vrouwen gaan roken, waardoor nu meer vrouwen longkanker krijgen. Het aantal nieuwe gevallen van longkanker is toegenomen met 28 procent.
Wanneer een cel niet het normale aantal chromosomen bevat is de cel aneuploïde. Er zijn meerdere methoden om aneuploïdie te bestuderen. In dit proefschrift wordt een overzicht gegeven van de meest gebruikte methoden met de voor- en nadelen van elke methode. In het ontwikkelend en volwassen menselijk brein zijn met fluorescentie in situ hybridisatie (FISH) aneuploïde cellen gevonden en zelfs nog hogere aantallen in brein dat is aangedaan door een neurodegeneratieve ziekte. In tegenstelling tot deze studies met FISH, worden met single cell sequencing veel lagere aantallen aneuploïde cellen gevonden. Om meer inzicht te krijgen in de aanwezigheid van aneuploïde cellen in normaal hersenweefsel en daarmee de mogelijke rol van aneuploïdie in de ziekte van Alzheimer hebben we individuele cellen gesequenced van normaal brein en brein in verschillende stadia van de ziekte van Alzheimer. In tegenstelling tot de met FISH verkregen data, is er uit ons onderzoek gebleken dat er heel weinig aneuploïde cellen in normaal brein aanwezig zijn. Bovendien hebben we vergelijkbare hoeveelheden aneuploïde cellen gevonden in normaal brein als in brein van patiënten met de ziekte van Alzheimer. Aneuploïdie speelt waarschijnlijk geen belangrijke rol in de ontwikkeling en progressie van de ziekte van Alzheimer. In tegenstelling tot het brein, is het bekend dat aneuploïdie een belangrijke rol speelt in kanker. Aneuploïde tumoren zijn geassocieerd met een slechtere prognose voor de patiënt. De heterogeniteit van een tumor kan worden bepaald met single cell sequencen. Wij hebben met behulp van single cell sequencing gekeken naar de rol van heterogeniteit in kleincellige longkanker in de primaire tumor en verschillende metastasen. Hieruit is gebleken dat er grote verschillen zijn tussen de heterogeniteit van de primaire tumor en de metastasen en er binnen één patiënt zowel monoklonale als polyklonale metastasen kunnen ontstaan.
Bron: RUG
Patiënten met kanker die pijnlijke botten hebben door uitzaaiingen, kunnen baat hebben bij behandeling met geluidsgolven in een MRI-scanner. Dat blijkt uit een studie van arts-onderzoeker Merel Huisman van het UMC Utrecht, die op 16 december promoveert. De nieuwe techniek kan een uitkomst zijn voor patiënten bij wie de huidige behandeling niet afdoende helpt. Huisman onderzocht het effect van MRI-geleide High Intensity Focused Ultrasound (MR-HIFU) bij 11 patiënten met ernstige botpijn door uitgezaaide kanker. Na een maand was de pijn bij ruim twee derde van hen beduidend afgenomen. De behandeling met deze MR-HIFU, waarvan er op dit moment in Nederland maar één in gebruik is, gaf vrijwel geen bijwerkingen en was technisch goed uitvoerbaar. De techniek is een welkome aanvulling op de gebruikelijke behandeling van pijnlijke botmetastasen. Die bestaat uit pijnstilling met medicijnen en bestraling. Bij ongeveer drie van de tien patiënten helpt dit echter niet voldoende. Bovendien keert de pijn bij de helft van de patiënten na enkele maanden terug. Hoewel opnieuw bestralen tot de mogelijkheden behoort, is dat net als de eerste bestraling niet voor elke patiënt effectief, laat Huisman met haar promotie-onderzoek zien. Na herbestraling is slechts ongeveer een kwart van de patiënten pijnvrij. “Patiënten met kanker leven steeds langer door betere behandeling,” zegt de promovenda. “Ze zullen dus ook vaker met deze botklachten te maken krijgen.” Uitzaaiingen in het bot komen veel voor, met name bij patiënten met prostaat-, borst- en longkanker. De uitzaaiingen zorgen voor een ernstige vorm van pijn die patiënten belemmert in hun dagelijkse leven. “Behandeling kan het verschil betekenen tussen niet meer naar het winkelcentrum kunnen en weer zelf boodschappen kunnen doen”, aldus Huisman. ‘Voor deze patiënten, die vanwege de uitzaaiingen niet meer te genezen zijn, is die kwaliteit van leven heel belangrijk.” Vóór de behandeling overigens algemeen ingevoerd kan worden, is onderzoek bij meer patiënten nodig. Vooralsnog wordt de behandeling in onderzoeksverband aangeboden aan een selecte groep patiënten. MR-HIFU is een beeldgestuurde behandelmethode waarbij weefsels worden verhit met geconcentreerd ultrageluid. Bij patiënten met botpijn schakelt de hitte de pijnzenuwen in het botvlies uit. De techniek wordt ook gebruikt om tumoren tot op de millimeter nauwkeurig weg te branden. De werkzaamheid van MR-HIFU bij patiënten met borstkanker wordt momenteel bestudeerd en ook andere soorten tumoren zouden zo op termijn aan te pakken kunnen zijn.
Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP adviseert positief over uitbreiding van de therapeutische indicatie van 6 geneesmiddelen.
Aanpassing van therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de uitbreiding van de indicaties voor:
- Alecensa (alectinib) is nu ook als monotherapie bestemd voor de eerstelijns behandeling van volwassen patiënten met anaplastisch lymfoom kinase (ALK)-positief gevorderd niet-kleincellig longkanker (NSCLC).
- Bydureon (exenatide) kan nu ook worden gegeven in combinatie met insuline.
- Cubicin (daptomycine) kan nu ook voor de indicatie S. aureus bacteriemie gegeven worden aan pediatrische patiënten van 1 tot 17 jaar oud.
- Faslodex (fulvestrant) is nu ook bestemd, in combinatie met palbociclib, voor de behandeling van hormoonreceptor (HR)-positief, humaan epidermale groeifactorreceptor 2 (HER2)-negatief lokaal gevorderd of gemetastaseerd borstkanker bij vrouwen die eerder behandeld zijn met hormoontherapie (zie rubriek 5.1). Bij pre- of perimenopauzale vrouwen moet de combinatiebehandeling met palbociclib worden gecombineerd met een luteïniserend hormoon releasing hormoon (LHRH) agonist.
- Pegasys (peginterferon alfa-2a) is nu ook bestemd voor de behandeling van chronische hepatitis B bij kinderen ouder dan 3 jaar en adolescenten met verhoogde transaminase.
- Zytiga (abirateron) is nu ook bestemd voor de behandeling van nieuw gediagnosticeerde hoog risico gemetastaseerd hormoon gevoelige prostaatkanker (mHSPC) bij volwassen mannen in combinatie met androgeen deprivatie therapie (ADT) (zie rubriek 5.1).
Heronderzoek negatief advies Raxone
De CHMP start, op verzoek van de aanvrager, een heronderzoek van het in september uitgebrachte negatieve advies voor Raxone (idebenon).
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 9-12 oktober 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
Symptomen van angst en depressie komen regelmatig voor bij patiënten die behandeld zijn voor kanker. Het behandelprogramma 'stepped care' blijkt niet alleen te helpen, maar bespaart ook kosten. Dit blijkt uit recent onderzoek van promovenda Femke Jansen en collega's, onlangs gepubliceerd in het vooraanstaande tijdschrift Journal of Clinical Oncology. In een stepped care programma wordt allereerst effectieve maar laag-intensieve behandeling aangeboden aan patiënten, gevolgd door, indien nodig, meer intensieve behandeling. Het stepped care programma dat ontwikkeld is voor patiënten met kanker met symptomen van angst en/of depressie bestaat uit vier stappen: twee weken waakzaam afwachten (stap 1), een begeleide zelfhulpcursus (stap 2), probleemoplossende therapie (stap 3) en behandeling door een psycholoog of psychiater (stap 4). Het stepped care programma blijkt kosteneffectief te zijn. Patiënten na de behandeling van hoofd-halskanker of longkanker, die stepped care kregen voor angst en/of depressie maakten gedurende de onderzoeksperiode minder kosten vanuit een maatschappelijk perspectief, vergeleken met patiënten die standaardzorg kregen. Hierbij zijn zowel zorgkosten, productiviteitskosten in betaald werk, als kosten voor de belasting van mantelzorgers meegenomen. Ook rapporteerden patiënten die stepped care kregen meer zogenoemde voor kwaliteit gecorrigeerde levensjaren. Het 'stepped care' programma is ontwikkeld door VUmc Cancer Center Amsterdam, in samenwerking met de afdelingen KNO, Longziekten en Psychiatrie van VUmc, GGZ InGeest, de afdeling Klinische Psychologie van de VU, met een subsidie van ZonMw en onder leiding van professor Irma Verdonck-de Leeuw. Anne-Marie Krebber promoveerde op 2 december op de werkzaamheid van het stepped care programma.
Bron: VUmc
Darmkanker is na longkanker de kankersoort waaraan het grootste aantal patiënten overlijdt. Patiënten met uitgezaaide darmkanker hebben vaak geen baat meer bij chemotherapie. Deze is gericht op het vernietigen van kankercellen, maar in resistente kankercellen werkt zo"n geprogrammeerde celdood niet of minder goed. Om kankercellen toch te laten afsterven, kan er gebruik gemaakt worden van een speciaal molecuul dat een binding aangaat met twee celdoders op het celmembraan, maar dat onschadelijk is voor normale cellen. Onderzoeker Bodvael Pennarun ging na hoe dit molecuul het meest effectief ingezet kan worden.
Het Europees Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP adviseert positief over het verlenen van handelsvergunningen voor 7 geneesmiddelen, waaronder 2 weesgeneesmiddelen.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
- Adynovi (rurioctocog alfa pegol) is een gepegyleerd recombinant humaan factor VIII en is bestemd voor de behandeling en preventie van bloedingen bij patiënten met hemofilie A (een aangeboren factor VIII deficiëntie) van 12 jaar en ouder.
- Fasenra (benralizumab) is een anti-eosinofiel, humaan, monoclonaal antilichaam en bestemd voor de behandeling van ernstige eosinofiele astma die onvoldoende onder controle is met een hoog gedoseerd inhalatiecorticosteroïd in combinatie met een lang werkend beta-agonist.
- Intrarosa (prasteron) is een steroïde voorloper van oestrogenen en androgenen (dehydroepian drosterone (DHEA)) en is bestemd voor de behandeling van vulvaire en vaginale atrofie bij vrouwen na de overgang die matige tot ernstige symptomen hebben.
- Jorveza (budesonide) is een lokaal werkend corticosteroïd weesgeneesmiddel en is bestemd voor de behandeling van eosinofiele oesofagitis, een zeldzame ontstekingsziekte van de slokdarm. Dit geneesmiddel is beoordeeld volgens de versnelde beoordelingsprocedure die is voorbehouden aan geneesmiddelen die van groot belang zijn voor de volksgezondheid.
- Mvasi (bevacizumab) is een biosimilar en, in lijn met de indicaties van de innovator Avastin, bestemd voor de behandeling van kanker van de dikke darm en de endeldarm, borstkanker, niet-kleincellig longkanker, niercelkanker, epitheliale eierstok-, eileider- of primaire buikvlieskanker en baarmoederhalskanker.
- Ocrevus (ocrelizumab) is een recombinant humaan anti-CD20 monoclonaal antilichaam en bestemd voor de behandeling van volwassen patiënten met een actieve vorm van relapsing multiple sclerose (RMS) of vroege vorm van primair-progressieve multiple sclerose (PPMS) gekarakteriseerd door ziekteduur, klinische verschijnselen en bevindingen bij MRI-onderzoek die kenmerkend zijn voor een hoge ontstekingsactiviteit.
- Prevymis (letermovir) is een antiviraal weesgeneesmiddel ter preventie of behandeling van een reactivatie van het cytomegalovirus en ziekte bij CMV-seropositieve patiënten of bij patiënten die een allogene hematopoëtische stamceltransplantatie immunosuppressiva krijgen.
Aanpassing van therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de aanpassing van de indicaties voor:
- Adcetris (brentuximab vedotin) is nu ook bestemd voor de behandeling van volwassen patiënten met CD30-positief cutaan T-cel lymfoom (CTCL) na tenminste 1 eerdere systemische therapie (zie sectie 5.1).
- Genvoya (elvitegravir / cobicistat / emtricitabine / tenofovir alafenamide), een antiviraal combinatiepreparaat tegen HIV-1, is nu ook bestemd voor de behandeling van kinderen vanaf 6 jaar met een lichaamsgewicht van ten minste 25 kg voor wie alternatieve behandelingen ongeschikt zijn vanwege resistentie of toxiciteit.
- Nplate (romiplostim) is nu ook bestemd voor de behandeling van patiënten met chronische immuun (idiopathische) trombocytopenische purpura (ITP) van één jaar en ouder die refractair zijn voor andere therapieën (bijvoorbeeld corticosteroïden, immunoglobulines)(zie secties 4.2 en 5.1).
- Orkambi (lumacaftor / ivacaftor) is nu ook bestemd voor de behandeling van cystische fibrose bij kinderen ≥ 6 jaar die homozygoot zijn voor de F508del-mutatie in het CFTR-gen.
Heronderzoek negatieve adviezen Fanaptum en Onzeald
De aanvragers voor Fanaptum (iloperidon) en Onzeald (etirinotecan pegol) hebben herbeoordelingen aangevraagd van de negatieve adviezen van de CHMP voor deze geneesmiddelen tijdens de vergadering van juli 2017. De CHMP heeft haar eerdere adviezen herbeoordeeld en haar eerdere adviezen om geen handelsvergunning voor deze geneesmiddelen te verlenen, bevestigd.
Uitkomst herbeoordeling Zinbryta
De CHMP heeft de herbeoordeling van het geneesmiddel Zinbryta (daclizumab) voor de behandeling van multiple sclerose afgerond en bevestigt verdere beperkingen om het risico op ernstige leverbeschadiging te verkleinen.
Intrekking van aanvragen
De aanvragen voor een handelsvergunningen voor Kyomarc (bevacizumab) en Plivensia (sirukumab)
zijn ingetrokken. Een aanvraag voor uitbreiding van de indicatie Keytruda (pembrolizumab) is eveneens ingetrokken.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 6-12 november 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
Psychische stoornissen, hart- en vaatzieken en kanker veroorzaken de grootste ziektelast. Dat blijkt uit het onderzoek ‘Een Gezonder Nederland’ van het RIVM. Binnen deze hoofdgroepen veroorzaken coronaire hartziekten de meeste ziektelast, gevolgd door diabetes mellitus, beroerte, angststoornissen, COPD, longkanker, stemmingsstoornissen en nek- en rugklachten. De ziektelast is hoog als een ziekte veel voor komt, lang duurt, relatief ernstig is en/of veel sterfte veroorzaakt. Verwacht wordt dat coronaire hartziekten en diabetes in 2030 nog steeds de hoogste ziektelast met zich mee brengen. Die van infectieziekten op dit moment laag, maar dat kan veranderen. Nieuwe infectieziekten kunnen zich voordoen. Bovendien zijn steeds meer bacteriën resistent tegen antibiotica.
Wie zelf nooit rookte, maar wel ‘meerookt’ met een ander, heeft tot drie keer meer kans om de ongeneeslijke longziekte COPD te krijgen. Dat blijkt uit Zweeds onderzoek waarover het wetenschappelijk tijdschrift Chest publiceert. Het Longfonds (voorheen Astma Fonds) benadrukt dat volledig rookvrije horeca noodzakelijk zijn om gezonde longen gezond te houden. Vanavond behandelt de Tweede Kamer de wet die ook in Nederland de horeca geheel rookvrij maakt, waarvoor breed maatschappelijk draagvlak is. Uit het Zweedse onderzoek onder ruim tweeduizend mensen blijkt dat niet-rokers die ook thuis of op het werk rookvrij bleven, een kans van ruim vier procent hadden op het krijgen van COPD. Die kans stijgt tot bijna 15 procent als zij zowel thuis als op het werk meerookten met anderen. “Het beste dat je kunt doen voor de gezondheid van je longen, is zelf niet roken. Het is vreselijk als andermans rook je ziek maakt”, zegt Michael Rutgers, directeur van het Longfonds. “In een gastvrije branche als de horeca wil je dat voorkomen, voor personeel én klanten. Invoering van een geheel rookvrije horeca per 1 januari 2015 is mogelijk.” Dat lukt als de Tweede Kamer vandaag instemt met het wetsvoorstel om de uitzondering op het rookverbod in kleine cafés op te heffen. Het is belangrijk dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel tijdig goedkeurt, zo is er voldoende tijd om de invoering voor te bereiden. Het Zweedse onderzoek is gebaseerd op een uitgebreide enquête en op longonderzoek om vast te stellen of iemand COPD had. De kans op COPD blijkt 4,2 procent als niet-rokers nooit meerookten met anderen, thuis of op het werk. De kans was 8 procent als zij ooit thuis langdurig waren blootgesteld aan rook en 8,3 procent als dat op het werk gebeurde. Rookten zij zowel thuis als op het werk mee, dan was de kans op COPD 14,7 procent. “In horeca waar wordt gerookt, loop je een reëel risico voor je gezondheid, ook als je zelf niet rookt”, concludeert Rutgers. In eerder onderzoek is al vaker vastgesteld dat meeroken de kans vergroot op longkanker, hart- en vaatziekten en astma. Dit Zweedse onderzoek laat nu voor het eerste een duidelijk verband zien tussen meeroken en de kans op COPD. COPD is een verzamelnaam voor onder meer chronische bronchitis en longemfyseem. Het is een ongeneeslijke ziekte met ernstige benauwdheid als belangrijkste kenmerk. In Nederland hebben ruim 320.000 mensen de diagnose. Daarnaast zijn er nog eens 300.000 mensen met een zeer hoog risico op COPD. Het is nu de vierde doodsoorzaak ter wereld en COPD is de enige chronische ziekte waarbij dit dodental in de toekomst nog verder zal toenemen. Het Longfonds (voorheen Astma Fonds) strijdt voor mensen met een longziekte en wil gezonde longen gezond houden. Want gezonde longen zijn van levensbelang. In Nederland zijn ruim een miljoen mensen met een longziekte, zoals astma, COPD of een zeldzame longziekte. Het Zweedse onderzoek wordt nu door de Netherlands Respiratory Society (NRS) onder de aandacht gebracht. De NRS is de koepel van Nederlandse wetenschappers op het gebied van gezondheid en ziekten van longen en luchtwegen. Het Longfonds, de Hartstichting en KWF Kankerbestrijding zijn partner binnen de Alliantie Nederland Rookvrij!, een actief netwerk dat staat voor een samenleving waarin niemand meer (over)lijdt aan de gevolgen van roken.
Dat roken zeer ongezond is en een belangrijke oorzaak van longkanker en andere vormen van kanker, is inmiddels wel bekend. Toch rookt een op de tien ex-kankerpatiënten door, blijkt uit Amerikaans onderzoek. De resultaten daarvan zijn gepubliceerd in Cancer Epidemiology, Biomarkers & Prevention. Met name mensen die zijn hersteld van long- of blaaskanker kunnen vaak moeilijk zonder sigaret, terwijl roken juist een van de belangrijkste oorzaken is van deze kankervormen en de kansen op herstel vermindert. Longarts W. de Kanter van het in kankerbehandelingen gespecialiseerde Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis herkent dit beeld, zegt ze in de Volkskrant. Deze mensen schamen zich volgens haar vaak, maar ze kunnen gewoonweg niet stoppen doordat het zo verslavend is.
Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) hopen een test te kunnen ontwikkelen die aangeeft of een kankerpatiënt baat heeft bij bloedverdunners. Hiervoor kijken ze naar de genen van de patiënt. De wetenschappers ontdekten namelijk genen die actiever zijn bij darmkankerpatiënten mét trombose dan bij darmkankerpatiënten zónder trombose. Henri Versteeg en Betül ÜnlüKankerpatiënten hebben een verhoogde kans op trombose, maar lang niet iedere kankerpatiënt krijgt hier last van. LUMC-onderzoekers keken daarom of aan de hand van de genen die actief zijn in de tumorcellen voorspeld kan worden of iemand te maken krijgt met gevaarlijke bloedstolsels. Ze vonden ongeveer dertig genen die een ander activiteitenpatroon laten zien bij patiënten met darmkanker die trombose ontwikkelden dan bij darmkankerpatiënten zonder trombose. Praktisch doel van het onderzoek is een test ontwikkelen die voorspelt welke kankerpatiënt bloedverdunners moet gebruiken om het risico op trombose te verminderen. “We hopen twee of drie genen te ontdekken die zo sterk samenhangen met trombose dat we ze kunnen gebruiken voor zo’n test. We hebben daar al een aantal kandidaten voor gevonden”, vertelt Henri Versteeg, hoogleraar op de afdeling Trombose en hemostase. “Trombose is de tweede doodsoorzaak bij kankerpatiënten, maar de modellen die we nu hebben om te voorspellen wie de grootste risico’s lopen, werken niet goed.” “Veel van de genen die we nu gevonden hebben zijn betrokken bij ontstekingsreacties. Mogelijk spelen ontstekingsprocessen dus een rol bij het ontstaan van trombose”, vertelt Betül Ünlü, onderzoekster op de afdeling Trombose en hemostase. “We hebben nu gekeken in weefsel van mensen die een operatie ondergingen vanwege darmkanker. Met een laser konden we uit dit weefsel de kankercellen selecteren. Hierin hebben we vervolgens het mRNA geanalyseerd, waaraan je kunt aflezen hoe actief de verschillende genen zijn in het tumorweefsel.” Uiteindelijk hopen de onderzoekers processen te vinden die ook in het bloed meetbaar zijn. “Bloed is veel makkelijker af te nemen dan een stukje tumor en een bloedtest zou daarom ideaal zijn.” Versteeg: “Dit was een zogenaamde proof-of-principle-studie. Wij zijn de eersten die laten zien dat je aan de hand van genactiviteit kunt voorspellen of er trombose ontstaat. Deze bevinding moeten we nog wel in grotere patiëntengroepen bevestigd zien.” Bekend is dat niet elke vorm van kanker de kans op trombose even sterk vergroot. Dat is bij darmkanker wel het geval, en bij longkanker, hersentumoren en alvleesklierkanker is dat nog sterker. “Zeker een kwart van de patiënten met alvleesklierkanker krijgt te maken krijgt met trombose. Daarom willen we ook bij deze vorm van kanker gaan kijken of we genen kunnen vinden die de kans erop voorspellen. Ik verwacht dat we voor een groot deel andere genen vinden, maar waarschijnlijk is er wel een gedeeltelijke overlap.”
Bron: LUMC
Er is geen daling van de kans op darmkanker bij ruime hoeveelheid inname van voedingsvezels. Een relatie met o.a. diverticulosis coli werd eerder wel aangetoond. Colorectale kanker is na prostaat- en longkanker de 3e meest voorkomende kanker bij de man, en na borstkanker de 2e meest voorkomende kanker bij de vrouw. Deze ziekte bezit de 2e plaats in termen van mortaliteit door kanker, met ongeveer 2.000 gerapporteerde sterfgevallen per jaar. Bron: FUS 99-6-86.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Jinarc (tolvaptan) is een vasopressine antagonist bestemd voor de vertraging van progressieve nierziekte bij patiënten met autosomaal dominante polycysteuze nierziekte (ADPKD).
- Zykadia (ceritinib) is een proteïne kinase remmer bestemd voor de behandeling van patiënten met ALK-positief, gevorderd niet-kleincellig longkanker die eerder zijn behandeld met crizotinib.
- Ristempa (pegfilgrastim) een immunostimulant bestemd voor het verminderen van de duur van neutropenie en het optreden van febriele neutropenie bij patiënten die worden behandeld met cytostatische chemotherapie tegen maligne aandoeningen.
Aanpassing indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende aanpassingen van de indicaties:
- Adenuric (febuxostat) is nu ook bestemd voor de preventie en behandeling van hyperuricemie in patiënten die chemotherapie krijgen voor hematologische maligniteiten met een gemiddeld hoog risico op het tumorlysis syndroom.
- Avastin (bevacizumab) is nu ook bestemd voor patiënten met metastatisch cervix carcinoom die geen platinum therapie verdragen in combinatie met chemotherapie (paclitaxel en cisplatinum of paclitaxel en topotecan).
- Humira (adalimumab) is nu ook bestemd voor de behandeling van chronische plaque psoriasis bij kinderen en adolescenten vanaf 4 jaar die onvoldoende reageren op, of ongeschikt zijn voor, plaatselijke behandeling en fototherapie.
- Soliris eculizumab is nu ook bestemd voor patiënten met paroxysmale nachtelijke hemoglobinurie (PNH).
- Sustiva (efavirenz) is nu ook bestemd, in combinatie met andere antiretrovirale medicatie, voor, de behandeling van HIV-1 besmette kinderen van 3 maanden oud en een gewicht van ten minste 3,5 kg.
- Vectibix (panitumumab) is nu ook bestemd voor eerste lijn therapie in combinatie met FOLFIRI (folinezuur, fluorouracil en irinotecan) bij patiënten met wild-type RAS metastatisch colorectaal kanker (mCRC).
Uitkomst herbeoordeling CMDh
De CMDh onderschrijft in meerderheid de aanbevelingen van de PRAC om de productinformatie van ambroxol en broomhexine bevattende geneesmiddelen aan te passen. De aanpassing betreft opname van een klein risico op ernstige allergische reacties en ernstige huidreacties in de productinformatie van alle producten met deze actieve bestanddelen. Broomhexine wordt in Nederland gebruikt bij vastzittende hoest en ambroxol voor het verlichten van de pijn bij acute keelpijn. Dit standpunt zal aan de Europese Commissie worden voorgelegd.
Aanbeveling nieuwe formulering antidiabeticum
De CHMP adviseerde een nieuwe formulering te aanvaarden van insuline glargine met een hogere sterkte van 300 eenheden / ml (Toujeo) dan de al geregistreerde sterkte van 100 eenheden / ml (Lantus). De twee sterktes zijn niet bio-equivalent en daarom niet zonder meer uitwisselbaar. Er zijn dus specifieke doseringsadviezen die zowel bij de uitwisseling tussen de twee insuline glargine formuleringen als met andere basale insulines moeten worden gevolgd.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positief geadviseerd over het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Saxenda (liraglutide) is een GLP-1 analoog bestemd als aanvulling op een verminderd calorie bevattend dieet en toegenomen lichamelijke activiteit voor patiënten met een Body Mass Index (BMI) van 30 kg/m² of meer (obesitas) of 27 kg/m² of meer (overgewicht) bij ten minste één gewicht gerelateerde aandoening zoals dysglycemie (pre-diabetes en type 2 diabetes mellitus), hypertensie, dyslipidemie, of obstructieve slaap apneu.
- Orbactiv (oritavancine) is een nieuw semi-synthetisch, lipoglycopeptide antibioticum bestemd voor de behandeling van acute, bacteriële huidinfecties en infecties aan de huidstructuur (ABSSSI's).
- Sivextro (redizolide) is een oxazolidinone antibioticum bestemd voor de behandeling van acute, bacteriële huidinfecties en infecties aan de huidstructuur (ABSSSI's).
- Dutrebis (lamivudine / raltegravir) is een nieuwe combinatie van twee bekende middelen bestemd voor de behandeling van HIV-1 infectie bij volwassenen, adolescenten en pediatrische patiënten vanaf de leeftijd van 6 jaar en met een gewicht van ten minste 30 kg.
- Ikervis (ciclosporine) is bestemd voor de behandeling van ernstige keratitis bij patiënten met het “droge ogen syndroom” dat niet verbeterd is met de standaardbehandeling.
- Kengrexal (cangrelor) is een intraveneuze P2Y12 trombocytenremmer bestemd voor de secundaire preventie van cardiovasculaire gebeurtenissen bij patiënten met coronaire hartziekte die percutane coronaire interventie (PCI) ondergaan en die nog geen orale P2Y12 remmer voorafgaand aan de procedure hebben gekregen en bij wie orale behandeling met dit middel niet uitvoerbaar of niet wenselijk is.
- Raplixa (humaan fibrogeen / humaan trombine) is bestemd voor de aanvullende lokale behandeling waar standaard chirurgische technieken onvoldoende zijn, ter verbetering van de hemostase.
Aanpassing indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-aanpassingen:
- Abraxane (paclitaxel) is, in combinatie met carboplatine, bestemd voor de eerstelijns behandeling van niet-kleincellig longkanker (NKCLK) bij patiënten die niet in aanmerking komen voor curatieve chirurgische behandeling en/of bestraling.
- Aloxi (palonosetron) is nu ook bestemd voor kinderen van 1 maand en ouder voor de preventie van acute misselijkheid en braken geassocieerd met hoog-emetogene chemotherapie (HEC) en matig-emetogene chemotherapie (MEC).
- Eylea (aflibercept) is bestemd voor visusstoornis t.g.v. macula oedeem door “Branch Retinal Vein Occlusion (BRVO)”.
- Jakavi (ruxolitinib) is bestemd voor de behandeling van patiënten met polycythemia vera (PV), die resistent zijn voor hydroxyurea of dit niet verdragen.
- Prevenar 13 (pneumokokkenpolysaccharidenconjugaatvaccin) is bestemd voor preventie van community acquired pneumonia (CAP) bij volwassenen ouder dan 18 jaar.
Herbeoordeling GVK Biosciences
De CHMP kwam tot de aanbeveling de handelsvergunning van een aantal geneesmiddelen te schorsen. De onderzoeken met proefpersonen die de basis vormen voor toelating van deze geneesmiddelen, zijn niet goed uitgevoerd door het bedrijf GVK Biosciences. In Europees verband is nu geconcludeerd dat voor deze geneesmiddelen geen andere onderzoeken beschikbaar zijn.
Vrouwen zijn mogelijk gevoeliger voor kankerverwekkende stoffen in sigaretten. Dat zeggen Zwitserse en Spaanse onderzoekers op basis van onderzoek onder Longkanker patiënten over de periode 2000-2005.
Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) biedt een gratis longtest aan. Daarvoor kunt u op vrijdag 18 november terecht in het Leids umc. Deze zogeheten longfunctietest wordt aangeboden vanwege Wereld COPD-dag, een dag waarop wereldwijd aandacht wordt gevraagd voor deze chronische longziekte. Het aantal mensen met deze ziekte, maar ook met longkanker, astma en tuberculose, stijgt. Veel longziekten zijn beter te behandelen als ze vroeg worden ontdekt. Bij een longfunctietest krijgt u een knijper op de neus, waarna u in een apparaat blaast. Het doel is om te kijken hoe goed de luchtwegen werken. Als de longen niet naar behoren functioneren, krijgt u een brief mee. Daarmee kunt u langs de huisarts. Iedereen is van harte uitgenodigd om in het LUMC langs te komen voor een gratis longfunctietest. Ook de Leidse wethouder Roos van Gelderen (Jeugd, Zorg en Welzijn) is van de partij. Zij zal ook een test ondergaan. Het initiatief wordt gesteund door het Longfonds. Iemand van deze stichting is aanwezig om informatie over longziekten te verstrekken. Ook een gratis longfunctietest ondergaan? Kom dan op vrijdag 18 november tussen 8.45 en 12.00 en tussen 13.00 en 15.45 uur langs bij de longpoli in het LUMC (locatie B2-Q/route 26).
Bron: LUMC
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) adviseert om bij het gebruik van Xalkori (crizotinib) extra alert te zijn op symptomen van hartfalen. Daarbij wordt geadviseerd vooral te controleren op symptomen als benauwdheid, oedeem en snelle gewichtstoename door vasthouden van vocht. Dit geldt ook voor patiënten zonder bestaande hartaandoening. Bij een recente beoordeling van de risico’s zijn ernstige gevallen van hartfalen gemeld. Deze waarschuwing wordt toegevoegd aan de patiëntenbijsluiter en uitgebreide productinformatie voor arts en apotheker (SmPC). Crizotinib wordt voorgeschreven bij de behandeling van volwassenen met niet-kleincellige longkanker (NSCLC) met een genetische afwijking, abnormale anaplastisch lymfoom kinase (ALK)gen. De firma Pfizer B.V. heeft hierover een brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar longartsen, internisten-oncologen, cardiologen, ziekenhuisapothekers (en genoemde zorgverleners in opleiding). Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een DHPC op de hoogte gebracht.
Het revolutionaire MRIdian-bestralingsapparaat is in VUmc Cancer Center Amsterdam (CCA) gearriveerd. Het kolossale apparaat werd afgelopen weekend de kelder van het ziekenhuis ingetakeld. VUmc is het eerste ziekenhuis in Europa dat dit toestel in huis heeft. Deze nieuwste ontwikkeling op gebied van bestraling levert een grote winst op voor de behandeling van patiënten met kanker. Door de geïntegreerde MRI-scanner in het apparaat kan de MRIdian gedurende de bestraling voortdurend MRI-beelden maken, waardoor de tumor ook tijdens het bestralen zichtbaar is. Dit in tegenstelling tot conventionele bestralingsapparatuur dat alleen voorafgaand aan de bestraling beeld geeft. Met de MRIdian kunnen de bestralingsgebieden zelfs dagelijks aangepast worden. Dit maakt extreem nauwkeurige bestraling mogelijk. Het apparaat kan zo ingesteld worden dat het alleen straalt als de tumor precies in beeld is, bijvoorbeeld bij een tumor die beweegt door de ademhaling van de patiënt. De bestraling kan hierdoor preciezer op de tumor gericht worden wat schade aan het omliggende gezonde weefsel tot een minimum beperkt. Het is hierdoor ook mogelijk een hogere bestralingsdosis aan de tumor te geven zonder onacceptabele bijwerkingen. Bovendien heeft de patiënt minder bestralingen nodig. Het merendeel van de patiënten kan de radiotherapie straks binnen twee weken afronden. Met de huidige apparatuur duurt dit vier tot zes weken. Het nieuwe bestralingsapparaat wordt vooral ingezet voor patiënten met tumoren in de borst en/of buik, zoals longkanker, blaaskanker, prostaatkanker en endeldarmkanker. Of de patiënt baat heeft bij een behandeling met de MRIdian hangt af van het stadium van de ziekte. De behandeling kan leiden tot een hogere levensverwachting en een verbeterde kwaliteit van leven. Verwacht wordt ongeveer 300 patiënten per jaar te kunnen behandelen. Dit betreft 150 patiënten waarvoor geen andere behandeling bestaat. Daarnaast kan jaarlijks 150 patiënten een betere behandeling geboden worden dan voorheen. De komende maanden wordt het apparaat gebruiksklaar gemaakt. Voorjaar 2016 kunnen de eerste patiënten behandeld worden. Conventionele bestralingsapparatuur werkt met een CT-scanner. Nadeel hiervan is dat tumoren en organen minder goed zichtbaar zijn op een CT-scan. Bovendien is het niet mogelijk de tumor tijdens het bestralen te zien. Tot nu toe werd niet met MRI gewerkt omdat de magneten van de MRI het bestralingsapparaat beïnvloeden. Andersom heeft het bestralingstoestel een negatief effect op de beeldkwaliteit van de MRI. Een klein groepje Amerikaanse natuurkundigen en radiotherapeut-oncologen bedacht een methode waarop de combinatie MRI en bestralen toch mogelijk is: een MRI van 0,35 Tesla in plaats van de gebruikelijke 3 T en lage energie radioactieve Cobalt-bronnen voor het bestralen. VUmc is het eerste medisch centrum in Europa waar dit apparaat in gebruik genomen wordt. De afdeling radiotherapie van VUmc heeft wereldwijd een zeer goede naam opgebouwd op gebied van hoge precisie bestraling. VUmc wil voorop blijven lopen als het gaat om nieuwe ontwikkelingen op gebied van radiotherapie. Mede daarom heeft de Amerikaanse fabrikant ViewRay VUmc uitgekozen als locatie in Europa. De aanschaf van de MRIdian is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van de Stichting VUmc Cancer Center Amsterdam. Deze fondsenwervende stichting zet zich al meer dan dertig jaar in om onderzoek, behandeling en faciliteiten van VUmc CCA mogelijk te maken. Met giften van particuliere donateurs en bedrijven investeert de stichting in onderzoek, apparatuur en infrastructuur voor het doen van fundamenteel onderzoek bij kanker. "De stichting helpt VUmc voorop te laten lopen om de behandeling van kanker volgens de nieuwste inzichten te laten verlopen. We zijn dan ook heel blij dat we hebben kunnen bijdragen om de aanschaf van de MRIdian mogelijk te maken. Nauwkeuriger bestralen met minder bijwerkingen, dat gun ik al mijn patiënten die baat kunnen hebben van radiotherapie", aldus prof. dr. Geert Kazemier, oncologisch chirurg bij VUmc en directeur van Stichting VUmc CCA. Voor een korte impressie van de intakeling van het MRIdian-bestralingsapparaat, klik hier .
In Nederland bevinden zich naar schatting 24.000 woningen met een jaargemiddelde radonconcentratie boven 100 becquerel (Bq) per kubieke meter. Vooral in eengezinswoningen met natuurlijke ventilatie in Zuid-Limburg en het Rivierengebied worden vaker overschrijdingen aangetroffen: 80 procent van de woningen met meer dan 100 Bq radon per kubieke meter bevindt zich daar. Dat komt doordat in deze gebieden gemiddeld genomen meer radon vanuit de bodem in de woning terechtkomt dan elders in Nederland. Het gaat hier om woningen uit 1930 of later; van oudere woningen zijn geen radongegevens bekend. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM. Hieruit volgt ook dat 100 Bq radon per kubieke meter in woningen voor Nederland haalbaar is als nationaal referentieniveau. Vanwege Europese regelgeving is elke lidstaat verplicht een nationaal referentieniveau vast te stellen om de gezondheidsrisico's door blootstelling aan radon in woningen te beperken. Omdat de radonconcentraties in Europa door verschillen in omstandigheden sterk uiteenlopen, moet elk land een eigen referentieniveau bepalen. De gekozen waarde mag echter niet hoger zijn dan 300 Bq per kubieke meter. Lidstaten moeten ook een nationaal actieplan radon opstellen met acties om uit te zoeken waar hogere radonconcentraties verwacht worden. Verder moeten zij aangeven welke maatregelen nodig zijn om radonconcentraties boven het gestelde referentieniveau terug te dringen. Radonconcentraties in woningen boven 200 Bq per kubieke meter komen in Nederland nauwelijks voor. Dit maakt het mogelijk om met relatief simpele maatregelen een overschrijding van de radonconcentratie terug te brengen tot onder het referentieniveau. Welke maatregel in welk geval passend is, zal per situatie beoordeeld moeten worden. Radon is een radioactief edelgas dat van nature ontstaat in de bodem en in daarvan gemaakte bouwmaterialen. Vanuit deze materialen kan radon in gebouwen terechtkomen. Als radon vervalt, ontstaan radioactieve stoffen die na inademing het risico op longkanker vergroten. Dit onderzoek is uitgevoerd op verzoek van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS).
Bron: RIVM
Nederlands rookbeleid schiet tekort, blijkt uit internationaal onderzoek. Nederlandse rokers maken zich na jaren van tabaksontmoediging nog nauwelijks zorgen over de gevaren van roken en meeroken. Vergeleken met vijftien andere onderzochte landen telt ons land het laagste percentage rokers dat vaak nadenkt over de schade van roken voor henzelf (22%) of voor anderen (9%). Ook beseffen relatief weinig Nederlandse rokers dat hartaandoeningen, beroertes en longkanker veroorzaakt kunnen worden door roken en dat hartaandoeningen bij niet-rokers kunnen worden veroorzaakt door meeroken. Dit blijkt uit een vergelijkend onderzoek dat op zaterdag 12 september in Maastricht wordt gepresenteerd tijdens een internationaal wetenschappelijk congres over tabaksverslaving, SRNT-E 16th Annual Conference. Nederland heeft zich vanaf 2005 verplicht maatregelen te nemen om het roken terug te dringen. In dat jaar tekende Nederland het Kaderverdrag Tabaksontmoediging van de Wereldgezondheidsorganisatie. Maar hoe effectief is het rookbeleid van Nederland nu eigenlijk? In een vergelijkend onderzoek – het International Tobacco Control (ITC) Project – onder rokers in 22 landen worden de resultaten vergeleken. De landenstudie over Nederland wordt dit weekend gepresenteerd in Maastricht. Onderzoekers van universiteiten in Maastricht, Amsterdam (UvA) en Waterloo (Canada) presenteren daarin aanbevelingen naar aanleiding van zeven metingen van 2008 tot 2014 onder tweeduizend Nederlandse rokers. Nederland kan en moet veel meer doen dan de huidige aanpak, zo luidt het oordeel van de onderzoekers. Op sommige onderdelen is sprake van vooruitgang, maar er is nog veel winst te boeken. Zo staan rokende Nederlanders in vergelijking met rokers in andere landen minder afwijzend tegenover roken. Slechts 21% van de rokers denkt er negatief over, het één na laagste score van dertien vergelijkbare landen. Ook de geringe kennis van de gevaren van roken en meeroken noemen de onderzoekers verontrustend. In elk ander onderzocht land was het risicobesef groter. De onderzoekers zien hierin een rechtstreeks gevolg van bezuinigen op voorlichtingscampagnes. Zij roepen de Nederlandse overheid daarom op structureel en stevig te investeren in voorlichting.
Een aanzienlijk deel van patiënten met hoofd-halskanker (HHK) en longkanker (LK) leidt aan symptomen van angst of depressie. Hoewel studies hebben aangetoond dat psychosociale hulp aan patiënten met kanker effectief is, maken veel patiënten geen gebruik van deze hulp. In de oncologische praktijk wordt verwijzing naar psychosociale zorg o.a. belemmerd door onvoldoende screening op depressie, de kosten en een gebrek aan kennis over beschikbare psychosociale zorg bij zowel zorgverleners als patiënten. Een geïntegreerde organisatie van psychosociale zorg, zoals een stepped care programma kan de doeltreffendheid van psychosociale zorg in de oncologische setting verbeteren. Stepped care bestaat doorgaans uit de volgende stappen: waakzaam afwachten, een (begeleide) zelfhulpcursus, kortdurende gesprekstherapie en meer gespecialiseerde interventies (zoals psychotherapie en medicatie). Alle patiënten krijgen in eerste instantie de minst intensieve behandeling aangeboden (in de zin van tijd en geld). De klachten van de patiënten worden zorgvuldig vervolgd en wanneer de patiënt onvoldoende opknapt, wordt overgegaan op een meer intensieve behandeling. Anne-Marie Krebber deed hier onderzoek naar en promoveert op 2 december bij VUmc. Uit Krebber's studie blijkt dat een stepped care programma effectief is in het verminderen van psychische problemen en in het verbeteren van de kwaliteit van leven bij patiënten met HHK, en mogelijk ook LK. Verder is het screenen op depressie in de oncologische praktijk belangrijk, omdat van de patiënten met HHK in VUmc met psychische klachten (29%) de meesten (82%) nog geen behandeling kregen. Het is noodzakelijk dat de resultaten van psychosociale behandeling en de beslissingen over deze behandeling systematisch worden gemonitord. En als het nodig is (als er te weinig gezondheidswinst is) moet van een minder intensieve behandeling naar een meer intensieve behandeling worden overgestapt.
Bron: VUmc
Deze week is het nieuwe bedrijf CiMaas BV officieel van start gegaan, dat zich richt op de ontwikkeling van cellulaire immunotherapie voor bepaalde groepen kankerpatiënten. Het bedrijf gaat aan de slag met een tweetal unieke producten: een vaccin tegen kanker op basis van de eigen afweercellen van de patiënt en productie van zogeheten donor Natural Killer-cellen. De middelen worden binnen afzienbare tijd klinisch getest bij patiënten. CiMaas (Cellulair Immunotherapy Maastricht) is een spin-off van de Universiteit Maastricht/Maastricht Universitair Medisch Centrum+ (UM/Maastricht UMC+). Cellulaire immunotherapie werkt volgens de methode van activatie van het immuunsysteem, waardoor afweercellen in staat worden gesteld om de kanker van de patiënt te bestrijden. De technologieën waarvan CiMaas gebruikmaakt zijn ontwikkeld door onderzoekers van de Universiteit Maastricht/Maastricht UMC+. CiMaas gaat zorgdragen voor de vertaling van de onderzoeksactiviteiten naar de feitelijke toepasbaarheid, door de technieken verder te ontwikkelen en te testen in klinische studies. In de ontwikkeling van het vaccin zijn cellen gebruikt die het immuunsysteem activeren, de zogenaamde dendritische cellen (DC). De effectiviteit van de DC-therapie is afhankelijk van de optimale activatie van DC’s. Pre-klinische wetenschappelijke studies van UM/Maastricht UMC+ hebben aangetoond dat het door CiMaas gebruikte activeringsproces tot de hoogste respons van het humane immuunsysteem leidt in vergelijking met alle andere bestaande protocollen tot nu toe gebruikt in de wereld. Met behulp van deze methode kunnen veel verschillende oncologische aandoeningen worden behandeld. CiMaas zal haar aandacht in eerste instantie richten op longkanker en Multipel Myeloom (MM, vorm van beenmergkanker bekend als de ziekte van Kahler). De tweede techniek betreft Natural Killer (NK)-cellen. Onderzoek van UM/Maastricht UMC+ met donor beenmergtransplantaties bij proefdieren met verschillende typen kanker heeft aangetoond dat donorcellen in staat zijn om kankercellen te herkennen en te vernietigen. Uit vervolgonderzoek is gebleken dat de effectiviteit van dit proces met name gerealiseerd wordt door Natural Killer-cellen. Additionele proefdierstudies hebben laten zien dat alleen donor NK-cellen nodig zijn om borstkanker te kunnen bestrijden. Bij Multiple Myeloom treedt een vertragend effect op van tumorgroei en daarmee een verlengde overleving. Het productieproces waar CiMaas over beschikt om donor Natural Killer-cellen in grote hoeveelheden te produceren is uniek in deze branche. CiMaas is opgericht door prof. dr. Gerard Bos, bijzonder hoogleraar Interne Geneeskunde aan de UM/Maastricht UMC+ (algemeen directeur) en dr. Wilfred Germeraad, on derzoeker en hoofddocent bij de vakgroep Hematologie (wetenschappelijk directeur). Gerard Bos: “Ik ben uitermate verheugd dat we nu de mogelijkheid hebben gecreëerd om nieuwe therapieën voor kankerpatienten echt verder te kunnen ontwikkelen in klinische studies. Algemeen wordt immunotherapie gezien als een veelbelovende technologie in de strijd tegen kanker”. Wilfred Germeraad: “We hebben twee potentiële producten voor twee ziektes, en daarmee zeer goede hoop dat we succes zullen hebben.” CiMaas heeft recent een Proof of Concept lening ontvangen vanuit het valorisatieprogramma Zuid-Limburg. Het Proof of Concept fonds is, met steun van het Ministerie van Economische Zaken, opgezet ter financiële ondersteuning van jonge ondernemers in het vermarkten van kennis van de Limburgse kennisinstellingen. Kijk hier voor meer informatie. Dr. Henri Theunissen, hoofd van het Maastricht Valorisation Center: “Deze start-up lening maakt het voor CiMaas mogelijk om de komende twee jaar haar producten, volgens alle geldende regels, geschikt te maken voor klinische toepassingen en de protocollen voor de klinische studies op te zetten, waarna de studies kunnen starten.”
Het UMCG en MAASTRO Clinic hebben ruim 1,5 miljoen euro subsidie ontvangen van KWF Kankerbestrijding. Hiermee gaan zij samen met HollandPTC in Delft, met alle andere universitair medische centra, het NKI/Antonie van Leeuwenhoek en het Prinses Máxima Centrum (PMC) een onderzoekinfrastructuur opzetten voor protonentherapie (ProTRAIT). Deze infrastructuur is wereldwijd uniek en biedt ongekende mogelijkheden om het onderzoek naar de effectiviteit en meerwaarde van deze nieuwe bestralingsbehandeling optimaal te ondersteunen. Het project wordt geleid door prof. Hans Langendijk, afdelingshoofd Radiotherapie UMCG, en prof. André Dekker, manager onderzoek/onderwijs en klinisch fysicus bij MAASTRO Clinic, en zal drie jaar duren. De centra gaan een gezamenlijke database opzetten waarin de klinische uitkomsten worden opgenomen van alle patiënten die in Nederland met protonentherapie worden behandeld. Het gaat onder meer om gegevens over dosisverdeling, toxiciteit, complicaties en kwaliteit van leven. De gegevens worden door de centra eerst individueel verzameld en kunnen dan via een geavanceerde ICT-structuur automatisch aan elkaar worden gekoppeld. Daarna worden de gegevens samengebracht in een bestaande landelijke database voor kankeronderzoek (TRAIT). Onderzoekers kunnen met de gegevens vervolgens studies uitvoeren naar de effectiviteit en meerwaarde van protonentherapie ten opzichte van de bestaande bestraling met fotonen (radiotherapie). De combinatie van de samenwerking met alle centra en ProTRAIT leidt er toe dat Nederland internationaal een leidende positie in kan nemen in het wetenschappelijk onderzoek rond protonentherapie. Protonentherapie is in Nederland vanaf eind 2017 voor het eerst beschikbaar in centra in Groningen en Delft, Maastricht volgt later. Minister Schippers gaf in 2014 vergunningen af voor de bouw van vier protonencentra in Amsterdam, Delft, Groningen en Maastricht, voor in totaal 2200 behandelingen per jaar. Met protonentherapie kan de dosis straling heel nauwkeurig worden toegediend aan een tumor, waardoor er minder straling komt in de omliggende gezonde weefsels. Hierdoor neemt de kans op bijwerkingen af. Een arts bepaalt op basis van landelijke indicatieprotocollen of een protonenbehandeling voor een patiënt meerwaarde biedt boven de huidige bestralingsbehandeling met fotonen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van rekenmodellen en planningsvergelijkings-studies. Protonentherapie biedt vooral meerwaarde voor kinderen met kanker en patiënten met schedelbasistumoren en oogtumoren. Daarnaast kunnen ook andere patiënten baat hebben bij protonentherapie, zoals patiënten met borstkanker, prostaatkanker, hoofdhalskanker, slokdarmkanker en longkanker. Bron: UMCG
E-sigaretten, oftewel elektronische sigaretten, verdampen een vloeistof die meestal nicotine en een smaakstof bevat. De e-sigaret is weliswaar minder ongezond dan tabakssigaretten, maar de damp van e-sigaretten bevat een aantal ingrediënten en chemische onzuiverheden in hoeveelheden die schadelijk zijn voor de gezondheid. Het gaat onder andere om nicotine, propyleenglycol en glycerol en aldehydes, nitrosamines en metalen. Inhalatie hiervan kan leiden tot irritatie en schade aan de luchtwegen, hartkloppingen en een verhoogde kans op kanker. Deze gezondheidseffecten zijn wel veel minder ernstig dan die van tabak roken: longkanker, hartinfarct en beroerte, longemfyseem en COPD, en mond-, tong-, slokdarm-, maag- en blaaskanker. Dat blijkt uit onderzoek van het RIVM, waarvoor metingen zijn verricht, risicobeoordelingen zijn gedaan en gebruikers zijn geraadpleegd. Het onderzoek is in opdracht van VWS uitgevoerd vanwege de forse groei van het aantal e-sigaretgebruikers en de onduidelijke gezondheidseffecten van het gebruik. Voor dit onderzoek is het risico voor gebruikers beoordeeld op basis van de stoffen in de damp. In 2015 gaat het RIVM de effecten van stoffen in uitgeademde damp op omstanders onderzoeken. Uit het onderzoek blijkt dat mensen vooral e-sigaretten roken in de veronderstelling dat het minder schadelijk is voor de gezondheid dan een gewone sigaret en helpt om te stoppen met roken. Van de vele merken en modellen zijn navulbare e-sigaretten het meest populair. Vrijwel alle gebruikers rookten tabak voordat ze met de e-sigaret begonnen en de meesten gebruiken tabak naast hun e-sigaret. De 'dampers' verschillen sterk in hun dampgedrag, bijvoorbeeld in het aantal trekjes dat zij per dag gebruiken. De samenstelling van de vele soorten e-vloeistof op de Nederlandse markt en die van de resulterende damp blijken onderling sterk te verschillen. Soms komen de gevonden hoeveelheden nicotine in de vloeistof niet overeen met de gehalten die op de verpakking staan. Van sommige stoffen blijken de concentraties in de damp hoger te zijn dan in de vloeistof. Aldehydes ontstaan bij de opwarming van de vloeistoffen en metalen komen vrij uit de verdamper. Propyleenglycol en glycerol zijn 'dragervloeistoffen' voor nicotine en de smaakstoffen.
Een nieuw soort behandeling van kanker zit in de lift: immuuntherapie. Daarbij wordt het eigen afweersysteem van de patiënt ingezet om de tumor onschadelijk te maken. “Er komen steeds meer immuuntherapieën die de komende jaren nog doelgerichter zullen worden”, voorspelt Sander Kelderman. Hij promoveerde op 30 november aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Van nature valt ons afweersysteem kankercellen aan, omdat ze afwijken van gezonde cellen. Kankercellen verzinnen soms trucjes om de afweer te omzeilen, waardoor een tumor kan groeien. Het idee achter immuuntherapie is de afweer een handje te helpen bij het bestrijden van kankercellen. Er zijn verschillende vormen van immuuntherapie, vertelt Sander Kelderman. “Je kunt afweercellen uit het lichaam halen en in het lab vermenigvuldigen. Vervolgens geef je dan veel meer afweercellen terug aan de patiënt. Dat noemen we ook wel celtherapie.” Bij een andere vorm van immuuntherapie krijgt de patiënt medicijnen die de rem van het afweersysteem afhalen. “Van nature stoppen afweerreacties snel om te voorkomen dat ze uit de hand lopen. Tumorcellen maken hier soms misbruik van door de rem in te schakelen. Er zijn medicijnen ontwikkeld die de rem er af kunnen halen, zodat afweercellen de tumorcellen weer aanvallen.” Immuuntherapie heeft de laatste jaren een enorme vlucht genomen, maar de aanloop is lang geweest. Kelderman: “In de jaren vijftig dachten immunologen al na over mogelijkheden om het eigen immuunsysteem in te zetten tegen kanker. Pas in 2010 kwam de eerste immuuntherapie op de markt: ipilimumab tegen uitgezaaide melanomen, een ernstige vorm van huidkanker. Daarna is het snel gegaan. Nu buitelen de nieuwe behandelingen over elkaar heen.” Immuuntherapie wordt nu vooral ingezet tegen melanoom, longkanker en blaas- en nierkanker, maar er loopt veel onderzoek naar andere vormen van kanker en patiënten kunnen soms meedoen aan onderzoek met een nieuw, experimenteel middel. Hoewel sommige patiënten spectaculair opknappen door immuuntherapie, reageert de meerderheid er niet op. Kelderman: “Onderzoek richt zich nu veel op de vraag waarom het bij de ene patiënt wel heel goed werkt en bij de andere helemaal niet, of maar tijdelijk. Ik verwacht dat we daar de komende vijf tot tien jaar veel over zullen leren. Dan kunnen de behandelingen ook steeds doelgerichter worden en op de individuele patiënt toegesneden. Dat zal waarschijnlijk vaak een gecombineerde behandeling zijn van twee soorten immuuntherapie bijvoorbeeld, of immuuntherapie met chemotherapie of bestraling. Uiteindelijk willen we vooraf kunnen bepalen voor welke patiënt welke aanpak het beste is.” Onderzoekers speuren daarom naar zogenoemde biomarkers: stoffen in het bloed die al in een vroeg stadium voorspellen of een patiënt baat bij de immuuntherapie heeft of niet. Kelderman houdt zich daar nu even niet mee bezig. “Vanaf januari ga ik in opleiding tot gynaecoloog, maar mijn werk als arts wil ik graag combineren met onderzoek naar immuuntherapie voor gynaecologische kankers. We denken dat immuuntherapie een belangrijke rol kan spelen in de toekomstige behandeling van eierstokkanker. Daar zou ik graag onderzoek naar doen.”
Bron: LUMC
Per 1 juni 2017 is het Kwaliteitsvenster van het UMC Utrecht uitgebreid met kwaliteitscijfers over baarmoederhalsafwijkingen, galblaasverwijdering, geboortezorg, longkanker, prostaatoperaties, staar, vernauwde halsslagader en verwijde buikslagader. Voor een breed publiek is te zien hoe het UMC Utrecht presteert op deze behandelingen. Daarnaast geeft het kwaliteitsvenster inzicht in de algemene kwaliteit van zorg en de revalidatiezorg. Zo is bijvoorbeeld te zien dat patiënten het UMC Utrecht een 8,1 geven en dat er specifieke aandacht en zorg is voor de oudere patiënt. In het kwaliteitsvenster ziet u in één oogopslag hoe wij scoren op dertig onderwerpen die belangrijk zijn voor de kwaliteit van zorg in ons ziekenhuis. Deze onderwerpen worden al meerdere jaren geregistreerd. U kunt ook de kwaliteitsvensters van andere ziekenhuizen bekijken. De cijfers tussen ziekenhuizen zijn niet direct vergelijkbaar. In niet alle gevallen zijn de gepresenteerde cijfers gecorrigeerd voor complexiteit van de patiënten (casemix), en zelfs waar dit wel zo is blijft vergelijken moeilijk. De winst voor patiënten is dat zij prestaties van ziekenhuizen op een eenduidige manier kunnen vinden. Per onderdeel krijgt de patiënt niet alleen cijfers te zien, maar ook informatie over wat een score zegt over de kwaliteit.
Bron: UMC
Roken lijkt volgens onderzoek door de Amerikaanse Centers for Disease Control and Preventionnu veel ongezonder dan vroeger. Mannen die in 1959 rookten liepen drie keer meer kans op longkanker dan niet-rokers. Vandaag de dag is die kans 26 keer zo groot. Waarom roken nu zoveel ongezonder lijkt, kunnen de onderzoekers niet verklaren. Het zou kunnen liggen aan extra toevoegingen aan sigaretten, maar dat staat niet onomstotelijk vast. Roken vergroot de kans op een groot aantal aandoeningen, waaronder tuberculose, diabetes, buitenbaarmoederlijke zwangerschap, erectiestoornissen, hart- en vaatziekten en auto-immuunziekten. Maar rokers zijn ook over het algemeen ongezonder dan niet-rokers, zeggen de onderzoekers.
GlaxoSmithKline (GSK) heeft goedkeuring van de Europese Commissie om Votrient (pazopanib) op de markt te brengen. Pazopanib is GSK"s nieuwste medicijn tegen gevorderd niercelkanker en voor patiënten die eerder cytokine therapie gekregen hebben.1 Niet-operabel niercelcarcinoom is nog niet te genezen, alleen af te remmen. De vooruitzichten voor mensen met niercelkanker zijn weliswaar verbeterd, maar er is nog grote behoefte aan medicatie die beter verdragen wordt door patiënten. Pazopanib, een 1 x daagse orale therapie, vertraagt de progressie van niercelkanker met behoud van kwaliteit van leven. Kanker is wereldwijd de belangrijkste doodsoorzaak . De medische behoefte aan effectievere behandelingen van kanker duurt onverminderd voort. De ontwikkellijn van GlaxoSmithKline op oncologiegebied breidt zich snel uit. Al bijna een eeuw vormt chemotherapie de basis van kankerbehandeling. Chemotherapie heeft een belangrijke rol gespeeld bij de toename in overlevingskansen van kankerpatiënten. Recent onderzoek heeft echter aangetoond dat behandelingen die de kankercellen gericht aanpakken (targeted agents) beter resultaat kunnen bieden en mogelijk minder bijwerkingen opleveren. In de productenpijplijn van GSK zitten verschillende middelen die heel gericht werkzaam zijn. Het onderzoek naar en de ontwikkeling en beschikbaar maken van kankermedicatie is een belangrijk speerpunt. Hierbij wordt grote nadruk gelegd op toename in of behoud van kwaliteit van leven voor patiënten. Pazopanib is een krachtige en selectieve tyrosine kinase remmer. Het grijpt in op de angiogenese. Angiogenese speelt een belangrijke rol in de groei en verspreiding van vele typen tumoren. Pazopanib gaat de ontwikkeling en groei van bloedvaten in een tumor tegen waardoor de uitbreiding van de tumor kan worden vertraagd of zelfs gestopt, ook remt het waarschijnlijk de nierkanker cellen zelf. In studies wordt pazopanib verder onderzocht in niercelkanker, maar ook naar de werking in de behandeling van andere soorten kankers, waaronder ook eierstok, borstkanker en longkanker.4 Het onderzoeksprogramma van pazopanib weerspiegelt de wens om een nieuwe standaard te ontwikkelen. Een optimaal gerichte angiogenese remmer met relatief weinig bijwerkingen die nieuwe behandelingsmodellen biedt voor kankerpatiënten overal ter wereld.
Publicatie Cancer: Voor- en nadelen prostaatkankerscreening beter in evenwicht gebracht
Sommige mannen hebben meer baat bij vroege opsporing van prostaatkanker dan andere. Onderzoekers van Erasmus MC hebben nu gevonden voor welke groep mannen dit geldt. Met hun inzichten kunnen de criteria voor screening en vroegdiagnostiek worden aangescherpt. Zo wordt voorkómen dat mannen die er geen baat bij hebben, onnodig een ingrijpende behandeling tegen prostaatkanker ondergaan. De onderzoekers publiceren hun bevindingen vandaag in het internationaal wetenschappelijke tijdschrift Cancer. Prostaatkanker is de meest voorkomende kankersoort bij mannen in Nederland. Het gaat dan vooral om mannen van 60 jaar en ouder. Prostaatkanker komt na longkanker op de tweede plaats van alle kankergerelateerde doodsoorzaken bij mannen. Door middel van vroege opsporing kan de sterfte aan prostaatkanker met minimaal 20 procent worden verminderd. Deze zogenoemde screening op prostaatkanker brengt echter ook nadelen met zich mee. Bij een deel van de mannen ontwikkelt de prostaatkanker zich namelijk zo langzaam, dat ze niet als gevolg van, maar wel mét de prostaatkanker overlijden. Bij sommige mannen blijft de tumor dermate klein, dat ze er zelfs geen klachten van ondervinden. Wanneer bij deze mannen de tumor door middel van screening vroeg wordt opgespoord, worden ze wellicht onnodig behandeld met een ingrijpende operatie of bestraling met alle mogelijke vervelende gevolgen van dien. Pim van Leeuwen, arts en wetenschappelijk onderzoeker van de afdeling Urologie van het Erasmus MC: "In tegenstelling tot eerdere studies is het ons nu gelukt om groepen mannen te identificeren die relatief het meeste voordeel hebben bij screening en vroege opsporing, maar ook de mannen bij wie de voordelen van screening en vroege opsporing niet lijken op te wegen tegen de nadelen." Bij vroege opsporing van prostaatkanker wordt eerst gekeken naar het zogenoemde prostaat specifiek antigen (PSA). Bij mannen van 55-74 jaar die een lage PSA-waarde hebben (tussen de 0.1 en 1.9 ng/ml) lijken de nadelen van herhaald screening aanzienlijk groter dan de voordelen. In deze groep zouden gedurende de eerste negen jaar na start van screening 24.642 mannen moeten worden onderzocht om één man te redden van de dood aan prostaatkanker en 724 mannen zouden onnodig worden behandeld. Bij mannen met een PSA-waarde tussen de 4 en 10 ng/ml of tussen de 10 en 20 ng/ml blijken de voordelen van herhaalde screening juist meer op te wegen tegen de nadelen. Zo geldt voor de laatste groep dat er slechts 133 mannen gescreend hoeven te worden om één sterfgeval als gevolg van prostaatkanker te voorkomen. Van Leeuwen: "Op basis van deze resultaten concluderen wij dat het raadzaam is om voorlopig terughoudend te zijn in het steeds opnieuw onderzoeken van mannen met een lage PSA-waarde. Wanneer deze PSA-grens goed wordt gehanteerd, ontstaat er een beter evenwicht tussen de voor- en nadelen van screening en vroegdiagnostiek. Op die manier voorkomen we dat mannen een behandeling ondergaan die ze eigenlijk niet nodig hebben en die alleen maar zou kunnen leiden tot nadelige effecten op de gezondheid van de patiënt en overbodig hoge kosten voor de gezondheidszorg.
Publicatie Cancer: Voor- en nadelen prostaatkankerscreening beter in evenwicht gebracht
Sommige mannen hebben meer baat bij vroege opsporing van prostaatkanker dan andere. Onderzoekers van Erasmus MC hebben nu gevonden voor welke groep mannen dit geldt. Met hun inzichten kunnen de criteria voor screening en vroegdiagnostiek worden aangescherpt. Zo wordt voorkómen dat mannen die er geen baat bij hebben, onnodig een ingrijpende behandeling tegen prostaatkanker ondergaan. De onderzoekers publiceren hun bevindingen vandaag in het internationaal wetenschappelijke tijdschrift Cancer. Prostaatkanker is de meest voorkomende kankersoort bij mannen in Nederland. Het gaat dan vooral om mannen van 60 jaar en ouder. Prostaatkanker komt na longkanker op de tweede plaats van alle kankergerelateerde doodsoorzaken bij mannen. Door middel van vroege opsporing kan de sterfte aan prostaatkanker met minimaal 20 procent worden verminderd. Deze zogenoemde screening op prostaatkanker brengt echter ook nadelen met zich mee. Bij een deel van de mannen ontwikkelt de prostaatkanker zich namelijk zo langzaam, dat ze niet als gevolg van, maar wel mét de prostaatkanker overlijden. Bij sommige mannen blijft de tumor dermate klein, dat ze er zelfs geen klachten van ondervinden. Wanneer bij deze mannen de tumor door middel van screening vroeg wordt opgespoord, worden ze wellicht onnodig behandeld met een ingrijpende operatie of bestraling met alle mogelijke vervelende gevolgen van dien. Pim van Leeuwen, arts en wetenschappelijk onderzoeker van de afdeling Urologie van het Erasmus MC: "In tegenstelling tot eerdere studies is het ons nu gelukt om groepen mannen te identificeren die relatief het meeste voordeel hebben bij screening en vroege opsporing, maar ook de mannen bij wie de voordelen van screening en vroege opsporing niet lijken op te wegen tegen de nadelen." Bij vroege opsporing van prostaatkanker wordt eerst gekeken naar het zogenoemde prostaat specifiek antigen (PSA). Bij mannen van 55-74 jaar die een lage PSA-waarde hebben (tussen de 0.1 en 1.9 ng/ml) lijken de nadelen van herhaald screening aanzienlijk groter dan de voordelen. In deze groep zouden gedurende de eerste negen jaar na start van screening 24.642 mannen moeten worden onderzocht om één man te redden van de dood aan prostaatkanker en 724 mannen zouden onnodig worden behandeld. Bij mannen met een PSA-waarde tussen de 4 en 10 ng/ml of tussen de 10 en 20 ng/ml blijken de voordelen van herhaalde screening juist meer op te wegen tegen de nadelen. Zo geldt voor de laatste groep dat er slechts 133 mannen gescreend hoeven te worden om één sterfgeval als gevolg van prostaatkanker te voorkomen. Van Leeuwen: "Op basis van deze resultaten concluderen wij dat het raadzaam is om voorlopig terughoudend te zijn in het steeds opnieuw onderzoeken van mannen met een lage PSA-waarde. Wanneer deze PSA-grens goed wordt gehanteerd, ontstaat er een beter evenwicht tussen de voor- en nadelen van screening en vroegdiagnostiek. Op die manier voorkomen we dat mannen een behandeling ondergaan die ze eigenlijk niet nodig hebben en die alleen maar zou kunnen leiden tot nadelige effecten op de gezondheid van de patiënt en overbodig hoge kosten voor de gezondheidszorg.
Er is een kwaliteitsdefect geconstateerd bij drie batches pemetrexed dinatrium (Alimta) 500 mg flacons. De in Nederland gedistribueerde batch is inmiddels teruggeroepen. Desondanks is er een potentieel risico op een microbiële besmetting met Metholybacterium sp. Artsen wordt aangeraden behandelde patiënten zorgvuldig te monitoren op (voor)tekenen van een infectie. Naar verwachting ontstaan er geen tekorten. Dit schrijft de firma Eli Lilly in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke veiligheidsinformatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar oncologen en ziekenhuisapothekers. Pemetrexed dinatrium is geïndiceerd voor bepaalde vormen van longkanker. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Klik hier voor een overzicht van DHPC's.
Op 4 juli schrijft internist-in-opleiding Astrid van der Veldt geschiedenis: ze verdedigt op één dag twee proefschriften. Zo’n dubbelpromotie komt maar heel zelden voor. Van der Veldt deed zowel onderzoek naar het antikankermiddel sunitinib als naar de beeldvormende techniek 'positron emissie tomografie' (PET) die de werking en het gedrag van medicijnen tegen kanker in het lichaam kunnen volgen. Van der Veldt: ‘Twee keer promoveren klinkt misschien erg ambitieus, maar het is eigenlijk een uit de hand gelopen hobby. Ik ben er ingerold en vind onderzoek doen gewoon heel erg leuk. Na mijn opleiding wil ik me specialiseren tot oncoloog en patiëntenzorg combineren met onderzoek’. Van der Veldt voerde haar onderzoeken uit op twee verschillende afdelingen van VU medisch centrum. Op de afdeling medische oncologie bestudeerde zij de angiogeneseremmer (vaatremmer) sunitinib. Behandeling met sunitinib bij uitgezaaide nierkanker heeft geleid tot een betere overleving van patiënten, maar over de eigenschappen van dit middel was nog veel onduidelijkheid. In haar proefschrift beschrijft Astrid van der Veldt verscheidene klinische en farmacodynamische aspecten van de behandeling met sunitinib die zijn waargenomen bij patiënten met uitgezaaide nierkanker. Op de afdeling nucleaire geneeskunde & PET research werkte ze mee met een studie naar het effect van chemotherapie. Zij keek hoeveel van het chemotherapeuticum ‘docetaxel’ daadwerkelijk in een tumor van patiënten met longkanker aankomt. Met dergelijke PET-scans kan in de toekomst mogelijk beter worden voorspeld wat het effect is van een bepaald middel, welke patiënten daar baat bij hebben en welke niet. Daardoor komt therapie op maat een stap dichterbij.
Hoewel roken ongezond is, heeft het geen invloed op de manier waarop de twee veelgebruikte chemotherapieën paclitaxel en docetaxel in het lichaam worden omgezet. Dat blijkt uit onderzoek van Erasmus MC-Daniel den Hoed, dat vandaag wordt gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Clinical Cancer Research. Eerder was bij een andere chemotherapie gevonden dat rokers een aanzienlijk lagere blootstelling dan niet-rokers hebben en daardoor de kans lopen dat een kuur bij hen minder goed zal aanslaan. De onderzoekers deden ook de opvallende ontdekking dat de onderzochte middelen het beenmerg van rokers minder aantast dan het beenmerg van niet-rokers. Bijna één op de drie patiënten met kanker rookt. De onderzoekers wilden daarom uitzoeken of de verslaving invloed heeft op een behandeling met de veelgebruikte kankermedicijnen paclitaxel en docetaxel. ‘Eerdere onderzoeken met het medicijn irinotecan gaven aanwijzingen dat rokers wellicht een andere dosis nodig hebben, omdat stoffen in sigarettenrook de medicijnen versneld kunnen doen afbreken. “Nu blijkt dat rokers een even hoge blootstelling aan de medicijnen hebben als niet-rokers, hebben oncologen duidelijkheid over de dosis die ze moeten toedienen”, zegt Anne-Joy de Graan van de onderzoeksgroep Translationele Farmacologie. Met blootstelling wordt de hoeveelheid chemotherapie in het lichaam bedoeld. De door haar onderzochte medicijnen worden veelvuldig gegeven aan patiënten met onder andere borstkanker, eierstokkanker, longkanker en prostaatkanker. De onderzoekers deden nog een andere opvallende vondst: het beenmerg van rokers lijkt beter beschermd tegen de nadelige invloeden van de chemokuren. “Rokers houden meer witte bloedcellen over na behandeling met deze chemotherapieën. Omdat deze cellen onderdeel uitmaken van de natuurlijke afweer, zou dit erop kunnen wijzen dat rokers beter bestand zijn tegen infecties”, zegt de Graan. Infecties kunnen levensbedreigend zijn voor mensen met een lage afweer. De rokers uit het onderzoek hadden ook al meer witte bloedcellen dan niet-rokers voor de chemokuur begon. Deze hogere waarden bleven bestaan gedurende de chemotherapie. De onderzoekers benadrukken dat mensen die behandeld worden met deze chemotherapieën nu niet ineens moeten beginnen met roken. De Graan: “Roken heeft nog altijd meer nadelige dan voordelige gevolgen voor de gezondheid.” Wel is ze nieuwsgierig welke werkzame stof uit tabaksrook verantwoordelijk is voor het positieve effect, zodat deze kennis gebruikt kan worden voor het verder verbeteren van behandelingen in de toekomst. “Dat zal uit vervolgonderzoek moeten blijken.” Het onderzoek is uniek omdat de blootstelling aan de chemotherapie in een grote groep patiënten is bestudeerd. De onderzoekers onderzochten 566 patiënten die met de middelen paclitaxel of docetaxel behandeld werden. Het onderzoek wordt vandaag gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Clinical Cancer Research. Dit onderzoek is mogelijk gemaakt door steun van KWF Kankerbestrijding.
In sommige Nederlandse woningen is waarschijnlijk meer radioactief thorongas (Rn-220) aanwezig dan tot nu toe werd aangenomen. Onlangs bleek dat zich in nieuwbouwwoningen minder radioactief radongas (Rn-222) bevindt dan eerder werd aangenomen. Nieuw onderzoek van het RIVM laat zien dat deze resultaten verband met elkaar houden: de in het verleden gebruikte radondetectoren blijken een combinatie van de hoeveelheid radon en thoron te laten zien. Om te kunnen bepalen wat de concentraties van beide gassen afzonderlijk in woningen zijn, zijn nieuwe metingen nodig. Dat is sinds kort mogelijk, doordat een detector beschikbaar is gekomen die de schadelijke vervalproducten van thoron registreert. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM dat is uitgevoerd ter voorbereiding van een survey naar radon en thoron in woningen. De survey gaat halverwege 2012 van start en zal bovenstaande bevindingen nader onderzoeken. De resultaten worden in 2014 verwacht. Vanaf 2006 hebben al een survey en kleinschalig onderzoek plaatsgevonden naar de stralingsbelasting in Nederlandse woningen die tussen 1994 en 2003 zijn gebouwd. Deze brachten aan het licht dat radondetectoren ook gevoelig zijn voor thoron, waardoor de oudere registraties minder nauwkeurig blijken. Thoron en radon zijn radioactieve isotopen van het element radon. Thoron heeft echter een veel kortere halveringstijd, waardoor het snel vervalt naar radioactieve zware metalen, zoals lood en polonium die aan stofdeeltjes blijven 'plakken'. Als deze stofdeeltjes worden ingeademd, kunnen ze het longweefsel beschadigen en, eventueel nog sterker in combinatie met roken, op termijn longkanker veroorzaken. De dosis door radon veroorzaakt zo naar schatting enkele honderden doden per jaar en voor thoron zou dit van een zelfde orde van grootte kunnen zijn. Voor de volksgezondheid is het daarom van belang ook deze thoronvervalproducten te meten. Nederlandse burgers staan in hun huis bloot aan straling. Dit is ruwweg de helft van de totale stralingbelasting die zij gemiddeld gedurende een jaar oplopen. Een groot deel van de straling binnenshuis is een gevolg van het inademen van de radioactieve vervalproducten van radon en thoron. Deze edelgassen zijn afkomstig uit bouwmaterialen die gemaakt zijn van gesteente waarin radon en thoron van nature voorkomen. Voor thoron gaat het daarbij vooral om de lagen waarmee beton en bakstenen worden afgewerkt.
In sommige Nederlandse woningen is waarschijnlijk meer radioactief thorongas (Rn-220) aanwezig dan tot nu toe werd aangenomen. Onlangs bleek dat zich in nieuwbouwwoningen minder radioactief radongas (Rn-222) bevindt dan eerder werd aangenomen. Nieuw onderzoek van het RIVM laat zien dat deze resultaten verband met elkaar houden: de in het verleden gebruikte radondetectoren blijken een combinatie van de hoeveelheid radon en thoron te laten zien. Om te kunnen bepalen wat de concentraties van beide gassen afzonderlijk in woningen zijn, zijn nieuwe metingen nodig. Dat is sinds kort mogelijk, doordat een detector beschikbaar is gekomen die de schadelijke vervalproducten van thoron registreert. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM dat is uitgevoerd ter voorbereiding van een survey naar radon en thoron in woningen. De survey gaat halverwege 2012 van start en zal bovenstaande bevindingen nader onderzoeken. De resultaten worden in 2014 verwacht. Vanaf 2006 hebben al een survey en kleinschalig onderzoek plaatsgevonden naar de stralingsbelasting in Nederlandse woningen die tussen 1994 en 2003 zijn gebouwd. Deze brachten aan het licht dat radondetectoren ook gevoelig zijn voor thoron, waardoor de oudere registraties minder nauwkeurig blijken. Thoron en radon zijn radioactieve isotopen van het element radon. Thoron heeft echter een veel kortere halveringstijd, waardoor het snel vervalt naar radioactieve zware metalen, zoals lood en polonium die aan stofdeeltjes blijven 'plakken'. Als deze stofdeeltjes worden ingeademd, kunnen ze het longweefsel beschadigen en, eventueel nog sterker in combinatie met roken, op termijn longkanker veroorzaken. De dosis door radon veroorzaakt zo naar schatting enkele honderden doden per jaar en voor thoron zou dit van een zelfde orde van grootte kunnen zijn. Voor de volksgezondheid is het daarom van belang ook deze thoronvervalproducten te meten. Nederlandse burgers staan in hun huis bloot aan straling. Dit is ruwweg de helft van de totale stralingbelasting die zij gemiddeld gedurende een jaar oplopen. Een groot deel van de straling binnenshuis is een gevolg van het inademen van de radioactieve vervalproducten van radon en thoron. Deze edelgassen zijn afkomstig uit bouwmaterialen die gemaakt zijn van gesteente waarin radon en thoron van nature voorkomen. Voor thoron gaat het daarbij vooral om de lagen waarmee beton en bakstenen worden afgewerkt.
In sommige Nederlandse woningen is waarschijnlijk meer radioactief thorongas (Rn-220) aanwezig dan tot nu toe werd aangenomen. Onlangs bleek dat zich in nieuwbouwwoningen minder radioactief radongas (Rn-222) bevindt dan eerder werd aangenomen. Nieuw onderzoek van het RIVM laat zien dat deze resultaten verband met elkaar houden: de in het verleden gebruikte radondetectoren blijken een combinatie van de hoeveelheid radon en thoron te laten zien. Om te kunnen bepalen wat de concentraties van beide gassen afzonderlijk in woningen zijn, zijn nieuwe metingen nodig. Dat is sinds kort mogelijk, doordat een detector beschikbaar is gekomen die de schadelijke vervalproducten van thoron registreert. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM dat is uitgevoerd ter voorbereiding van een survey naar radon en thoron in woningen. De survey gaat halverwege 2012 van start en zal bovenstaande bevindingen nader onderzoeken. De resultaten worden in 2014 verwacht. Vanaf 2006 hebben al een survey en kleinschalig onderzoek plaatsgevonden naar de stralingsbelasting in Nederlandse woningen die tussen 1994 en 2003 zijn gebouwd. Deze brachten aan het licht dat radondetectoren ook gevoelig zijn voor thoron, waardoor de oudere registraties minder nauwkeurig blijken. Thoron en radon zijn radioactieve isotopen van het element radon. Thoron heeft echter een veel kortere halveringstijd, waardoor het snel vervalt naar radioactieve zware metalen, zoals lood en polonium die aan stofdeeltjes blijven 'plakken'. Als deze stofdeeltjes worden ingeademd, kunnen ze het longweefsel beschadigen en, eventueel nog sterker in combinatie met roken, op termijn longkanker veroorzaken. De dosis door radon veroorzaakt zo naar schatting enkele honderden doden per jaar en voor thoron zou dit van een zelfde orde van grootte kunnen zijn. Voor de volksgezondheid is het daarom van belang ook deze thoronvervalproducten te meten. Nederlandse burgers staan in hun huis bloot aan straling. Dit is ruwweg de helft van de totale stralingbelasting die zij gemiddeld gedurende een jaar oplopen. Een groot deel van de straling binnenshuis is een gevolg van het inademen van de radioactieve vervalproducten van radon en thoron. Deze edelgassen zijn afkomstig uit bouwmaterialen die gemaakt zijn van gesteente waarin radon en thoron van nature voorkomen. Voor thoron gaat het daarbij vooral om de lagen waarmee beton en bakstenen worden afgewerkt.
Metformine beschermt muizen tegen de vorming van longtumoren. Nader onderzoek moet duidelijk maken of metformine een direct effect heeft op het voorkomen van longtumoren of dat bijvoorbeeld verminderde insulinespiegels hiervoor verantwoordelijk zijn. Metformine voorkomt in muizen de vorming van longtumoren die door een kankerverwekkende stof uit tabak worden veroorzaakt. Dit blijkt uit Amerikaans onderzoek [Cancer Prev Res 2010;3(9):1066-76]. Longkanker is de meest voorkomende doodsoorzaak bij kankerpatiënten in de Verenigde Staten. De prognose is slecht. Nieuwe aangrijpingspunten voor preventie en behandeling van deze ziekte zijn hard nodig. Zo"n target zou de mammalian target of rapamycin (mTOR) kunnen zijn, een kinase-eiwit dat is betrokken bij onder meer celgroei en celproliferatie. Longtumoren die ontstaan in muizen die zijn blootgesteld aan het tabakscarcinogeen nicotine-derived nitrosamine ketone (NNK) worden gekenmerkt door een verhoogde activatie van de mTOR-pathway. Behandeling van deze muizen met de mTOR-remmer sirolimus voorkomt de tumorvorming met 90%. Dit suggereert dat sirolimus effectief kan zijn bij de preventie van longtumoren. Dit gebruik wordt echter beperkt door de mogelijke bijwerkingen van het middel. De ontwikkeling van mTOR-remmers die beter verdragen worden zou uitkomst bieden. Metformine kan een kandidaat zijn. Deze biguanide activeert namelijk AMP-activated protein kinase (AMPK), een eiwit dat het celmetabolisme reguleert. En AMPK remt op zijn beurt de mTOR-pathway. Ook blijkt uit studies dat metformine bij mensen de kankerincidentie verlaagt. De onderzoekers hebben muizen via twee toedieningsroutes, oraal en intraperitoneaal, metformine gegeven. Deze muizen zijn genetisch gemodificeerd zodat zij makkelijk longtumoren ontwikkelen. Verder werden zij ook blootgesteld aan NNK. In de groep die oraal metformine kreeg zijn 40-50% minder tumoren gezien; in de intraperitoneale groep zelfs 73% minder. Verrassend was dat remming van mTOR in longweefsel onafhankelijk bleek te zijn van de AMPK en was gecorreleerd aan verminderde bloedspiegels van insuline-achtige groeifactor I en insuline. De onderzoekers vragen zich dan ook af of metformine een direct effect heeft op de preventie van longtumoren. Andere studies moeten hierover uitsluitsel geven. Bron: PW 2010;145 (39/40):38 + FUS
Patiënten die plaveiselcelcarcinoom in het hoofd-halsgebied overleven, hebben een hoog risico op het ontwikkelen van longkanker of uitzaaiingen in de longen. Het proefschrift beschrijft een nieuw model om op genetisch niveau op een snelle en praktische manier een onderscheid te maken tussen deze twee aandoeningen. In bijna de helft van de gevallen waarin artsen vermoedden met een uitzaaiing te maken te hebben, bleek het in werkelijkheid te gaan om een nieuwe longtumor. De overleving in de twee groepen verschilde overigens niet. Screenen op longtumoren bij deze patiëntencategorie bleek niet psychisch belastend. Screening is waarschijnlijk niet kosteneffectief; een nationale studie hiernaar is niet haalbaar gezien het te geringe aantal patiënten. Zo"n onderzoek zal dus in internationaal verband moeten worden uitgevoerd. Promotie AMC/UVA: Thomas Geurts: "Secundary lung cancer after head and neck cancer: diagnosis - differentiation - screening - survival".
De CHMP heeft in de vergadering van februari onder meer positieve adviezen gegeven over drie nieuwe geneesmiddelen: Hizentra, een gammaglobuline wordt gebruikt bij de behandeling van immunodeficiëntiesyndromen, Proveblue (methylthioniniumchloride) bij de symptomatische behandeling van methemoglobinemie veroorzaakt door geneesmiddelen en chemicaliën en Rasilamlo (een combinatie van aliskiren en amlodipine) voor de behandeling van essentiële hypertensie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP was positief over:
Hizentra (humaan normaal immunoglobuline), een substitutietherapie voor volwassenen en kinderen met primaire immunodeficiëntiesyndromen en voor patiënten met myeloom of chronische lymfatische leukemie met ernstige secundaire hypogammaglobulinemie en recidiverende infecties. Het betreft hier een 20% oplossing voor subcutane toediening, een 10% intraveneuze oplossing was al eerder geregistreerd.
Methylthioniniumchloride Proveblue (methylthioniniumchloride), voor acute symptomatische behandeling van methemoglobinemie, veroorzaakt door geneesmiddelen en chemicaliën bij volwassenen en kinderen ouder dan drie maanden.
Rasilamlo (aliskiren/amlodipine), uitsluitend voor de behandeling van volwassen patiënten met essentiële hypertensie, bij wie de bloeddruk niet afdoende gereguleerd kan worden met aliskiren of amlodipine alleen. In de wetenschappelijke productinformatie (SPC) wordt opgenomen dat er onvoldoende data zijn bij ouderen.
Nieuwe generieke geneesmiddelen
DeCHMP heeft positief geadviseerd over de handelsvergunningen voor de generieke geneesmiddelen Ibandroninezuur Sandoz en Ibandroninezuur HEXAL (ibandroninezuur), bedoeld voor de preventie van skeletaandoeningen bij patiënten met borstkanker en botmetastasen. Beide geneesmiddelen zijn generieke vormen van Bondronat.
Nieuwe therapeutische indicatie
Het Comité heeft positief geadviseerd over uitbreiding van de therapeutische indicatie voor Humira (adalimumab) met "behandeling van juveniele idiopathische artritis bij patiënten van 4 tot 12 jaar oud."
Pandemrix en mogelijk verband met narcolepsie: De CHMP is van mening dat verder onderzoek moet worden gedaan naar een mogelijk verband tussen narcolepsie (slaapziekte) bij kinderen en het griepvaccin Pandemrix. De aanbeveling voor het gebruik van Pandemrix (geregistreerd voor gebruik tijdens een pandemie) wordt op dit moment niet gewijzigd. Meer informatie vindt u in het nieuwsbericht van 18 februari 2011.
Beperking gebruik Zerit:
Naar aanleiding van meldingen van bijwerkingen bij het gebruik van Zerit (stavudine) heeft de CHMP aanbevolen de therapeutische indicaties van Zerit te beperken. Het geneesmiddel moet zowel bij volwassenen als bij kinderen zo kort mogelijk gebruikt worden en alleen als er geen goede alternatieven beschikbaar zijn. Meer informatie vindt u in het nieuwsbericht van 20 februari 2011.
Beperking gebruik Tygacil: Het Comité adviseerde om het gebruik van Tygacil (tigecycline) te beperken tot de situatie waarin geen andere antibiotica gebruikt kunnen worden. De voorschrijvende artsen worden gewezen op een mogelijk verband tussen het geneesmiddel en verhoogde mortaliteit in klinisch onderzoek bij onder meer niet-goedgekeurde indicaties. Meer informatie vindt u in het nieuwsbericht van 20 februari 2011.
Nieuwe contra-indicatie voor Brinavess: De CHMP heeft geadviseerd de contra-indicaties van Brinavess (vernakalant) te herzien na melding van een geval van ernstige hypotensie en cardiogene shock bij een patiënt die deelnam aan een klinisch onderzoek. Met de nieuwe contra-indicatie wordt de tijd waarin patiënten na toediening van Brinavess geen andere intraveneuze antiaritmica (klassen I en III) toegediend mogen krijgen, verlengd tot vier uur na toediening van Brinavess.
Onvoldoende voorraad van Simponi:Het Comité is op de hoogte gesteld van fabricageproblemen met Simponi (golimumab) voorgevulde pennen, die zullen leiden tot een tijdelijk tekort van deze presentatie van Simponi in een aantal Europese landen. Het Comité adviseerde om de betrokken patiënten in plaats daarvan de andere presentatie van Simponi, de voorgevulde spuit, voor te schrijven, of een ander middel op advies van hun arts. Simponi is een geneesmiddel voor de behandeling van reumatoïde artritis, artritis psoriatica en spondylitis ankylopoëtica.
Beroepsprocedure Docetaxel Teva Generics: Het Comité heeft een beroepsprocedure afgerond, die in gang werd gezet wegens verschil van mening tussen EU-lidstaten over het generieke docetaxel-bevattende geneesmiddel Docetaxel Teva Generics. Dit geneesmiddel is bedoeld voor de behandeling van borstkanker, niet-kleincellige longkanker, prostaatkanker, adenocarcinoom van de maag en kanker in hoofd en hals. De procedure was gestart wegens bezorgdheid over het niet verrichten van bio-equivalentie onderzoek. Het Comité was van mening dat er geen aanvullende gegevens nodig waren en adviseerde daarom positief.
Herbeoordeling buflomedil-bevattende geneesmiddelen: De CHMP is een onderzoek begonnen naar het hoge risico van cardio- en neurotoxiciteit, vooral na onbedoelde of opzettelijke overdosering, bij patiënten die buflomedil-bevattende geneesmiddelen gebruiken voor de behandeling van symptomen van perifere arteriële occlusieve aandoeningen. Aanleiding hiertoe was de schorsing van de handelsvergunning voor deze geneesmiddelen in Frankrijk op grond van herziening van alle beschikbare risico-informatie.
Herbeoordeling van pholcodine-bevattende geneesmiddelen: Het Comité is gestart met een onderzoek naar het mogelijke verband tussen het gebruik van pholcodine-bevattende geneesmiddelen en anafylactische reacties bij patiënten die daarna zijn blootgesteld aan neuromusculaire blokkers (neuromuscular blocking agents, NMBA) die worden gebruikt in de anesthesie. Het onderzoek is een gevolg van de publicatie van onderzoeksgegevens, waaruit mogelijk blijkt dat het gebruik van pholcodine kan leiden tot immunologische stimulatie van blootgestelde patiënten. Bovendien werd in een aantal EU-lidstaten waar pholcodine niet meer op de markt is, een vermindering van de rapportage van NMBA-gerelateerde anafylaxie waargenomen. Pholcodine-bevattende geneesmiddelen worden gebruik voor de behandeling van hoest bij kinderen en volwassenen en is in Nederland niet op de markt.
De kennis over de gezondheidsschade door roken en meeroken onder Nederlandse rokers blijft flink achter op andere landen. Dat blijkt uit een vandaag uitgebracht rapport over de kennis van gezondheidsrisico"s van roken en meeroken. Dit rapport is onderdeel van een serie publicaties van het "International Tobacco Control Policy Evaluation Project" (ITC Project) waarin Nederland sinds enkele jaren participeert. Uit het onderzoek blijkt dat slechts 61procent van de Nederlandse rokers zich bewust is van de schade door meeroken. In Mauritius en Frankrijk is die kennis onder rokers het hoogst met 96procent. Nederland scoort hierin het laagst, ruim onder de Verenigde Staten waar 80procent van de rokers zich bewust is van de schade door meeroken. China staat erom bekend geen publieksvoorlichting over roken te geven. Toch weet 68procent van de Chinese rokers dat meeroken kan leiden tot longkanker. Nederland scoort hierin maar iets beter met 70procent tegenover 94procent van de Franse en 79procent van de Engelse rokers. Het wereldwijde tabaksverdrag FCTC beschrijft dat voorlichtingscampagnes een essentieel en effectief onderdeel zijn van tabaksontmoedigingsbeleid. De cijfers tonen aan dat het noodzakelijk is om flink te investeren in het kennisniveau van Nederlandse rokers. Het huidige kabinet heeft daarentegen onlangs besloten dat er geen budget meer vrij wordt gemaakt voor massamediale campagnes over roken. Marc Willemsen, hoogleraar tabaksontmoediging en projectleider van het onderzoek: "Als de kennis toeneemt, neemt het draagvlak voor maatregelen, zoals de rookvrije horeca, ook toe. Dit is één van de oorzaken dat de discussie over het rookverbod hier nog steeds voortduurt. In andere landen is men allang overtuigd van de schade door (mee)roken en worden maatregelen daardoor goed ontvangen." Eind 2010 bracht de Amerikaanse Gezondheidsraad, de Surgeon General, een nieuw rapport uit over schade van (mee)roken. Na het analyseren van heel veel onderzoeken, bleek dat zelfs kortdurend meeroken of af en toe een paar sigaretten per dag roken, al kan leiden tot een hartaanval en directe schade kan toebrengen aan organen. Het inademen van een kleine hoeveelheid tabaksrook kan al leiden tot DNA-schade. En binnen een paar minuten kan rook al schade aan hart- en bloedvaten toebrengen. Tabaksrook bestaat uit meer dan 7.000 chemische stoffen waarvan er honderden giftig en minstens 70 kankerverwekkend zijn. Het ITC Project is een internationaal vergelijkende studie waarin de effecten van tabaksmaatregelen op rokers worden onderzocht in 20 landen. Hiertoe wordt in elk land een groep van ongeveer 2.000 rokers door de tijd heen gevolgd door middel van jaarlijkse vragenlijsten. In Nederland wordt het onderzoek in opdracht van en in samenwerking met STIVORO uitgevoerd door de Universiteit Maastricht (CAPHRI), onder leiding van prof. dr. Marc Willemsen en prof. dr. Hein de Vries. Het veldwerk wordt uitgevoerd door TNS NIPO. Er wordt samengewerkt met de Universiteit van Amsterdam (ASCoR), het Leids Universitair Medisch Centrum en de Universiteit van Waterloo in Canada. Vanuit de Universiteit van Waterloo wordt het ITC Project gecoördineerd.
Patiënten ondergaan bij diverse klachten aan de borstkas een CT-scan. Radioloog in opleiding Martijn Gondrie van het UMC Utrecht laat zien dat ongevraagde informatie uit deze scans het risico op hart- en vaatziekten kan voorspellen. Hij promoveert 31 maart. De kwaliteit van CT-scans ("driedimensionale röntgenfoto") is sterk toegenomen. Routinematige CT-scans van de borstkast leveren hierdoor vaak meer informatie op dan waar artsen om vragen. CT-scans gemaakt voor longonderzoek beelden bijvoorbeeld ook het hart en omringende bloedvaten haarscherp af. Verkalking van bloedvaten, een belangrijke oorzaak van hart- en vaatziekten, is goed zichtbaar. Toekomstig radioloog-in-opleiding Martijn Gondrie analyseerde meer dan 10.000 patiënten die een borstscan ondergingen voor uiteenlopende klachten. De gegevens van patiënten die verdacht werden van hart- en vaatziekten en van hele zieke mensen, met bijvoorbeeld longkanker, nam hij niet mee in het onderzoek. Op de scans van overige patiënten speurde hij onder meer naar verkalking van de aorta, kransslagaderen en hartkleppen. Dat koppelde hij vervolgens aan de gezondheid van de patiënt gemiddeld anderhalf jaar erna. De ongevraagde informatie blijkt erg nuttig te zijn. Patiënten met ernstige kalkafzettingen in de kransslagaderen hebben bijvoorbeeld een 3,7 maal verhoogde kans op hart- en vaatziekten ten opzichte van patiënten zonder verkalking. Voor patiënten met een ernstig verkalkte aorta was dat risico 2,7 maal zo hoog. In ruim de helft van de gevallen ging dat om een hartaanval. Voor de duidelijkheid: bij deze patiënten was op basis van hun klachten waarvoor de CT-scan gemaakt werd geen aanwijzing voor hart- en vaatziekten. Met deze gegevens ontwikkelde Gondrie een methode om ongevraagde informatie over hart- en vaatziekten bruikbaar te maken. Dankzij een combinatie van vijf simpel waarneembare "ongevraagde" bevindingen, plus leeftijd en geslacht, kan een radioloog betrouwbaar en eenvoudig patiënten identificeren met een hoog risico op hart- en vaatziekten. Als de radioloog een hoog risicopatiënt opspoort kan hij die kennis overdragen aan de behandelend arts, bijvoorbeeld een internist. Voor de patiënt kan het betekenen dat hij preventief medicijnen gaat gebruiken of het advies krijgt zijn leefstijl aan te passen. Het is alleen wel de vraag of deze stappen zich inderdaad vertalen naar een betere gezondheid voor patiënten. Het UMC Utrecht gaat daarom een onderzoek opzetten om te meten of het vermelden van ongevraagde informatie via de methode van Gondrie daadwerkelijk gezondheidswinst oplevert. Gondrie: "De ongevraagde informatie is "gratis": de kosten zijn al gemaakt en de stralingsbelasting is ook al geweest. Bovendien heeft het duidelijk voorspellende waarde. Dan is het zeker de moeite waard om uit te zoeken of het klinisch bruikbaar is." Martijn Gondrie promoveert op 31 maart aan het UMC Utrecht. Prof. dr. Yolanda van der Graaf en prof. dr. Willem Mali begeleidden zijn onderzoek.
Darmkanker is na borst- en longkanker de meest voorkomende vorm van kanker, en komt in toenemende mate voor in Nederland. Daarnaast stijgt het aantal goedaardige darmaandoeningen waarvoor veel patiënten een operatie moeten ondergaan. De chirurg heeft een leidende rol in de behandeling van kwaadaardige en goedaardige darmtumoren. Deel I van het proefschrift handelt over het uitvoeren van de technische procedure met het beste resultaat, zodat patiënten na de behandeling van de ziekte een betere kwaliteit van leven hebben. Deel II gaat over de vroege herkenning en behandeling van complicaties, zodat de postoperatieve morbiditeit en sterfte verlaagd kunnen worden. Omdat de chirurg het directe resultaat ziet van zijn handelen op ziekte, kan hij een inschatting maken van de voor- en nadelen. De rol van de chirurg betreft daarom bij uitstek het kritisch beoordelen van bestaande behandelingen en protocollen (deel III). Proefschrift: Annemiek Doeksen: "Colorectal surgery. Optimization of functional results and management of complications".
In de afgelopen twintig jaar overleden steeds minder Nederlanders aan kanker. Preventie en betere diagnostiek en behandeling zorgden ervoor dat zestien belangrijke vormen van kanker minder vaak vóórkomen en/of dat de kans op overleven toenam. Daartegenover staat dat de sterftekansen van sommige vormen van kanker juist stegen, omdat ze vaker bleken voor te komen sinds de jaren ‘80. Er rijst dus een positief maar gemengd beeld op uit een onderzoek dat wetenschappers van het Erasmus MC en anderen vandaag publiceren in de International Journal of Cancer. Bij zowel mannen als vrouwen komt steeds minder vaak maag- en galblaaskanker voor. Bij mannen geldt dit ook voor long-, blaas- en strottenhoofdkanker. Bij vrouwen namen baarmoederhals- en eierstokkanker behoorlijk af. Verder geldt voor veel vormen van kanker dat het percentage patiënten dat 5 jaar na de diagnose nog leeft is gestegen. Zo is bijvoorbeeld 60% van de mannen en vrouwen met dikke darmkanker na vijf jaar nog in leven, dit was 54%. Ook de overlevingskans voor leukemiepatiënten steeg van 36% naar 53%. Dat steeds meer mannen met prostaatkanker na 5 jaar nog leven (namelijk 87% tegen 62% in de jaren ’80) en vrouwen met borstkanker (88% versus voorheen 76%), hangt grotendeels samen met de toegenomen screening. Hierbij worden vooral de meer goedaardig verlopende varianten ontdekt, waardoor ook het aantal nieuwe gevallen onevenredig toeneemt. Helaas is bij sommige vormen van kanker juist sprake van achteruitgang. Zowel bij mannen als vrouwen blijken slokdarmkanker (mannen +84%, vrouwen +46%) en huidkanker (mannen +118%, vrouwen +92%) steeds vaker voor te komen. Gelukkig is de overleving van patiënten met deze kankersoorten wel sterk verbeterd sinds eind jaren ’80. Hierdoor steeg het sterftecijfer minder snel dan als gevolg van het aantal nieuwe patiënten het geval had kunnen zijn. Daarnaast is er een toename van het aantal nieuwe mannelijke patiënten met nierkanker (+16%) en het aantal vrouwelijke patiënten met longkanker (+120%), kanker van de mondholte (52%), keelholte (29%) en alvleesklier (+13%). Wel is de overlevingskans van deze kankersoorten gelijk gebleven. Bij kanker van de slokdarm, maag, alvleesklier, galblaas en long bleef de lage overlevingskans bestaan. Dit maakt verder onderzoek hiernaar van belang. Vanaf de jaren ’70 is in Nederland veel geld en energie geïnvesteerd in de verbetering van het vroeg ontdekken en de behandeling van kankerpatiënten en in preventiecampagnes tegen roken, asbest en overdadig zonnen. Zo hebben de preventiecampagnes tegen roken groot succes gehad bij met name mannen. Bij vrouwen hadden de landelijke screeningsprogramma’s op borst- en baarmoederhalskanker aanzienlijke effecten. De betere behandelingen hebben bij deze beide vormen van kanker ook een belangrijke rol gespeeld. Dit geldt vooral voor kanker van de dikke darm, eierstok en bloed- en lymfeklierkanker. Maar al met al blijft kanker een belangrijk gezondheidsprobleem in Nederland. Het aantal mensen dat ooit een kankerdiagnose kreeg nam ook sterk toe van ruim 1,5% naar 3,5% van de bevolking. Het terugdringen van blootstelling aan risicofactoren als roken, alcohol, overgewicht en zonlicht blijft dan ook van groot belang om het aantal nieuwe kankerpatiënten op termijn te laten dalen. De onderzoekers van het Erasmus MC werkten voor deze analyse samen met collega’s van het UMC St. Radboud en het Integraal Kankercentrum Zuid. Zij gebruikten gegevens van de Nederlandse Kankerregistratie over de periodes tussen 1989 en 2009. Het onderzoek werd gefinancierd door KWF-Kankerbestrijding. Mede op basis van deze analyse brengt KWF Kankerbestrijding vandaag het SCK rapport ‘Kanker in Nederland tot 2020, Trends en prognoses’ uit.
Digitalisering binnen de radiologie heeft de nodige verbeteringen opgeleverd, onder andere voor de longfoto. Vroege stadia van longkanker en kleine uitzaaiingen naar de longen worden geregeld gemist op scans, maar computerprogramma’s kunnen deze gemiste afwijkingen soms wel detecteren. De programma’s markeren echter ook normale structuren; dat kan leiden tot fout-positieven. Het onderzoek van De Boo concentreerde zich op de interpretatie van resultaten van computerprogramma’s en op de mogelijkheid de radioloog hierin te trainen. Promotie: Diederick Willem de Boo: ‘Advances in digital chest radiography: impact on reader performance’.
Als eerste ziekenhuis in Nederland start het UMC Utrecht een nieuwe pijnstillende behandeling van uitgezaaide tumoren in het bot. Artsen verhitten hierbij de bottumoren met ultrageluid. De eerste drie patiënten zijn met de nieuwe methode behandeld. Uitzaaiingen in het bot zijn de meest voorkomende oorzaak van pijn bij kanker. Het UMC Utrecht is daarom een vernieuwende behandeling van pijnlijke bottumoren gestart. De behandeling vindt plaats in een MRI-scanner. Daardoor kan de behandelend arts tijdens de behandeling precies zien waar de tumoren zitten. Tijdens de behandeling produceert een transducer ultrageluid dat heel precies kleine stukjes weefsel kan verhitten tot meer dan 55 graden Celsius. Bij die temperatuur sterven zenuwen in het beenvlies af, dat is de buitenbekleding van het bot. De eerste drie patiënten zijn met deze methode behandeld. Het UMC Utrecht kan voorlopig één patiënt per week behandelen. Het gaat om patiënten met ernstige botpijn op één plek. De patiënten zitten in de palliatieve fase van hun kankerbehandeling en zijn al behandeld met radiotherapie. De behandeling werkt alleen pijnstillend en niet genezend. Arts-onderzoeker Merel Huisman voert het onderzoek uit. Prof. dr. Maurice van den Bosch is radioloog en hoofdonderzoeker. “Het is een goed voorbeeld van de vernieuwende manieren waarop we binnen het UMC Utrecht Cancer Center de kwaliteit van leven van kankerpatiënten proberen te verbeteren. De behandeling met ultrageluid is veilig, niet-invasief en vormt een minimale belasting voor de patiënt.” De behandeling met ultrageluid is een veelbelovende methode om pijnlijke botuitzaaiingen te behandelen. Kleinere onderzoeken in buitenlandse ziekenhuizen hebben goede resultaten laten zien. De meeste patiënten hebben tot minstens drie maanden na de behandeling minder pijn. Maar het aantal behandelde patiënten is nog te klein om definitieve conclusies aan te verbinden. De methode is al wel erkend als veilig (het heeft een zogenaamde CE-markering gekregen voor klinische behandeling). Het UMC Utrecht gaat nu samen met vier internationale ziekenhuizen de effectiviteit van de methode in vijftig patiënten onderzoeken. Vooral prostaat-, borst- en longkanker zaaien uit naar bot, maar het kan bij elke tumor voorkomen. Bestraling is de eerste behandeling, maar bij dertig tot veertig procent van de patiënten heeft dat geen effect. Bovendien komt de pijn terug bij de helft van de patiënten waar radiotherapie eerst verlichting brengt. Tweederde van alle terminale kankerpatiënten heeft uitzaaiingen in het bot. De radiologen in het UMC Utrecht behandelen met ultrageluid al vleesbomen in de baarmoeder en voert onderzoek uit naar de bruikbaarheid bij de behandeling van borsttumoren. Officieel heet de methode ‘MRI-geleide High Intensity Focused Ultrasound’ (MR-HIFU). Het UMC Utrecht beschikt over een MR-HIFU systeem dat door Philips is gebouwd. In Medisch Contact van vandaag beschrijven de onderzoekers van het UMC Utrecht de nieuwe behandelmethode.
Jaarlijks sterven gemiddeld 600 duizend mensen wereldwijd aan de gevolgen van mee roken. Dat zeggen onderzoekers van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) in het medisch vakblad The Lancet. Wereldwijd ademen 40 procent van de kinderen, 35 procent van de vrouwen en 33 procent van de mannen onvrijwillig andermans sigarettenrook in. Twee derde van de sterfgevallen door mee roken betreft mensen in Afrika en Azië. De kinderen die ernstige gezondheidsschade oplopen door meeroken zijn vooral afkomstig uit arme landen. De meeste sterfgevallen aan de gevolgen van mee roken zijn het gevolg van hart- en vaatziekten. Ook astma, luchtwegaandoeningen en longkanker zijn veel voor komende oorzaken.
Tijdig stoppen met roken kan veel gezondheidsschade voorkomen. Dat blijkt uit een Brits onderzoek onder 1,3 miljoen vrouwelijke rokers, ex-rokers en niet-rokers, gemeten over de periode 1996 tot 2001. Belangrijkste uitkomsten waren dat roken nog schadelijker is voor vrouwen dan werd aangenomen, maar dat tijdig stoppen veel schade kan voorkomen en zelfs compenseren. De in 2005 overleden professor Sir Richard Doll van de University of Oxford leidde destijds het onderzoek. Hij was na de Tweede Wereldoorlog een van de eersten die wist aan te tonen dat roken de oorzaak was van de epidemische toename van longkanker. Doll zou binnenkort honderd jaar zijn geworden, reden voor de universiteit om zijn belangrijke rol op dit gebied nog eens onder de aandacht te brengen.
De afgelopen 20 jaar overleden Nederlanders 20% minder vaak aan kanker, ofwel was er duidelijke vooruitgang tegen kanker. Helaas niet op alle fronten, want er overleden juist meer mensen aan slokdarmkanker en huidmelanomen en sommige vormen van kanker kwamen opvallend vaker voor bij Nederlandse vrouwen dan bij vrouwen in andere Europese landen. Dit blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC, UMC St Radboud en de Integrale kankercentra, waarop epidemiologe Henrike Karim-Kos promoveert op woensdag 21 november. De promovenda heeft per vorm van kanker onderzocht wat de strijd tegen kanker de afgelopen 20 jaar heeft opgeleverd. Dat minder mensen zijn overleden aan kanker komt onder andere doordat sommige vormen van kanker nu veel minder vaak voorkomen, bijvoorbeeld maag- en galblaaskanker. Long-, blaas-, en strottenhoofdkanker komen veel minder vaak voor bij mannen. Bij vrouwen zijn baarmoederhals- en eierstokkanker op hun retour. Ook is de 5-jaars overlevingskans van bepaalde vormen van kanker gestegen: met name van patiënten met dikke darm kanker, nu 60 % tegen 54% meer dan twintig jaar geleden en bij leukemiepatiënten steeg de overlevingskans van 36 naar 53 procent. Hier zijn diagnostiek en behandelingen duidelijk verbeterd’, zegt Karim-Kos. Sommige vormen van kanker kwamen juist vaker voor. Zowel mannen als vrouwen kregen vaker slokdarmkanker (mannen +84%, vrouwen +46%) en melanoom van de huid (mannen +118%, vrouwen +92%). Echter de overleving van deze patiënten verbeterde sterk sinds eind jaren ’80 (slokdarm + 7%; huidmelanoom 3-8%). Daarnaast komt nierkanker (+16%) vaker voor bij mannen en bij vrouwen longkanker (met wel 120%), kanker van de mondholte (52%), keelholte (29%) en alvleesklier (+13%). De overlevingskansen van patiënten met deze kankersoorten is licht verbeterd of bleef gelijk. Bij patiënten met kanker van de slokdarm, maag, alvleesklier, galblaas en long bleef de overlevingskans laag. In de strijd tegen kanker hadden preventiecampagnes en wettelijke maatregelen de grootste impact. Vanaf de jaren ’70 is in Nederland veel energie gestoken in preventiecampagnes tegen onder andere roken, asbest en overdadig zonnen. Met name hadden die tegen het roken tezamen met wettelijke maatregelen en accijnsverhoging veel succes bij met name mannen en bij alleen jongere vrouwen (geboren na 1960) . Landelijke screeningsprogramma’s op borst- en baarmoederhalskanker verlaagden ook de sterftekansen (borst -28%; baarmoederhals -42% en waarschijnlijk ook de prostaat). Kanker blijft een belangrijk gezondheidsprobleem in Nederland, benadrukt de promovenda. Karim-Kos: ”Het aantal nu in leven zijnde mensen dat ooit een kankerdiagnose kreeg, nam toe van ruim 1,5% naar 3,5% van de bevolking.’’ In vergelijking met Europa verslechterde de situatie bij vrouwen. Melanomen van de huid en kanker van de mond- en keelholte, strottenhoofd, slokdarm, long en borst kwamen beduidend vaker voor bij Nederlandse vrouwen, bij mannen alleen slokdarmkanker en Hodgkin lymfoom. Bij de meeste hierboven genoemde kankersoorten spelen risicofactoren als roken, alcohol, overgewicht en zonlicht een rol. Het terugdringen van blootstelling aan deze risicofactoren blijft dus van groot belang om het aantal nieuwe kankerpatiënten op termijn te laten dalen. De studies in het proefschrift zijn gedaan binnen een epidemiologisch samenwerkingsverband van de afdelingen Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC Rotterdam, UMC St Radboud Nijmegen en de Integrale Kankercentra Zuid en Nederland. Gegevens werden gebruikt van de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) en van het doodsoorzakenregister van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De intelligente bewerking van deze gegevens werd gefinancierd door KWF-Kankerbestrijding.
In 2011 heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu besloten periodiek te onderzoeken of de luchtkwaliteit in de IJmond de gezondheid van bewoners beïnvloedt. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door het RIVM en GGD Kennemerland. Het RIVM onderzoekt het medicatiegebruik; GGD Kennemerland verwerkt namens de gemeenten in de regio de gegevens van de lokale gezondheidsmonitor. Het RIVM-onderzoek heeft geen verband gevonden tussen de blootstelling aan luchtverontreiniging afkomstig van Tata Steel en het gebruik van bloeddrukverlagende medicatie door volwassenen. Hetzelfde geldt voor het gebruik van luchtwegmedicatie door volwassenen en jongeren. Andere lokale bronnen, waaronder verkeer, zijn mogelijk wel van invloed op dit medicijngebruik. Dit eerste onderzoek betrof de periode 2006-2010. De daaropvolgende jaren worden ook nog onderzocht. Aanleiding voor het onderzoek zijn zorgen van omwonenden over luchtverontreiniging afkomstig van Tata Steel (voorheen Corus en Hoogovens). In 2009 heeft het RIVM de samenhang tussen emissies, lokale milieukwaliteit en de gezondheid van bewoners onderzocht. Daaruit bleek dat de bijdrage van Tata Steel aan de fijnstofniveaus in de lucht zou kunnen leiden tot een lichte verhoging van gezondheidsklachten. Ook werd gekeken naar de mate waarin verschillende vormen van kanker in de regio voorkomen. Het bleek dat er zich in de IJmond relatief meer gevallen van longkanker voordoen, maar het is niet mogelijk om deze zonder meer aan de uitstoot van Tata Steel toe te schrijven. In het vervolgtraject wordt gemonitord in welke mate de maatregelen die Tata Steel heeft genomen om de uitstoot van fijn stof terug te dringen invloed hebben op de gezondheid van de bewoners.
De aanwezigheid van zuurstofarme tumorcellen bij kankerpatiënten betekenen doorgaans dat iemand een slechtere prognose heeft. Prof. dr. M. Vooijs van Maastricht UMC+ heeft een Europese subsidie van ruim 1,8 miljoen euro ontvangen voor onderzoek naar dit type tumorcellen. Met die nieuwe kennis kunnen wellicht nieuwe medicijnen worden ontwikkeld en bestaande therapieën effectiever worden gemaakt, door een combinatie van biologie en chemie, zegt Vooijs. Zuurstofarme tumorcellen hebben een grotere neiging tot uitzaaiingen. Het lage zuurstofgehalte zorgt er tevens voor dat radio- en chemotherapie veel minder effectief zijn. In sommige typen longkanker is de tumor zelfs resistent. De achterliggende oorzaken zijn nog niet volledig opgehelderd.
Kanker raakt niet alleen patiënten maar ook familie en vrienden. Partners van kankerpatiënten bezoeken in de periode na de diagnose vaker hun huisarts dan daarvoor. Zij komen vooral vanwege lichamelijke of psychosociale klachten. Dat schrijven onderzoekers van het NIVEL in het Scandinavian Journal of Primary Health Care. Uit eerder onderzoek is bekend dat partners van darm- en longkankerpatiënten vaker moeten worden opgenomen in het ziekenhuis, vooral vanwege psychiatrische problemen. Opmerkelijk is dat partners pas een half jaar na de diagnose vaker naar de huisarts gaan.
Verschillende delen van de long zijn meer of minder gevoelig voor stralingsschade door radiotherapie. Dat ontdekte Erwin Wiegman in zijn promotieonderzoek. Hij testte een nieuwe, in een preklinisch model ontwikkelde methode waarmee stralingsschade aangetoond kan worden, en concludeert dat deze beter longschade kan aantonen dan reeds bestaande methoden. Stralingsgeïnduceerde longschade, in het Engels Radiation Induced Long Toxicity (RILT), is één van de belangrijkste, mogelijke bijwerkingen van radiotherapie bij tumoren gelegen in de borstholte. Het ontstaat in twee fasen. Acute radiatie pneumonitis treedt doorgaans na zes tot twaalf weken na de bestraling op, longfibrose ontstaat pas maanden na de behandeling. Wiegman onderzocht hoe RILT ontstaat en hoe het voorkomen kan worden. Hij ontdekte dat er regionale verschillen bestaan in de stralingsgevoeligheid van de long, en dat chemotherapie een invloed kan hebben op het ontstaan van RILT. Verder testte hij een nieuwe methode die met behulp van een CT-scan longschade kan laten zien en die nog niet in de klinische praktijk gebruikt wordt. Hij stelt vast dat deze methode in een patiëntenpopulatie beter longschade kan aantonen dan andere methodes. Deze bevindingen kunnen gebruikt worden om nieuwe modellen te ontwerpen waarmee door straling veroorzaakte longschade beter voorspeld kan worden. Het moet daardoor mogelijk worden om de stralingsdosis veilig te verhogen en zo de overleving van longkankerpatiënten te verbeteren. Erwin Wiegman (Groningen, 1977) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdelingen Radiotherapie en Celbiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Met een KWF-stagebeurs kon Wiegman een deel van het onderzoek uitvoeren in Tübingen, Duitsland. Wiegman is thans werkzaam als radiotherapeut-oncoloog in de Isala Klinieken, Zwolle.
Geen twee kankersoorten zijn hetzelfde. Vandaag de dag tasten artsen soms nog in het duister over hoe ze een patiënt met kanker moeten behandelen. Als ze al iets kunnen uitrichten. Over een jaar of tien, twintig wordt de ziekte helemaal moleculair gekarakteriseerd. Een stukje tumorweefsel gaat door een razendsnel analyseapparaat en daar rolt een lijstje met de kankergerelateerde genetische afwijkingen uit, waar specifieke medicijnen op in te zetten zijn. Dat is de boodschap van prof.dr. Bauke Ylstra, die op 27 november 2013 zijn intreerede uitspreekt. Ylstra, van opleiding zowel natuurkundige (UvA) als bioloog (VU), heeft zich bij VUmc Cancer Center Amsterdam gespecialiseerd in het uitlezen van interessante DNA-afwijkingen. Hij werkte jarenlang in de Verenigde Staten mee aan het ontwikkelen van de voorgangers van de recent op de markt gekomen parallelle sequencers. Die brengen het oncologisch onderzoek momenteel in een stroomversnelling. In rap tempo komen namelijk gegevens beschikbaar over welke genen samenhangen met bepaalde kankers. 'Daarbij is VUmc een van de weinige Nederlandse ziekenhuizen die de parallelle sequencer ook werkelijk gebruiken in de tumordiagnostiek. Collega's van de afdeling pathologie bepalen een breed scala aan gen-afwijkingen bij bepaalde kankersoorten en de clinici stemmen daar vervolgens heel precies de medicatie op af. Voor bijvoorbeeld longkanker kunnen we zo wel vijftig genmutaties in kaart brengen, waarvan we nu al een deel direct te lijf kunnen gaan', vertelt Ylstra. Hij is ervan overtuigd dat het steeds verder inzoomen op het DNA van de tumorcellen straks alle cruciale informatie zal prijsgeven. 'Eerst keken we naar de cel, toen naar de chromosomen en nu zoomen we ook in op afwijkingen in de basenparen. Ik moet altijd denken aan de Nederlandse uitvinder van de microscoop, Antoni van Leeuwenhoek. Die ontwikkelde het instrument voor het bestuderen van de kwaliteit van textiel, maar door het ding te gebruiken kwamen de meest fascinerende biologische zaken in beeld. De grootste ontdekkingen worden gedaan door technische verbeteringen.'
Het Europees geneesmiddelagentschap EMA waarschuwt voor vervalste verpakkingen van het kankergeneesmiddel Herceptin (trastuzumab). De verpakkingen zijn afkomstig van een diefstal in Italië. Gestolen flacons, waaronder ook gebruikte flesjes, zijn na vervalsing opnieuw in de Europese Unie (EU) op de markt gebracht. Twee andere geneesmiddelen, Alimta (pemetrexed), een geneesmiddel voor longkanker en Remicade (infliximab), een geneesmiddel voor reuma, maakten deel uit van dezelfde diefstal. De nummering (batchnummers) van de gestolen en mogelijk vervalste geneesmiddelen is dezelfde als de nummering van de originele verpakkingen. Omdat het daardoor moeilijker is vervalste verpakkingen van originele te onderscheiden, worden uit voorzorg alle Italiaanse verpakkingen met deze nummering teruggehaald bij groothandels en apotheken in Europa. Dat betekent dat er dus ook originele verpakkingen, waar niets mee aan de hand is, uit de handel genomen moeten worden. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de andere inspectiediensten in Europa onderzoeken samen met de EMA waar in Europa de betreffende partijen zich bevinden. Mochten er in Nederland ook vervalste of originele verpakkingen van de voornoemde geneesmiddelen aangetroffen worden met dezelfde nummering als de gestolen partij, dan onderneemt de inspectie, in samenspraak met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), direct actie. Het gaat hier uitsluitend om geneesmiddelen die altijd door of onder supervisie van een arts per infuus worden toegediend. Mocht u naar aanleiding van dit bericht vragen hebben, neem dan contact op met het meldpunt van de IGZ: meldpunt@igz.nl of 088-1205000.
Ter gelegenheid van zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar Pulmonale Endoscopie houdt prof. dr. J.T. Annema zijn rede met de titel ‘Kijkonderzoek in de longgeneeskunde biedt nieuwe perspectieven.’ Technologische ontwikkelingen in de longendoscopie bieden aanknopingspunten voor de diagnostiek en behandeling van diverse longziekten, stelt Annema in zijn oratie. Longkanker, sarcoïdose (een chronische ziekte die zich vaak openbaart in de longen), astma en COPD komen vaak voor. Voor het stellen van een juiste diagnose bij een vlek op de long of vergrote lymfeklieren in borstkas, vindt jaarlijks bij meer dan tienduizend patiënten in Nederland endoscopisch weefselonderzoek plaats. Het gebruik van innovatieve apparatuur in combinatie met geluidsgolven heeft de kwaliteit van de diagnostiek sterk verbeterd. Ook kunnen hiermee vaak operaties vermeden worden. Nieuwe endoscopische ontwikkelingen leiden soms tot veelbelovende behandelmethoden voor patiënten met ernstige astma en COPD. Bij sommige patiënten verbetert hierdoor de kwaliteit van leven. De weg van technologieontwikkeling naar succesvolle toepassing in de klinische praktijk is vol hindernissen. Multidisciplinaire en internationale samenwerking zijn bij deze innovatieve onderzoeken de sleutel tot succes. De opleiding van longartsen en de organisatie van de longendoscopische praktijk zijn aan herijking toe om deze complexe zorg op hoog niveau te verlenen en te borgen.
Een zogenaamde ‘elektronische neus’ kan eenvoudig en effectief verschillende vormen van kanker vaststellen, wat grote kostenbesparingen mogelijk maakt. Het afgelopen hebben onder meer het Maastricht UMC en het VUmc goede resultaten geboekt met de E-neus bij het vaststellen van darmkanker en darmpoliepen, longkanker, hoofd- en halskanker en nierkanker. Deze vinding kan de zorg op termijn miljarden euro’s uitsparen, zegt financieel consultant P. Beszelsen in de Telegraaf. Helaas kiezen beleidsmakers nog steeds voor de bekende en kostbare onderzoeksmethoden, zoals het grootschalig bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Volgens Beszelsen zou de overheid veel meer geld moeten vrijmaken voor het verder ontwikkelen van de E-neus.
Publicatie Cancer: Voor- en nadelen prostaatkankerscreening beter in evenwicht gebracht
Sommige mannen hebben meer baat bij vroege opsporing van prostaatkanker dan andere. Onderzoekers van Erasmus MC hebben nu gevonden voor welke groep mannen dit geldt. Met hun inzichten kunnen de criteria voor screening en vroegdiagnostiek worden aangescherpt. Zo wordt voorkómen dat mannen die er geen baat bij hebben, onnodig een ingrijpende behandeling tegen prostaatkanker ondergaan. De onderzoekers publiceren hun bevindingen vandaag in het internationaal wetenschappelijke tijdschrift Cancer. Prostaatkanker is de meest voorkomende kankersoort bij mannen in Nederland. Het gaat dan vooral om mannen van 60 jaar en ouder. Prostaatkanker komt na longkanker op de tweede plaats van alle kankergerelateerde doodsoorzaken bij mannen. Door middel van vroege opsporing kan de sterfte aan prostaatkanker met minimaal 20 procent worden verminderd. Deze zogenoemde screening op prostaatkanker brengt echter ook nadelen met zich mee. Bij een deel van de mannen ontwikkelt de prostaatkanker zich namelijk zo langzaam, dat ze niet als gevolg van, maar wel mét de prostaatkanker overlijden. Bij sommige mannen blijft de tumor dermate klein, dat ze er zelfs geen klachten van ondervinden. Wanneer bij deze mannen de tumor door middel van screening vroeg wordt opgespoord, worden ze wellicht onnodig behandeld met een ingrijpende operatie of bestraling met alle mogelijke vervelende gevolgen van dien. Pim van Leeuwen, arts en wetenschappelijk onderzoeker van de afdeling Urologie van het Erasmus MC: "In tegenstelling tot eerdere studies is het ons nu gelukt om groepen mannen te identificeren die relatief het meeste voordeel hebben bij screening en vroege opsporing, maar ook de mannen bij wie de voordelen van screening en vroege opsporing niet lijken op te wegen tegen de nadelen." Bij vroege opsporing van prostaatkanker wordt eerst gekeken naar het zogenoemde prostaat specifiek antigen (PSA). Bij mannen van 55-74 jaar die een lage PSA-waarde hebben (tussen de 0.1 en 1.9 ng/ml) lijken de nadelen van herhaald screening aanzienlijk groter dan de voordelen. In deze groep zouden gedurende de eerste negen jaar na start van screening 24.642 mannen moeten worden onderzocht om één man te redden van de dood aan prostaatkanker en 724 mannen zouden onnodig worden behandeld. Bij mannen met een PSA-waarde tussen de 4 en 10 ng/ml of tussen de 10 en 20 ng/ml blijken de voordelen van herhaalde screening juist meer op te wegen tegen de nadelen. Zo geldt voor de laatste groep dat er slechts 133 mannen gescreend hoeven te worden om één sterfgeval als gevolg van prostaatkanker te voorkomen. Van Leeuwen: "Op basis van deze resultaten concluderen wij dat het raadzaam is om voorlopig terughoudend te zijn in het steeds opnieuw onderzoeken van mannen met een lage PSA-waarde. Wanneer deze PSA-grens goed wordt gehanteerd, ontstaat er een beter evenwicht tussen de voor- en nadelen van screening en vroegdiagnostiek. Op die manier voorkomen we dat mannen een behandeling ondergaan die ze eigenlijk niet nodig hebben en die alleen maar zou kunnen leiden tot nadelige effecten op de gezondheid van de patiënt en overbodig hoge kosten voor de gezondheidszorg.
Longcarcinoïden zijn een zeldzame, minder sterk aan roken gerelateerde vorm van longkanker. Alhoewel de meeste longcarcinoïdpatiënten een gunstig ziekteverloop kennen, zal een klein deel uiteindelijk aan de ziekte overlijden. Bij diagnose is echter moeilijk in te schatten welke patiënten extra risico lopen. Dit proefschrift geeft meer inzicht in de biologie van longcarcinoïden en beschrijft de identificatie van betere indicatoren voor prognose. Met name afwezigheid van de eiwitten CD44 en OTP in de tumoren bleek sterk geassocieerd aan een ongunstige ziekte-uitkomst. Deze markereiwitten zouden in de diagnostiek gebruikt kunnen worden om voorspelling van prognose te verbeteren.
Binnen de Nederlandse gezondheidszorg bestaat te weinig aandacht voor voeding, terwijl voeding de allerbelangrijkste pijler vormt van onze gezondheid. Iedere cel van ons lichaam is opgebouwd uit stoffen die we via voedsel opnemen. Voedingszorg is daarom van groot belang voor de preventie en behandeling van ziekten, zoals ondervoeding bij ouderen. Professionele zorgverleners kampen niet alleen met een tijdgebrek, maar ook met gebrek aan kennis op het gebied van voedingszorg. Daarom is bijscholing nodig en moet voeding, daar waar nodig, een vast onderdeel worden van het standaard zorgbeleid. Dit stelt prof.dr.ir. Pieter Dagnelie in zijn oratie aanstaande vrijdag 21 juni. Hij aanvaardt daarmee het ambt van hoogleraar Voedingsepidemiologie aan de Universiteit Maastricht. Voedingsepidemiologie is de tak van wetenschap die kijkt naar de relatie tussen voeding en gezondheid. Wat is de rol van voeding bij het ontstaan van ziekte, het verloop van de ziekte, en hoe stel je vast of iemand een tekort aan voedingsstoffen heeft? Professor Dagnelie heeft onder andere onderzoek gedaan naar vitamine B12-tekort bij vegetariërs en de relatie tussen ondervoeding en kanker. Zo heeft hij aangetoond dat een regelmatige toediening van de lichaamseigen stof ATP bij longkankerpatiënten leidde tot remming van het gewichtsverlies, betere spiermassa, betere levenskwaliteit, een beter fysiek functioneren en, bij een deel van de patiënten, ook tot een langere overleving. Dagnelie: “Een belangrijk speerpunt in ons huidige onderzoek is het voorkómen en behandelen van ondervoeding bij ouderen en patiënten die in het ziekenhuis worden opgenomen. De huidige aanpak van ondervoeding bij ouderen is gebaseerd op het idee dat het altijd zinvol is ondervoeding te behandelen, omdat lange tijd gedacht werd dat ondervoede mensen minder snel herstellen. Ons onderzoek heeft echter uitgewezen dat patiënten (oudere met een heupfractuur) die intensieve voedingsbegeleiding kregen en extra energie en eiwit in de voeding weliswaar beter op gewicht waren, maar niet sneller herstelden of revalideerden.” Dit wil volgens Dagnelie echter niet zeggen dat er geen behoefte is aan goede voedingsbegeleiding voor ouderen. “Juist omdat er binnen de meeste zorginstellingen nog weinig aandacht voor voeding is, werd onze interventie door de patiënten zelf enorm gewaardeerd. Ook de betrokken zorgprofessionals constateerden tekortkomingen in de voedingszorg, wat de noodzaak naar onderzoek en verandering alleen maar onderstreept.” De komende periode vindt onderzoek plaats bij ouderen die thuis wonen en ‘thuismaaltijden’ krijgen waarbij er vooral aandacht wordt besteed aan een combinatie van goede smaak én hoge gezondheidskwaliteit. Daarnaast zal het onderzoek van Dagnelie en zijn onderzoeksgroep zich richten op de preventie van overgewicht bij kinderen, onder meer in de KOALA-studie. De komende jaren verwacht Dagnelie ook veel van de Maastricht Studie, een onderzoek naar 5000 mensen mét en 5000 mensen zonder diabetes die lange tijd gevolgd worden.
Sarcoïdose (een veelvoorkomende ontstekingsziekte van - vooral - de longen) kan beter worden aangetoond met behulp van geluidsgolven dan door het nemen van een biopt (een weefselhapje uit de longen). Volgens de geldende richtlijnen gebeurt de diagnostiek nu nog door een brochoscoop (een flexibele buis) in de luchtwegen te brengen en daarmee een stukje longweefsel weg te nemen voor nader onderzoek. Het alternatief: via een bronchoscoop met behulp van geluidsgolven (echo) vergrote lymfeklieren in de borstholte aanprikken en onderzoeken op ontstekingshaarden. Op die manier wordt circa 80 procent van de mensen met sarcoïdose gevonden, met de traditionele methode ligt dat percentage net boven de 50. Dit blijkt uit een groot internationaal onderzoek onder leiding van Jouke Annema, AMC-hoogleraar Pulmonale endoscopie. De resultaten verschijnen vandaag in het wetenschappelijke tijdschrift JAMA (Journal of the American Medical Association). De hoogleraar verwacht dat door het onderzoek op termijn de internationale richtlijnen zullen veranderen. Annema onderzocht ruim 300 mensen met een verdenking op sarcoïdose. De overgrote meerderheid – 91 procent – bleek de aandoening inderdaad te hebben; bij negen procent hadden de klachten een andere oorzaak. Door het nemen van een biopt kon 53 procent van de sarcoïdosepatiënten worden geïdentificeerd, bij onderzoek met geluidsgolven was dat 80 procent. Nederland telt circa 6000 patiënten met sarcoïdose. Bijna altijd zijn longen en lymfeklieren in de borstholte aangedaan. Vaak gaat de ziekte vanzelf over en hoeft de diagnose niet per se met zekerheid te worden gesteld. In sommige gevallen echter is diagnostiek wel vereist, bijvoorbeeld om mogelijke andere oorzaken van de klachten (zoals longkanker) uit te sluiten. Diagnostisch onderzoek op basis van een longbiopt (nu nog de standaard) kan in zeldzame gevallen leiden tot bloedingen of een klaplong. Sarcoïdose (ook bekend als de ziekte van Besnier-Boeck) is een ontstekingsziekte waarvan de oorzaak niet bekend is. Kenmerkend voor de ziekte zijn zogeheten granulomen (kleine opeenhopingen van ontstekingscellen), met name in de longen. Sarcoïdose treft vooral jong-volwassenen (tussen de 20 en 40 jaar). Belangrijkste symptomen zijn moeheid, hoesten, onverklaarbaar gewichtsverlies en kortademigheid. Meestal verdwijnen de klachten vanzelf maar bij circa één op de vijf patiënten wordt de ziekte chronisch. Bij het onderzoek van Annema waren 14 ziekenhuizen in zes landen betrokken.
De kwaliteit van zorg in de chirurgische oncologie varieert sterk tussen ziekenhuizen en is deels gebaseerd op de hoeveelheid behandelingen die deze ziekenhuizen uitvoeren. Vooral voor minder vaak voorkomende ingrepen met een hoog risico zorgt concentratie in ziekenhuizen voor aantoonbaar betere resultaten. Dat is een van de voornaamste conclusies uit een onderzoek onder elf ziekenhuizen in Zuid-Holland, waarop chirurg Michel Wouters vandaag in Leiden zal promoveren. Zijn onderzoek leidde inmiddels tot nieuwe kwaliteitsnormen in de gehele kankerzorg. Michel Wouters, chirurg in het Antoni van Leeuwenhoek en onderzoeker in het Leids Universitair Medisch Centrum, deed vier jaar lang onderzoek naar de kwaliteit van slokdarmkankeroperaties in de regio van het Integraal Kankercentrum West. Hieronder vallen elf ziekenhuizen in de regio Leiden, Den Haag, Delft en Gouda. Uit dit onderzoek volgde dat er aanzienlijke verschillen in zorgzwaarte zijn tussen ziekenhuizen die slokdarmkankerpatiënten behandelen. Omdat voor dit onderzoek gebruik werd gemaakt van klinische gegevens, verkregen uit de statussen van patiënten die tussen 1990 en 1999 in deze ziekenhuizen behandeld werden, was het mogelijk om de verschillen in zorgzwaarte te corrigeren. Bovendien konden naast postoperatieve sterfte ook andere zorguitkomsten worden onderzocht, zoals complicaties, heroperaties, opnameduur en langetermijnoverleving van patiënten. Wouters vond aanzienlijke verschillen in zorguitkomsten tussen de elf ziekenhuizen in de regio. Betere zorguitkomsten werden gevonden in ziekenhuizen met een hoger volume (meer operaties). Dat gold vooral voor relatief zeldzame ingrepen met een hoog risico. Op basis van deze uitkomsten werd besloten om de suggestie dat het verwijzen van slokdarmkankerpatiënten naar een hoogvolumeziekenhuis zou kunnen leiden tot betere zorguitkomsten, in de praktijk uit te proberen. Omdat er in de regio geen ziekenhuizen waren die meer dan zeven slokdarmoperaties per jaar verrichtten, werd een zogenaamde clinical audit voorgesteld, waarin alle zorguitkomsten werden bijgehouden. Wanneer er verschillen in zorguitkomsten zouden worden geconstateerd, zouden patiënten voortaan verwezen worden naar de ziekenhuizen met de betere uitkomsten. Binnen vijf jaar leidde dit tot het centraliseren van slokdarmoperaties in vier en later drie van de elf ziekenhuizen in de regio. In deze periode verbeterden de zorguitkomsten aanzienlijk. De postoperatieve sterfte werd zelfs verlaagd van 12 naar 4 procent, maar ook de langetermijnoverleving van patiënten verbeterde significant. Met zijn promotieonderzoek heeft Michel Wouters een belangrijke bijdrage geleverd aan het rapport ‘Kwaliteit van Kankerzorg’ van de Signaleringscommissie van KWF Kankerbestrijding, dat in 2010 gepubliceerd werd. De aanbevelingen uit dat rapport hebben inmiddels geleid tot kwaliteitsnormen voor de gehele kankerzorg, welke in december j.l. door de Samenwerkende Oncologische Specialismen (SONCOS) naar buiten werden gebracht. Daarnaast zijn er voor darmkanker, borstkanker, longkanker en slokdarm-maagkanker landelijke clinical audits gestart, gefaciliteerd door het Dutch Institute for Clinical Auditing. Wouters is directeur van het wetenschappelijk bureau van dit kwaliteitsinstituut. Wouters promoveert deze middag om 13.45 uur aan de Universiteit Leiden.
Publicatie Cancer: Voor- en nadelen prostaatkankerscreening beter in evenwicht gebracht
Sommige mannen hebben meer baat bij vroege opsporing van prostaatkanker dan andere. Onderzoekers van Erasmus MC hebben nu gevonden voor welke groep mannen dit geldt. Met hun inzichten kunnen de criteria voor screening en vroegdiagnostiek worden aangescherpt. Zo wordt voorkómen dat mannen die er geen baat bij hebben, onnodig een ingrijpende behandeling tegen prostaatkanker ondergaan. De onderzoekers publiceren hun bevindingen vandaag in het internationaal wetenschappelijke tijdschrift Cancer. Prostaatkanker is de meest voorkomende kankersoort bij mannen in Nederland. Het gaat dan vooral om mannen van 60 jaar en ouder. Prostaatkanker komt na longkanker op de tweede plaats van alle kankergerelateerde doodsoorzaken bij mannen. Door middel van vroege opsporing kan de sterfte aan prostaatkanker met minimaal 20 procent worden verminderd. Deze zogenoemde screening op prostaatkanker brengt echter ook nadelen met zich mee. Bij een deel van de mannen ontwikkelt de prostaatkanker zich namelijk zo langzaam, dat ze niet als gevolg van, maar wel mét de prostaatkanker overlijden. Bij sommige mannen blijft de tumor dermate klein, dat ze er zelfs geen klachten van ondervinden. Wanneer bij deze mannen de tumor door middel van screening vroeg wordt opgespoord, worden ze wellicht onnodig behandeld met een ingrijpende operatie of bestraling met alle mogelijke vervelende gevolgen van dien. Pim van Leeuwen, arts en wetenschappelijk onderzoeker van de afdeling Urologie van het Erasmus MC: "In tegenstelling tot eerdere studies is het ons nu gelukt om groepen mannen te identificeren die relatief het meeste voordeel hebben bij screening en vroege opsporing, maar ook de mannen bij wie de voordelen van screening en vroege opsporing niet lijken op te wegen tegen de nadelen." Bij vroege opsporing van prostaatkanker wordt eerst gekeken naar het zogenoemde prostaat specifiek antigen (PSA). Bij mannen van 55-74 jaar die een lage PSA-waarde hebben (tussen de 0.1 en 1.9 ng/ml) lijken de nadelen van herhaald screening aanzienlijk groter dan de voordelen. In deze groep zouden gedurende de eerste negen jaar na start van screening 24.642 mannen moeten worden onderzocht om één man te redden van de dood aan prostaatkanker en 724 mannen zouden onnodig worden behandeld. Bij mannen met een PSA-waarde tussen de 4 en 10 ng/ml of tussen de 10 en 20 ng/ml blijken de voordelen van herhaalde screening juist meer op te wegen tegen de nadelen. Zo geldt voor de laatste groep dat er slechts 133 mannen gescreend hoeven te worden om één sterfgeval als gevolg van prostaatkanker te voorkomen. Van Leeuwen: "Op basis van deze resultaten concluderen wij dat het raadzaam is om voorlopig terughoudend te zijn in het steeds opnieuw onderzoeken van mannen met een lage PSA-waarde. Wanneer deze PSA-grens goed wordt gehanteerd, ontstaat er een beter evenwicht tussen de voor- en nadelen van screening en vroegdiagnostiek. Op die manier voorkomen we dat mannen een behandeling ondergaan die ze eigenlijk niet nodig hebben en die alleen maar zou kunnen leiden tot nadelige effecten op de gezondheid van de patiënt en overbodig hoge kosten voor de gezondheidszorg.
Antioxidanten, zoals vitamine C en vitamine E, neutraliseren of verminderen de extreem schadelijke werking van zuurstofradicalen op het lichaam. Van nature komen ze veel voor in groente, fruit en noten. Ook zitten ze in voedingssupplementen en worden ze toegevoegd aan allerlei producten. Maar hoe meer antioxidanten, hoe beter, dat is een misvatting, zeggen de toxicologen A. Balt en G. Haenen van het Maastricht UMC. Bij grotere hoeveelheden kunnen ze soms zelfs schadelijk zijn. Een dagelijks supplement van 20 milligram bètacaroteen zou de kans op longkanker bij rokers doen toenemen. Vitamine E kan het risico op een hersenbloeding verhogen, maar helpt ook tegen rimpels. Verder is de werking van de diverse antioxidanten niet eenduidig en verschilt de behoefte per persoon.
Geen twee kankersoorten zijn hetzelfde. Vandaag de dag tasten artsen soms nog in het duister over hoe ze een patiënt met kanker moeten behandelen. Als ze al iets kunnen uitrichten. Over een jaar of tien, twintig wordt de ziekte helemaal moleculair gekarakteriseerd. Een stukje tumorweefsel gaat door een razendsnel analyseapparaat en daar rolt een lijstje met de kankergerelateerde genetische afwijkingen uit, waar specifieke medicijnen op in te zetten zijn. Dat is de boodschap van prof.dr. Bauke Ylstra, die op 27 november 2013 zijn intreerede uitspreekt. Ylstra, van opleiding zowel natuurkundige (UvA) als bioloog (VU), heeft zich bij VUmc Cancer Center Amsterdam gespecialiseerd in het uitlezen van interessante DNA-afwijkingen. Hij werkte jarenlang in de Verenigde Staten mee aan het ontwikkelen van de voorgangers van de recent op de markt gekomen parallelle sequencers. Die brengen het oncologisch onderzoek momenteel in een stroomversnelling. In rap tempo komen namelijk gegevens beschikbaar over welke genen samenhangen met bepaalde kankers. 'Daarbij is VUmc een van de weinige Nederlandse ziekenhuizen die de parallelle sequencer ook werkelijk gebruiken in de tumordiagnostiek. Collega's van de afdeling pathologie bepalen een breed scala aan gen-afwijkingen bij bepaalde kankersoorten en de clinici stemmen daar vervolgens heel precies de medicatie op af. Voor bijvoorbeeld longkanker kunnen we zo wel vijftig genmutaties in kaart brengen, waarvan we nu al een deel direct te lijf kunnen gaan', vertelt Ylstra. Hij is ervan overtuigd dat het steeds verder inzoomen op het DNA van de tumorcellen straks alle cruciale informatie zal prijsgeven. 'Eerst keken we naar de cel, toen naar de chromosomen en nu zoomen we ook in op afwijkingen in de basenparen. Ik moet altijd denken aan de Nederlandse uitvinder van de microscoop, Antoni van Leeuwenhoek. Die ontwikkelde het instrument voor het bestuderen van de kwaliteit van textiel, maar door het ding te gebruiken kwamen de meest fascinerende biologische zaken in beeld. De grootste ontdekkingen worden gedaan door technische verbeteringen.'
Bij de behandeling van meerdere uitzaaiingen in de hersenen is een bestraling van het gehele brein in combinatie met een gelijktijdig toegediende extra bestralingsdosis op de uitzaaiingen een effectieve en veilige manier van behandeling. De resultaten en bijwerkingen van deze behandeling zijn vergelijkbaar met die van zogeheten radiochirurgie (SRS; stereotactic radiosurgery). Dat blijkt uit onderzoek van George Rodrigues aan VU medisch centrum, waarop hij 2 oktober promoveert. Uitzaaiingen van kanker naar de hersenen zorgen bij kankerpatiënten voor een verlaagde kwaliteit van leven en lagere overlevingskansen. Daarom is het heel belangrijk om de juiste manier van behandeling te kiezen. In zijn promotieonderzoek bij VU medisch centrum vergeleek George Rodrigues twee behandelvarianten met elkaar. Bij radiochirurgie worden krachtige röntgenstralen gebundeld en met hoge precisie toegediend op kleine afwijkingen in de hersenen - zoals uitzaaiingen - met als doel de groei van deze afwijkingen te stoppen. Deze techniek werd vergeleken met de combinatie van een bestraling van de gehele hersenen met een gelijktijdig toegediende extra dosis op de uitzaaiingen, over het algemeen toegepast voor de behandeling van meerdere uitzaaiingen in de hersenen. Deze behandeling die sinds enkele jaren onder andere in VU medisch centrum en in het London Health Sciences Centre in Canada wordt uitgevoerd wordt ook wel fractionated stereotactic radiotherapy (fSRT) genoemd, omdat de hoeveelheid straling over verschillende dagen wordt uitgespreid. Op basis van literatuuronderzoek en klinische tests concludeert Rodrigues dat fSRT een gelijkwaardige behandeling kan zijn als radiochirurgie, vooral voor patiënten met meerdere uitzaaiingen in de hersenen. 'Het toedienen van fSRT met geavanceerde bestralingsapparatuur leidt tot een verminderde belasting van het gezonde hersenweefsel zodat dit beter de kans krijgt zich weer te herstellen.' Ook stelde Rodrigues een model op waarmee te voorspellen valt welke uitzaaiingen langdurig gunstig zullen reageren op radiochirurgie en welke niet; van groot belang bij de keuze van de behandeling van patiënten. 'Het is voor het eerst dat een dergelijk model ook eerdere bevindingen uit de literatuur combineert.' Het promotieonderzoek van Rodrigues valt binnen een langdurige samenwerking tussen VUmc en London Health Sciences Centre in Canada. Als bestralingsoncoloog behandelt Rodrigues bij dat ziekenhuis patiënten met longkanker, prostaatkanker en uitzaaiingen in de hersenen. Daarnaast doet hij klinisch onderzoek.
Door te ‘ruiken’ aan ontlasting met een elektronische neus, een zogeheten eNose, kunnen darmkanker en voorstadia daarvan (dikkedarmpoliepen) worden opgespoord. Dit is de conclusie van wetenschappelijk onderzoek van de afdeling maag-, darm- en leverziekten van VUmc. Geurprofielen afkomstig van de ontlasting van patiënten met dikkedarmkanker verschilden van die van personen zonder deze aandoening. Daarnaast vonden de onderzoekers ook een verschil in geurprofielen van ontlasting van patiënten met dikkedarmpoliepen en die van patiënten met dikkedarmkanker. Het onderzoek is vandaag, 2 september, gepubliceerd in het gerenommeerde tijdschrift International Journal of Cancer. De onderzoekers, MDL-artsen (maag-, darm- en leverziekten) Nanne de Boer en Tim de Meij, maakten gebruik van een eNose, een apparaat dat net zo werkt als een echte neus: het kan moleculen onderscheiden in lucht. Zij verwarmden daarvoor 157 monsters ontlasting en leidden de vrijgekomen damp langs de eNose. Deze bleek de ontlasting van gezonde personen, patiënten met dikkedarmkanker en patiënten met dikkedarmpoliepen te kunnen onderscheiden. 'Of de gevonden verschillen in geurprofielen het gevolg zijn van een verandering in samenstelling van de darmflora of veroorzaakt worden door de darmafwijking zelf, gaan we in toekomstige studies onderzoeken', aldus Nanne de Boer. 'Maar het is zeker uniek dat we ook verschillen konden meten in ontlasting van mensen met dikkedarmkanker en dikkedarmpoliepen. En mogelijk kan de eNose in de toekomst worden gebruikt bij de screening naar dikkedarmkanker door te 'ruiken' aan ontlasting. Maar zover zijn we nog niet.' Recente wetenschappelijke studies tonen dat verschillende andere vormen van kanker, zoals longkanker, kunnen worden gedetecteerd door uitgeademde lucht te onderzoeken met een elektronische neus, en soms ook met getrainde honden. De techniek om geuren via een elektronisch apparaat te detecteren bestaat al enkele decennia. Aanvankelijk werd het alleen toegepast om explosieven, drugs of chemische wapens op te sporen, later ook om na te gaan of voeding bedorven of vervuild is. In de medische wereld wordt de e-Nose nog niet op grote schaal gebruikt.
Door te ‘ruiken’ aan ontlasting met een elektronische neus, een zogeheten eNose, kunnen darmkanker en voorstadia daarvan (dikkedarmpoliepen) worden opgespoord. Dit is de conclusie van wetenschappelijk onderzoek van de afdeling maag-, darm- en leverziekten van VUmc. Geurprofielen afkomstig van de ontlasting van patiënten met dikkedarmkanker verschilden van die van personen zonder deze aandoening. Daarnaast vonden de onderzoekers ook een verschil in geurprofielen van ontlasting van patiënten met dikkedarmpoliepen en die van patiënten met dikkedarmkanker. Het onderzoek is vandaag, 2 september, gepubliceerd in het gerenommeerde tijdschrift International Journal of Cancer. De onderzoekers, MDL-artsen (maag-, darm- en leverziekten) Nanne de Boer en Tim de Meij, maakten gebruik van een eNose, een apparaat dat net zo werkt als een echte neus: het kan moleculen onderscheiden in lucht. Zij verwarmden daarvoor 157 monsters ontlasting en leidden de vrijgekomen damp langs de eNose. Deze bleek de ontlasting van gezonde personen, patiënten met dikkedarmkanker en patiënten met dikkedarmpoliepen te kunnen onderscheiden. ‘Of de gevonden verschillen in geurprofielen het gevolg zijn van een verandering in samenstelling van de darmflora of veroorzaakt worden door de darmafwijking zelf, gaan we in toekomstige studies onderzoeken’, aldus Nanne de Boer. ‘Maar het is zeker uniek dat we ook verschillen konden meten in ontlasting van mensen met dikkedarmkanker en dikkedarmpoliepen. En mogelijk kan de eNose in de toekomst worden gebruikt bij de screening naar dikkedarmkanker door te ‘ruiken’ aan ontlasting. Maar zover zijn we nog niet.’ Recente wetenschappelijke studies tonen dat verschillende andere vormen van kanker, zoals longkanker, kunnen worden gedetecteerd door uitgeademde lucht te onderzoeken met een elektronische neus, en soms ook met getrainde honden. De techniek om geuren via een elektronisch apparaat te detecteren bestaat al enkele decennia. Aanvankelijk werd het alleen toegepast om explosieven, drugs of chemische wapens op te sporen, later ook om na te gaan of voeding bedorven of vervuild is. In de medische wereld wordt de e-Nose nog niet op grote schaal gebruikt.