Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Wetenschappelijk nieuws
De afgelopen 20 jaar overleden Nederlanders 20% minder vaak aan kanker, ofwel was er duidelijke vooruitgang tegen kanker. Helaas niet op alle fronten, want er overleden juist meer mensen aan slokdarmkanker en huidmelanomen en sommige vormen van kanker kwamen opvallend vaker voor bij Nederlandse vrouwen dan bij vrouwen in andere Europese landen. Dit blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC, UMC St Radboud en de Integrale kankercentra, waarop epidemiologe Henrike Karim-Kos promoveert op woensdag 21 november. De promovenda heeft per vorm van kanker onderzocht wat de strijd tegen kanker de afgelopen 20 jaar heeft opgeleverd. Dat minder mensen zijn overleden aan kanker komt onder andere doordat sommige vormen van kanker nu veel minder vaak voorkomen, bijvoorbeeld maag- en galblaaskanker. Long-, blaas-, en strottenhoofdkanker komen veel minder vaak voor bij mannen. Bij vrouwen zijn baarmoederhals- en eierstokkanker op hun retour. Ook is de 5-jaars overlevingskans van bepaalde vormen van kanker gestegen: met name van patiënten met dikke darm kanker, nu 60 % tegen 54% meer dan twintig jaar geleden en bij leukemiepatiënten steeg de overlevingskans van 36 naar 53 procent. Hier zijn diagnostiek en behandelingen duidelijk verbeterd’, zegt Karim-Kos. Sommige vormen van kanker kwamen juist vaker voor. Zowel mannen als vrouwen kregen vaker slokdarmkanker (mannen +84%, vrouwen +46%) en melanoom van de huid (mannen +118%, vrouwen +92%). Echter de overleving van deze patiënten verbeterde sterk sinds eind jaren ’80 (slokdarm + 7%; huidmelanoom 3-8%). Daarnaast komt nierkanker (+16%) vaker voor bij mannen en bij vrouwen longkanker (met wel 120%), kanker van de mondholte (52%), keelholte (29%) en alvleesklier (+13%). De overlevingskansen van patiënten met deze kankersoorten is licht verbeterd of bleef gelijk. Bij patiënten met kanker van de slokdarm, maag, alvleesklier, galblaas en long bleef de overlevingskans laag. In de strijd tegen kanker hadden preventiecampagnes en wettelijke maatregelen de grootste impact. Vanaf de jaren ’70 is in Nederland veel energie gestoken in preventiecampagnes tegen onder andere roken, asbest en overdadig zonnen. Met name hadden die tegen het roken tezamen met wettelijke maatregelen en accijnsverhoging veel succes bij met name mannen en bij alleen jongere vrouwen (geboren na 1960) . Landelijke screeningsprogramma’s op borst- en baarmoederhalskanker verlaagden ook de sterftekansen (borst -28%; baarmoederhals -42% en waarschijnlijk ook de prostaat). Kanker blijft een belangrijk gezondheidsprobleem in Nederland, benadrukt de promovenda. Karim-Kos: ”Het aantal nu in leven zijnde mensen dat ooit een kankerdiagnose kreeg, nam toe van ruim 1,5% naar 3,5% van de bevolking.’’ In vergelijking met Europa verslechterde de situatie bij vrouwen. Melanomen van de huid en kanker van de mond- en keelholte, strottenhoofd, slokdarm, long en borst kwamen beduidend vaker voor bij Nederlandse vrouwen, bij mannen alleen slokdarmkanker en Hodgkin lymfoom. Bij de meeste hierboven genoemde kankersoorten spelen risicofactoren als roken, alcohol, overgewicht en zonlicht een rol. Het terugdringen van blootstelling aan deze risicofactoren blijft dus van groot belang om het aantal nieuwe kankerpatiënten op termijn te laten dalen. De studies in het proefschrift zijn gedaan binnen een epidemiologisch samenwerkingsverband van de afdelingen Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC Rotterdam, UMC St Radboud Nijmegen en de Integrale Kankercentra Zuid en Nederland. Gegevens werden gebruikt van de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) en van het doodsoorzakenregister van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De intelligente bewerking van deze gegevens werd gefinancierd door KWF-Kankerbestrijding.
In de afgelopen twintig jaar overleden steeds minder Nederlanders aan kanker. Preventie en betere diagnostiek en behandeling zorgden ervoor dat zestien belangrijke vormen van kanker minder vaak vóórkomen en/of dat de kans op overleven toenam. Daartegenover staat dat de sterftekansen van sommige vormen van kanker juist stegen, omdat ze vaker bleken voor te komen sinds de jaren ‘80. Er rijst dus een positief maar gemengd beeld op uit een onderzoek dat wetenschappers van het Erasmus MC en anderen vandaag publiceren in de International Journal of Cancer. Bij zowel mannen als vrouwen komt steeds minder vaak maag- en galblaaskanker voor. Bij mannen geldt dit ook voor long-, blaas- en strottenhoofdkanker. Bij vrouwen namen baarmoederhals- en eierstokkanker behoorlijk af. Verder geldt voor veel vormen van kanker dat het percentage patiënten dat 5 jaar na de diagnose nog leeft is gestegen. Zo is bijvoorbeeld 60% van de mannen en vrouwen met dikke darmkanker na vijf jaar nog in leven, dit was 54%. Ook de overlevingskans voor leukemiepatiënten steeg van 36% naar 53%. Dat steeds meer mannen met prostaatkanker na 5 jaar nog leven (namelijk 87% tegen 62% in de jaren ’80) en vrouwen met borstkanker (88% versus voorheen 76%), hangt grotendeels samen met de toegenomen screening. Hierbij worden vooral de meer goedaardig verlopende varianten ontdekt, waardoor ook het aantal nieuwe gevallen onevenredig toeneemt. Helaas is bij sommige vormen van kanker juist sprake van achteruitgang. Zowel bij mannen als vrouwen blijken slokdarmkanker (mannen +84%, vrouwen +46%) en huidkanker (mannen +118%, vrouwen +92%) steeds vaker voor te komen. Gelukkig is de overleving van patiënten met deze kankersoorten wel sterk verbeterd sinds eind jaren ’80. Hierdoor steeg het sterftecijfer minder snel dan als gevolg van het aantal nieuwe patiënten het geval had kunnen zijn. Daarnaast is er een toename van het aantal nieuwe mannelijke patiënten met nierkanker (+16%) en het aantal vrouwelijke patiënten met longkanker (+120%), kanker van de mondholte (52%), keelholte (29%) en alvleesklier (+13%). Wel is de overlevingskans van deze kankersoorten gelijk gebleven. Bij kanker van de slokdarm, maag, alvleesklier, galblaas en long bleef de lage overlevingskans bestaan. Dit maakt verder onderzoek hiernaar van belang. Vanaf de jaren ’70 is in Nederland veel geld en energie geïnvesteerd in de verbetering van het vroeg ontdekken en de behandeling van kankerpatiënten en in preventiecampagnes tegen roken, asbest en overdadig zonnen. Zo hebben de preventiecampagnes tegen roken groot succes gehad bij met name mannen. Bij vrouwen hadden de landelijke screeningsprogramma’s op borst- en baarmoederhalskanker aanzienlijke effecten. De betere behandelingen hebben bij deze beide vormen van kanker ook een belangrijke rol gespeeld. Dit geldt vooral voor kanker van de dikke darm, eierstok en bloed- en lymfeklierkanker. Maar al met al blijft kanker een belangrijk gezondheidsprobleem in Nederland. Het aantal mensen dat ooit een kankerdiagnose kreeg nam ook sterk toe van ruim 1,5% naar 3,5% van de bevolking. Het terugdringen van blootstelling aan risicofactoren als roken, alcohol, overgewicht en zonlicht blijft dan ook van groot belang om het aantal nieuwe kankerpatiënten op termijn te laten dalen. De onderzoekers van het Erasmus MC werkten voor deze analyse samen met collega’s van het UMC St. Radboud en het Integraal Kankercentrum Zuid. Zij gebruikten gegevens van de Nederlandse Kankerregistratie over de periodes tussen 1989 en 2009. Het onderzoek werd gefinancierd door KWF-Kankerbestrijding. Mede op basis van deze analyse brengt KWF Kankerbestrijding vandaag het SCK rapport ‘Kanker in Nederland tot 2020, Trends en prognoses’ uit.
De relatie tussen alcoholconsumptie en borstkanker verschilt per subtype borstkanker. Vrouwen die meer dan 7 glazen alcoholhoudende drank per week drinken, bleken bijna 2x zo veel risico te lopen op "lobulaire" borstkanker dan vrouwen die niet drinken. 15-20% van de vrouwen die borstkanker ontwikkelt, krijgt lobulaire borstkanker. Er werd echter geen verhoogd risico gevonden op het veel vaker voorkomende subtype, "ductale" borstkanker, dat bij 75% van de borstkankerpatienten voorkomt. Daarbij maakt het volgens de onderzoekers geen verschil welk type alcoholhoudende drank (wijn, bier, gedistilleerd) wordt gedronken. Dit blijkt uit een recent gepubliceerd onderzoek dat is uitgevoerd onder 87.724 Amerikaanse postmenopausale vrouwen en gepubliceerd in de Journal of the National Cancer Institute. Uit eerdere wetenschappelijke onderzoeken was al bekend dat alcoholconsumptie een relatie heeft met een verhoogd risico op borstkanker. Het vermoeden bestaat dat deze relatie verband houdt met het effect van alcohol op de hormoonhuishouding. In hoeverre dit risico per subtype borstkanker uiteenloopt is echter nog zelden onderzocht. Dit nieuwe onderzoek is uitgevoerd onder een hele groter onderzoekspopulatie en heeft daardoor grote betrouwbaarheid. De onderzoekspopulatie, die deel uitmaakte van de Women"s Health Initiative Observational Study, werd 7-12 jaar gevolgd. Bij aanvang van het onderzoek werd navraag gedaan naar hun alcoholconsumptiepatroon. Gedurende de onderzoeksperiode ontwikkelden 2944 vrouwen borstkanker: 1805 kregen een ductale vorm van borstkanker, 720 kregen een lobulaire vorm van borstkanker en 419 van hen kregen een andere vorm van borstkanker. Bij vrouwen die 7 glazen per week of meer drinken, bleek het risico op lobulaire borstkanker met 82% verhoogd te zijn ten opzichte van vrouwen die niet drinken. Uit de analyses bleek tevens dat er een relatie is tussen alcoholconsumptie en hormoon-gevoelige vormen van borstkanker, maar niet met hormoon-ongevoelige vormen van borstkanker. Hiermee wordt bevestigd dat hormonale factoren een rol spelen bij het onderliggende mechanisme dat leidt tot borstkanker. Op basis van hun bevindingen pleiten de onderzoekers er voor dat in toekomstig onderzoek naar de relatie tussen alcohol en borstkanker ook informatie over het subtype kanker wordt meegenomen in de analyses. In het onderzoek is alleen gekeken naar de alcoholconsumptiepatroon bij aanvang van de studie. Er waren geen gegevens over eventuele veranderingen in het alcoholconsumptiepatroon gedurende de follow-up periode. Bron: Stichting Alcohol en Gezondheid.
Europees onderzoek naar de relatie tussen kanker bij kinderen en kankerverwekkende stoffen in voeding tijdens de zwangerschap. Kanker bij kinderen is zeldzaam, maar wel een van de meest voorkomende doodsoorzaken bij jonge kinderen. Wereldwijd zijn naar schatting 175.000 nieuwe gevallen van kanker bij kinderen van 0-14 jaar, dit aantal stijgt elk jaar licht. Over de mogelijke oorzaken is nog weinig bekend. Een Europees onderzoeksproject onder leiding van Jos Kleinjans, hoogleraar milieugezondheidskunde aan de Universiteit Maastricht, onderzocht de relatie tussen kankerverwekkende stoffen in de voeding van de moeder tijdens de zwangerschap en het risico op het ontstaan van kanker bij kinderen. Zij vonden duidelijke aanwijzingen dat blootstelling aan kankerverwekkende stoffen tijdens de zwangerschap het risico op kanker vergroten. Deze relatie was het duidelijks bij leukemie en met name bij jongens. De bevindingen werden gepubliceerd in het British Medical Journal. De onderzoekers uit Maastricht en 25 partneruniversiteiten in meerdere Europese landen onderzochten navelstrengbloedmonsters van 1151 pasgeboren baby’s op de aanwezigheid van stoffen waarvan bekend is dat ze kankerverwekkend kunnen zijn zoals dioxinen, dioxineachtige PCB’s, acrylamide, PAK’s (Polycyclische aromatische koolwaterstoffen), acrylamide en nitrosamines. Ook werd onderzocht of deze stoffen de placenta kunnen passeren. De conclusie was dat de placenta geen bescherming biedt tegen blootstelling van kankerverwekkende stoffen in voeding en dat de foetus tijdens de zwangerschap blootgesteld wordt aan deze stoffen. Deze stoffen werden dan ook daadwerkelijk in het navelstrengbloed aangetroffen. Veroorzaakt deze blootstelling ook kanker bij kinderen? Om deze vraag te beantwoorden werden moleculaire veranderingen die wijzen op tumorvorming gemeten in de navelstrengbloedmonsters. De onderzoekers vonden een hogere gevoeligheid voor blootstelling voor kankerverwekkende stoffen, vooral bij jongens en met name voor leukemie. Dit zou kunnen verklaren waarom leukemie vaker voorkomt bij jongens dan bij meisjes. Jos Kleinjans: “Deze onderzoeksresultaten laten zien dat er wel degelijk een relatie bestaat tussen kankerverwekkende stoffen in voeding en het risico op het ontstaan van kanker bij kinderen. Wij hebben echter naar nog maar een beperkt aantal stoffen gekeken. Er is dus nog meer onderzoek nodig. Dit vindt momenteel plaats in het kader van het EU project Exposomics waar wij ook aan bijdragen.” Het is onmogelijk voor zwangere vrouwen om alle kankerverwekkende stoffen weg te laten uit hun voeding, ze kunnen hoogstens bepaalde stoffen waarvan bekend is dat ze kankerverwekkend zijn zoveel mogelijk proberen te vermijden. Bijvoorbeeld door zwarte randjes of zwarte korstjes die ontstaan bij de bereiding van eten te vermijden en gefrituurde producten niet te vaak te eten en vooral niet té lang te frituren. Het belangrijkste advies voor zwangere vrouwen blijft om gevarieerd te eten en niet te roken en drinken tijdens de zwangerschap. Ook voedselfabrikanten kunnen een steentje bijdragen door op de kwaliteit van hun grondstoffen te letten en bijvoorbeeld chips en friet te maken van aardappelrassen waarin van nature minder suikers voorkomen.
Het opsporen en in beeld brengen van kankerstamcellen en hun signaalroutes kan belangrijke informatie geven over de vooruitzichten van individuele patiënten met slokdarmkanker en mogelijk bijdragen aan een verbetering van de behandeling. Dat concludeert Judith Honing in haar promotieonderzoek. Slokdarmkanker is een vorm van kanker die vaak pas in een laat stadium wordt opgemerkt. De vooruitzichten van mensen met slokdarmkanker zijn slecht, slechts 15-20% is vijf jaar na het vaststellen van de ziekte nog in leven. Slokdarmkanker keert vaak terug. Mogelijk spelen kankerstamcellen een rol in de terugkeer en uitzaaiing van de ziekte. Wetenschappers vermoeden daarom dat het opsporen van deze kankerstamcellen inzicht kan geven over het verloop van de ziekte en mogelijk nieuwe aangrijpingspunten biedt om nieuwe behandelingen te ontwikkelen. Maar het identificeren en markeren van kankerstamcellen in slokdarmkanker is lastig. Honing analyseerde in haar onderzoek de expressie van verschillende eiwitmarkers gerelateerd aan kankerstamcellen in andere typen kanker. Zij deed dat in twee patiëntgroepen: een groep patiënten met slokdarmkanker bij wie de tumor chirurgisch was verwijderd zonder chemoradiotherapie vooraf, en een groep die wel chemoradiotherapie had gehad voor verwijdering van de tumor. Honing ontdekte dat een verminderde expressie van de eiwitten CD44 en SOX2 samenhing met slechtere vooruitzichten. Omdat nog niet duidelijk is welke rol deze eiwitten precies hebben, pleit de promovenda voor nader onderzoek. Daarnaast onderzocht zij een model dat mogelijkheden biedt om kankerstamcellen te bestuderen in slokdarmkanker. Judith Honing (1987) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek in het kader van een MD/PhD-traject bij de afdelingen Chirurgische Oncologie en Medische Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door de Junior Scientific Masterclass van het UMCG, de Jan Kornelis de Cock Stichting en de Van der Meer-Boerema Stichting. Honing is als arts verbonden aan de afdeling Interne Geneeskunde van het Meander Medisch Centrum in Amersfoort.
In de afgelopen tien jaar is wereldwijd het aantal patiënten met hoofd-halskanker gestegen. De grootste toename is gezien onder vrouwen, maar recentelijk stijgt ook het aantal jongeren die deze ziekte ontwikkelen. Hoofd-halskanker treft jaarlijks zo’n 600.000 mensen wereldwijd, 350.000 sterfgevallen waren aan hoofd-halskanker gerelateerd. Daarmee is hoofd-halskanker de op 5 na meest voorkomende kanker in Europa. In Nederland komen er elk jaar zo’n 3000 nieuwe patienten met hoofd- hals kanker bij. Roken en drinken zijn risicofactoren, evenals het HPV virus. Hoofd-halskanker treft mensen van alle leeftijden, geslachten en etnische afkomsten. De ziekte komt het meest voor bij mannen van 40 jaar en ouder. De laatste jaren is echter ook een aanzienlijke toename van het aantal gevallen onder jongere mensen waargenomen. "Het publiek moet worden voorgelicht over de cruciale risicofactoren van de ziekte - roken, alcoholgebruik en, steeds vaker, een verband met bepaalde subtypen van het human papilloma virus, HPV," aldus Professor René Leemans, hoogleraar en hoofd van de afdeling KNO van VUmc, tevens Secretaris-Generaal van de EHNS (: European Head and Neck Society.) "Hoofd-halskanker kan effectief worden behandeld als het vroeg wordt vastgesteld. Daarom is het van levensbelang dat mensen weten wat de symptomen van deze ziekte zijn. Een patiënt zou moeten worden doorverwezen als een van de volgende klachten 3 weken bestaat ( de zogenoemde One for Three' definitie): Pijnlijke/gevoelige tong, niet-genezend zweertje, en/of rode of witte slijmvliesafwijkingen in de mond, keelpijn, aanhoudende heesheid, pijn en/of moeite met slikken, zwelling in de hals, éénzijdig verstopte neus en/of bloederige afscheiding uit de neus. De behandeling van hoofd-halstumoren kan ingrijpend zijn. Behandeling kan bestaan uit chirurgie, bestraling of chemotherapie met bestraling en soms een combinatie van al deze behandelingen. Ondanks uitgebreide chirurgische reconstructie technieken en nieuwe ontwikkelingen in bestraling en chemotherapie kan de behandeling van hoofd-halstumoren een grote impact hebben op bijvoorbeeld slikken en/of spreken.
Longkanker lijkt op weg om borstkanker van de eerste plaats te stoten als dodelijkste vorm van kanker onder vrouwen. Dat blijkt uit onderzoek door de universiteit van Milaan. Vrouwen in Europa begonnen in de jaren zestig en zeventig pas massaal te roken. Die groep is nu tussen de 60 en 70 jaar oud en dat is de leeftijd waarop longkanker het vaakst ontstaat. De verwachting luidt dat er dit jaar negen procent meer vrouwen overlijden aan longkanker dan vorig jaar. Het aantal doden aan borstkanker loopt juist terug. Over het algemeen neemt het aantal sterfgevallen door kanker af. Wel blijkt dat het aantal gevallen van alvleesklierkanker toeneemt, maar daar hebben de onderzoekers nog geen sluitende verklaring voor.
Therapieën tegen de twee celmembraaneiwitten of receptoren FPR1 en CXCR4 kunnen mogelijk bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe kankerbehandelingen. Dat concludeert Jennifer Boer. Zij onderzocht in haar promotieonderzoek hoe de beide receptoren precies betrokken zijn bij het verplaatsen en uitzaaien van tumorcellen, en wat er gebeurt als deze eiwitten geactiveerd of geremd worden. Tumoren hebben een vernuftige manier om resistentie op te bouwen tegen anti-kankerbehandelingen. Ze doen dat onder andere door hun directe omgeving in te schakelen, het micromilieu. Boer beschrijft in haar proefschrift de interacties tussen hersentumorcellen (glioblastoma) en prostaatkankercellen en hun micromilieu. Ze keek daarbij in het bijzonder naar de rol die de receptoren FPR1 en CXCR4 in dit proces spelen. Van beide receptoren is bekend dat ze een belangrijk aandeel hebben in het uitzaaien van de tumor. Het onderzoek werd uitgevoerd in preklinische modellen van menselijke kankercellen uit hersentumoren en prostaattumoren. Samenvattend concludeert Boer dat therapieën tegen de regulerende mechanismen van de receptoren mogelijk kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe behandelingen. De promovenda wijst er wel op dat niet alle CXCR4-remmers zomaar ingezet kunnen worden. Zo maakte de remmer AMD3100 prostaatkankercellen weliswaar tijdelijk gevoeliger voor bestraling, maar leidde het gebruik van dit medicijn ook tot een toename aan circulerende tumorcellen. Bij het ontwerp van toekomstig onderzoek in de klinische praktijk zou dit volgens haar een belangrijk aandachtspunt moeten zijn. Jennifer Boer (1985) studeerde Biotechnologie (BSc) aan de Universiteit van Rome Tor Vergata (Italië) en Behavioural and Cognitive Neurosciences (MSc) aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij het Cancer Research Center Groningen (CRCG) van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door KWF kankerbestrijding.
Het is mogelijk om het aantal borstkankercellen te verminderen door het ‘uitzetten’ van een gen dat verbonden is met borstkanker (SOX2). Dat concludeert Sabine Stolzenburg in haar promotieonderzoek. Zij realiseerde het uitschakelen van dit ziekte-gerelateerde gen op twee manieren: door een zogenaamde remmende Artificiële Transcriptie Factor (ATF) en door het gen met gerichte DNA-methylatie in te pakken zodat het niet meer afgelezen kon worden. De resultaten sluiten hierdoor nauw aan bij onderzoek naar doelgerichte aanpak van kanker. Epigenetische processen zijn wel voorgesteld als een soort remmers of dimmers van bepaalde stukjes van het DNA; zij bepalen hoe actief genen kunnen zijn. In het geval van kanker zijn sommige genen overactief. Onderzoek heeft laten zien dat epigenetische mutaties ongedaan gemaakt kunnen worden door ongewenste veranderingen te overschrijven: epigenetische editing. Stolzenburg onderzocht onder andere of het onderdrukken van een bepaald gen, SOX2, leidt tot een vermindering van nieuwe borstkankercellen. Dat bleek inderdaad het geval, zowel wanneer daarvoor een ATF gebruikt werd, als ook door DNA-methylering – het aanbrengen van een blijvende verandering in de structuur van het DNA. In dat laatste geval, waarbij de ‘gerepareerde’ plek in nieuwe cellijnen wordt doorgegeven, duurde de afname van de tumorgrootte bovendien langer. Dit onderzoek draagt opnieuw bij aan de hypothese dat epigenetische editing een veelbelovende techniek is in de klinische praktijk. Sabine Stolzenburg (1980) studeerde Biologie aan de Eberhad Karls Universiteit van Tuebingen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Pathologie en Medische Biologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en de afdeling Farmacologie van de University of North Carolina, Chapel Hill, USA. Het onderzoek werd onder andere financieel mogelijk gemaakt door een Rosalind Franklin fellowship en onderzoeksinstituut GUIDE. Stolzenburg werkte tot voor kort aan de University of Western Australia in Perth.
VUmc CCA en het derde grootste Italiaanse ziekenhuis Instituto Clinico Humanitas (IRCCS) hebben samen een uniek onderzoek gedaan naar de moeilijk behandelbare asbestkanker. Het IRCCS vroeg speciaal het VUmc CCA als onderzoekspartner vanwege zijn enorme ervaring op het gebied van biomarkers. Onderzoekers van VUmc CCA vonden duidelijke biomarkers die het succes van een op maat gemaakte behandeling kunnen voorspellen. Deze gegevens kwamen overeen met de klinische behandelingen in het IRCCS. In Nederland komt asbestkanker in vergelijking met de rest van Europa relatief vaak voor. De ziekte is moeilijk te behandelen en te genezen. Een operatie is tot nu toe niet mogelijk, dus patiënten worden behandeld met medicijnen. Om ervoor te zorgen dat patiënten niet onnodig aan medicatie en de bijwerkingen hiervan worden blootgesteld is een zo gericht mogelijke behandeling belangrijk. In deze studie vond tegelijkertijd op twee manieren onderzoek plaats. In Italië werden patiënten in de kliniek behandeld en kregen ze een op maat gemaakte behandeling met medicijnen. Daarnaast onderzochten onderzoekers in VUmc in het laboratorium tumor weefsel op biomakers ("voorspellers") voor het aanslaan van bepaalde medicatie bij patiënten. Gegevens uit het klinisch onderzoek en het laboratorium zijn met elkaar vergeleken. Wat bleek: de gevonden biomarkers bleken goed te kunnen voorspellen bij welke patiënt de medicatie zou aanslaan. De uitkomsten van het onderzoek werden op 15 april gepubliceerd door het wetenschappelijk tijdschrift American Association for Cancer Research (AACR) journal Clinical Cancer Research.
Het is mogelijk een landelijk bevolkingsonderzoek naar darmkanker in Nederland in te voeren en uit te voeren. Wel zijn een goede voorbereiding en een gefaseerde invoering vereist om de kwaliteitseisen van het bevolkingsonderzoek te garanderen. Het zelfde geldt voor voldoende capaciteit om eventueel vervolgonderzoek te kunnen uitvoeren. Dit blijkt uit een zogeheten uitvoeringstoets naar dit bevolkingsonderzoek, uitgevoerd door het RIVM. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal de toets gebruiken bij de besluitvorming of dit bevolkingsonderzoek wordt ingevoerd. Een bevolkingsonderzoek naar darmkanker is kosteneffectief en kan op termijn jaarlijks 2400 sterfgevallen voorkomen. Na de besluitvorming is minimaal 2 jaar aan voorbereidingen nodig om het bevolkingsonderzoek gefaseerd te kunnen invoeren. Het bevolkingsonderzoek is bedoeld voor mensen van 55 tot en met 75 jaar (4,4 miljoen mensen). Zij worden door screeningsorganisaties elke 2 jaar uitgenodigd deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek. Zij ontvangen daarvoor thuis een test (iFOBT), die zij zelf opsturen voor analyse. Bij een afwijkende uitslag zullen zij worden doorverwezen voor verdere diagnostiek (coloscopie) en zo nodig behandeling. De uitvoeringstoets is in samenwerking met de betrokken beroepsroepen, patientenorganisaties, screeningsorganisaties en andere stakeholders tot stand gekomen. Onder hen is een breed draagvlak om de screening in te voeren. Voor de uitvoeringstoets is in kaart gebracht welke voorbereidende activiteiten zouden moeten worden uitgevoerd, en onder welke voorwaarden. Zo is beschreven welke richtlijnen en kwaliteitseisen nodig zijn en hoe de kwaliteit van het programma kan worden bewaakt. Er worden maatregelen voorgesteld om de berekende capaciteitstekorten op te vangen, zoals taakverschuiving en een efficiënte uitvoering van de coloscopie. Verder moet erop worden toegezien dat er geen lange wachttijden ontstaan voor coloscopie en verdere behandeling; zonodig wordt de gefaseerde invoering bijgestuurd. Tevens moet er voldoende aandacht zijn voor communicatie, zowel in algemene zin bij de introductie van het bevolkingsonderzoek als voor de deelnemers over het doel, nut en proces ervan. Daarnaast zijn de belangrijkste implementatiewerkzaamheden en een prognose van kosten weergegeven.
Binnen enkele jaren zal slechts een buisje bloed nodig zijn om de meest voorkomende vorm van longkanker op te sporen. Uit nieuw onderzoek van VUmc blijkt dat een bloedtest met 91% zekerheid kan vaststellen of iemand vergevorderde, niet-kleincellige longkanker heeft. Met de bloedtest kan ook, met een zekerheid van 81%, longkanker in een vroeg stadium worden vastgesteld. Hierdoor hoeft een patiënt in de toekomst minder biopten en CT-scans te ondergaan voor de detectie van longkanker. Hierover publiceren Myron Best en Tom Würdinger, onderzoekers van Cancer Center Amsterdam, in het Amerikaanse vakblad Cancer Cell. Circa 50 vooraanstaande medici en wetenschappers onderschrijven de conclusies van het artikel. Meer onderzoek is nodig voordat de bloedtest op longkanker beschikbaar is voor patiënten. Deze studie is het vervolg op eerder onderzoek uit 2015 waarin de eerste resultaten van hun techniek bij verschillende tumortypes werd gepresenteerd. In de nieuwe studie zijn meer dan 700 personen geanalyseerd op de aanwezigheid van longkanker. De bloedtest analyseert in bloedplaatjes het RNA, waarin genetische kenmerken zitten, met een nieuwe soort nauwkeurige computerberekeningen. Hiermee komt de (vroege) opsporing van kanker in bloed weer een stap dichterbij. Niet-kleincellige longkanker is de meest voorkomende vorm van longkanker. Patiënten lopen er vaak onwetend jaren mee rond en krijgen veelal pas klachten als de longkanker is uitgezaaid en behandeling veel lastiger is. Tom Würdinger: "Dankzij bloedtesten kan niet-kleincellige longkanker in een vroege fase worden opgespoord en behandeld, een fase waarin de overleving van patiënten significant beter is dan wanneer de tumor al is uitgezaaid. Nu is dit laatste nog een bekend beeld helaas." Toekomstige diagnoses van kanker gaan naar verwachting vooral via bloed plaatsvinden. Zo kan kanker in een vroeg stadium worden opgespoord, waardoor de overlevingskansen van patiënten stijgen. "Het uiteindelijke doel van de opsporing van kanker via lichaamsvloeistof, zogenoemde liquid biopsies, zoals bloed, is om alle soorten kanker met 1 test te kunnen opsporen", aldus Myron Best. Tom Würdinger vult aan: "Ik verwacht ook dat in de toekomst vervelende mammografieën en coloscopieën voor screening op borst- en darmkanker minder nodig zijn. Grootschalige screeningsprogramma's zullen nodig zijn voor het afnemen van bloed voor de opsporing van kanker. Cancer Center Amsterdam heeft hiervoor het Liquid Biopsy Center opgericht met als doel de ontwikkeling van bloedtesten voor de detectie van kanker te versnellen. Net zoals zwangere vrouwen nu al door de NIP-test via bloedafname kunnen zien of hun ongeboren kind mogelijk genetische afwijkingen heeft. Deze lijn willen we voortzetten." De onderzoeksgroep van Würdinger, werkzaam vanuit de afdeling neurochirurgie, heeft een Europese subsidie van bijna 4 miljoen euro ontvangen voor een groot Europees samenwerkingsproject waarbij jonge, getalenteerde onderzoekers een volgende generatie bloedtesten voor de detectie van kanker gaan ontwikkelen. Wereldwijd is de verwachting dat bloedtesten voor de detectie van diverse kankersoorten binnen enkele jaren op de markt kunnen komen. In dit onderzoek is de zogenoemde Swarm Intelligence voor de eerste keer toegepast bij een bloedtest. Vergelijkbaar met de zwermen van vogels vormen de computerberekeningen (algoritmes) continu nieuwe combinaties van genen, op zo'n manier dat ze steeds beter worden in het herkennen van kanker in bloed. De inzet van zelflerende zoekalgoritmes in de diagnostiek van kanker is veelbelovend.
Bron: VUmc
Zaadbalkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij jonge mannen. Het is een raadsel waarom het aantal diagnosen sterk toe blijft nemen. In Nederland krijgen steeds meer mannen zaadbalkanker. In 2008 waren dat in Nederland totaal 683 mannen. Een verdubbeling sinds 1989. Om te vergelijken: bij borstkanker was in dezelfde periode sprake van een toename van 69% (bron: Kennisnetwerk integrale kankercentra). Ook in andere landen komt zaadbalkanker steeds vaker voor. Deskundigen vragen zich af waarom de toename zo groot is. Tijdens het symposium in november over jongeren en kanker, georganiseerd door de Nederlandse Vereniging voor Oncologie (NVvO), is duidelijk gemaakt dat zaadbalkanker bij mannen in de leeftijdsgroep 15 - 34 jaar met 38,2% veruit de meest voorkomende vorm van kanker is. Op nummer twee staat huidkanker met 11,8%. In de leeftijd 25-34 jaar voert zaadbalkanker zelfs met 41,9% de lijst aan. Prof. dr. Floor van Leeuwen van het Nederlands Kanker Instituut - Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis (NKI-AVL) heeft deze cijfers gepresenteerd. "De hoge cijfers over zaadbalkanker zijn niet algemeen bekend. Er moet meer onderzoek plaatsvinden naar de oorzaken van de sterke stijging." Prof. dr. Jourik Gietema van het Universitair Medisch Centrum in Groningen geldt als expert voor de behandeling van zaadbalkanker. Hij voert zelf onderzoek uit op dit belangrijke gebied. "Het is op dit moment nog volstrekt onduidelijk waarom zaadbalkanker steeds vaker voorkomt in Nederland," aldus Gietema. "Naar de oorzaak hiervan moet zeker meer onderzoek plaatsvinden." Voorzitter van Stichting Zaadbalkanker, Gerrit-Jan Steenbergen, zelf ervaringsdeskundige: "Zaadbalkanker staat al langer op nummer 1. De toename in het aantal mannen met zaadbalkanker is zeer verontrustend. Zeker omdat in deze groep van jonge mannen nog steeds een groot taboe op zaadbalkanker heerst. Zaadbalkanker moet gewoon overal bespreekbaar zijn, om deze toenemend aantal jonge mannen te kunnen ondersteunen. We moeten ons allen inzetten voor meer onderzoek naar de oorzaak van deze toename!," aldus Gerrit-Jan Steenbergen.
Wanneer ouderen geconfronteerd worden met de diagnose kanker, voelen zij zich omringd door hun naasten, maar dit houdt in de periode daarna niet altijd stand. Van de oudere kankerpatiënten is een jaar na de diagnose een aanzienlijk groter deel eenzamer dan hun leeftijdsgenoten zonder kanker. Toch is de kwaliteit van leven een jaar na de diagnose vergelijkbaar. Deze en meer resultaten van de Klimop-studie worden op 19 november in Hasselt gepresenteerd tijdens het symposium ‘Oudere patiënten met kanker’. De Klimop-studie, uitgevoerd onder coördinatie van de Universiteit Maastricht (Huisartsgeneeskunde), het Maastricht UMC+ (Medische Oncologie) en de KU Leuven (Academisch Centrum voor Huisartsgeneeskunde), onderzoekt het welzijn van oudere patiënten met kanker, vergeleken met jongere patiënten met kanker en ouderen zonder een eerdere diagnose van kanker. Door de vergrijzing van de bevolking worden steeds meer ouderen geconfronteerd met kanker, maar in onderzoek blijven ze ondervertegenwoordigd. Daarnaast wordt in veel andere studies vooral gekeken naar de overlevingsduur en hoe die te verlengen, terwijl oudere kankerpatiënten de kwaliteit van leven vaak minstens even relevant vinden. Oudere patiënten met kanker zijn vaak kwetsbaar en hebben naast kanker ook andere bijkomende aandoeningen zoals hart- en vaatziekten. Dit heeft belangrijke gevolgen voor hun vermogen om een zware behandeling aan te kunnen en hiervan te herstellen. Voor een kwetsbare subgroep van oudere patiënten geldt bovendien dat zij een hoger risico hebben op bijwerkingen van de behandeling. In de Klimop-studie is vooral gekeken welke psychosociale problemen zich voordoen bij oudere patiënten met kanker en hoe hun kwaliteit van leven zich ontwikkelt in de tijd. Het bleek dat ‘distress’ en eenzaamheid de meest voorkomende psychosociale problemen zijn bij oudere patiënten met kanker, zowel rond het moment van de diagnose als één jaar later. Bovendien was er bij oudere patiënten een aanzienlijke stijging te zien in het voorkomen van eenzaamheid, één jaar na de diagnose van kanker. Ondanks de vele moeilijkheden waar oudere patiënten met kanker en hun familie voor komen te staan is er ook een positieve noot. Uit de studie blijkt dat in vergelijking met leeftijdsgenoten zonder kanker en jongere patiënten met kanker, het globaal genomen zo slecht nog niet gaat met de oudere kankerpatiënten in onze studie. Zo is bijvoorbeeld de kwaliteit van leven van oudere kankerpatiënten rond het moment van diagnose laag, maar dat deze één jaar later weer vergelijkbaar is met de kwaliteit van leven van leeftijdsgenoten zonder kanker.
Zaadbalkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij jonge mannen. Het is een raadsel waarom het aantal diagnosen sterk toe blijft nemen. In Nederland krijgen steeds meer mannen zaadbalkanker. In 2008 waren dat in Nederland totaal 683 mannen. Een verdubbeling sinds 1989. Om te vergelijken: bij borstkanker was in dezelfde periode sprake van een toename van 69% (bron: Kennisnetwerk integrale kankercentra). Ook in andere landen komt zaadbalkanker steeds vaker voor. Deskundigen vragen zich af waarom de toename zo groot is. Tijdens het symposium in november over jongeren en kanker, georganiseerd door de Nederlandse Vereniging voor Oncologie (NVvO), is duidelijk gemaakt dat zaadbalkanker bij mannen in de leeftijdsgroep 15 - 34 jaar met 38,2% veruit de meest voorkomende vorm van kanker is. Op nummer twee staat huidkanker met 11,8%. In de leeftijd 25-34 jaar voert zaadbalkanker zelfs met 41,9% de lijst aan. Prof. dr. Floor van Leeuwen van het Nederlands Kanker Instituut - Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis (NKI-AVL) heeft deze cijfers gepresenteerd. "De hoge cijfers over zaadbalkanker zijn niet algemeen bekend. Er moet meer onderzoek plaatsvinden naar de oorzaken van de sterke stijging." Prof. dr. Jourik Gietema van het Universitair Medisch Centrum in Groningen geldt als expert voor de behandeling van zaadbalkanker. Hij voert zelf onderzoek uit op dit belangrijke gebied. "Het is op dit moment nog volstrekt onduidelijk waarom zaadbalkanker steeds vaker voorkomt in Nederland," aldus Gietema. "Naar de oorzaak hiervan moet zeker meer onderzoek plaatsvinden." Voorzitter van Stichting Zaadbalkanker, Gerrit-Jan Steenbergen, zelf ervaringsdeskundige: "Zaadbalkanker staat al langer op nummer 1. De toename in het aantal mannen met zaadbalkanker is zeer verontrustend. Zeker omdat in deze groep van jonge mannen nog steeds een groot taboe op zaadbalkanker heerst. Zaadbalkanker moet gewoon overal bespreekbaar zijn, om deze toenemend aantal jonge mannen te kunnen ondersteunen. We moeten ons allen inzetten voor meer onderzoek naar de oorzaak van deze toename!," aldus Gerrit-Jan Steenbergen.
Het ontrafelen van de oorzaak van kanker in families met zeldzame erfelijke vormen van kanker, is cruciaal voor de bestrijding van kanker in het algemeen. Het onthult namelijk welke processen belangrijk zijn om het ontstaan van specifieke vormen van kanker te voorkomen. Dit is de kern van de oratie van Johan de Winter, hoogleraar genomica van erfelijke kanker, die hij op 5 juli uitspreekt. Veranderingen in ons erfelijk materiaal kunnen kanker veroorzaken. Ze verstoren cellulaire processen, waardoor de celgroei ontregeld raakt en de normale cel wordt omgevormd tot een kankercel. Het gaat hierbij niet om één verandering, maar om verschillende veranderingen, die gedurende het leven ontstaan. Het verwerven van deze DNA-veranderingen is een kansproces en kost tijd. Daardoor zijn kankerpatiënten over het algemeen oud. Er zijn echter ook mensen die op jonge leeftijd kanker krijgen, omdat er bij de geboorte al een mutatie in het DNA aanwezig is, die zorgt voor een verstoring van een essentieel proces in hun cellen. Hierdoor is de weg naar kanker al heel vroeg ingeslagen en kan kanker zich sneller ontwikkelen dan bij mensen die deze DNA-veranderingen tijdens het leven verwerven. Vaak hebben deze mensen verschillende familieleden met kanker op jonge leeftijd en ontstaat de kanker op meerdere plekken in een specifiek orgaan, bijvoorbeeld de borst of de darm. In dat geval spreken we van erfelijke kanker. Het ontrafelen van de oorzaak van kanker in dergelijke families onthult welke processen belangrijk zijn om het ontstaan van specifieke vormen van kanker te voorkomen. De processen die defect zijn in deze, vaak zeldzame, erfelijke vormen van kanker, zijn ook aangedaan in een deel van de tumoren in de algemene populatie. Tumoren en cellen van patiënten met een erfelijke aanleg voor kanker zullen ons daarom helpen bij het vinden van nieuwe kankertherapieën, die toepasbaar zijn op een deel van de tumoren in de algemene populatie. Ze kunnen ons leren hoe cellen met een defect in een bepaald proces overleven en wat een goed therapeutisch aangrijpingspunt is voor tumoren met een dergelijk defect.
Nieuwe inzichten uit 13e evaluatierapport door Universiteit Nijmegen en Erasmus MC. Sinds de start van het Nederlands bevolkingsonderzoek naar borstkanker voor vrouwen in de leeftijd van 50 tot 74 jaar zijn er 15 miljoen screeningen uitgevoerd. In totaal is bij ruim 78.000 vrouwen borstkanker via deze screening ontdekt. 40% van deze kankers zijn invasieve tumoren van 1 cm of kleiner, of niet-invasieve, die door uitwendig onderzoek niet ontdekt kunnen worden. De kans om aan borstkanker te overlijden is uiteindelijk de helft voor gescreende vrouwen ten opzichte van vrouwen die niet naar het bevolkingsonderzoek zijn gegaan. Naar schatting 18.000 van de 78.000 vrouwen hebben hierdoor profijt van de screening. Op dit moment is de kans op overlijden aan borstkanker voor de Nederlandse vrouw, ondanks het toegenomen vóórkomen van borstkanker, gedaald tot ongeveer 3%. Vandaag zijn de resultaten beschikbaar gekomen van de 13e landelijke evaluatie, en adviseert de Gezondheidsraad de minister van VWS over de toekomst van het bevolkingsonderzoek. Door een landelijke koppeling was het dit keer voor het eerst mogelijk om bij alle vrouwen die in 2004-2009 gescreend waren tot twee jaar na hun laatste uitnodiging te meten of er borstkanker optrad. Bij de vrouwen die reeds eerder deelnamen blijkt dat na het maken van 1.000 screeningsfoto’s 984 vrouwen terecht meteen een goed bericht krijgen (“er is bij u geen verdenking op borstkanker geconstateerd”). Bij vijf vrouwen wordt na verdere diagnostiek borstkanker ontdekt. Drie vrouwen worden doorverwezen voor een verdenking die uiteindelijk na biopsie goedaardig blijkt te zijn en bij twee vrouwen wordt in de twee jaren na de borstfoto toch nog borstkanker ontdekt. De test-sensitiviteit, de gevoeligheid van de test om aanwezige borstkanker daadwerkelijk te ontdekken, ligt in het Nederlandse bevolkingsonderzoek op 88% of hoger. Prof.dr. Harry de Koning, hoogleraar Public Health en Screening Evaluation van het Erasmus MC, leidde het onderzoek. De Koning: “Er is een continue debat over de voor- en nadelen van bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Het Nederlandse programma kost bijna 65 miljoen Euro per jaar, te weten 64 Euro per onderzoek. Bijna 1,3 miljoen vrouwen krijgen een uitnodiging. In de periode 1990-2011 ging 80% van de uitgenodigde vrouwen in op de uitnodiging. Aanvankelijk werd slechts 0.8% voor verder onderzoek verwezen, maar inmiddels is dit 2,1%, naar internationale maatstaven nog steeds een zeer bescheiden verwijspercentage. De opkomst wordt sinds 2007 gekenmerkt door een lichte daling, van 82,4% naar 79,6% in 2012. In de nieuw uitgenodigde groep vrouwen 49-51 jaar oud zien we in 2012 voor het eerst weer een stabilisatie van het opkomstcijfer.” Het grootste nadeel van het bevolkingsonderzoek is het onnodig ontdekken van borstkanker. Bij een effectieve screening wordt de diagnose vervroegd, maar dat betekent ook dat heel langzaam groeiende borstkankers ontdekt kunnen worden, die anders niet aan het licht waren gekomen (bijvoorbeeld omdat de vrouw eerder aan een andere ziekte overlijdt). De Koning: “Dit bedraagt maximaal 10% van de bij screening ontdekte borstkankers. Wel zou het wenselijk zijn een studie te starten, waarbij niet alle via bevolkingsonderzoek ontdekte niet-invasieve vormen van borstkanker meteen hoeven te worden behandeld.” De gepresenteerde resultaten laten een gunstige verhouding tussen voordelen en nadelen van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker in Nederland zien. De Gezondheidsraad onderschrijft dit in zijn advies aan de Minister. De Koning: “De screening heeft voor de meeste vrouwen die participeren geen consequenties. Een zeer kleine proportie ondervindt nadelen ervan, en een iets grotere proportie zeer belangrijke voordelen. Bij uitnodiging is echter niet te voorspellen wie bij welke groep hoort.” Deze resultaten zijn vandaag beschikbaar gekomen in het 13e rapport van het team (Erasmus MC en Universiteit Nijmegen) dat het landelijk bevolkingsonderzoek evalueert in opdracht van het RIVM-Centrum voor Bevolkingsonderzoek. Het RIVM voert de landelijke aansturing en begeleiding van het bevolkingsonderzoek uit namens het ministerie van VWS. De Gezondheidsraad gebruikt onder andere de landelijke resultaten om de Minister te adviseren over de toekomst van dit bevolkingsonderzoek. Het volledige rapport is hier te downloaden: http://www.erasmusmc.nl/mgz/publicationsx/evaluatie-borstkanker/ Noot voor de redactie:
Mensen met familiaire dikkedarmkanker kunnen hun darmen elke vijf à zes jaar laten controleren op voorstadia van darmkanker. Die frequentie is hoog genoeg om ontsporende cellen tijdig te ontdekken en te verwijderen, blijkt uit onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). “Mensen met familiaire darmkanker hebben drie tot zes keer meer kans om darmkanker te ontwikkelen”, vertelt Hans Vasen, hoogleraar op de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten in het LUMC. Er is sprake van familiair darmkanker wanneer iemand een eerstegraads familielid (ouder, broer of zus) heeft die de diagnose darmkanker kreeg voor de leeftijd van vijftig jaar, of wanneer iemand twee eerstegraads familieleden heeft met darmkanker, ongeacht de leeftijd. “Mensen van wie bekend is dat zij een verhoogd risico hebben op darmkanker krijgen nu om de vijf of zes jaar een darmonderzoek aangeboden. We vroegen ons af of die frequentie voldoende was, of dat het veiliger is om terug te gaan naar drie jaar”, aldus Vasen. De onderzoekers verdeelden 528 patiënten daarom in twee groepen: de helft kreeg na zes jaar een coloscopie (kijkonderzoek in de darm), de andere helft na drie jaar en na zes jaar. “In de groep die pas na zes jaar onderzocht werd, zagen we twee keer zoveel gevorderde poliepen als in de andere groep. Maar de frequentie van deze poliepen was betrekkelijk laag, circa 7 procent. Daarnaast waren er na zes jaar geen gevallen van darmkanker. Het is dus veilig om de huidige frequentie van controle te handhaven”, aldus Vasen. Er zijn in Nederland naar schatting 100.00 mensen met risico op familiaire darmkanker. Uit ander onderzoek blijkt dat het regelmatig controleren van de darm bij mensen met familiaire darmkanker de sterfte als gevolg van darmkanker met 80 procent vermindert. Er wordt onderscheid gemaakt tussen familiaire darmkanker en erfelijke darmkanker. Erfelijke darmkanker, zoals het Lynch syndroom en polyposis, is te wijten aan een bekend gendefect. Aangedane familieleden ontwikkelen vaak al op jonge leeftijd darmkanker en bij polyposis ook veel poliepen. Bij het Lynch-syndroom wordt een intensief screeningsprotocol geadviseerd, met om de een à twee jaar een coloscopie. “In families met familiaire darmkanker speelt waarschijnlijk een combinatie van omgevingsfactoren, waaronder voeding, en erfelijke factoren een rol bij het ontstaan van darmkanker”, aldus Vasen. De resultaten van dit onderzoek zijn online gepubliceerd door het toonaangevende tijdschrift The Journal of Clinical Oncology.
Een groot deel van de Nederlandse mannen zijn zich er niet van bewust dat borstkanker ook bij mannen kan voorkomen. Uit onderzoek van het Antoni van Leeuwenhoek in Amsterdam en het UMC Utrecht, blijkt dat ongeveer 40% van de mannen met borstkanker dit niet wist. Uit het onderzoek werd verder duidelijk dat de omgeving hiervan vaak ook niet op de hoogte was. Gevolg is dat mannen lang afwachten als ze een ‘knobbeltje of een andere afwijking’ in de borst of aan de tepel opmerken. Om het bewustzijn te vergroten en omdat specifieke informatie hierover vaak lastig te vinden is, wordt zaterdag 7 oktober voor deze doelgroep een website gelanceerd: www.mannenmetborstkanker.nl. Per jaar krijgen in Nederland ongeveer 100 mannen borstkanker. Net als vrouwen kunnen mannen op elke leeftijd borstkanker krijgen. Gemiddeld zijn mannen bij diagnose (68 jaar) wel iets ouder dan vrouwen (61 jaar). “Veel informatie over borstkanker is vaak op vrouwen gericht”, aldus initiatiefnemers Eveline Bleiker (psycholoog, AVL) en Arjen Witkamp (oncologisch chirurg, UMCU). “Het wordt niet voor niets een vrouwenziekte genoemd. Mannen zijn echter een vergeten groep. Doordat er weinig over bekend is worden symptomen vaak laat onderkend.” De nieuwe website heeft daarom als doel de bekendheid, kwaliteit en toegankelijkheid van informatie over borstkanker bij mannen te verbeteren. Volgens Tom Bootsma, onderzoeker op dit project en werkzaam voor zowel het Antoni van Leeuwenhoek als het UMC Utrecht, kan de website worden gebruikt als een ‘wegwijzer’ voor patiënten, naasten, medische professionals en onderzoekers, die op zoek zijn naar informatie over borstkanker bij mannen. Gebruikers van de site worden onder andere verwezen naar informatie van Kanker.nl en de Borstkankervereniging Nederland (BVN) als het gaat over borstkanker in het algemeen, de eerste signalen van borstkanker, risicofactoren voor het krijgen van borstkanker, erfelijkheid, het vaststellen van borstkanker, de mogelijke behandelingen en bijwerkingen, nazorg en controle, omgaan met kanker, de mogelijke (late) gevolgen van de behandeling en informatie voor patiënten die niet meer beter worden. Daarnaast wordt er apart aandacht besteed aan een aantal thema’s met verwijzingen naar andere websites met informatie over seksualiteit, verzekeren na kanker, werk na kanker, zorg en ondersteunende behandeling. Verder is er informatie te vinden over wetenschappelijk onderzoek en is er een overzicht van studies die lopen of al zijn afgerond. Behalve informatie wordt de gebruiker ook gewezen op de mogelijkheid van contact met lotgenoten. Ook wordt achtergrondinformatie gegeven en is er een fotoverzameling op de site opgenomen met resultaten van mannen na de borstoperatie. Bootsma: “Natuurlijk zijn er veel overeenkomsten met vrouwenborstkanker, maar er zijn ook belangrijke verschillen. Denk aan protheses. Maar ook de bijwerkingen van medicijnen, en de effecten ervan op seksualiteit. Die zijn voor vrouwen anders dan voor mannen. Daarom is het echt noodzakelijk om goede informatie op maat aan te bieden.” Naast het Antoni van Leeuwenhoek en UMC Utrecht is ook Pink Ribbon als financier nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de site.
Bron: UMC
Op 4 februari 2015 – Wereld Kanker Dag – starten de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) en het VUmc Cancer Center Amsterdam met het Oncokompas2.0, in samenwerking met het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) en de patiëntenbeweging Levenmetkanker. Oncokompas2.0 is een online zelfmanagementtool waarmee een patiënt met kanker de meest relevante informatie en begeleidende zorg kan vinden op het gebied van kwaliteit van leven, afgestemd op de persoonlijke gezondheidssituatie en voorkeuren. KWF / Alpe d’HuZes, Zilveren Kruis Achmea, Stichting Pink Ribbon en Nutricia financieren de invoering van en wetenschappelijk onderzoek naar Oncokompas2.0. Jaarlijks krijgen in Nederland ruim 100.000 mensen de diagnose kanker. Ook leven er ruim 600.000 mensen met de ziekte. Er is overtuigend wetenschappelijk bewijs dat fysieke klachten (vermoeidheid, pijn), psychische klachten (angst voor terugkeer van de ziekte, somberheid) en sociale klachten (eenzaamheid, werkhervatting) veelvuldig voorkomen tijdens en na de behandeling van kanker. Deze klachten kunnen een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van leven. Levensvragen en leefstijl Daarnaast roept kanker bij veel patiënten levensvragen op (over zingeving of verlies van gezondheid). Het stellen van levensvragen tijdens en na de behandeling van kanker is heel normaal, maar voor sommige mensen kunnen deze levensvragen leiden tot fysieke, psychische en sociale klachten als ze geen hulp krijgen. Ook hebben veel patiënten met kanker behoefte aan informatie over een gezonde leefstijl. Hoe kun je zo gezond mogelijk leven tijdens en na de behandeling voor kanker? Als mensen met kanker behoefte hebben aan (zelf)hulp, is het belangrijk goede informatie te geven over de mogelijke gevolgen van kanker en de behandeling op de kwaliteit van leven, zodat zij weten waar ze aan toe zijn. Helaas hebben zowel patiënten als zorgverleners vaak onvoldoende zicht op de mogelijkheden die voorhanden zijn. In de praktijk zijn er veel verschillende hulpmiddelen beschikbaar, zowel zelfhulp als professionele zorg, maar weten mensen niet waar ze terecht kunnen. Daarnaast gaan de ontwikkelingen (vooral online) razendsnel en is het voor patiënten moeilijk het juiste spoor te kiezen. Zelfs voor zorgverleners is het moeilijk om up-to-date te blijven. Daarom is het Oncokompas2.0 ontwikkeld, onder leiding van Irma Verdonck-de Leeuw (hoogleraar psychosociale oncologie aan de VU en VUmc). Het Oncokompas2.0 is een online zelfmanagementhulpmiddel dat de patiënt met kanker tot steun is en praktische informatie en advies geeft voor meer grip op het leven met de ziekte. Het Oncokompas2.0 is tot stand gekomen dankzij subsidie van KWF / Alpe d'HuZes, Stichting Pink Ribbon, Zilveren Kruis Achmea en Nutricia. In samenwerking met het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) en de patiëntenbeweging Levenmetkanker, wordt het Oncokompas2.0 dit jaar gefaseerd ingevoerd in een groot aantal ziekenhuizen in Nederland. Patiënten waarbij de diagnose kanker wordt geconstateerd in één van deze ziekenhuizen, krijgen via hun zorgverlener toegang tot het Oncokompas2.0. "Omdat dit een nieuw zelfmanagementinstrument is in de zorg, is het van groot belang om de implementatie zorgvuldig uit te voeren en te evalueren", aldus hoogleraar Verdonck-de Leeuw. 2015 is dan ook een pilotjaar. Op Wereld Kanker Dag (4 februari) start de eerste gefaseerde invoering in VUmc. Daarna volgen andere ziekenhuizen. De resultaten van het pilotjaar zijn belangrijk voor verdere doorontwikkeling en onderzoek. KWF / Alpe d'HuZes heeft onlangs het projectvoorstel ICT4CANCER toegekend. Dit project gaat over de verdere doorontwikkeling en het wetenschappelijk onderzoek rondom het Oncokompas2.0. Doel is om na een succesvol verloop van de implementatiefase de kosten van deze zorginnovatie structureel onderdeel te laten zijn van de verzekerde zorg.
Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) hopen een test te kunnen ontwikkelen die aangeeft of een kankerpatiënt baat heeft bij bloedverdunners. Hiervoor kijken ze naar de genen van de patiënt. De wetenschappers ontdekten namelijk genen die actiever zijn bij darmkankerpatiënten mét trombose dan bij darmkankerpatiënten zónder trombose. Henri Versteeg en Betül ÜnlüKankerpatiënten hebben een verhoogde kans op trombose, maar lang niet iedere kankerpatiënt krijgt hier last van. LUMC-onderzoekers keken daarom of aan de hand van de genen die actief zijn in de tumorcellen voorspeld kan worden of iemand te maken krijgt met gevaarlijke bloedstolsels. Ze vonden ongeveer dertig genen die een ander activiteitenpatroon laten zien bij patiënten met darmkanker die trombose ontwikkelden dan bij darmkankerpatiënten zonder trombose. Praktisch doel van het onderzoek is een test ontwikkelen die voorspelt welke kankerpatiënt bloedverdunners moet gebruiken om het risico op trombose te verminderen. “We hopen twee of drie genen te ontdekken die zo sterk samenhangen met trombose dat we ze kunnen gebruiken voor zo’n test. We hebben daar al een aantal kandidaten voor gevonden”, vertelt Henri Versteeg, hoogleraar op de afdeling Trombose en hemostase. “Trombose is de tweede doodsoorzaak bij kankerpatiënten, maar de modellen die we nu hebben om te voorspellen wie de grootste risico’s lopen, werken niet goed.” “Veel van de genen die we nu gevonden hebben zijn betrokken bij ontstekingsreacties. Mogelijk spelen ontstekingsprocessen dus een rol bij het ontstaan van trombose”, vertelt Betül Ünlü, onderzoekster op de afdeling Trombose en hemostase. “We hebben nu gekeken in weefsel van mensen die een operatie ondergingen vanwege darmkanker. Met een laser konden we uit dit weefsel de kankercellen selecteren. Hierin hebben we vervolgens het mRNA geanalyseerd, waaraan je kunt aflezen hoe actief de verschillende genen zijn in het tumorweefsel.” Uiteindelijk hopen de onderzoekers processen te vinden die ook in het bloed meetbaar zijn. “Bloed is veel makkelijker af te nemen dan een stukje tumor en een bloedtest zou daarom ideaal zijn.” Versteeg: “Dit was een zogenaamde proof-of-principle-studie. Wij zijn de eersten die laten zien dat je aan de hand van genactiviteit kunt voorspellen of er trombose ontstaat. Deze bevinding moeten we nog wel in grotere patiëntengroepen bevestigd zien.” Bekend is dat niet elke vorm van kanker de kans op trombose even sterk vergroot. Dat is bij darmkanker wel het geval, en bij longkanker, hersentumoren en alvleesklierkanker is dat nog sterker. “Zeker een kwart van de patiënten met alvleesklierkanker krijgt te maken krijgt met trombose. Daarom willen we ook bij deze vorm van kanker gaan kijken of we genen kunnen vinden die de kans erop voorspellen. Ik verwacht dat we voor een groot deel andere genen vinden, maar waarschijnlijk is er wel een gedeeltelijke overlap.”
Bron: LUMC
Op 15 september a.s. kan iedereen die informatie wil over lymfklierkanker via het gratis telefoonnummer 0800-2221114 vragen stellen aan top-hematologen uit de Nederlandse ziekenhuizen en ervaringsdeskundigen van de LymfklierkankerVereniging Nederland (LVN). Patiëntenorganisaties over de hele wereld vragen op 15 september aandacht voor de specifieke aspecten van Hodgkin- en non-Hodgkinlymfomen, omdat er nog veel gebrek aan kennis en veel onbegrip bestaat over deze vorm van kanker. In Nederland wordt deze dag georganiseerd door de Lymfklierkanker Vereniging Nederland (LVN). Van 10.00 uur tot 16.00 uur zit een telefonisch panel van deskundigen klaar. Ongeveer de helft van het aantal mensen dat kanker krijgt - in Nederland ongeveer 70.000 per jaar - geneest of overleeft de ziekte langdurig. Bij lymfklierkanker zijn die cijfers nog gunstiger. Eén vorm van lymfklierkanker is naar zijn ontdekker genoemd en heet daarom Hodgkinlymfoom. Alle andere soorten lymfklierkanker heten non-Hodgkinlymfomen. Jaarlijks krijgen gemiddeld 500 mensen de diagnose "Hodgkinlymfoom" te horen. Van hen is na vijf jaar 80 tot 85 procent in leven. Bij het agressieve non-Hodgkinlymfoom is dat percentage 50 procent en bij het indolente (laaggradige) non-Hodgkinlymfoom 70 procent. Deze laatste vorm van lymfklierkanker is niet definitief te genezen, maar het is geen uitzondering wanneer patiënten tien tot twintig jaar na de diagnose een goede kwaliteit van leven hebben. Door hun relatief gunstige overlevingsprognose krijgen vooral patiënten met lymfklierkanker te maken met maatschappelijke problemen, waarop de samenleving niet is voorbereid en ingericht. De belangrijkste zijn: reïntegratie, adoptie, het verkrijgen van hypotheken en verzekeringen. Naarmate kanker zich steeds meer ontwikkelt tot "chronische ziekte" zullen deze problemen zich in steeds grotere mate gaan voordoen. In 2007 stond Esther Schouten centraal bij Wereldlymfklierkankerdag. Zij werd na te zijn genezen van lymfklierkanker opnieuw wereldkampioen boksen. De LVN heeft toen een speciale test ontwikkeld, waarmee mensen tot op de dag van vandaag via www.lymfklierkanker.nl hun kennis over lymfklierkanker kunnen peilen. In 2008 werd een web-tv-uitzending gewijd aan lymfklierkanker. Hierin vertelden een arts, twee patiënten en de partner van een patiënt over hun ervaringen. Ook deze uitzending is nog steeds te zien via de LVN site. In 2009 reikten vrijwilligers van de LVN bij vrijwel alle ziekenhuizen in Nederland rozen uit, om patiënten en hun naasten op het bestaan van de vereniging te attenderen en ze aan te sporen lid te worden van de LymfklierkankerVereniging Nederland.
Op 15 september a.s. kan iedereen die informatie wil over lymfklierkanker via het gratis telefoonnummer 0800-2221114 vragen stellen aan top-hematologen uit de Nederlandse ziekenhuizen en ervaringsdeskundigen van de LymfklierkankerVereniging Nederland (LVN). Patiëntenorganisaties over de hele wereld vragen op 15 september aandacht voor de specifieke aspecten van Hodgkin- en non-Hodgkinlymfomen, omdat er nog veel gebrek aan kennis en veel onbegrip bestaat over deze vorm van kanker. In Nederland wordt deze dag georganiseerd door de Lymfklierkanker Vereniging Nederland (LVN). Van 10.00 uur tot 16.00 uur zit een telefonisch panel van deskundigen klaar. Ongeveer de helft van het aantal mensen dat kanker krijgt - in Nederland ongeveer 70.000 per jaar - geneest of overleeft de ziekte langdurig. Bij lymfklierkanker zijn die cijfers nog gunstiger. Eén vorm van lymfklierkanker is naar zijn ontdekker genoemd en heet daarom Hodgkinlymfoom. Alle andere soorten lymfklierkanker heten non-Hodgkinlymfomen. Jaarlijks krijgen gemiddeld 500 mensen de diagnose "Hodgkinlymfoom" te horen. Van hen is na vijf jaar 80 tot 85 procent in leven. Bij het agressieve non-Hodgkinlymfoom is dat percentage 50 procent en bij het indolente (laaggradige) non-Hodgkinlymfoom 70 procent. Deze laatste vorm van lymfklierkanker is niet definitief te genezen, maar het is geen uitzondering wanneer patiënten tien tot twintig jaar na de diagnose een goede kwaliteit van leven hebben. Door hun relatief gunstige overlevingsprognose krijgen vooral patiënten met lymfklierkanker te maken met maatschappelijke problemen, waarop de samenleving niet is voorbereid en ingericht. De belangrijkste zijn: reïntegratie, adoptie, het verkrijgen van hypotheken en verzekeringen. Naarmate kanker zich steeds meer ontwikkelt tot "chronische ziekte" zullen deze problemen zich in steeds grotere mate gaan voordoen. In 2007 stond Esther Schouten centraal bij Wereldlymfklierkankerdag. Zij werd na te zijn genezen van lymfklierkanker opnieuw wereldkampioen boksen. De LVN heeft toen een speciale test ontwikkeld, waarmee mensen tot op de dag van vandaag via www.lymfklierkanker.nl hun kennis over lymfklierkanker kunnen peilen. In 2008 werd een web-tv-uitzending gewijd aan lymfklierkanker. Hierin vertelden een arts, twee patiënten en de partner van een patiënt over hun ervaringen. Ook deze uitzending is nog steeds te zien via de LVN site. In 2009 reikten vrijwilligers van de LVN bij vrijwel alle ziekenhuizen in Nederland rozen uit, om patiënten en hun naasten op het bestaan van de vereniging te attenderen en ze aan te sporen lid te worden van de LymfklierkankerVereniging Nederland.
Op 15 september a.s. kan iedereen die informatie wil over lymfklierkanker via het gratis telefoonnummer 0800-2221114 vragen stellen aan top-hematologen uit de Nederlandse ziekenhuizen en ervaringsdeskundigen van de LymfklierkankerVereniging Nederland (LVN). Patiëntenorganisaties over de hele wereld vragen op 15 september aandacht voor de specifieke aspecten van Hodgkin- en non-Hodgkinlymfomen, omdat er nog veel gebrek aan kennis en veel onbegrip bestaat over deze vorm van kanker. In Nederland wordt deze dag georganiseerd door de Lymfklierkanker Vereniging Nederland (LVN). Van 10.00 uur tot 16.00 uur zit een telefonisch panel van deskundigen klaar. Ongeveer de helft van het aantal mensen dat kanker krijgt - in Nederland ongeveer 70.000 per jaar - geneest of overleeft de ziekte langdurig. Bij lymfklierkanker zijn die cijfers nog gunstiger. Eén vorm van lymfklierkanker is naar zijn ontdekker genoemd en heet daarom Hodgkinlymfoom. Alle andere soorten lymfklierkanker heten non-Hodgkinlymfomen. Jaarlijks krijgen gemiddeld 500 mensen de diagnose "Hodgkinlymfoom" te horen. Van hen is na vijf jaar 80 tot 85 procent in leven. Bij het agressieve non-Hodgkinlymfoom is dat percentage 50 procent en bij het indolente (laaggradige) non-Hodgkinlymfoom 70 procent. Deze laatste vorm van lymfklierkanker is niet definitief te genezen, maar het is geen uitzondering wanneer patiënten tien tot twintig jaar na de diagnose een goede kwaliteit van leven hebben. Door hun relatief gunstige overlevingsprognose krijgen vooral patiënten met lymfklierkanker te maken met maatschappelijke problemen, waarop de samenleving niet is voorbereid en ingericht. De belangrijkste zijn: reïntegratie, adoptie, het verkrijgen van hypotheken en verzekeringen. Naarmate kanker zich steeds meer ontwikkelt tot "chronische ziekte" zullen deze problemen zich in steeds grotere mate gaan voordoen. In 2007 stond Esther Schouten centraal bij Wereldlymfklierkankerdag. Zij werd na te zijn genezen van lymfklierkanker opnieuw wereldkampioen boksen. De LVN heeft toen een speciale test ontwikkeld, waarmee mensen tot op de dag van vandaag via www.lymfklierkanker.nl hun kennis over lymfklierkanker kunnen peilen. In 2008 werd een web-tv-uitzending gewijd aan lymfklierkanker. Hierin vertelden een arts, twee patiënten en de partner van een patiënt over hun ervaringen. Ook deze uitzending is nog steeds te zien via de LVN site. In 2009 reikten vrijwilligers van de LVN bij vrijwel alle ziekenhuizen in Nederland rozen uit, om patiënten en hun naasten op het bestaan van de vereniging te attenderen en ze aan te sporen lid te worden van de LymfklierkankerVereniging Nederland.
Het percentage keelkanker in Nederland dat veroorzaakt wordt door het humaan papillomavirus (HPV) is de laatste 20 jaar verzesvoudigd, van 5% naar 30%. Veel wisselende seksuele contacten en orale seks zijn risicofactoren voor deze vorm van keelkanker die vooral bij mannen voorkomt. De overleving van patiënten bij wie keelkanker is veroorzaakt door HPV is wel beter dan bij andere keelkankerpatiënten. 'Blijkbaar reageren HPV-positieve keeltumoren dus goed op behandeling met chemo en bestraling', concludeert arts-onderzoeker Michelle Rietbergen, die op 7 mei promoveert bij VUmc. In Nederland krijgen meer dan 550 mensen per jaar keelkanker. Belangrijke oorzaken hiervan zijn roken en overmatig alcoholgebruik. Uit onderzoek van Michelle Rietbergen blijkt echter dat ook infectie met het humaan papillomavirus (HPV) steeds vaker keelkanker veroorzaakt, met name bij mannen. HPV is het virus dat baarmoederhals kanker bij vrouwen kan veroorzaken. Rietbergen vergeleek de overleving van patiënten met HPV-positieve keelkanker met die van patiënten met keelkanker veroorzaakt door roken en overmatig alcoholgebruik. Vijf jaar na de diagnose leeft nog zeventig procent van de patiënten met HPV-positieve keelkanker, terwijl dit percentage bij de andere groep slechts veertig procent is. Blijkbaar reageren de HPV-positieve keeltumoren dus goed op de behandeling door middel van chemo en bestraling. Dit kan betekenen dat patiënten met HPV-positieve keelkanker in de toekomst mogelijk een minder zware chemo- of bestralingsbehandeling hoeven te ondergaan. Daarom worden alle keelkankerpatiënten in Nederland tegenwoordig getest op HPV. Omdat het cruciaal is om hiervoor een betrouwbare HPV-test voor keelkanker te gebruiken, onderzocht Rietbergen verschillende testen die in omloop zijn. Zij toonde aan dat de combinatie van een immunokleuring met daarna een HPV-DNA-test het beste werkt. Het percentage keelkanker in Nederland dat veroorzaakt wordt door het humaan papillomavirus (HPV) is de laatste 20 jaar gestegen van 5% naar 30%. Dat blijkt uit Rietbergens promotieonderzoek onder patiënten van VUmc in de periode 1990 tot en met 2010. Veel wisselende seksuele contacten en orale seks zijn risicofactoren voor deze vorm van keelkanker die meer bij mannen voorkomt dan bij vrouwen. Rietbergen benadrukt dat deze feiten pleiten voor HPV-vaccinatie. ‘Door inenting kan je niet alleen baarmoederhalskanker bij vrouwen voorkomen, maar mogelijk ook deze vorm van keelkanker bij vrouwen én mannen.’ Voordat ook mannen zullen worden gevaccineerd tegen HPV zal eerst de effectiviteit van het vaccin bij hen moeten worden aangetoond. Op dit moment wordt hier volop onderzoek naar gedaan.
Op 15 september a.s. kan iedereen die informatie wil over lymfklierkanker via het gratis telefoonnummer 0800-2221114 vragen stellen aan top-hematologen uit de Nederlandse ziekenhuizen en ervaringsdeskundigen van de LymfklierkankerVereniging Nederland (LVN). Patiëntenorganisaties over de hele wereld vragen op 15 september aandacht voor de specifieke aspecten van Hodgkin- en non-Hodgkinlymfomen, omdat er nog veel gebrek aan kennis en veel onbegrip bestaat over deze vorm van kanker. In Nederland wordt deze dag georganiseerd door de Lymfklierkanker Vereniging Nederland (LVN). Van 10.00 uur tot 16.00 uur zit een telefonisch panel van deskundigen klaar. Ongeveer de helft van het aantal mensen dat kanker krijgt - in Nederland ongeveer 70.000 per jaar - geneest of overleeft de ziekte langdurig. Bij lymfklierkanker zijn die cijfers nog gunstiger. Eén vorm van lymfklierkanker is naar zijn ontdekker genoemd en heet daarom Hodgkinlymfoom. Alle andere soorten lymfklierkanker heten non-Hodgkinlymfomen. Jaarlijks krijgen gemiddeld 500 mensen de diagnose "Hodgkinlymfoom" te horen. Van hen is na vijf jaar 80 tot 85 procent in leven. Bij het agressieve non-Hodgkinlymfoom is dat percentage 50 procent en bij het indolente (laaggradige) non-Hodgkinlymfoom 70 procent. Deze laatste vorm van lymfklierkanker is niet definitief te genezen, maar het is geen uitzondering wanneer patiënten tien tot twintig jaar na de diagnose een goede kwaliteit van leven hebben. Door hun relatief gunstige overlevingsprognose krijgen vooral patiënten met lymfklierkanker te maken met maatschappelijke problemen, waarop de samenleving niet is voorbereid en ingericht. De belangrijkste zijn: reïntegratie, adoptie, het verkrijgen van hypotheken en verzekeringen. Naarmate kanker zich steeds meer ontwikkelt tot "chronische ziekte" zullen deze problemen zich in steeds grotere mate gaan voordoen. In 2007 stond Esther Schouten centraal bij Wereldlymfklierkankerdag. Zij werd na te zijn genezen van lymfklierkanker opnieuw wereldkampioen boksen. De LVN heeft toen een speciale test ontwikkeld, waarmee mensen tot op de dag van vandaag via www.lymfklierkanker.nl hun kennis over lymfklierkanker kunnen peilen. In 2008 werd een web-tv-uitzending gewijd aan lymfklierkanker. Hierin vertelden een arts, twee patiënten en de partner van een patiënt over hun ervaringen. Ook deze uitzending is nog steeds te zien via de LVN site. In 2009 reikten vrijwilligers van de LVN bij vrijwel alle ziekenhuizen in Nederland rozen uit, om patiënten en hun naasten op het bestaan van de vereniging te attenderen en ze aan te sporen lid te worden van de LymfklierkankerVereniging Nederland.
Gynaecologisch oncoloog Dorry Boll promoveert op de invloed van leefstijl op verbetering van levenskansen. Gezonde voeding, meer bewegen en afvallen tot een normaal lichaamsgewicht zijn belangrijke factoren die de overleving bij baarmoederkanker beïnvloeden. Ook patiëntenverenigingen en media kunnen een belangrijke rol spelen bij de voorlichting over het belang van verbetering van leefstijl om de kans op baarmoederkanker te verminderen. Dit en meer concludeert gynaecologisch oncoloog mw. Dorry Boll in haar proefschrift, waar ze op 20 december 2013 op promoveert. Baarmoederkanker komt steeds vaker voor, met name bij vrouwen van 60 jaar en ouder. In 1990 waren er in Nederland 1000 gevallen van baarmoederkanker, terwijl dit aantal in 2010 blijkt te zijn verdubbeld. De komende jaren wordt een verdere toename verwacht. De verklaring voor die groei heeft deels te maken met leefstijl. Gynaecoloog-oncoloog Dorry Boll onderzocht de ontwikkeling van baarmoederkanker onder Nederlandse vrouwen in de periode sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw. In haar studie, waarop zij op 20 december 2013 promoveert, zijn meer dan 30.000 vrouwen met baarmoederkanker betrokken. Het onderzoek is gebaseerd op gegevens uit de Nederlandse kankerregistraties. Uit het onderzoek blijkt dat maar een relatief kleine groep vrouwen lijdt aan een ongunstige vorm van baarmoederkanker of een ver gevorderd stadium van die ziekte heeft. In die groep blijkt de sterfte onverminderd hoog. De inspanningen moeten voor deze groep worden gericht op toepassing van meer uitgebreide vormen van chirurgie, meer nabehandeling met chemotherapie, radiotherapie en het inzetten van nieuwe behandelingen zoals target therapie en immuun modulatoren. Echter, een groot deel van de vrouwen is te oud en fragiel om dergelijke behandelingen goed te verdragen. De kwaliteit van leven en beheersbaarheid van de ziekte moeten dan de belangrijkste leidraad worden voor de keuze van behandeling. De grootste groep vrouwen heeft echter een vorm van baarmoederkanker die een goede prognose heeft en goed behandelbaar is. Maar deze vrouwen blijken vaak te dik, lijden vaker aan suikerziekte en hebben te kampen met hart- en vaatziekten. Het te dik zijn belemmert het herstel na de behandeling van de baarmoederkanker. Deze sterk met leefstijl samenhangende factoren blijken vaker het overlijden van deze vrouwen te veroorzaken dan de baarmoederkanker zelf. Daarop baseert Boll de krachtige aanbeveling aan gynaecologen om bij vrouwen met baarmoederkanker juist aandacht te schenken aan het bevorderen van gezond gedrag. Gezonde voeding (minder vet en minder suiker), meer bewegen en afvallen tot gezond gewicht beïnvloeden in belangrijke mate de overleving na baarmoederkanker. Gynaecologisch oncoloog Dorry Boll is werkzaam in het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis. Zij is gespecialiseerd in de (operatieve) behandeling van kanker bij vrouwen waaronder baarmoederkanker. Naast haar praktijk in het ziekenhuis is zij nauw betrokken bij wetenschappelijk onderzoek op dit terrein in samenwerking met nu nog het Integraal Kanker Centrum Zuid Nederland (IKZ) en binnenkort Integraal kanker centrum Nederland (IKNL).
Gezonde voeding, meer bewegen en afvallen tot een normaal lichaamsgewicht zijn belangrijke factoren die de overleving bij baarmoederkanker beïnvloeden. Ook patiëntenverenigingen en media kunnen een belangrijke rol spelen bij de voorlichting over het belang van verbetering van leefstijl om de kans op baarmoederkanker te verminderen. Dit en meer concludeert gynaecologisch oncoloog mw. Dorry Boll in haar proefschrift, waar ze op 20 december 2013 op promoveert. Baarmoederkanker komt steeds vaker voor, met name bij vrouwen van 60 jaar en ouder. In 1990 waren er in Nederland 1000 gevallen van baarmoederkanker, terwijl dit aantal in 2010 blijkt te zijn verdubbeld. De komende jaren wordt een verdere toename verwacht. De verklaring voor die groei heeft deels te maken met leefstijl. Gynaecoloog-oncoloog Dorry Boll onderzocht de ontwikkeling van baarmoederkanker onder Nederlandse vrouwen in de periode sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw. In haar studie, waarop zij op 20 december 2013 promoveert, zijn meer dan 30.000 vrouwen met baarmoederkanker betrokken. Het onderzoek is gebaseerd op gegevens uit de Nederlandse kankerregistraties. Uit het onderzoek blijkt dat maar een relatief kleine groep vrouwen lijdt aan een ongunstige vorm van baarmoederkanker of een ver gevorderd stadium van die ziekte heeft. In die groep blijkt de sterfte onverminderd hoog. De inspanningen moeten voor deze groep worden gericht op toepassing van meer uitgebreide vormen van chirurgie, meer nabehandeling met chemotherapie, radiotherapie en het inzetten van nieuwe behandelingen zoals target therapie en immuun modulatoren. Echter, een groot deel van de vrouwen is te oud en fragiel om dergelijke behandelingen goed te verdragen. De kwaliteit van leven en beheersbaarheid van de ziekte moeten dan de belangrijkste leidraad worden voor de keuze van behandeling. De grootste groep vrouwen heeft echter een vorm van baarmoederkanker die een goede prognose heeft en goed behandelbaar is. Maar deze vrouwen blijken vaak te dik, lijden vaker aan suikerziekte en hebben te kampen met hart- en vaatziekten. Het te dik zijn belemmert het herstel na de behandeling van de baarmoederkanker. Deze sterk met leefstijl samenhangende factoren blijken vaker het overlijden van deze vrouwen te veroorzaken dan de baarmoederkanker zelf. Daarop baseert Boll de krachtige aanbeveling aan gynaecologen om bij vrouwen met baarmoederkanker juist aandacht te schenken aan het bevorderen van gezond gedrag. Gezonde voeding (minder vet en minder suiker), meer bewegen en afvallen tot gezond gewicht beïnvloeden in belangrijke mate de overleving na baarmoederkanker. Gynaecologisch oncoloog Dorry Boll is werkzaam in het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis. Zij is gespecialiseerd in de (operatieve) behandeling van kanker bij vrouwen waaronder baarmoederkanker. Naast haar praktijk in het ziekenhuis is zij nauw betrokken bij wetenschappelijk onderzoek op dit terrein in samenwerking met nu nog het Integraal Kanker Centrum Zuid Nederland (IKZ) en binnenkort Integraal kanker centrum Nederland (IKNL).
De eerste resultaten van een tienjarig onderzoek naar het voorspellen van borstkanker zijn veelbelovend. Prof.dr. Paul van Diest van het UMC Utrecht presenteert de resultaten donderdag 12 april bij de aanbieding van een cheque door onderzoekssponsor A Sister’s Hope. In het onderzoek analyseren wetenschappers van het UMC Utrecht tepelvocht van vrouwen die een hele grote kans hebben om borstkanker te krijgen. De vrouwen hebben borstkanker in de familie of hebben mutaties in twee borstkankergenen. Het tepelvocht bevat erfelijk materiaal van borstcellen. Als een vrouw borstkanker krijgt, treden veranderingen op in het erfelijk materiaal. De wetenschappers hopen een test te maken die borstkanker via tepelvocht kan opsporen vóór de tumor voelbaar is of tevoorschijn komt op een röntgenfoto. De test draait om de zogenaamde “methylering”, de chemische uitschakeling van genen. De onderzoekers analyseren het uitschakelen van genen die het ontstaan van kanker remmen. Door vierhonderd vrouwen tien jaar te volgen kunnen de onderzoekers een verband leggen tussen methylering en het ontstaan van borstkanker. Hoofdonderzoeker Van Diest hoopt uiteindelijk met de test te voorspellen of individuele patiënten borstkanker ontwikkelen. Zo ver is het nog niet. Maar het onderzoek loopt inmiddels vier jaar en de eerste resultaten zijn hoopgevend. Uit de voorlopige analyse blijkt dat vrouwen met een hoog risico op borstkanker en vrouwen met borstkanker meer methylering hebben dan gezonde vrouwen. “Deze gunstige resultaten zijn voor ons een stimulans om verder te gaan met het onderzoek”, reageert Van Diest. “Als de tepelvocht-test werkt, kunnen we vrouwen met een grote kans op borstkanker beter adviseren over het preventief verwijderen van een borst. Als een vrouw volgens de test in de gevarenzone verkeert, kan ze overgaan tot deze drastische ingreep. Als de testuitslag gunstig is, hoeft dat nog niet – ook al heeft ze een hele grote kans op borstkanker. Maar voorlopig is de test nog niet bruikbaar om individuele voorspellingen te doen.” Donderdag 12 april biedt A Sister’s Hope een cheque aan ter waarde van bijna 70.000 euro. De afgelopen vier jaar heeft de stichting, die wetenschappelijk onderzoek naar borstkanker financiert, al meer dan een miljoen euro aan het UMC Utrecht gegeven. Van Diest: “Zonder financiële steun van A Sister’s Hope hadden wij dit zeer risicovolle maar veelbelovende onderzoek nooit op kunnen zetten.” Het geld van A Sister’s Hope wordt via de Stichting Vrienden UMC Utrecht beschikbaar gesteld. De Stichting Vrienden UMC Utrecht werft geld voor medisch onderzoek en innovatie in het UMC Utrecht. In Nederland krijgt meer dan 1 op de 9 vrouwen borstkanker. Ongeveer een kwart van de vrouwen overlijdt aan de ziekte. Preventie en vroege opsporing is dan ook zeer belangrijk. Mammografie is hiervoor heel belangrijk maar spoort niet in alle gevallen de tumor in een vroeg stadium op. Dit is vooral een probleem bij vrouwen met een erfelijk aanleg voor borstkanker, waar tumoren zich vaak tussen de screeningsmomenten openbaren. Tepelvocht is bij vrijwel alle vrouwen op te wekken, en daarin bevinden zich eiwitten, cellen en DNA uit de borst, afkomstig uit de melkgangen. Borstkanker ontstaat uit de cellen rond de melkgangen.
Borstkankerpatiënten krijgen vaak de hormoonpil tamoxifen voorgeschreven. Het is al langer bekend dat dit middel de kans op terugkeer van de ziekte sterk vermindert, maar het vergroot wel de kans op baarmoederkanker. Dr. Marjolein Droog ontdekte dat de tumoren die in het baarmoederslijmvlies ontstaan na het gebruik van tamoxifen, er op moleculair niveau anders uitzien. In de toekomst kan het risico op het ontstaan van deze tumoren door tamoxifen hopelijk worden weggenomen. Ongeveer 75 procent van de borstkankerpatiënten heeft hormoongevoelige borstkanker. De tumor groeit dan onder invloed van oestrogeen. Dit is een hormoonsoort waar vrouwen meer van hebben dan mannen en dat daarom ook wel een vrouwelijk hormoon wordt genoemd. Vaak krijgt een patiënt met hormoongevoelige borstkanker tamoxifen voorgeschreven. Dit medicijn remt de groei van borstkankercellen die na een operatie eventueel zijn achtergebleven. Hierdoor is de kans op uitzaaiingen kleiner. Net als oestrogeen bindt tamoxifen aan de zogenoemde oestrogeenreceptor van borstkankercellen, legt Droog uit. “Wanneer oestrogeen aan deze receptor bindt, gaat de tumor groeien. Maar wanneer tamoxifen hieraan bindt, gebeurt dat niet. Tamoxifen verdringt oestrogeen van de receptor en zorgt er op die manier voor dat de groei van borstkanker geremd wordt.” Oestrogeenreceptoren komen niet alleen voor in het borstweefsel, maar ook op andere plekken in het lichaam, zoals in de botten, de hersenen en het baarmoederslijmvlies. Tamoxifen heeft op sommige plekken gunstige bijwerkingen, zo beschermt het de botten tegen botontkalking. Maar een nadeel van tamoxifen is dat het de kans op kanker van het baarmoederslijmvlies (endometriumkanker) vergroot. “Die kans wordt pas groter wanneer een vrouw twee jaar of langer tamoxifen gebruikt”, zegt Droog. Vanwege dit risico zou het fijn zijn als voorspeld kan worden welke patiënten meer kans hebben op deze vorm van baarmoederkanker. “Daarvoor is er nu nog te weinig bekend over hoe gebruik van tamoxifen kan leiden tot baarmoederslijmvlieskanker. En we begrijpen ook nog niet goed hoe het komt dat tamoxifen de kans op baarmoederslijmvlieskanker vergroot, terwijl het juist beschermt tegen hormoongevoelige borstkanker.” Droog ontdekte op moleculair niveau wel verschillen in baarmoederslijmvliestumoren van vrouwen die tamoxifen kregen voorgeschreven, en vrouwen die dit medicijn nooit gebruikten. “Hopelijk wordt het met meer van dit soort kennis in de toekomst mogelijk om te voorspellen welke patiënt een grotere kans op baarmoederkanker heeft.” Droog hoopt dat het in de toekomst ook mogelijk wordt om de activiteit van de oestrogeenreceptor weefselspecifiek te beïnvloeden. Dan kan de werking ervan in de cellen in de borst worden geremd zonder de kans op baarmoederkanker te verhogen. Heeft u vragen over het gebruik van tamoxifen, bespreek deze dan met u arts.
Bron: LUMC
Er is een duidelijk verband tussen de overleving van patiënten met kanker en de door hen ervaren kwaliteit van leven. Maar welke factoren hierbij precies meespelen, is niet bekend. Met een subsidie van 3 miljoen euro van KWF Kankerbestrijding / Alpe d’HuZes zal dat de komende 5 jaar worden onderzocht. Het project NET-QUBIC_HNC heeft als doel om het beloop van de kwaliteit van leven van hoofd-halskankerpatiënten en hun partners of mantelzorgers in kaart te brengen. Daarbij moet het onderzoek inzicht geven in de kankergerelateerde, persoonlijke, biologische, psychologische en gedragsmatige, fysieke, leefstijlgerelateerde en sociale determinanten. Onderdeel van dit project is de opzet van een onderzoeksinfrastructuur. Samen met de verkregen gegevens uit deze studie zal dit leiden tot de grootste longitudinale database over kwaliteit van leven met allerlei mogelijke determinanten bij hoofd-halskankerpatiënten en hun partners of mantelzorgers. De opgebouwde onderzoeksinfrastructuur kan gebruikt worden voor projecten over de kwaliteit van leven van patiënten met andere vormen van kanker. De resultaten van dit onderzoek zullen bijdragen om onder andere een betere prognose te kunnen geven over de kwaliteit van leven bij kankerpatiënten en hun naasten. Ook zal dit project leiden tot gericht nieuw onderzoek op het gebied van begeleidende zorg bij en na de behandeling van kanker. Uiteindelijk zal dit project in de toekomst ook bijdragen aan een persoonlijke aanpak bij de keuze van kankerbehandeling waarbij zowel de overleving als de kwaliteit van leven wordt meegenomen: 'personalized care' in plaats van een 'one size fits all'. NET-QUBIC_HNC heeft als doel om het beloop van de kwaliteit van leven van hoofd-halskankerpatiënten en hun partners of mantelzorgers in kaart te brengen, en om inzicht te krijgen in de kankergerelateerde, persoonlijke, biologische, psychologische en gedragsmatige, fysieke, leefstijlgerelateerde en sociale determinanten. Secundaire doelen zijn: de kwaliteit van leven op lange termijn in relatie tot overleven te voorspellen; de behoefte van patiënten en hun partners of mantelzorgers aan nazorg, en de relatie met kwaliteit van leven op lange termijn te bestuderen; en inzicht te krijgen in de voorspellende waarde van kwaliteit van leven voor en na behandeling, op overleven, rekening houdend met kankergerelateerde, biologische, psychologische en gedragsmatige, fysieke, leefstijlgerelateerde en sociale determinanten. Aan dit onderzoek zullen 1478 patiënten en partners of mantelzorgers deelnemen. Voor aanvang van behandeling zal de baseline meting plaatsvinden en daarna na 3, 6, 12, en 24 maanden een follow-up meting en voor zoveel mogelijk deelnemers ook op 36, 48 en 60 maanden. We verzamelen informatie over de kwaliteit van leven, en kankergerelateerde, persoonlijke, biologische, psychologische en gedragsmatige, fysieke, leefstijlgerelateerde en sociale determinanten. Op baseline, en na 6, 12 en 24 maanden zal er bij de patiënten een thuismeting plaatsvinden bestaande uit vragenlijsten, testen en interviews en zal er bloed en speeksel worden verzameld. Op de overige meetmomenten zullen alleen vragenlijsten worden afgenomen via de post of via het internet. Voorgaand onderzoek heeft aangetoond dat kanker en de behandeling ervan een grote invloed heeft op de kwaliteit van leven. Bij patiënten en hun partners of mantelzorgers is er nog weinig bekend over voorspellende factoren van (veranderingen in) de kwaliteit van leven en over consequenties zoals terugkeer naar werk, de behoefte aan nazorg, en de gevolgen voor de algemene gezondheid. Er is een duidelijke relatie tussen kwaliteit van leven en overleven. Maar er zijn waarschijnlijk veel andere factoren die daar een rol bij kunnen spelen zoals biomarkers, het psychosociaal functioneren en leefstijl. Al deze verbanden kunnen alleen onderzocht worden in grote cohortstudies. In dit project wordt een grootschalige cohort opgezet met patiënten met hoofd-halskanker: NETherlands QUality of life and BIomedical Cohort studies in Head and Neck Cancer (NET-QUBIC_HNC). Op 1 mei 2013 gaat het 5-jarig project van start. De projectleiders van deze cohortstudie zijn prof.dr. I.M. Verdonck-de Leeuw, prof.dr. C.R. Leemans en dr. L. Buffart. Het project wordt uitgevoerd door de afdeling keel-, neus- en oorheelkunde / hoofd-halschirurgie van VUmc in nauwe samenwerking met de hoofd-halskankercentra van VUmc, UMCG, UMCU en UMC St Radboud en de NWHHT (Nederlandse Werkgroep Hoofd-HalsTumoren) en de afdeling Klinische Psychologie van de VU.
De medische detectiehonden van KNGF Geleidehonden hebben een belangrijke fase bij het vroegtijdig opsporen van darmkanker met zeer bemoedigende cijfers afgerond. De vijf honden die sinds 2014 getraind worden om op basis van geur darmkanker op te sporen, tonen nu in bijna 80% van de gevallen de juiste ontlastingsmonsters met darmkanker aan. Ze negeren nu ruim 96% van de kankervrije monsters van controlepersonen. KNGF Geleidehonden en samenwerkings-partner VUmc zijn opgetogen over deze eerste uitkomsten: ‘Het is een belangrijke en bemoedigende stap naar een vroege diagnose van darmkanker.’ Deze resultaten kunnen een doorbraak zijn: hoe eerder kanker bij een patiënt wordt ontdekt, hoe groter de kans op herstel. De honden zijn getraind met 380 monsters en konden de 20 monsters van een kankerpatiënt succesvol onderscheiden van de 360 controlemonsters. “Dit is een grote stap in onze pilot. We weten nu dat onze honden de kankermonsters succesvol detecteren. We gaan het onderzoek nu uitbreiden met nieuw materiaal”, zegt Ellen Greve, directeur KNGF Geleidehonden. “Er is nog nooit eerder op deze schaal onderzoek gedaan naar geurdetectie op darmkanker door honden. In dit onderzoek kunnen we met VUmc, onze samenwerkingspartner, een belangrijke bijdrage leveren in het eerder, sensitiever en nauwkeuriger opsporen van darmkanker. Met deze medische detectiemethode, die is gericht op vroege diagnostiek, hopen we uiteindelijk mensenlevens te redden”, vult Greve aan. Prof. dr. H. Verheul en Prof dr Y.M Smulders, bij het project betrokken vanuit VUmc, onderschrijven het belang en de urgentie van de pilot. “Tot nu toe wordt darmkanker voornamelijk opgespoord via een chemische test op ontlasting, waarna bij een positieve test een colonoscopie volgt, waarbij een camera in de darm van de patiënt wordt binnengebracht. Dat is voor de patiënt niet prettig en bovendien blijkt er dan vaak helemaal geen kanker te zijn, of wordt de ziekte vaak pas in een vergevorderd stadium opgespoord. Het is niet uitgesloten dat de hondenneus uiteindelijk beter presteert dan de chemische test. In dat geval zouden minder onnodige coloscopieën volgen en darmkanker in een vroeger stadium ontdekt kunnen worden.” De training van de honden wordt nu in volle gang voortgezet. Bij KNGF Geleidehonden is een speciale trainingsruimte ingericht waar de honden zonder afleiding verder trainen op geurdetectie. Er zijn twee tot drie trainingssessies per week waarbij elke hond vier ‘runs’ maakt langs een geurcarrousel. In iedere run ruikt de hond aan acht ontlastingsmonsters. Per training krijgt de hond in totaal dus 32 geuren aangeboden. Daarvan zijn twee tot vier monsters afkomstig van kankerpatiënten. Om voldoende wetenschappelijk bewijs te leveren dat de honden daadwerkelijk reageren op geur van kanker in de monsters, gaan de trainers in de fase die nu aanbreekt meerdere testen doen met nieuw materiaal. Als het experiment slaagt, zal worden bekeken hoe dit is in te passen in de vroege diagnostiek van andere vormen van kanker.
Onderzoekers en artsen van onder meer het UMC Utrecht hebben in een wereldwijd, omvangrijk onderzoek 65 nieuwe genetische factoren ontdekt die wijzen op een verhoogd risico op borstkanker. Het onderzoek is uitgevoerd door 550 onderzoekers op zes verschillende continenten. Er is het DNA van 275 duizend vrouwen, van wie er 146 duizend borstkanker hebben, onderzocht. Door het onderzoek denken de onderzoekers in de toekomst beter het persoonlijk risico op borstkanker in te kunnen schatten. De resultaten van het onderzoek worden gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Nature. Rob van der Luijt, klinisch moleculair geneticus en als één van de onderzoekers verbonden aan het UMC Utrecht, hoopt dat dit onderzoek bijdraagt aan het beter voorspellen van het risico op borstkanker. “Sommige deelstudies uit het onderzoek zijn al in 1996 gestart en laten zien wat wetenschappers al langer vermoeden. Namelijk dat de combinatie van veranderingen in genen het risico op borstkanker kan verhogen. Met de bevindingen uit deze studie hopen we in de toekomst borstkanker nog beter te kunnen behandelen of daar preventief tegen op te treden.” De onderzoekers, verbonden aan 300 instituten wereldwijd, hopen dat de nieuwe kennis over deze genen kan bijdragen aan bijvoorbeeld nog betere medicijnen tegen borstkanker. Dat erfelijkheid een grote rol speelt bij het ontstaan van borstkanker is al geruime tijd bekend. Maar ook als de erfelijke aanleg zeer duidelijk is, bijvoorbeeld als borstkanker veelvuldig voorkomt in een familie, dan wordt er slechts bij 10 procent van de patiënten een afwijking aangetoond in de reeds bekende ‘borstkankergenen’, zoals BRCA1 en BRCA2. Mutaties in deze genen kunnen het risico op borstkanker sterk verhogen. In Nederland krijgt 1 op de 7 vrouwen borstkanker. Draagsters van een mutatie in BRCA1 of BRCA2 hebben een sterk verhoogd risico op borstkanker van zestig tot tachtig procent. “Hoewel er op dit moment nog geen DNA-test beschikbaar is op basis van de nieuw ontdekte 'borstkankergenen', is hiermee een belangrijke stap gezet in het ontrafelen van de genetische oorzaken van borstkanker", aldus Van der Luijt. Het onderzoek is gecoördineerd door de Universiteit van Cambridge, onder leiding van prof. dr. Douglas Easton.
Bron: UMC
De wereldberoemde en meest geciteerde kankeronderzoeker prof. dr. Bert Vogelstein was in Amsterdam. Hij nam op 6 december bij VUmc de KNAW Bob Pinedo Cancer Care Award in ontvangst. Ter gelegenheid hiervan was een symposium georganiseerd met diverse sprekers uit binnen- en buitenland. Het meest indrukwekkende verhaal kwam van de laureaat zelf. Hij blijkt een onconventionele, humoristische, maar ook bescheiden man. Tijdens zijn keynote lecture sprak hij over de 'oorlog' tegen kanker: "Kanker is als een terroristische aanval. De grootste vijanden zijn de mutaties in cellen. Dit speelt een rol bij elke celdeling. Ook is er een grote heterogeniteit van cellen en veel resistentie tegen medicijnen." Hij is van mening dat je wel muizen van kanker kunt genezen, maar dat het onvergelijkbaar is met het genezen van mensen van kanker. Dat lukt slechts bij 50%. "Beter is de vroege opsporing van kanker, vóór er uitzaaiingen zijn. Dat kan door genmutaties in bijvoorbeeld het bloed te detecteren via biomarkers." Hij vindt het jammer dat nu alle aandacht is gericht op het behandelen van vergevorderde kanker en ziet het meest in preventie en vroegdiagnostiek. In een Q&A-sessie eerder op de dag met een groep graduate studenten vertelde Vogelstein nog steeds zo'n 10 uur per dag in het laboratorium door te brengen. Het samenwerken met trainees geeft hem het meeste plezier. Hier ging hij wat dieper in op de preventie van kanker. Dat kan door niet te roken, niet in de zon te zitten zonder bescherming en overgewicht te voorkomen . Vogelstein: "En als het reclamebureaus lukt om mensen één bepaald merk bier te laten drinken, dan moet het toch ook lukken om te voorkomen dat kinderen gaan roken?" Tijdens een gesprek met journalisten maakte hij de vergelijking met hart- en vaatziekten: "Door het meten van cholesterolwaarden, bloeddruk en radiologisch onderzoek kunnen we tegenwoordig de kans op een hartinfarcten vroeg opsporen en dit vaak voorkomen. Ik hoop dat met kanker hetzelfde mogelijk is. Met mammografieën voor borstkanker, uitstrijkjes om baarmoederhalskanker op te sporen, HPV-vaccinatie en screening op darmkanker zijn we al op de goede weg." Op de vraag of we genoeg van kanker begrijpen om effectieve strategieën te kunnen bedenken om kanker te bestrijden maakte hij de parallel met andere alledaagse verschijnselen: "Neem vuur, of de zwaartekracht. Daar snappen we ook niet alles van . Ik ben hier vanochtend gearriveerd met het vliegtuig, zonder precies te begrijpen hoe het werkt. Zo kan het met kanker ook. Beat it or use it!"
Bron: VUmc
Nieuwe Peptide Receptor Radionuclide Therapie slaat aan bij 80% van de patiënten met neuro-endocriene tumoren. Met een nieuwe Nederlandse kankerbehandeling wordt bij patiënten met neuro-endocriene tumoren een minstens vijf keer beter resultaat bereikt dan met de standaard behandeling. Dit blijkt uit onderzoeksresultaten van de Peptide Receptor Radionuclide Therapie (PRRT) die op 27 september zijn gepresenteerd tijdens een groot oncologiecongres in Wenen. De nieuwe behandeling is bovendien veelbelovend voor andere kankersoorten, waaronder prostaatkanker. De opsporings- en behandelmethode is in Erasmus MC ontwikkeld onder leiding van prof. dr. Eric Krenning: “Nieuw aan deze behandeling is dat kankercellen door het toedienen van kleine radioactieve eiwitten (peptiden) via een infuus inwendig worden bestraald. De kleine eiwitten hechten zich alleen aan de kankercellen en door de radioactieve straling worden de kankercellen vernietigd of wordt de groei ervan verminderd. Zo kunnen we de tumor zeer gericht en nog effectiever behandelen zonder gezond weefsel aan te tasten.” Dergelijke resultaten zijn sinds lange tijd niet bereikt bij de behandeling van kanker met nieuwe medicijnen. Krenning: “We zijn erg blij met deze resultaten. Waar we met de standaard behandeling acht maanden de tumoren effectief konden behandelen, kunnen we nu vijf keer langer met succes de tumoren bestrijden. Uit ons eerdere onderzoek bleek bovendien al, dat met deze behandeling patiënten gemiddeld vier tot zes jaar langer leven dan met bestaande behandelingen én dat de kwaliteit van leven aanmerkelijk wordt verbeterd. Ook blijkt uit cijfers dat de behandeling bij 80 procent van de patiënten met neuro-endocriene tumoren aanslaat. Nu de effectiviteit met deze resultaten is bewezen, wordt de nieuwe behandeling naar verwachting in 2016 geregistreerd door de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) en het Europees geneesmiddelenbureau (EMA). Patiënten met neuro-endocriene tumoren kunnen dan met de therapie worden behandeld. Met deze registratie komt ook de behandeling van andere kankersoorten op korte termijn beschikbaar voor patiënten. Het volgende doel is de behandeling zodanig verder ontwikkelen dat het zorgt voor volledige genezing van de patiënt.” Neuro-endocriene tumoren komen voor in de alvleesklier, darmen en longen en kunnen hormonen aanmaken. Deze tumoren zijn vaak onopvallend en kunnen lang onopgemerkt blijven voordat een arts een verband legt tussen de klachten en deze tumor. Vaak is het dan te laat om de tumor geheel te laten verwijderen door de chirurg. Jaarlijks wordt er bij 100.000 Nederlanders kanker vastgesteld. Hiervan heeft ongeveer 0,5 procent een neuro-endocriene tumor, met name in de darmen en alvleesklier. Voor deze patiënten, met vaak uitgezaaide tumoren in de lever, biedt de PRRT uitkomst omdat zowel de levensverwachting als de kwaliteit van leven enorm verbetert. Ook wordt veel verwacht van PRRT voor patiënten met de vaker voorkomende en vergevorderde prostaatkanker. In de nabije toekomst komt een nieuwe prostaatkankerbehandeling beschikbaar, gebaseerd op hetzelfde principe van de PRRT. Hiervoor wordt een ander klein eiwit (peptide) gebruikt. De eerste behandelresultaten bij patiënten met gevorderde prostaatkanker zijn veelbelovend. De therapie is onder leiding van prof. Krenning, emeritus hoogleraar Nucleaire Geneeskunde, in het Erasmus MC ontwikkeld en voor het eerst in de wereld toegepast. Inmiddels zijn er meer dan duizend patiënten afkomstig uit de hele wereld behandeld in Rotterdam. Het Erasmus MC staat wereldwijd bekend om deze therapie. Enkele centra in Europa en Australië passen deze vorm van behandeling inmiddels ook toe, maar alleen nog bij de meest ernstige gevallen. Krenning: “Wij volgen in Rotterdam onze Nederlandse patiënten langdurig, wat ons als enige in de wereld uitgebreide informatie geeft over het verloop van de ziekte na de behandeling. Het is indrukwekkend hoe een relatief kleine groep patiënten, met een zeldzame tumor in een vergevorderd stadium en weinig behandelmogelijkheden, heeft meegewerkt aan het onderzoek en bepalend is geweest voor deze brede ontwikkeling in de behandeling van verschillende kankersoorten.” Bij de Peptide Receptor Radionuclide Therapie wordt een klein eiwit met een radioactieve stof eraan, genaamd Lutetium-octreotaat (Lutathera®), toegediend via een infuus. Dit kleine radioactieve eiwit (peptide) hecht zich aan de kankercellen. Op een scan licht het gehechte radioactieve eiwit op waardoor de tumoren goed in beeld verschijnen en vroegtijdig zijn op te sporen. Krenning: “Indien wij de vergevorderde tumoren kunnen zien, kunnen wij ze ook aanpakken met deze behandeling, het is gepersonaliseerde behandeling in optima forma.” Met deze behandelmethode is het mogelijk om de tumoren met precisie te behandelen. Met de zeer gerichte inwendige bestraling door het radioactieve eiwit kan een hogere stralingshoeveelheid in de tumor worden bereikt dan wanneer de kankercellen van buiten het lichaam worden bestraald. Dankzij de gerichte behandelwijze ervaart men vaak al snel een vermindering van de symptomen waardoor de kwaliteit van leven verbetert, zoals het verdwijnen van diarree en vermoeidheid. De therapie bestaat uit vier behandelingen in het ziekenhuis, met één nacht opname per keer. Tussen elke behandeling zit ongeveer acht weken, waarin bloedcontrole plaatsvindt en nucleaire scans al kunnen aangeven of de behandeling bij de patiënt aanslaat.
Borstkanker bij mannen is zeldzaam en daarom slecht onderzocht. Het UMC Utrecht probeert de ziekte beter te begrijpen. Genetisch onderzoek laat zien dat borstkanker bij mannen anders is dan bij vrouwen. Promovendus Robert Kornegoor voerde genetisch onderzoek uit bij 134 mannelijke borstkankerpatiënten. Hij promoveert op 18 oktober aan het UMC Utrecht. Hij toonde aan dat borstkanker bij mannen duidelijk verschilt van borstkanker bij vrouwen. Bij mannelijke borstkanker zijn andere genen en eiwitten betrokken. Hij concludeert dat bevindingen bij vrouwen dus niet zomaar naar mannen doorgetrokken kunnen worden. Eventuele nieuwe behandelingen zullen apart onderzocht moeten worden bij mannelijke borstkankerpatiënten. Prof. dr. Paul van Diest van het UMC Utrecht leidt het genetisch onderzoek naar borstkanker bij mannen samen met oncoloog prof. dr. Elsken van der Wall en chirurg dr. Arjen Witkamp. “We weten nu veel beter welke genen en eiwitten betrokken zijn bij het ontstaan van borstkanker bij mannen en dat de ziekte verschilt van borstkanker bij vrouwen. Dit betekent dat nu echt duidelijk is dat we de diagnostiek en behandeling van borstkanker bij mannen niet zomaar kunnen afleiden van die bij vrouwen. Ook hebben we nu aangrijpingspunten om nieuwe beeldvorming en gerichte behandelingen te ontwikkelen.” Het UMC Utrecht is gespecialiseerd in borstkanker voor zowel vrouwen als mannen. Als enige ziekenhuis in Nederland heeft het een polikliniek speciaal voor mannen met borstkanker. Zij kunnen hier terecht voor onderzoek en behandeling bij artsen die gespecialiseerd zijn in borstkanker bij mannen. Ook is er een speciaal spreekuur voor mannen en is het voorlichtingsmateriaal op hen afgestemd. Jaarlijks krijgen in Nederland zo’n dertienduizend vrouwen borstkanker en slechts honderd mannen.
GlaxoSmithKline (GSK) heeft goedkeuring van de Europese Commissie om Votrient (pazopanib) op de markt te brengen. Pazopanib is GSK"s nieuwste medicijn tegen gevorderd niercelkanker en voor patiënten die eerder cytokine therapie gekregen hebben.1 Niet-operabel niercelcarcinoom is nog niet te genezen, alleen af te remmen. De vooruitzichten voor mensen met niercelkanker zijn weliswaar verbeterd, maar er is nog grote behoefte aan medicatie die beter verdragen wordt door patiënten. Pazopanib, een 1 x daagse orale therapie, vertraagt de progressie van niercelkanker met behoud van kwaliteit van leven. Kanker is wereldwijd de belangrijkste doodsoorzaak . De medische behoefte aan effectievere behandelingen van kanker duurt onverminderd voort. De ontwikkellijn van GlaxoSmithKline op oncologiegebied breidt zich snel uit. Al bijna een eeuw vormt chemotherapie de basis van kankerbehandeling. Chemotherapie heeft een belangrijke rol gespeeld bij de toename in overlevingskansen van kankerpatiënten. Recent onderzoek heeft echter aangetoond dat behandelingen die de kankercellen gericht aanpakken (targeted agents) beter resultaat kunnen bieden en mogelijk minder bijwerkingen opleveren. In de productenpijplijn van GSK zitten verschillende middelen die heel gericht werkzaam zijn. Het onderzoek naar en de ontwikkeling en beschikbaar maken van kankermedicatie is een belangrijk speerpunt. Hierbij wordt grote nadruk gelegd op toename in of behoud van kwaliteit van leven voor patiënten. Pazopanib is een krachtige en selectieve tyrosine kinase remmer. Het grijpt in op de angiogenese. Angiogenese speelt een belangrijke rol in de groei en verspreiding van vele typen tumoren. Pazopanib gaat de ontwikkeling en groei van bloedvaten in een tumor tegen waardoor de uitbreiding van de tumor kan worden vertraagd of zelfs gestopt, ook remt het waarschijnlijk de nierkanker cellen zelf. In studies wordt pazopanib verder onderzocht in niercelkanker, maar ook naar de werking in de behandeling van andere soorten kankers, waaronder ook eierstok, borstkanker en longkanker.4 Het onderzoeksprogramma van pazopanib weerspiegelt de wens om een nieuwe standaard te ontwikkelen. Een optimaal gerichte angiogenese remmer met relatief weinig bijwerkingen die nieuwe behandelingsmodellen biedt voor kankerpatiënten overal ter wereld.
Op Wereldkankerdag, 4 februari, lanceert de Stichting Zaadbalkanker de zelf ontwikkelde App ‘Check your Friends’. Hiermee wil de stichting zelfonderzoek onder jongemannen stimuleren en tegelijkertijd het taboe rondom zaadbalkanker aanpakken. Met de App daag je je vrienden uit via Facebook om zichzelf te checken. “We willen graag dat veel jongemannen de App sharen en zo een sneeuwbaleffect teweeg brengen”, aldus Gerrit-Jan Steenbergen, voorzitter van de Stichting Zaadbalkanker. “Zaadbalkanker zou, net als borstkanker, een gewoon onderwerp moeten zijn dat normaal bespreekbaar is. Zelfonderzoek om borstkanker vroegtijdig te ontdekken is intussen algemeen bekend en geaccepteerd. Bij zaadbalkanker zou dit ook het geval moeten zijn, want het is de meest voorkomende kanker bij mannen tussen de 15 en 35 jaar.” In 2010 waren dat in Nederland 660 mannen (bron: kennisnetwerk integrale kankercentra). Zelfonderzoek is belangrijk bij de ontdekking van zaadbalkanker. Uit Brits onderzoek blijkt dat mannen zich vaker sneller bewust zijn van het bestaan van de ziekte door zelfonderzoek. Hierdoor wordt zaadbalkanker eerder ontdekt en is het meestal nog goed te behandelen. Bovendien vermindert het stimuleren van zelfonderzoek het stigma en taboe op de ziekte. Dit schrijven vooraanstaande Britse onderzoekers in 2012 in BMJ, het vooraanstaande Britse medische tijdschrift. “Zonder twijfel zijn deze beweringen juist”, aldus Professor Leendert Looijenga, medisch celbioloog in het Erasmus MC Rotterdam. “Het vroeg ontdekken van zaadbalkanker is belangrijk voor het optimaal en vroeg kunnen behandelen. Als de ziekte zich heeft uitgebreid is bestraling en/of chemotherapie nodig en is er kans op bijwerkingen. Het openlijk spreken over zelfonderzoek van de zaadballen zou een normaal fenomeen moeten zijn in onze open samenleving.” “De Stichting Zaadbalkanker pleit al jaren voor zelfonderzoek, want ontdekking in een vroeg stadium is erg belangrijk”, benadrukt Gerrit-Jan Steenbergen. Je hebt 90% kans op genezing door er vroeg bij te zijn. Daarom zeggen wij: Check je ballen regelmatig, in ieder geval iedere maand.” Je kunt de App ‘Check your Friends’ vanuit je smartphone gratis downloaden in de App Store en Google Play of direct via www.zaadbalkanker.nl/app.
Publicatie Cancer: Voor- en nadelen prostaatkankerscreening beter in evenwicht gebracht
Sommige mannen hebben meer baat bij vroege opsporing van prostaatkanker dan andere. Onderzoekers van Erasmus MC hebben nu gevonden voor welke groep mannen dit geldt. Met hun inzichten kunnen de criteria voor screening en vroegdiagnostiek worden aangescherpt. Zo wordt voorkómen dat mannen die er geen baat bij hebben, onnodig een ingrijpende behandeling tegen prostaatkanker ondergaan. De onderzoekers publiceren hun bevindingen vandaag in het internationaal wetenschappelijke tijdschrift Cancer. Prostaatkanker is de meest voorkomende kankersoort bij mannen in Nederland. Het gaat dan vooral om mannen van 60 jaar en ouder. Prostaatkanker komt na longkanker op de tweede plaats van alle kankergerelateerde doodsoorzaken bij mannen. Door middel van vroege opsporing kan de sterfte aan prostaatkanker met minimaal 20 procent worden verminderd. Deze zogenoemde screening op prostaatkanker brengt echter ook nadelen met zich mee. Bij een deel van de mannen ontwikkelt de prostaatkanker zich namelijk zo langzaam, dat ze niet als gevolg van, maar wel mét de prostaatkanker overlijden. Bij sommige mannen blijft de tumor dermate klein, dat ze er zelfs geen klachten van ondervinden. Wanneer bij deze mannen de tumor door middel van screening vroeg wordt opgespoord, worden ze wellicht onnodig behandeld met een ingrijpende operatie of bestraling met alle mogelijke vervelende gevolgen van dien. Pim van Leeuwen, arts en wetenschappelijk onderzoeker van de afdeling Urologie van het Erasmus MC: "In tegenstelling tot eerdere studies is het ons nu gelukt om groepen mannen te identificeren die relatief het meeste voordeel hebben bij screening en vroege opsporing, maar ook de mannen bij wie de voordelen van screening en vroege opsporing niet lijken op te wegen tegen de nadelen." Bij vroege opsporing van prostaatkanker wordt eerst gekeken naar het zogenoemde prostaat specifiek antigen (PSA). Bij mannen van 55-74 jaar die een lage PSA-waarde hebben (tussen de 0.1 en 1.9 ng/ml) lijken de nadelen van herhaald screening aanzienlijk groter dan de voordelen. In deze groep zouden gedurende de eerste negen jaar na start van screening 24.642 mannen moeten worden onderzocht om één man te redden van de dood aan prostaatkanker en 724 mannen zouden onnodig worden behandeld. Bij mannen met een PSA-waarde tussen de 4 en 10 ng/ml of tussen de 10 en 20 ng/ml blijken de voordelen van herhaalde screening juist meer op te wegen tegen de nadelen. Zo geldt voor de laatste groep dat er slechts 133 mannen gescreend hoeven te worden om één sterfgeval als gevolg van prostaatkanker te voorkomen. Van Leeuwen: "Op basis van deze resultaten concluderen wij dat het raadzaam is om voorlopig terughoudend te zijn in het steeds opnieuw onderzoeken van mannen met een lage PSA-waarde. Wanneer deze PSA-grens goed wordt gehanteerd, ontstaat er een beter evenwicht tussen de voor- en nadelen van screening en vroegdiagnostiek. Op die manier voorkomen we dat mannen een behandeling ondergaan die ze eigenlijk niet nodig hebben en die alleen maar zou kunnen leiden tot nadelige effecten op de gezondheid van de patiënt en overbodig hoge kosten voor de gezondheidszorg.
Publicatie Cancer: Voor- en nadelen prostaatkankerscreening beter in evenwicht gebracht
Sommige mannen hebben meer baat bij vroege opsporing van prostaatkanker dan andere. Onderzoekers van Erasmus MC hebben nu gevonden voor welke groep mannen dit geldt. Met hun inzichten kunnen de criteria voor screening en vroegdiagnostiek worden aangescherpt. Zo wordt voorkómen dat mannen die er geen baat bij hebben, onnodig een ingrijpende behandeling tegen prostaatkanker ondergaan. De onderzoekers publiceren hun bevindingen vandaag in het internationaal wetenschappelijke tijdschrift Cancer. Prostaatkanker is de meest voorkomende kankersoort bij mannen in Nederland. Het gaat dan vooral om mannen van 60 jaar en ouder. Prostaatkanker komt na longkanker op de tweede plaats van alle kankergerelateerde doodsoorzaken bij mannen. Door middel van vroege opsporing kan de sterfte aan prostaatkanker met minimaal 20 procent worden verminderd. Deze zogenoemde screening op prostaatkanker brengt echter ook nadelen met zich mee. Bij een deel van de mannen ontwikkelt de prostaatkanker zich namelijk zo langzaam, dat ze niet als gevolg van, maar wel mét de prostaatkanker overlijden. Bij sommige mannen blijft de tumor dermate klein, dat ze er zelfs geen klachten van ondervinden. Wanneer bij deze mannen de tumor door middel van screening vroeg wordt opgespoord, worden ze wellicht onnodig behandeld met een ingrijpende operatie of bestraling met alle mogelijke vervelende gevolgen van dien. Pim van Leeuwen, arts en wetenschappelijk onderzoeker van de afdeling Urologie van het Erasmus MC: "In tegenstelling tot eerdere studies is het ons nu gelukt om groepen mannen te identificeren die relatief het meeste voordeel hebben bij screening en vroege opsporing, maar ook de mannen bij wie de voordelen van screening en vroege opsporing niet lijken op te wegen tegen de nadelen." Bij vroege opsporing van prostaatkanker wordt eerst gekeken naar het zogenoemde prostaat specifiek antigen (PSA). Bij mannen van 55-74 jaar die een lage PSA-waarde hebben (tussen de 0.1 en 1.9 ng/ml) lijken de nadelen van herhaald screening aanzienlijk groter dan de voordelen. In deze groep zouden gedurende de eerste negen jaar na start van screening 24.642 mannen moeten worden onderzocht om één man te redden van de dood aan prostaatkanker en 724 mannen zouden onnodig worden behandeld. Bij mannen met een PSA-waarde tussen de 4 en 10 ng/ml of tussen de 10 en 20 ng/ml blijken de voordelen van herhaalde screening juist meer op te wegen tegen de nadelen. Zo geldt voor de laatste groep dat er slechts 133 mannen gescreend hoeven te worden om één sterfgeval als gevolg van prostaatkanker te voorkomen. Van Leeuwen: "Op basis van deze resultaten concluderen wij dat het raadzaam is om voorlopig terughoudend te zijn in het steeds opnieuw onderzoeken van mannen met een lage PSA-waarde. Wanneer deze PSA-grens goed wordt gehanteerd, ontstaat er een beter evenwicht tussen de voor- en nadelen van screening en vroegdiagnostiek. Op die manier voorkomen we dat mannen een behandeling ondergaan die ze eigenlijk niet nodig hebben en die alleen maar zou kunnen leiden tot nadelige effecten op de gezondheid van de patiënt en overbodig hoge kosten voor de gezondheidszorg.
Ruim 6200 Rotterdammers die veel familieleden hebben met borst- of eierstokkanker krijgen de komende tijd een uitnodiging om deel te nemen aan een grootschalig onderzoek. Onderzoekers van onder andere het Erasmus MC, hopen meer te weten te komen over de vraag waarom sommige mensen een hoog en andere een veel lager risico lopen. Die informatie is belangrijk voor mensen die een verhoogd risico lopen op kanker. Zij kunnen dan, mede gebaseerd op betere adviezen van hun arts, een beslissing nemen over bijvoorbeeld preventieve verwijdering van de borsten of eierstokken. Vooralsnog is onduidelijk waarom sommige vrouwen een hoog en andere een veel lager risico lopen, en waarom de ene vrouw vroeg en de andere pas later kanker ontwikkelt. Om te weten waarom dit zo is hebben onderzoekers meer informatie nodig over bijvoorbeeld de erfelijke oorzaken, zoals veranderingen (mutaties) in bepaalde genen, maar ook over leefgewoonten. Daarom is de Hebon-studie opgezet, een grootschalig landelijk onderzoek onder families met een verhoogd risico op borst- en eierstokkanker. In onze regio maakt het Erasmus MC deel uit van de Hebon-studie. De onderzoekers sturen de komende maand naar ruim 5000 vrouwen (en 1.200 mannen) in de regio een uitnodiging om deel te nemen. In heel Nederland zullen 30.000 vrouwen en 6.000 mannen voor de studie worden benaderd. Leden van families waarin veel borst- en eierstokkanker voorkomt kunnen zich sinds midden jaren negentig laten testen door middel van erfelijkheidsonderzoek. Het is bekend dat veranderingen (mutaties) in de zogenaamde BRCA1- en BRCA2-genen een rol spelen. Echter, die veranderingen worden maar in een klein deel van de families gevonden. Het risico op borst- en eierstokkanker lijkt, dus ook als iemand een mutatie in het BRCA1- of BRCA2-gen draagt, nog sterk te kunnen variëren. Waarom het risico voor de ene ‘mutatiedraagster’ hoger is dan voor de andere is onduidelijk. Ook andere genen lijken hierbij een rol te spelen. Ook leefgewoonten lijken invloed te hebben op de vraag of iemand wel of geen kanker ontwikkelt. Zo blijkt het kankerrisico in jongere generaties groter te worden; de ziekte doet zich op jongere leeftijd voor. Dat zou kunnen komen doordat een aantal risicofactoren die een rol spelen bij het ontstaan van borstkanker in de algemene bevolking steeds meer voorkomen. Zo krijgen vrouwen steeds later kinderen, neemt overgewicht toe en lichaamsbeweging af. Mogelijk spelen die risicofactoren ook een rol bij erfelijke borstkanker. Een ander doel van de Hebon-studie richt zich op de behandeling van borst- en eierstokkanker bij deze specifieke doelgroep. “Misschien moeten vrouwen uit deze families wel op een andere manier behandeld worden dan vrouwen bij wie de ziekte niet erfelijk is”, zegt Maartje Hooning van het Erasmus MC. Ook wil het onderzoek meer inzicht krijgen in de gevolgen van preventieve operaties, àls vrouwen hiervoor kiezen. Te denken valt aan allerlei klachten als gevolg van de ingreep, waaronder (ernstige) overgangsklachten, maar ook gevolgen voor de gezondheid op lange termijn worden onderzocht. Hebon staat voor Hereditair (=Erfelijke) Borst- en eierstokkanker Onderzoek Nederland. Aan deelnemers wordt onder meer gevraagd een online vragenlijst in te vullen. Hun antwoorden zullen bijdragen aan meer kennis over de risico’s op kanker en zodoende betere adviezen voor deze families. De Programmacommissie Erfelijkheid van Borstkankervereniging Nederland ondersteunt om die reden deelname aan de Hebon-studie. De studie wordt uitgevoerd door een multidisciplinair team van clinici en onderzoekers van alle Universitair Medische Centra en het Antoni van Leeuwenhoek en wordt gefinancierd door ZonMw, KWF kankerbestrijding en Stichting Pink Ribbon.
De meest voorkomende vorm van erfelijke darmkanker is het Lynch syndroom, dat wordt veroorzaakt door mutaties in reparatiegenen. In 2008 ontdekten Nijmeegse onderzoekers dat het Lynch syndroom soms ook ontstaat doordat het EPCAM-gen een "gezond" reparatiegen het zwijgen oplegt. Beide oorzaken leiden tot een verhoogde kans op dikkedarmkanker. Hoewel het Lynch syndroom ook gepaard gaat met een sterk verhoogde kans op baarmoederkanker, is dat bij patiënten met het EPCAM-gen níet het geval. Dat blijkt uit een online publicatie van de Nijmeegse groep in the Lancet Oncology. De publicatie is een voorbeeld van personalized medicine, van geneeskunde op maat, waarbij artsen steeds verder inzoomen op de exacte ziekteoorzaak van de individuele patiënt en daar de beste behandeling op afstemmen. Het UMC St Radboud is gespecialiseerd in onderzoek en behandeling van erfelijke darmkanker. De meest voorkomende vorm van erfelijke darmkanker is het Lynch syndroom. Dit syndroom ontstaat door mutaties in "reparatiegenen". Dergelijke reparatiegenen (DNA mismatch repair genes) corrigeren de kleine foutjes die ontstaan wanneer erfelijk materiaal wordt gekopieerd, bijvoorbeeld bij een celdeling. Maar hoe meer van die foutjes er ontstaan, hoe groter de kans wordt op kanker - in dit geval darmkanker. Mensen met het Lynch syndroom hebben dus een grotere kans op darmkanker omdat een van de reparatiegenen niet goed werkt. Onder leiding van klinisch moleculair geneticus dr Marjolijn Ligtenberg, moleculair bioloog Roland Kuiper en hoogleraar prof dr Nicoline Hoogerbrugge ontdekte de Nijmeegse onderzoeksgroep in 2008 een nieuw mechanisme bij een deel van de patiënten met dit Lynch syndroom. Ligtenberg: "Deze patiënten hadden géén mutatie in een reparatiegen, maar toch werden foutjes bij het kopiëren niet gecorrigeerd. We zagen dat dit komt door het EPCAM-gen, een gen dat net vóór het reparatiegen MSH2 ligt." Als je van een gen een werkzaam eiwit wilt maken, moet je nauwkeurig de juiste code van dat gen aflezen. Dat betekent dat je bij de juiste DNA-letter moet beginnen en precies bij de juiste DNA-letter moet stoppen. Maar in het EPCAM-gen zit een foutje, waardoor het aflezen niet aan het eind stopt, maar gewoon doorloopt tot aan het einde van het reparatiegen. Ligtenberg: "Door die fout worden beide genen aan elkaar gekoppeld. Twee stukjes vermicelli verliezen bij wijze van spreken hun normale functie omdat er een spaghettisliert ontstaat waarvan de functie niet duidelijk is. Het effect is vergelijkbaar met een mutatie in een reparatiegen: het gen functioneert niet meer en dus is er sprake van het Lynch-syndroom." De ontdekking dat een gen zijn buurman het zwijgen kan opleggen - een nieuwe vorm van gene silencing - werd vorig jaar gepubliceerd in Nature Genetics. Het leidde ook tot een verfijning van de screening bij patiënten met het Lynch syndroom, want voortaan wordt bij patiënten met Lynch syndroom ook standaard naar mogelijke EPCAM-mutaties gekeken. Tegelijkertijd werd met internationale collega"s een onderzoek opgezet naar mogelijke verschillen tussen EPCAM-patiënten en de reparatiegenpatiënten. Hoogleraar Hoogerbrugge: "Patiënten met Lynch syndroom hebben een verhoogde kans op dikkedarmkanker die gedurende het leven oploopt tot zeventig procent. Bij vrouwen neemt ook het risico op baarmoederkanker aanzienlijk toe, variërend van vijfendertig tot zeventig procent. Onderzoek bij bijna tweehonderd EPCAM-patiënten maakt nu duidelijk dat ze inderdaad een vergelijkbare kans op darmkanker hebben, maar dat hun kans op baarmoederkanker veel lager is." De resultaten van dit onderzoek zijn zojuist online verschenen in the Lancet Oncology. Met de publicatie in the Lancet Oncology brengen de onderzoekers - op basis van de verschillende oorzaken van erfelijke darmkanker - een verdere verfijning aan in de bijbehorende ziektebeelden. Daarmee leveren ze een bijdrage aan de personalized medicine, aan een geneeskunde die steeds meer uitgaat van de specifieke ziekte van elke individuele patiënt. Waardoor het verschil in kans op baarmoederkanker wordt veroorzaakt, is iets voor vervolgonderzoek. Ligtenberg: "Mogelijk is het gemuteerde EPCAM-gen in de baarmoeder minder actief. Dan worden er minder spaghettislierten gevormd en ontstaat er op die manier meer ruimte en capaciteit voor het aflezen van het reparatiegen. Op deze manier gaan we stap voor stap verder met het ontrafelen van erfelijke darmkanker."
Mutaties in de borstkankergenen BRCA1 en BRCA2 geven een sterk verhoogde kans op borst- en eierstokkanker. 'In Nederlandse BRCA1/2-families blijkt het risico voor mutatiedraagsters aanzienlijk lager dan eerdere studies rapporteerden. Naast deze genen lijken ook hormonale factoren, leefstijl en andere genetische factoren het kankerrisico te kunnen beïnvloeden', aldus Brohet. Hij promoveert op 27 februari bij VUmc. BRCA1 en BRCA2 behoren tot de groep van de 'tumor suppressor genen'. In hun normale toestand oefenen deze een controle uit op celdeling en celgroei. Bij mutaties van deze genen werkt deze controlefunctie onvoldoende. Brohet beschrijft een landelijke studie naar het risico op borst- en eierstokkanker bij vrouwen met een mutatie in één van de borstkankergenen BRCA1 en BRCA2 (Hebon studie). Vervolgens onderzoekt hij welke factoren de gevonden variaties in risico bij mutatiedraagsters kunnen verklaren. Uit de studie blijkt in BRCA1/2-families het risico op borst- en eierstokkanker voor mutatiedraagsters minder groot dan op basis van eerdere studies wordt aangenomen. Daarnaast blijkt het gevonden risico bij beide genen sterk te verschillen. Onder BRCA1-mutatiedraagsters constateert Brohet een significante toename van het borst- en eierstokkankerrisico bij recente geboortecohorten en bij een hogere familiebelasting. Deze bevindingen geven aan dat naast de borstkankergenen ook andere invloeden als hormonale factoren, leefstijl en andere genetische factoren een rol spelen in de hoogte van het kankerrisico. Naast het risico op borst- en eierstokkanker kunnen BRCA2-mutaties leiden tot een verhoogde kans op pancreas- en prostaatkanker. BRCA1-mutaties daarentegen blijken eerder in verband te staan met gynaecologische tumoren zoals baarmoederhals- en baarmoederkanker. In een internationale studie uitgevoerd door Brohet kon worden aangetoond dat het gebruik van de anticonceptiepil kan leiden tot een verhoogd risico op borstkanker bij BRCA1/2-mutatiedraagsters. In dezelfde studie werd door collega's een sterk beschermend effect op eierstokkanker gevonden na gebruik van 'de pil'. De in dit proefschrift beschreven risicoberekeningen zijn van belang voor de counseling van vrouwen en mannen afkomstig uit BRCA1/2-families. De uitkomsten van de studies kunnen de basis vormen voor accurate risicomodellen, waarbij behalve met BRCA1/2-mutaties ook rekening wordt gehouden met omgevingsfactoren en andere genen. Momenteel worden 30.000 vrouwen en mannen uit families met een verhoogd risico op borst- en eierstokkanker uitgenodigd mee te doen aan een vervolg op de Hebon studie.
Publicatie Cancer: Voor- en nadelen prostaatkankerscreening beter in evenwicht gebracht
Sommige mannen hebben meer baat bij vroege opsporing van prostaatkanker dan andere. Onderzoekers van Erasmus MC hebben nu gevonden voor welke groep mannen dit geldt. Met hun inzichten kunnen de criteria voor screening en vroegdiagnostiek worden aangescherpt. Zo wordt voorkómen dat mannen die er geen baat bij hebben, onnodig een ingrijpende behandeling tegen prostaatkanker ondergaan. De onderzoekers publiceren hun bevindingen vandaag in het internationaal wetenschappelijke tijdschrift Cancer. Prostaatkanker is de meest voorkomende kankersoort bij mannen in Nederland. Het gaat dan vooral om mannen van 60 jaar en ouder. Prostaatkanker komt na longkanker op de tweede plaats van alle kankergerelateerde doodsoorzaken bij mannen. Door middel van vroege opsporing kan de sterfte aan prostaatkanker met minimaal 20 procent worden verminderd. Deze zogenoemde screening op prostaatkanker brengt echter ook nadelen met zich mee. Bij een deel van de mannen ontwikkelt de prostaatkanker zich namelijk zo langzaam, dat ze niet als gevolg van, maar wel mét de prostaatkanker overlijden. Bij sommige mannen blijft de tumor dermate klein, dat ze er zelfs geen klachten van ondervinden. Wanneer bij deze mannen de tumor door middel van screening vroeg wordt opgespoord, worden ze wellicht onnodig behandeld met een ingrijpende operatie of bestraling met alle mogelijke vervelende gevolgen van dien. Pim van Leeuwen, arts en wetenschappelijk onderzoeker van de afdeling Urologie van het Erasmus MC: "In tegenstelling tot eerdere studies is het ons nu gelukt om groepen mannen te identificeren die relatief het meeste voordeel hebben bij screening en vroege opsporing, maar ook de mannen bij wie de voordelen van screening en vroege opsporing niet lijken op te wegen tegen de nadelen." Bij vroege opsporing van prostaatkanker wordt eerst gekeken naar het zogenoemde prostaat specifiek antigen (PSA). Bij mannen van 55-74 jaar die een lage PSA-waarde hebben (tussen de 0.1 en 1.9 ng/ml) lijken de nadelen van herhaald screening aanzienlijk groter dan de voordelen. In deze groep zouden gedurende de eerste negen jaar na start van screening 24.642 mannen moeten worden onderzocht om één man te redden van de dood aan prostaatkanker en 724 mannen zouden onnodig worden behandeld. Bij mannen met een PSA-waarde tussen de 4 en 10 ng/ml of tussen de 10 en 20 ng/ml blijken de voordelen van herhaalde screening juist meer op te wegen tegen de nadelen. Zo geldt voor de laatste groep dat er slechts 133 mannen gescreend hoeven te worden om één sterfgeval als gevolg van prostaatkanker te voorkomen. Van Leeuwen: "Op basis van deze resultaten concluderen wij dat het raadzaam is om voorlopig terughoudend te zijn in het steeds opnieuw onderzoeken van mannen met een lage PSA-waarde. Wanneer deze PSA-grens goed wordt gehanteerd, ontstaat er een beter evenwicht tussen de voor- en nadelen van screening en vroegdiagnostiek. Op die manier voorkomen we dat mannen een behandeling ondergaan die ze eigenlijk niet nodig hebben en die alleen maar zou kunnen leiden tot nadelige effecten op de gezondheid van de patiënt en overbodig hoge kosten voor de gezondheidszorg.
Publicatie Cancer: Voor- en nadelen prostaatkankerscreening beter in evenwicht gebracht
Sommige mannen hebben meer baat bij vroege opsporing van prostaatkanker dan andere. Onderzoekers van Erasmus MC hebben nu gevonden voor welke groep mannen dit geldt. Met hun inzichten kunnen de criteria voor screening en vroegdiagnostiek worden aangescherpt. Zo wordt voorkómen dat mannen die er geen baat bij hebben, onnodig een ingrijpende behandeling tegen prostaatkanker ondergaan. De onderzoekers publiceren hun bevindingen vandaag in het internationaal wetenschappelijke tijdschrift Cancer. Prostaatkanker is de meest voorkomende kankersoort bij mannen in Nederland. Het gaat dan vooral om mannen van 60 jaar en ouder. Prostaatkanker komt na longkanker op de tweede plaats van alle kankergerelateerde doodsoorzaken bij mannen. Door middel van vroege opsporing kan de sterfte aan prostaatkanker met minimaal 20 procent worden verminderd. Deze zogenoemde screening op prostaatkanker brengt echter ook nadelen met zich mee. Bij een deel van de mannen ontwikkelt de prostaatkanker zich namelijk zo langzaam, dat ze niet als gevolg van, maar wel mét de prostaatkanker overlijden. Bij sommige mannen blijft de tumor dermate klein, dat ze er zelfs geen klachten van ondervinden. Wanneer bij deze mannen de tumor door middel van screening vroeg wordt opgespoord, worden ze wellicht onnodig behandeld met een ingrijpende operatie of bestraling met alle mogelijke vervelende gevolgen van dien. Pim van Leeuwen, arts en wetenschappelijk onderzoeker van de afdeling Urologie van het Erasmus MC: "In tegenstelling tot eerdere studies is het ons nu gelukt om groepen mannen te identificeren die relatief het meeste voordeel hebben bij screening en vroege opsporing, maar ook de mannen bij wie de voordelen van screening en vroege opsporing niet lijken op te wegen tegen de nadelen." Bij vroege opsporing van prostaatkanker wordt eerst gekeken naar het zogenoemde prostaat specifiek antigen (PSA). Bij mannen van 55-74 jaar die een lage PSA-waarde hebben (tussen de 0.1 en 1.9 ng/ml) lijken de nadelen van herhaald screening aanzienlijk groter dan de voordelen. In deze groep zouden gedurende de eerste negen jaar na start van screening 24.642 mannen moeten worden onderzocht om één man te redden van de dood aan prostaatkanker en 724 mannen zouden onnodig worden behandeld. Bij mannen met een PSA-waarde tussen de 4 en 10 ng/ml of tussen de 10 en 20 ng/ml blijken de voordelen van herhaalde screening juist meer op te wegen tegen de nadelen. Zo geldt voor de laatste groep dat er slechts 133 mannen gescreend hoeven te worden om één sterfgeval als gevolg van prostaatkanker te voorkomen. Van Leeuwen: "Op basis van deze resultaten concluderen wij dat het raadzaam is om voorlopig terughoudend te zijn in het steeds opnieuw onderzoeken van mannen met een lage PSA-waarde. Wanneer deze PSA-grens goed wordt gehanteerd, ontstaat er een beter evenwicht tussen de voor- en nadelen van screening en vroegdiagnostiek. Op die manier voorkomen we dat mannen een behandeling ondergaan die ze eigenlijk niet nodig hebben en die alleen maar zou kunnen leiden tot nadelige effecten op de gezondheid van de patiënt en overbodig hoge kosten voor de gezondheidszorg.
Nieuwe Peptide Receptor Radionuclide Therapie slaat aan bij 80% van de patiënten met neuro-endocriene tumoren Met een nieuwe Nederlandse kankerbehandeling wordt bij patiënten met neuro-endocriene tumoren een minstens vijf keer beter resultaat bereikt dan met de standaard behandeling. Dit blijkt uit onderzoeksresultaten van de Peptide Receptor Radionuclide Therapie (PRRT) die op 27 september zijn gepresenteerd tijdens een groot oncologiecongres in Wenen. De nieuwe behandeling is bovendien veelbelovend voor andere kankersoorten, waaronder prostaatkanker. De opsporings- en behandelmethode is in Erasmus MC ontwikkeld onder leiding van prof. dr. Eric Krenning: “Nieuw aan deze behandeling is dat kankercellen door het toedienen van kleine radioactieve eiwitten (peptiden) via een infuus inwendig worden bestraald. De kleine eiwitten hechten zich alleen aan de kankercellen en door de radioactieve straling worden de kankercellen vernietigd of wordt de groei ervan verminderd. Zo kunnen we de tumor zeer gericht en nog effectiever behandelen zonder gezond weefsel aan te tasten.” Dergelijke resultaten zijn sinds lange tijd niet bereikt bij de behandeling van kanker met nieuwe medicijnen. Krenning: “We zijn erg blij met deze resultaten. Waar we met de standaard behandeling acht maanden de tumoren effectief konden behandelen, kunnen we nu vijf keer langer met succes de tumoren bestrijden. Uit ons eerdere onderzoek bleek bovendien al, dat met deze behandeling patiënten gemiddeld vier tot zes jaar langer leven dan met bestaande behandelingen én dat de kwaliteit van leven aanmerkelijk wordt verbeterd. Ook blijkt uit cijfers dat de behandeling bij 80 procent van de patiënten met neuro-endocriene tumoren aanslaat. Nu de effectiviteit met deze resultaten is bewezen, wordt de nieuwe behandeling naar verwachting in 2016 geregistreerd door de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) en het Europees geneesmiddelenbureau (EMA). Patiënten met neuro-endocriene tumoren kunnen dan met de therapie worden behandeld. Met deze registratie komt ook de behandeling van andere kankersoorten op korte termijn beschikbaar voor patiënten. Het volgende doel is de behandeling zodanig verder ontwikkelen dat het zorgt voor volledige genezing van de patiënt.” Neuro-endocriene tumoren komen voor in de alvleesklier, darmen en longen en kunnen hormonen aanmaken. Deze tumoren zijn vaak onopvallend en kunnen lang onopgemerkt blijven voordat een arts een verband legt tussen de klachten en deze tumor. Vaak is het dan te laat om de tumor geheel te laten verwijderen door de chirurg. Jaarlijks wordt er bij 100.000 Nederlanders kanker vastgesteld. Hiervan heeft ongeveer 0,5 procent een neuro-endocriene tumor, met name in de darmen en alvleesklier. Voor deze patiënten, met vaak uitgezaaide tumoren in de lever, biedt de PRRT uitkomst omdat zowel de levensverwachting als de kwaliteit van leven enorm verbetert. Ook wordt veel verwacht van PRRT voor patiënten met de vaker voorkomende en vergevorderde prostaatkanker. In de nabije toekomst komt een nieuwe prostaatkankerbehandeling beschikbaar, gebaseerd op hetzelfde principe van de PRRT. Hiervoor wordt een ander klein eiwit (peptide) gebruikt. De eerste behandelresultaten bij patiënten met gevorderde prostaatkanker zijn veelbelovend. De therapie is onder leiding van prof. Krenning, emeritus hoogleraar Nucleaire Geneeskunde, in het Erasmus MC ontwikkeld en voor het eerst in de wereld toegepast. Inmiddels zijn er meer dan duizend patiënten afkomstig uit de hele wereld behandeld in Rotterdam. Het Erasmus MC staat wereldwijd bekend om deze therapie. Enkele centra in Europa en Australië passen deze vorm van behandeling inmiddels ook toe, maar alleen nog bij de meest ernstige gevallen. Krenning: “Wij volgen in Rotterdam onze Nederlandse patiënten langdurig, wat ons als enige in de wereld uitgebreide informatie geeft over het verloop van de ziekte na de behandeling. Het is indrukwekkend hoe een relatief kleine groep patiënten, met een zeldzame tumor in een vergevorderd stadium en weinig behandelmogelijkheden, heeft meegewerkt aan het onderzoek en bepalend is geweest voor deze brede ontwikkeling in de behandeling van verschillende kankersoorten.” Bij de Peptide Receptor Radionuclide Therapie wordt een klein eiwit met een radioactieve stof eraan, genaamd Lutetium-octreotaat (Lutathera®), toegediend via een infuus. Dit kleine radioactieve eiwit (peptide) hecht zich aan de kankercellen. Op een scan licht het gehechte radioactieve eiwit op waardoor de tumoren goed in beeld verschijnen en vroegtijdig zijn op te sporen. Krenning: “Indien wij de vergevorderde tumoren kunnen zien, kunnen wij ze ook aanpakken met deze behandeling, het is gepersonaliseerde behandeling in optima forma.” Met deze behandelmethode is het mogelijk om de tumoren met precisie te behandelen. Met de zeer gerichte inwendige bestraling door het radioactieve eiwit kan een hogere stralingshoeveelheid in de tumor worden bereikt dan wanneer de kankercellen van buiten het lichaam worden bestraald. Dankzij de gerichte behandelwijze ervaart men vaak al snel een vermindering van de symptomen waardoor de kwaliteit van leven verbetert, zoals het verdwijnen van diarree en vermoeidheid. De therapie bestaat uit vier behandelingen in het ziekenhuis, met één nacht opname per keer. Tussen elke behandeling zit ongeveer acht weken, waarin bloedcontrole plaatsvindt en nucleaire scans al kunnen aangeven of de behandeling bij de patiënt aanslaat.
Wetenschappers van het Hubrecht Instituut en het UMC Utrecht hebben een celkweekmodel van darmkankerprogressie bij de mens ontwikkeld. Dit model bootst de situatie bij patiënten nauwkeuriger na dan elk ander darmkankermodel tot nu toe. Onderzoekers kunnen hierin de processen bestuderen die bij het ontstaan van darmkanker een rol spelen en zo nieuwe geneesmiddelen tegen kanker ontwikkelen. Het werk van Clevers en zijn collega’s wordt deze week gepubliceerd in Nature. Darmkanker is een van de meest voorkomende en dodelijke vormen van kanker. Net als alle andere vormen van kanker, ontstaat de ziekte uit een ophoping van DNA-mutaties in het genoom van de cel . In tegenstelling tot gezonde cellen hebben veel darmkankercellen bijzonder instabiele genomen en bevatten ze honderden tot duizenden mutaties. Dit maakt het moeilijk om te bepalen welke mutaties essentieel zijn voor de ontwikkeling van kanker en voor de overleving van kankercellen. Therapieën zouden zich op deze mutaties kunnen richten. Tot nu toe bestaan er echter nog geen goede menselijke modelsystemen om deze mutaties te bestuderen. De organoid-technologie die de onderzoeksgroep van Hans Clevers recent ontwikkelde maakt het mogelijk gezond menselijk weefsel onder laboratoriumomstandigheden te kweken. De organoids zijn mini-organen die net zo functioneren als het oorspronkelijke orgaan en die genetisch stabiel zijn. Met behulp van de technologie is het laboratorium van Clevers er nu in geslaagd een darmkankerprogressiemodel te ontwikkelen in organoids die afkomstig zijn van de menselijke dunne en dikke darm. Jarno Drost, onderzoeker in de researchgroep van Hans Clevers, en zijn collega’s hebben een zogenaamd “ genome editing” systeem, CRISPR/Cas9, gebruikt om specifieke mutaties door te voeren in vier van de meest gemuteerde genen bij darmkanker (KRAS, APC, TP53 en SMAD4). Zij analyseerden vervolgens in welke mate deze genen bijdragen aan kankerontwikkeling. Drost en zijn collega’s hebben aangetoond dat het muteren van de vier genen volstaat om een gezonde darmcel om te vormen tot een invasieve tumorcel. Het in Nature gepubliceerde model kan worden gebruikt om de processen die een rol spelen bij het ontstaan van darmkanker te bestuderen en nieuwe geneesmiddelen tegen kanker te ontwerpen en uit te testen.
Patiënten met kanker vallen vaak onbedoeld af, waardoor ze zich zwakker voelen en een hoger risico op complicaties hebben. Barbara van der Meij onderzocht de effecten van omega-3 vetzuren uit visolie op gewicht, spiermassa en kwaliteit van leven bij patiënten met kanker. Zij promoveert 21 maart bij VU medisch centrum. Afvallen bij kanker kan ongunstig zijn en wordt veroorzaakt door een samenspel van factoren. Kanker ontregelt het immuunsysteem en de stofwisseling. Daarnaast kan de eetlust van de patiënt afnemen, door de ziekte zelf of door de bijwerkingen van de behandeling. In een literatuurstudie heeft diëtist en onderzoeker Van der Meij uitgezocht wat de effecten zijn van voeding met extra omega-3 vetzuren uit visolie bij patiënten met kanker. Zij keek daarbij naar gewichtsverlies, kwaliteit van leven, complicaties en overlijden. Uit de literatuur blijkt dat extra omega-3 vetzuren positieve effecten hebben op lichaamskracht en kwaliteit van leven, maar geen effect hebben op gewichtsverlies en overlijden. Van der Meij onderzocht ook zelf de gegevens over het gewichtsverloop van 51 patiënten met longkanker. In haar proefschrift laat zij zien dat een groot deel van de patiënten met kanker op het tijdstip van de diagnose al waren afgevallen. Tijdens de behandeling namen gewicht en de spiermassa verder af. De gewichtsafname bleek gepaard te gaan met een slechtere kwaliteit van leven en een kortere levensduur, opvallend genoeg óók bij patiënten met overgewicht. Mogelijk is afvallen bij kanker dus ook slecht voor mensen die eigenlijk te dik zijn. Van der Meij onderzocht ook het effect van omega-3 vetzuren uit visolie bij patiënten met longkanker tijdens chemoradiotherapie. De twintig patiënten die drinkvoeding met omega-3 vetzuren gebruikten, hadden minder gewichtsverlies en minder verlies van spiermassa dan de twintig patiënten die een placebo-drinkvoeding kregen. Aan het einde van de chemoradiotherapie waren de patiënten die drinkvoeding met omega-3 vetzuren kregen, actiever en rapporteerden ze een betere kwaliteit van leven. Van der Meij pleit voor grootser aangepakt onderzoek met meer patiënten om uit te zoeken hoe visolie een positieve bijdrage kan leveren aan de verbetering van de conditie en kwaliteit van leven bij patiënten met kanker. Zo is er al een onderzoeksprojectplan klaar naar de effecten van extra voeding gecombineerd met training door de fysiotherapeut, speciaal voor kankerpatiënten. Onder andere door de opkomst van effectieve behandelingen zijn de overlevingskansen van patiënten met kanker gestegen. De bijwerkingen van deze behandelingen leiden echter vaak tot voedingsproblemen. Daarnaast ontregelt kanker het immuunsysteem en de stofwisseling, wat leidt tot een verhoogd rustmetabolisme, afbraak van spier- en vetweefsel en een verminderde eetlust. Deze factoren veroorzaken vaak ernstig gewichtsverlies en zwakte, ook wel uitgedrukt als 'cachexie'. Dit syndroom is niet succesvol te behandelen met een conventionele voedingsinterventie. Meervoudig onverzadigde omega-3 vetzuren uit visolie staan bekend om hun immuunmodulerende werking, en zouden mogelijk een gunstig effect kunnen hebben op cachexie. Het promotieonderzoek van Barbara van der Meij richtte zich op effecten van suppletie met omega-3 vetzuren op gewicht, spiermassa en kwaliteit van leven bij patiënten met kanker.
Onderzoekers: "Vrouwen met erfelijke aanleg jaarlijks onderzoeken met MRI"
De overlevingskans van vrouwen waarbij borstkanker vaker in de familie voorkomt, stijgt aanzienlijk als zij worden gescreend met een MRI-scan. Deze scan ontdekt ruim twee keer zoveel tumoren dan een mammografie (röntgenstraling) en vindt de tumoren in een vroeg stadium. Door vroege ontdekking kan in veel gevallen worden voorkomen dat de kanker uitzaait. Dat blijkt uit een grote Nederlandse studie van zes academische instellingen en kankercentra, onder leiding van het Erasmus MC. De onderzoekers publiceren hun bevindingen vandaag in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift Journal of Clinical Oncology. Het is de grootste en langstlopende studie die ooit op dit gebied is gedaan. Bij 15 tot 20 procent van de vrouwen met borstkanker komt de ziekte vaker voor in de familie. Dat kan komen door een aangeboren fout (mutatie) in een van de borstkankergenen (BRCA1 en BRCA2). Vrouwen met zo "n gendefect lopen een heel groot risico (50-85 procent) om kanker te krijgen. Er zijn ook mensen die een verhoogd risico lopen zonder dat bij hen een gendefect is gevonden. Zij worden ingedeeld in twee risicogroepen: mensen met een hoog risico (30-50 procent) en vrouwen met een matig verhoogd risico (15 tot 30 procent). De onderzoekers hebben gekeken wat de beste manier is om tumoren op te sporen bij deze verschillende risicogroepen en welk onderzoek op lange termijn het beste resultaat geeft. De MRI blijkt bij alle mensen (met een verhoogde kans op borstkanker) beter tumoren te ontdekken dan de mammografie. De MRI-scan zag gemiddeld 77 procent van de tumoren, terwijl met de mammografie slechts 35 procent werd gevonden. De MRI presteerde het beste bij vrouwen met het borstkankergen BRCA1. De scan toonde bij 66,7 procent van hen tumoren aan, terwijl de mammografie slechts een kwart van de tumoren opspoorde. "Zeker voor deze groep vrouwen is het belangrijk dat meteen wordt gekozen voor de beste opsporingsmethode. De tumoren openbaren zich namelijk vaak op jonge leeftijd en zijn vaker agressief", zegt Jan Klijn, hoogleraar interne oncologie van het Erasmus MC. Patiënten leven langer als kanker beter wordt opgespoord. Zes jaar na de diagnose was 93 procent van de mensen bij wie een tumor was gevonden nog in leven. Dat percentage ligt bijna 20 procent hoger dan in studies waarbij mensen niet werden gescreend met de MRI. Ook zaaide de kanker zich veel minder vaak uit. Van de borstkankerpatiënten zonder gendefect kreeg zelfs niemand uitzaaiingen en overleed niemand aan de ziekte. De onderzoekers stellen voor dat mensen die familiair zijn belast voortaan jaarlijks door de MRI worden gescreend. "Voor mensen met de genafwijking BRCA1 zouden we zelfs moeten overwegen om hen twee keer per jaar te screenen. De kans dat zij anders tussen twee onderzoeken door een tumor ontwikkelen is bij hen het grootst", zegt Klijn. Voor de studie zijn 2157 vrouwen onderzocht met een hoger risico op borstkanker. Het is de grootste studie die ooit op dit gebied is gedaan. Bij het onderzoek zijn zes academische centra en kankercentra betrokken, namelijk Erasmus MC, NKI/AvL, LUMC, UMC St Radboud, VuMC en UMC Groningen. Uit eerder onderzoek van deze centra bleek al dat de MRI goed scoorde bij het opsporen van borstkanker. In dat onderzoek was echter nog niet gekeken naar sterftecijfers, kans op uitzaaiingen en de score van de MRI bij verschillende risicogroepen.
Het percentage keelkanker dat veroorzaakt wordt door het humaan papillomavirus (HPV) is de laatste 20 jaar verzesvoudigd, van 5% naar 30%. Dat blijkt uit wetenschappelijk onderzoek onder patiënten van VUmc in de periode 1990 tot en met 2010. Veel wisselende seksuele contacten en orale seks zijn risicofactoren voor deze vorm van keelkanker die vooral bij mannen voorkomt. et humaan papillomavirus (HPV) veroorzaakt niet alleen baarmoederhalskanker, maar kan ook keelkanker veroorzaken. Deze vorm van keelkanker komt vooral bij mannen voor. HPV wordt overgedragen via seksueel contact en uit eerder Amerikaans onderzoek is gebleken dat een hoog aantal wisselende seksuele partners en orale seks risicofactoren zijn voor het krijgen van HPV-geïnduceerde keelkanker. Arts-onderzoeker Michelle Rietbergen van de afdeling KNO-hoofd/halschirurgie onderzocht samen met de afdeling Pathologie tumorweefsel van 240 patiënten. Deze patiënten waren in de periode 1990-2010 gediagnosticeerd met keelkanker in het VUmc. Door middel van een kleuringstest gevolgd door een DNA-test werd HPV gedetecteerd. Uit dit onderzoek blijkt dat het percentage keelkanker dat veroorzaakt wordt door HPV de laatste twintig jaar is gestegen van 5% in 1990 tot 30% in 2010. Uit eerder onderzoek was al gebleken dat de absolute aantallen van keelkanker toenemen. Wellicht is dat dus te verklaren uit de toename van deze HPV-geïnduceerde tumoren. Andere vormen van keelkanker worden veroorzaakt door roken en overmatig gebruik van alcohol. De exacte oorzaak van de stijging van keelkanker door HPV is vooralsnog onbekend. In een vervolgonderzoek is het van belang om na te gaan of deze stijging ook in andere delen van Nederland wordt waargenomen. Verder pleiten deze gegevens voor de inenting van jonge vrouwen tegen HPV. Niet alleen zou dat baarmoederhalskanker bij de vrouwen zelf kunnen voorkomen, maar mogelijk zou het ook deze vorm van keelkanker bij mannen kunnen voorkomen. Bijna iedereen komt in zijn of haar leven in aanraking met HPV. Deze virussen leven op of in de huid en slijmvliezen. Er zijn meer dan honderd verschillende soorten HPV. De meeste vormen geven geen klachten. Er zijn een paar soorten die kanker kunnen veroorzaken, maar gelukkig bij een minderheid van de mensen die geïnfecteerd worden. De resultaten van het onderzoek zijn online gepubliceerd in the International Journal of Cancer. Op 1 april 2013 is de gedrukte versie beschikbaar.
Het aantal vrouwen dat jaarlijks overlijdt aan borstkanker kan verder omlaag. Dat kan door hen op jongere leeftijd te laten deelnemen aan het bevolkingsonderzoek en tussen de 40 en 49 jaar vaker te screenen. Dit blijkt uit onderzoek van Rianne de Gelder van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van Erasmus MC, waarop zij woensdag 4 april promoveert. De effecten van vaker screenen en op jongere leeftijd zijn kleiner dan verwacht. In Nederland doen jaarlijks ongeveer 900.000 vrouwen tussen de 50 en 75 jaar mee aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Dit onderzoek voorkomt ieder jaar dat 750 vrouwen aan borstkanker overlijden. Het aantal sterfgevallen kan verder omlaag, zo blijkt uit het promotieonderzoek van onderzoeker Rianne de Gelder. “Eén extra screeningsronde op 48-jarige leeftijd kan nog eens 40 vrouwen per jaar redden.” Screening van jonge vrouwen is minder effectief, omdat borstkanker op jongere leeftijd minder vaak voor komt en het moeilijker is afwijkingen vroeg vast te stellen. Prof.dr. Harry de Koning, bijzonder hoogleraar Evaluatie Vroegopsporing van ziekten: “Je zult twee keer zo weinig tumoren ontdekken dan bij oudere vrouwen. Tien extra onderzoeken tussen de 40 en 49 jaar verlaagt het aantal sterfgevallen met 150 tot 200, maar niet met de verwachte 400 (10x40)." Bij verlaging van de leeftijd is het belangrijk verder onderzoek te doen naar eventuele nadelige effecten. Onder jongere vrouwen laat het onderzoek vaker een afwijking zien, terwijl het niet om kanker gaat. Dit kan leiden tot meer ongerustheid. Ook straling is in de leeftijdsgroep van 40 tot 45 jaar een risicofactor. Deze effecten moeten allemaal worden meegewogen voordat besloten kan worden vrouwen eerder te gaan uitnodigen. De huidige risico’s op overdiagnose en overbehandeling bij screening zijn gering. Bij oudere vrouwen neemt deze kans toe. Het gaat om ongeveer 3 op de 100 vrouwen met borstkanker. Zij hebben borstkanker die zo langzaam groeit dat zij er tijdens hun leven geen last van zouden hebben gehad, maar daar nu wel voor behandeld worden. Naar verwachting zal overdiagnose iets toenemen naarmate de methode van screening verder verbetert. Rianne de Gelder: “Het bevolkingsonderzoek naar borstkanker kent belangrijke nadelen, maar de gunstige effecten wegen ruimschoots op tegen de nadelen.” Borstkanker is de meest voorkomende kanker bij vrouwen in westerse landen. Ongeveer één op de zeven ontwikkelt borstkanker en een derde van hen overlijdt hieraan. Hierdoor is borstkanker de meest voorkomende oorzaak van kankersterfte bij vrouwen in Europa. De Gelder baseerde haar onderzoek op de uitkomsten van het microsimulatie model MISCAN (Micro-simulation Screening Analysis). Dit model kan gegevens analyseren van vrouwen die hebben deelgenomen aan het borstkankeronderzoek in de afgelopen twintig jaar.
Onderzoekers van het Cancer Center Amsterdam (CCA) van VUmc hebben een grensverleggende techniek ontwikkeld die kanker in een vroeg stadium kan opsporen in een druppel bloed. Onderzoeker prof. dr. Tom Würdinger van het CCA: ”Het is belangrijk om kanker zo vroeg mogelijk vast te stellen en te behandelen. De nieuwe techniek waarmee we kanker uit het bloed ‘lezen’ kan daar een grote rol bij spelen en kan hopelijk levens redden.” Het is nu nog in een experimentele fase. Würdinger verwacht binnen vijf jaar de test beschikbaar te hebben voor de eerste patiënten. De ontdekking is vandaag door de onderzoekers gepubliceerd in het prestigieuze wetenschappelijke tijdschrift Cancer Cell. Bloedplaatjes De onderzoeksgroep van Tom Würdinger ontdekte dat bloedplaatjes van kankerpatiënten RNA (kopieën van delen van het DNA) van de tumor bevatten. Bloedplaatjes zorgen normaliter voor de stolling van het bloed, maar recent onderzoek laat zien dat bloedplaatjes ook een belangrijke rol vervullen in tumorgroei en uitzaaiing van kanker. De bloedplaatjes van patiënten met kanker bevatten unieke RNA-patronen die het mogelijk maken om gezonde individuen te onderscheiden van kankerpatiënten met een zekerheid van 96%. Huidige opsporingmethoden voor kanker, zoals scans en klassieke weefselbiopten, kosten veel tijd, zijn moeilijk uit te voeren en duur. Daarnaast is het afnemen van weefsel bij patiënten belastend, terwijl met CT-scans alleen vrij grote tumoren op te sporen zijn. De mogelijkheid om via het bloed tumoren te detecteren, genaamd ‘liquid biopsies’, is een enorme vooruitgang voor de (vroeg)diagnostiek van kanker. Het bleek mogelijk het RNA-profiel in bloedplaatjes van kankerpatiënten te koppelen aan het orgaan waar de tumor is ontstaan: in het orgaan waarin het ontdekt is, of dat het een uitzaaiing is. De bloedplaatjesprofielen kunnen ook helpen te bepalen welk type therapie het beste is. Dit is namelijk afhankelijk van de mutaties in het DNA van de tumor. Het is bovendien mogelijk tijdens de behandeling van kanker op verschillende momenten door metingen in het bloed te zien of de behandeling effectief is. Würdinger: ”We werken momenteel aan een snel toepasbare bloedtest. Deze is naar verwachting in 2020 beschikbaar. De nieuw ontwikkelde techniek is getest op de meest voorkomende tumortypes en is daarmee breed toepasbaar. Daarnaast vormt de techniek een innovatieve combinatie van krachtige computeralgoritmes met de diagnostiek van kanker via het bloed.” In Amsterdam wordt momenteel het CCA Liquid Biopsy Center ingericht. Het centrum gaat bloed van duizenden patiënten met kanker verzamelen voor verdere testontwikkeling en de grootschalige validatie van bevindingen. Dit gebeurt samen met verschillende partners. Zo is er een krachtige samenwerking met de VS: met Massachusetts General Hospital en met de Harvard Medical School, en binnen Europa bijvoorbeeld met de Umea University in Zweden. Vanuit VUmc is het bedrijf thromboDx BV opgezet dat de exclusieve rechten op de ontwikkeling van deze bloedtesten heeft verworven. Ook is een App ontwikkeld die in de toekomst via een wifi verbinding diagnoses kan stellen op basis van de genetische profielen van bloedplaatjes van patiënten. Zo kunnen ziekenhuizen over de hele wereld meewerken aan het diagnosticeren en monitoren van kanker.
Patiënten kunnen zelf een actieve rol spelen bij het voorkomen van erfelijke darmkanker. Om hen hierbij te ondersteunen, heeft het Radboud Universitair Centrum voor Oncologie (RUCO) een webvideo en een online zelftest ontwikkeld. De webvideo laat zien wanneer het familierisico op darmkanker verhoogd is en welke maatregelen dan nodig zijn. De online zelftest geeft een eerste risico-inschatting met een persoonlijk advies. Jaarlijks wordt bij 10.000 mensen in Nederland darmkanker geconstateerd. Bij ongeveer 1.000 van deze patiënten speelt erfelijke belasting een rol. Als je erfelijke kanker hebt, is de kans groot dat naaste familieleden ook erfelijk belast zijn en kanker kunnen ontwikkelen. Mensen met een erfelijke aanleg hebben een zeer hoog risico - soms wel 80% - om op relatief jonge leeftijd kanker te krijgen. Daarnaast hebben mensen met erfelijke kanker een grotere kans op herhaling van de ziekte. Het RUCO ondersteunt patiënten en familieleden om erfelijke kanker zo vroeg mogelijk op te sporen. Prof. dr. Nicoline Hoogerbrugge van de afdeling Antropogenetica: "Het ontwikkelen van een online zelftest en een webvideo met informatie over erfelijke darmkanker draagt bij aan vroege herkenning van deze ernstige aandoening. Het is een laagdrempelige manier om zelf actie te ondernemen als er vermoedens zijn over een risico op erfelijke darmkanker." De test geeft direct een eerste risico-inschatting maar kan niet bepalen of er sprake is van erfelijke kanker. Wie volgens de test een verhoogd risico heeft op een erfelijke vorm, krijgt het advies naar de huisarts te gaan voor een doorverwijzing voor preventieve darmcontroles, dan wel een doorverwijzing naar een klinisch geneticus voor een erfelijkheidsonderzoek. De zelftest is voor iedereen eenvoudig in te vullen via www.umcn.nl/erfelijkedarmkanker. Daarnaast is het mogelijk de test ook op andere websites te publiceren. Geïnteresseerden kunnen de zogenaamde widget "ophalen" via: www.erfelijkekanker.nl
In tegenstelling tot wat vaak wordt aangenomen, veroorzaakt borstkanker bij oude vrouwen meer sterfte. Weliswaar overlijden borstkankerpatiënten ouder dan 75 jaar relatief vaker aan andere doodsoorzaken – zoals een hartaanval of beroerte - dan aan hun kanker, maar desondanks stijgt de borstkankergerelateerde sterfte met de leeftijd. Dat blijkt uit onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), gepubliceerd in het Journal of the American Medical Association (JAMA). De onderzoekers bestudeerden de gegevens van bijna 9.800 postmenopauzale patiënten met hormoongevoelige borstkanker. Zij deden eerder mee aan de TEAM-trial, een onderzoek naar hormoontherapie. De onderzoekers verdeelden de groep in drie categorieën: jonger dan 65 jaar, 65 tot 74 jaar en 75 jaar en ouder. In de jongste groep was 78 procent van de sterfte te wijten aan borstkanker, terwijl in de oudste groep slechts 36 procent van de sterfte met borstkanker te maken had. Toch steeg de sterfte aan borstkanker met de leeftijd: patiënten uit de oudste groep overleden ruim 1,6 keer zo vaak aan hun borstkanker als patiënten uit de jongste groep. “We doen het dus niet goed bij ouderen”, concludeert arts-onderzoeker en eerste auteur Willemien van de Water (LUMC). “Maar hoe het beter moet, is nog niet duidelijk.” Er zijn verschillende mogelijke verklaringen waarom oude vrouwen vaker overlijden aan hun borstkanker. “Misschien is er sprake van onderbehandeling – ouderen krijgen bijvoorbeeld veel minder vaak chemotherapie voorgeschreven”, aldus Van de Water. Een andere mogelijkheid is dat het oudere lichaam minder goed in staat is om, ondersteund door therapie, de strijd met de kanker aan te gaan, vanwege bijkomende ziekten en een zwakkere afweer. “Dat willen we met bloed en tumormateriaal van patiënten in het lab gaan uitzoeken”, vertelt dr. Gerrit-Jan Liefers (LUMC). Als bekend is waarom ouderen vaker sterven aan borstkanker, kan bepaald worden of het zinnig is vaker chemotherapie voor te schrijven of juist in te zetten op verbetering van de algehele lichamelijke conditie. Het onderzoek maakt deel uit van het door KWF Kankerbestrijding gesubsidieerde FOCUS-project, waarin onderzoek gedaan wordt naar de behandeling en overleving van borstkanker bij oudere mensen.
De grensregio Vlaanderen-Nederland herbergt zorg- en onderzoekscentra met unieke kennis en expertise op het gebied van zorg voor oudere kankerpatiënten. Dankzij een Europese subsidie uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling kunnen zij hun krachten bundelen. Met deze subsidie wordt een kenniscentrum opgericht waar de bestaande kennis en expertise bij elkaar gebracht en uitgewisseld wordt. Daarnaast wordt een onderzoek uitgevoerd waarin een groep oudere kankerpatiënten (ouder dan 70 jaar bij de eerste diagnose) opgevolgd en vergeleken wordt met jongere kankerpatiënten (50-70 jaar) en met ouderen zonder kanker. De stuurgroep Interreg IV A Vlaanderen-Nederland heeft onlangs vijf nieuwe projecten goedgekeurd. Daarmee wordt, inclusief cofinanciering, in totaal bijna vijf miljoen euro in de grensregio geïnvesteerd. Voor het project "Ouderen en kanker" komt in totaal een bedrag van ruim 900.000 euro beschikbaar, waarvan de helft wordt gefinancierd uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Zoals gebruikelijk bij Intereggsubsidies dragen ook de provincies financieel bij aan het project, in dit geval Vlaams Brabant, Belgisch Limburg en Nederlands Limburg. Het project "Ouderen en kanker" staat onder leiding van het Academisch Centrum voor Huisartsgeneeskunde (ACHG) van de KU Leuven (België) in samenwerking met onder andere de afdeling Huisartsgeneeskunde van de Universiteit Maastricht en de afdelingen oncologie van de ziekenhuizen in Maastricht en Heerlen. Hoofddoel van het project is het verbeteren van de expertise en de optimalisering van de zorg rond oudere kankerpatiënten. Over deze leeftijdsgroep is veel minder bekend dan jongere kankerpatienten. Zo is het voor behandelaars vaak moeilijk in te schatten welke behandelkansen en bijwerkingen oudere kankerpatiënten hebben. Omdat het om een kwetsbare groep gaat zal het onderzoek zich ook richten op het functioneren in het dagelijks leven na diagnose en behandeling, al dan niet met hulp van mantelzorgers of professionele hulpverleners. Binnen het kennisnetwerk wordt kennis en expertise uitgewisseld via bijeenkomsten van onderzoekers en zorgverstrekkers uit de regio, persmededelingen, publicaties en een website. "Dit is een win-win situatie voor zowel de patiënten, hun familie en de hulpverleners uit de thuiszorg en de ziekenhuizen," aldus projectleider Prof. Frank Buntinx van de KU Leuven, en Marjan van den Akker, coördinator in Maastricht. Het project bestaat verder uit een onderzoek waarin een groep oudere kankerpatiënten opgevolgd en vergeleken wordt met jongere kankerpatiënten (50 tot 70 jaar bij diagnose) maar ook met personen die ouder zijn dan 70 jaar zonder kanker. Door het verzamelen van deze cruciale informatie wordt nieuwe kennis opgedaan. "In de toekomst zou dit moeten leiden tot nieuwe inzichten en strategieën om de oudere kankerpatiënt optimaal te begeleiden", besluit Frank Buntinx. Het onderzoek bestaat essentieel uit een gesprek, een kleine krachtproef en de afname van wat speeksel met een wattenstokje. Deelnemers worden geworven in de provincies Nederlands Limburg, Vlaams-Brabant en Vlaams Limburg, via het ziekenhuis en huisartsen.
In een vroeg stadium is longkanker beter op te sporen met een lage dosis CT-scan dan met een digitale röntgenfoto. Radioloog in opleiding Bartjan de Hoop van het UMC Utrecht concludeert dat in zijn proefschrift na vergelijking van beide methoden. Hij promoveert vandaag. De standaardmethode om longkanker vast te stellen is een röntgenfoto van de borstkas. Voor longkankerpatiënten die nog geen symptomen hebben is dat niet zo, laat radioloog Bartjan de Hoop zien. Hij liet radiologen 55 röntgenfoto"s van patiënten met longkanker en 72 foto"s van gezonde longen beoordelen. De longkanker was in een vroeg stadium, waarbij tumoren meestal niet groter zijn een centimeter, vastgesteld via een CT-scan. Op basis van de röntgenfoto"s konden de radiologen de longkanker bij lange na niet met dezelfde zekerheid vaststellen als via een CT-scan. Tijdens een screening op longkanker, bij mensen zonder symptomen, bleek de CT vrijwel alle tumoren te vinden. Via röntgenfoto"s konden radiologen hoogstens 94 procent van deze tumoren vinden, en dan alleen wanneer ze accepteerden dat ze op heel veel foto"s onterecht longkanker aanwezen. Ze hadden 61 fout-positieven nodig om één geval van longkanker te vinden. De Hoops conclusies kunnen van pas komen bij een eventueel bevolkingsonderzoek naar het voorkomen van longkanker. Zijn onderzoek is namelijk onderdeel van de Nelson-studie. Dat is een langlopend onderzoek naar de effectiviteit van de preventieve opsporing van longkanker. Ruim zevenduizend mensen ondergaan hiervoor elk jaar een CT-scan. Patiënten waarbij longkanker in een vroeg stadium opgespoord wordt hebben een betere overlevingskans. Over vier jaar moet duidelijk zijn of het rendabel is om grote bevolkingsgroepen preventief via een CT-scan te onderzoeken op longkanker. In het Nelson-onderzoek werkt het UMC Utrecht samen met UMC Groningen, Erasmus MC, het Kennemer Gasthuis in Haarlem en het Universitair Ziekenhuis Gasthuisberg in Leuven (België).
Bij vrouwen met borstkanker kunnen onderzoekers van het UMC Utrecht de diagnose bevestigen via analyse van tepelvocht. Grootschalig onderzoek moet uitwijzen of tepelvocht borstkanker kan aantonen vóór het zichtbaar is via andere methoden. Karijn Suijkerbuijk promoveert 22 april op dit onderzoek aan het UMC Utrecht.In haar promotieonderzoek analyseerde Karijn Suijkerbuijk het tepelvocht van negen vrouwen bij wie net borstkanker was vastgesteld. Ze vergeleek dit met 21 vrouwen met een sterk vergrote kans op borstkanker, bijvoorbeeld omdat ze draagster zijn van de borstkankergenen BRCA1 of BRCA2. Ter controle analyseerde Suijkerbuijk 63 gezonde vrijwilligers. Het tepelvocht wordt verkregen via kolven, een eenvoudige procedure die minder belastend is dan een MRI-scan, of een röntgenfoto. "We vinden in het tepelvocht duidelijke verschillen tussen vrouwen mét en zónder borstkanker", stelt Suijkerbuijk. "Dat is nog maar het begin. We hopen in de toekomst via tepelvocht borstkanker op te sporen in een stadium waarin het nog niet zichtbaar is via bijvoorbeeld een MRI-scan of een röntgenfoto. Daarom loopt nu in het UMC Utrecht een groot onderzoek waarbij we 350 vrouwen volgen. Bij hen nemen we jaarlijks tepelvocht af en zoeken we naar specifieke veranderingen in cellen die erop wijzen dat borstkanker aan het ontstaan is. Pas als dat lukt kan jaarlijkse tepelvochtanalyse onderdeel worden van de standaard screening op borstkanker." In het onderzoek volgen artsen van het UMC Utrecht vrouwen met een hoog risico op borstkanker nu al twee jaar met het afnemen van tepelvocht, maar de studie loopt nog jaren door. In het tepelvocht kijkt Suijkerbuijk naar methyleringspatronen in het DNA. Methylering van DNA is een chemische verandering die genen "aan" en "uit" kan zetten. In het ontstaan van borstkanker worden genen uitgeschakeld die kanker onderdrukken. Als deze genen "uit" staan kan dat dus het eerste teken van borstkanker zijn.
Nederland telt 600.000 mensen die kanker hebben of hebben gehad. Toch staat onderzoek naar de gezondheid, het welbevinden en de behoeften van (ex-)kankerpatiënten nog in de kinderschoenen, terwijl we juist van hen kunnen leren hoe we de zorg voor deze groeiende groep kunnen verbeteren. Daartoe is het wel van belang dat artsen, patiënten en onderzoekers informatie onderling durven delen, betoogt hoogleraar Cancer Epidemiology and Survivorship Lonneke van de Poll 8 maart in haar inaugurele rede aan Tilburg University. Voorafgaand aan haar oratie wordt een symposium gehouden: ‘(Over) leven na kanker’. Het aantal (ex-)kankerpatiënten in Nederland is sinds de jaren negentig verdubbeld onder invloed van veroudering van de bevolking, screening op kanker en nieuwe en verbeterde behandelmethoden. Het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) in Eindhoven en Tilburg University onderzoeken sinds enkele jaren gezamenlijk de lichamelijke gezondheid, het psychologisch welbevinden en sociaal-maatschappelijke gevolgen van kanker bij mensen die dit (langdurig) overleefden. Voor het onderzoek vullen jaarlijks honderden tot enkele duizenden ex-kankerpatiënten uit de regio Brabant en Noord Limburg op papier of online ( www.profielstudie.n) een vragenlijst in. Waar in de afgelopen jaren de kankerspecialist vaak haar onderzoeksagenda richting gaf, ziet van de Poll dat de patiënt deze rol aan het overnemen is. Recente studies die zij met haar groep deed werden geïnspireerd door opmerkingen van patiënten die zij in brieven en de kantlijn van vragenlijsten plaatsten en zo ‘trending topics’ avant la lettre vormden. Voorbeelden zijn het onderzoek naar hypotheek- en verzekeringsproblematiek en ontevredenheid over informatievoorziening. Van de Poll pleit voor een sterkere uitwisseling van informatie tussen onderzoekers, patiënten en artsen om onderzoek gericht op behoeften van patiënten te bevorderen. De tijd dat een patiënt alleen een vragenlijst invulde om zo de onderzoeker te informeren is voorbij. Zes van de 10 patiënten willen eigen onderzoeksgegevens kunnen inzien en mogelijk delen met anderen (familie, lotgenoten en behandelaars). Van de Poll onderzoekt hoe het individueel terugkoppelen van gegevens en uitkomsten van onderzoek kan bijdragen aan ‘Patient empowerment’ en zo de zorg voor kankerpatiënten kan verbeteren. Tevens benadrukt van de Poll dat ‘Durven delen’ van onderzoeksdata door wetenschappers onderling ook een belangrijke impuls geeft aan wetenschappelijke ontwikkelingen en voorkomt dat interessante gegevens op de plank blijven liggen. De gegevens uit de profielstudie zijn daarom openbaar beschikbaar voor collega-wetenschappers ( www.profilesregistry.nl) en worden gebruikt door onderzoekers van andere universiteiten in binnen- en buitenland. Prof. dr. Lonneke van de Poll-Franse (1972) studeerde biomedische gezondheidswetenschappen aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en studeerde af als epidemioloog. In 2001 promoveerde ze aan de Vrije Universiteit en sinds 2001 werkt ze als epidemioloog bij het IKZ in Eindhoven. Samen met psychologen van Tilburg University ontwikkelde ze daar een onderzoekslijn naar de kwaliteit van leven van (ex-)kankerpatiënten. Met behulp van een investeringssubsidie van NWO, een persoonsgebonden ‘Cancer Research Award’ van KWF Kankerbestrijding en verschillende projectsubsidies bestudeert zij de klachten en kwaliteit van leven van ‘Cancer survivors’. De invloed van kankerbehandelingen, informatievoorziening en (na)zorgplannen hebben daarbij haar bijzondere aandacht.
TRAIL en galectine-9 zijn lichaamseigen eiwitten die elk een unieke vorm van antikankeractiviteit bezitten. Dat toont Valerie Wiersma aan in haar proefschrift, waarin ze de antikankerwerking van deze eiwitten beschrijft. Wiersma keek hierbij niet alleen naar de directe celdodende werking van TRAIL, maar onderzocht ook hoe dit eiwit kan worden gebruikt om het immuunsysteem te helpen om kankercellen op te ruimen. Bovendien stelde Wiersma vast dat galectine-9 mogelijk kan worden toegepast om therapieresistentie tegen te gaan. Het eiwit TRAIL komt van nature in kleine hoeveelheden voor op bepaalde immuuncellen. Deze immuuncellen gebruiken het om kankercellen aan te vallen. Wiersma onderzocht of het mogelijk is om extra TRAIL op immuuncellen ‘te plakken’ om zo hun antikankeractiviteit te vergroten. Hiertoe werden zogenaamde TRAIL fusie-eiwitten ontwikkeld. In zo’n fusie-eiwit wordt TRAIL gekoppeld aan een antilichaam dat specifiek aan immuuncellen kan binden. In het onderzoek van Wiersma werd hierbij bovendien een antilichaam gekozen dat ook in staat is om immuuncellen te activeren. Hierdoor kregen de TRAIL fusie-eiwitten een dubbele antikankerwerking. Het onderzoek liet zien dat op deze wijze de antikankeractiviteit van verschillende immuuncellen aanzienlijk kon worden vergroot. Mogelijk kan deze aanpak in de toekomst worden ingezet om de immunologische behandeling van kanker verder te verbeteren. Daarnaast onderzocht Wiersma de therapeutische mogelijkheden van galectine-9. Galectine-9 is een lichaamseigen eiwit met vele functies. Wiersma ontdekte dat galectine-9 ook in staat is om kankercellen te doden. Galectine-9 doet dit op een andere manier dan de meeste huidige antikankermiddelen, namelijk door het remmen van een proces dat ’autofagie’ wordt genoemd. Bepaalde kankercellen gebruiken autofagie om te kunnen overleven tijdens chemotherapie. Deze unieke werking van galactine-9 kan daarom in de toekomst mogelijk worden ingezet om therapieresistente kankercellen beter aan te pakken. Valerie Wiersma (1986) studeerde medisch-farmaceutische wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Haar onderzoek voerde ze uit bij de afdeling chirurgie, sectie translationele chirurgische oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd gefinancierd door KWF Kankerbestrijding.
Bron: RUG
Resultaten van immunotherapie bij kanker geven steeds meer reden tot optimisme. Toch is de effectiviteit ervan nog verre van optimaal en ondervinden patiënten vaak vervelende bijwerkingen. “Dat moet en kan beter”, concludeert Djoke Hendriks in haar proefschrift. Zij deed laboratoriumonderzoek naar immunotherapie met zogenaamde ‘bispecifieke antilichamen’, dat zijn ‘slimme’ antilichamen die in staat om normale cellen van kankercellen te onderscheiden. Klinisch onderzoek moet uitwijzen of deze geneesmiddelen in de toekomst in patiënten kunnen worden toegepast. Kankercellen zijn ontspoorde lichaamscellen die vrijwel eindeloos kunnen doordelen om tenslotte uit te zaaien in het lichaam. Het menselijk immuunsysteem probeert kankercellen in een vroeg stadium op te sporen en te vernietigen. Sommige kankercellen zijn echter instaat het immuunsysteem tegen te werken, waardoor ze kunnen blijven doorwoekeren. Kankercellen ontsnappen aan de afweer door veel van het eiwit PD-L1 op hun celoppervlak te brengen. Dit PD-L1 eiwit bindt namelijk aan een receptor die op veel afweercellen voorkomt. Die afweercellen worden daardoor op non-actief gesteld. Immunotherapie is er onder andere op gericht om deze onderdrukking door kankercellen weer op te heffen. Hiertoe zijn nieuwe geneesmiddelen (antilichamen) ontwikkeld die PD-L1 blokkeren, waardoor de afweer tegen kanker weer op gang kan komen. Helaas heeft slechts een relatief kleine groep kankerpatiënten hier baat bij en zijn er soms gevaarlijke bijwerkingen. Op het UMCG worden nieuwe geneesmiddelen ontworpen en onderzocht om deze vorm van immunotherapie verder te verbeteren. Hendriks bestudeerde een nieuw ‘bispecifiek’ antilichaam. Zo’n antilichaam is ‘slim’ omdat het ontworpen is om kankercellen op te sporen, te remmen in hun groei en om in de tumor PD-L1 te blokkeren. Dit zou moeten leiden tot een hogere effectiviteit en minder bijwerkingen. Met laboratoriumexperimenten toonde Hendriks aan dat deze slimme antistof inderdaad de afweer kan versterken tegen verschillende soorten kankercellen. De resultaten lijken veelbelovend en verder onderzoek is gaande om te bepalen of en hoe dit nieuwe geneesmiddel in de toekomst kan worden toegepast in kankerpatiënten. Djoke Hendriks (1985) studeerde Moleculaire Biologie & Biotechnologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichte haar onderzoek bij de afdeling Chirurgie, sectie Translationele Chirurgische Oncologie van het UMCG. Het onderzoek valt binnen onderzoeksprogramma TARGON (Targeted Gynaecologic Oncology) van onderzoeksinstituut CRCG en werd gefinancierd door KWF Kankerbestrijding.
bron: RUG
Sociaal functioneren stagneert een jaar na diagnose. Adolescenten en jongvolwassenen die kanker overleven, worstelen vaak nog jaren na de diagnose met sociale problemen. Uit onderzoek van Olga Husson van het Radboudumc onder 215 jonge kankerpatiënten blijkt dat deze patiënten vanaf het eerste jaar na de diagnose sociaal stagneren, waardoor zij er na genezing slechter er aan toe zijn dan hun kankervrije leeftijdsgenoten. Op 20 maart publiceerden de onderzoekers de resultaten in het wetenschappelijke tijdschrift Cancer. Mensen in de leeftijd van 15 tot 39 maken normaal gesproken al grote lichamelijke, emotionele, cognitieve en sociale ontwikkelingen door. Voor wie in deze leeftijd de diagnose kanker krijgt, komt daar een zware uitdaging bij. Eerder onderzoek liet zien dat jonge kankerpatiënten meer problemen hebben met sociaal functioneren dan gezonde leeftijdsgenoten en patiënten van oudere leeftijd. Bijvoorbeeld in het aangaan van relaties, of het functioneren in groepen. Hoe deze sociale problemen zich ontwikkelen in de jaren na de diagnose, was nog nauwelijks onderzocht. Om de veranderingen in sociaal functioneren bij kankerpatiënten van 15 tot 39 jaar te volgen in de eerste twee jaar na hun diagnose, vroegen Olga Husson van het Radboudumc en haar Amerikaanse collega’s aan patiënten van vijf Amerikaanse ziekenhuizen een vragenlijst in te vullen. Dit deden zij vlak na het krijgen van de diagnose, één jaar en twee jaar daarna. Uiteindelijk vulden 141 kankerpatiënten op alle drie de momenten een vragenlijst in. Op alle drie de meetmomenten was het sociaal functioneren van de jonge kankerpatiënten slecht in vergelijking met dat van hun gezonde leeftijdsgenoten. In het eerste jaar vond er gemiddeld genomen wel verbetering plaats, maar daarna stagneerde dat en hadden de jonge kankerpatiënten nog steeds een lager niveau in vergelijk met gezonde mensen. Een op de drie kankerpatiënten verbeterde helemaal niet en functioneerde gedurende de gehele onderzoeksperiode sociaal slecht. Deze patiënten waren doorgaans niet meer onder behandeling, waarmee zij in de overgang van patiënt naar overlever waren beland. Dit ging gepaard met zorgen over onder andere geld, eigenwaarde, carrièreperspectief, relaties en kinderwens. Klachten of stress Overlevers van kanker die het sociaal slecht deden, hadden ook vaker last van lichamelijke klachten, of psychische stress. Ook gaven zij aan minder steun uit hun omgeving te ervaren. Olga Husson: “Hulp bij lichamelijke klachten en psychische stress, en het versterken van het sociaal netwerk in de periode na een kankerbehandeling zou een eerste stap kunnen zijn om deze jonge overlevers van kanker beter te helpen met hun terugkeer in de samenleving.”
Bron: Rabdboudumc
Als nu geen maatregelen worden genomen, zal de zorg voor patiënten met huidkanker over enkele jaren onder een acceptabel niveau zakken. Door de explosieve toename van het aantal huidkankerpatiënten -een toename die de afgelopen decennia al heeft ingezet- zijn er straks te weinig dermatologen om de vraag naar zorg aan te kunnen. Daarvoor waarschuwt prof. dr. Tamar Nijsten vrijdag 9 november in zijn oratie waarmee hij zijn bijzondere leerstoel Dermatologie aan de faculteit geneeskunde van de Erasmus Universiteit officieel aanvaardt. Een op de vijf Nederlanders ontwikkelt vroeg of laat een vorm van huidkanker. De meest voorkomende vorm is het basaalcelcarcinoom, op afstand gevolgd door het plaveiselcelcarcinoom en het melanoom. Per jaar worden er meer dan 80.000 huidkankers vastgesteld in Nederland. Naar schatting lopen bijna anderhalf miljoen Nederlanders rond met een voorloper van huidkanker. De toename van het aantal gevallen van huidkanker (jaarlijks 5 tot 9 procent meer gevallen) bewijst volgens Nijsten dat de preventiecampagnes voor ‘verstandig zonnen’ falen. Nederlanders zijn steeds beter op de hoogte van de gevaren van de zon, maar ze passen hun zongedrag niet aan. ,,Dat betekent dat de campagnes van tactiek moeten veranderen. Er zou bovendien meer aandacht moeten gaan naar het basaalcelcarcinoom bij ouderen in plaats van alle aandacht te richten op de babyhuid en het gevaar van een melanoom,’’ stelt Nijsten, die tevens voorzitter is van de Nederlandse Vereniging van Dermatologie en Venereologie (NVDV). Nijsten schat dat het komende decennium jaarlijks minimaal 700.000 dermatologische consulten betrekking zullen hebben op een (mogelijke) huidkanker. Ongeveer een derde van de tijd van de dermatoloog wordt in beslag genomen door huidkanker. De 450 –vaak parttime werkende- dermatologen die Nederland nu telt, kunnen die vraag niet aan zonder dat de zorg voor andere huidaandoeningen in het gedrang komt. Om de druk op de poliklinieken Dermatologie te verlagen, en om de kosten in bedwang te houden, stelt Nijsten een aantal maatregelen voor. Ten eerste zou in de opleiding geneeskunde aandacht moeten worden gewijd aan huidkanker, zodat (huis)artsen verdachte plekjes op de huid beter gaan herkennen. Ook stelt Nijsten voor dat dermatologen nauwer gaan samenwerken met huisartsen. Door gemeenschappelijke richtlijnen en intensieve nascholingen te ontwikkelen over herkenning en behandeling van huidkanker, zouden huisartsen en dermatologen elk een deel van de zorg kunnen leveren, die dan bovendien mooi op elkaar aansluit. Dermatologen zouden tevens taken in de behandeling en monitoring van patiënten kunnen delen met speciaal opgeleide gespecialiseerde verpleegkundigen, die bovendien de casemanager worden van hun patiënten. Want, stelt Nijsten, huidkanker is dan meestal geen dodelijke ziekte, de impact op een patiënt mag niet worden onderschat. ‘Veel patiënten houden levenslang kans op een nieuwe huidkanker en dat maakt het een chronische ziekte, die we ook als dusdanig moeten benaderen.’
Dikkedarmkanker Behandeling voorkomt uitzaaiing bij dikkedarmkanker Aan de hand van een experimenteel model toont Nuray Gül aan welke processen een rol spelen bij het ontstaan van uitzaaiingen na operatief verwijderen van gezwellen bij darmkankerpatiënten. ‘De resultaten bieden goede aanknopingspunten voor verder onderzoek naar behandeling met kanker-specifieke antilichamen om de uitgroei van leveruitzaaiingen bij patiënten te voorkomen,’ concludeert Gül. Zij promoveert op 27 september bij VUmc. Jaarlijks krijgen in Nederland ongeveer 12.000 mensen de diagnose darmkanker te horen. Het chirurgisch verwijderen van het gezwel geeft de beste kansen voor overleving en is dan ook noodzakelijk. Helaas zijn er sterke aanwijzingen dat deze methode de kans verhoogt dat overgebleven kankercellen zich uitzaaien. Bij maar liefst 25% van de patiënten, die geen zichtbare uitzaaiingen hebben op het moment van de operatie, ontwikkelen zich alsnog binnen 5 jaar uitzaaiingen in organen als de lever. Om deze patiënten te kunnen helpen, is het noodzakelijk te begrijpen hoe chirurgisch verwijderen van het kankergezwel kan leiden tot het ontstaan van uitzaaiingen in de lever. Gül toont in haar proefschrift in een experimenteel model aan dat een darmoperatie leidt tot besmetting van het bloed met bacteriële componenten die uit de darmen komen. Deze bacteriële componenten activeren vervolgens verschillende immuuncellen, zoals macrofagen in de lever. Geactiveerde macrofagen scheiden schadelijke stoffen, zoals zuurstofradicalen, uit die het vaatstelsel van de lever beschadigen. Hierdoor kunnen kankercellen, die helaas in het bloed van een groot deel van de kankerpatiënten kunnen worden aangetoond, aanhechten aan het beschadigde leverbloedvaten, wat leidt tot uitgroei van uitzaaiingen in de lever. Echter, wanneer er rondom de operatie wordt behandeld met kanker-specifieke antilichamen, blijken circulerende kankercellen beter herkenbaar te zijn voor het immuunsysteem, waardoor deze effectiever worden vernietigd. Hierdoor kan de uitgroei van leveruitzaaiingen in een experimenteel model volledig worden voorkomen. Het is zeer belangrijk om nu zo snel mogelijk te onderzoeken of antilichaambehandeling rondom de operatie ook in de praktijk de uitgroei van leveruitzaaiingen bij patiënten met darmkanker kan voorkomen.
Uit onderzoek van Iris Cornet blijkt dat genetische varianten van het HPV-type 16, de belangrijkste veroorzaker van baarmoederhalskanker, een verschillend risico op baarmoederhalskanker met zich mee kunnen brengen in verschillende werelddelen. Zo brengt een infectie van een bepaalde genetische HPV16 variant een hoger risico op baarmoederhalskanker met zich mee in Europa, terwijl diezelfde variant in Zuid-Amerika een lager risico geeft. Op 14 maart promoveert Cornet bij VUmc. Iris Cornet onderzocht of genetische veranderingen in het HPV16 genoom (HPV16 varianten) het risico op baarmoederhalskanker kunnen beïnvloeden. Hiervoor zijn de genetische veranderingen in delen van het HPV16 genoom in vrouwen mét en zonder kanker uit verschillende landen geanalyseerd. Het onderzoek toont dat de HPV16 varianten en hun risico op baarmoederhalskanker kunnen verschillen per werelddeel. Zo geeft een bepaalde genetische variant HPV16 een hoger risico op baarmoederhalskanker in Europa, terwijl diezelfde variant in Zuid-Amerika een lager risico geeft. Waarom dit zo is, moet verder onderzocht worden. Daarnaast zijn in het laboratorium de carcinogene eigenschappen van een aantal HPV-typen van de huid onderzocht, die ervan worden verdacht samen met UV-straling een rol te spelen bij de ontwikkeling van huidkanker. Dit onderzoek in celkweek toont dat twee van de zes bestudeerde HPV-typen ervoor kunnen zorgen dat primaire huidcellen oneindig blijven delen en kunnen transformeren. Deze typen zouden dus oorzakelijk betrokken kunnen zijn bij de ontwikkeling van huidkanker. Het humaan papillomavirus (HPV) is een DNA-virus dat epitheelcellen infecteert. Er zijn meer dan 100 verschillende HPV-typen bekend. Een groep van deze HPV-typen infecteert de slijmvliezen, de zogenaamde mucosale typen, en een andere groep de huid, de zogenaamde huid typen. Het belang van onderzoek naar HPV ligt in het feit dat een voortdurende HPV-infectie met zogenaamd hoog-risico typen, kanker kan veroorzaken. Wanneer men meer inzicht heeft in hoe dit proces plaatsvindt kunnen (preventieve) maatregelen worden genomen. Een infectie met hoog-risico mucosale HPV-typen is veel voorkomend bij seksueel actieve vrouwen. Het merendeel van deze infecties wordt opgeruimd door het immuunsysteem, slechts een klein deel van de infecties is blijvend en kan leiden tot baarmoederhalskanker. Het hoog-risico HPV-type 16 is de belangrijkste veroorzaker van baarmoederhalskanker. Cornet promoveert 14 maart aan VUmc op deze onderzoeken die zij heeft uitgevoerd in het International Agency for Research on Cancer in Lyon, in samenwerking met de afdeling Pathologie van VU medisch centrum.
Oudere borstkankerpatiënten hebben een andere benadering nodig dan jongere patiënten. Dat concludeert Nienke de Glas in haar promotieonderzoek. Borstkankerscreening is bij ouderen bijvoorbeeld minder effectief. Bij beslissingen over de behandeling van borstkanker moet bij oudere patiënten veel meer rekening worden gehouden met hun algehele gezondheidstoestand, stelt De Glas. Zij promoveerde in april cum laude op haar onderzoek. Van alle borstkankerpatiënten in Nederland is bijna 40 procent 65 jaar of ouder. Door de vergrijzing zal dat percentage de komende jaren alleen maar toenemen. De huidige behandelmethodes zijn daar eigenlijk niet goed op ingesteld, concludeert dr. Nienke de Glas. Oudere patiënten hebben bijvoorbeeld vaker last van meerdere aandoeningen naast elkaar en bovendien kan hun algehele gezondheid slechter zijn. Bovendien maken ouderen logischerwijs andere afwegingen. Een 80-jarige met een matige gezondheid zal waarschijnlijk minder snel kiezen voor een zware behandeling met veel bijwerkingen dan een 40-jarige in de kracht van haar leven. Daar wordt in de huidige richtlijnen nauwelijks rekening mee gehouden. Die zijn vaak gebaseerd zijn op klinisch onderzoek bij jongere patiënten. De Glas onderzocht daarom hoe de behandeling van oudere borstkankerpatiënten verbeterd zou kunnen worden. Borstkankerscreening bij ouderen niet effectief Allereerst keek De Glas naar de borstkankerscreening bij oudere vrouwen. Sinds 1998 is de maximumleeftijd hiervoor verhoogd van 69 naar 75 jaar. Het doel van deze screening is om borstkankertumoren vroegtijdig op te sporen om zo te voorkomen dat ze pas in zo’n laat stadium worden ontdekt dat behandeling niet meer goed mogelijk is. De promovenda ontdekte dat het aantal vrouwen met vergevorderde borsttumoren inderdaad is gedaald, maar minder dan verwacht. Daarentegen was er een enorme stijging in het aantal vrouwen met borsttumoren in een vroeg stadium. De Glas verklaart: “Dat betekent dat we een groot aantal vrouwen eigenlijk onnodig behandelen. Een groot deel van die tumoren zal waarschijnlijk helemaal niet doorgroeien tot een kwaadaardige tumor, maar voor de zekerheid worden ze toch behandeld. En dat terwijl juist ouderen meer last hebben van complicaties. Sommige dingen kun je beter niet weten.” De afgelopen jaren zijn er veel nieuwe ontwikkelingen geweest op het gebied van de behandeling van borstkanker. “Voor jonge borstkankerpatiënten met gemetastaseerde ziekte heeft dat veel effect gehad, gemiddeld leven zij een jaar langer dan 15 jaar geleden. Bij oudere borstkankerpatiënten zien we echter helemaal geen verbetering in de overleving.” Ze concludeert dat bij oudere patiënten veel meer individueel bekeken moet worden welke behandeling het meest geschikt is. Dat betekent dat niet alleen gekeken moet worden naar de tumor zelf, maar ook naar de algehele gezondheidstoestand van de patiënt. Dat kan met behulp van een geriatrische assessment. “Eigenlijk zou je dat bij elke oudere kankerpatiënt moeten doen”, vindt De Glas. “Een matige voedingstoestand wordt bijvoorbeeld vaak gemist door oncologen, terwijl dat wel veel invloed heeft op de behandeling.” Het effect van zo’n assessment wordt nog verder onderzocht in de Climb Every Mountain studie.
Nuray Gül toont aan hoe uitzaaiingen ontstaan na darmkankeroperaties. 'De resultaten bieden aanknopingspunten voor verder onderzoek naar behandeling met kanker-specifieke antilichamen om de uitgroei van leveruitzaaiingen te voorkomen', concludeert Gül. Aan de hand van een experimenteel model toont Nuray Gül aan welke processen een rol spelen bij het ontstaan van uitzaaiingen na operatief verwijderen van gezwellen bij darmkankerpatiënten. 'De resultaten bieden goede aanknopingspunten voor verder onderzoek naar behandeling met kanker-specifieke antilichamen om de uitgroei van leveruitzaaiingen bij patiënten te voorkomen,' concludeert Gül. Zij promoveert op 27 september bij VUmc. Jaarlijks krijgen in Nederland ongeveer 12.000 mensen de diagnose darmkanker te horen. Het chirurgisch verwijderen van het gezwel geeft de beste kansen voor overleving en is dan ook noodzakelijk. Helaas zijn er sterke aanwijzingen dat deze methode de kans verhoogt dat overgebleven kankercellen zich uitzaaien. Bij maar liefst 25% van de patiënten, die geen zichtbare uitzaaiingen hebben op het moment van de operatie, ontwikkelen zich alsnog binnen 5 jaar uitzaaiingen in organen als de lever. Om deze patiënten te kunnen helpen, is het noodzakelijk te begrijpen hoe chirurgisch verwijderen van het kankergezwel kan leiden tot het ontstaan van uitzaaiingen in de lever. Gül toont in haar proefschrift in een experimenteel model aan dat een darmoperatie leidt tot besmetting van het bloed met bacteriële componenten die uit de darmen komen. Deze bacteriële componenten activeren vervolgens verschillende immuuncellen, zoals macrofagen in de lever. Geactiveerde macrofagen scheiden schadelijke stoffen, zoals zuurstofradicalen, uit die het vaatstelsel van de lever beschadigen. Hierdoor kunnen kankercellen, die helaas in het bloed van een groot deel van de kankerpatiënten kunnen worden aangetoond, aanhechten aan het beschadigde leverbloedvaten, wat leidt tot uitgroei van uitzaaiingen in de lever. Echter, wanneer er rondom de operatie wordt behandeld met kanker-specifieke antilichamen, blijken circulerende kankercellen beter herkenbaar te zijn voor het immuunsysteem, waardoor deze effectiever worden vernietigd. Hierdoor kan de uitgroei van leveruitzaaiingen in een experimenteel model volledig worden voorkomen. Het is zeer belangrijk om nu zo snel mogelijk te onderzoeken of antilichaambehandeling rondom de operatie ook in de praktijk de uitgroei van leveruitzaaiingen bij patiënten met darmkanker kan voorkomen.
In het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker hebben vrouwen vanaf 2016 de optie om thuis een zelftest te doen. Dit zal ervoor zorgen dat meer vrouwen meedoen en dat dus meer gevallen van baarmoederhalskanker zullen worden opgespoord. Dat blijkt uit het onderzoek van Viola Verhoef die 10 december promoveert bij VUmc. De kwaliteit van de zelftest is ook vergelijkbaar met de huidige methode: de moleculaire test waarmee het zelf afgenomen materiaal wordt geanalyseerd, spoorde evenveel gevallen van het voorstadium van kanker op als de standaard cytologische test die nu na het uitstrijkje wordt gedaan. Vanaf 2016 verandert het bevolkingsonderzoek (BVO) naar baarmoederhalskanker. Het uitstrijkje (waar vrouwen tussen 30 en 60 jaar oud elke 5 jaar voor worden uitgenodigd) wordt vanaf 2016 eerst onderzocht op de aanwezigheid van het hoog risico humaan papillomavirus (hrHPV) en niet zoals in het bestaande bevolkingsonderzoek op afwijkende cellen. Pas als dit virus aanwezig is, wordt het uitstrijkje beoordeeld op afwijkende cellen. Veel vrouwen (en mannen) raken een keer in hun leven besmet met hrHPV. Meestal ruimt het lichaam dit virus zelf op, maar wanneer dat niet het geval is kan baarmoederhalskanker ontstaan. Met het verbeterde bevolkingsonderzoek is eerder duidelijk of vrouwen risico lopen op het krijgen van baarmoederhalskanker. Hiermee zullen jaarlijks 75 extra vrouwen worden opgespoord met (een voorstadium van) baarmoederhalskanker en worden 18 extra sterfgevallen voorkomen, aldus het RIVM. Vanaf 2016 komt ook een zogeheten HPV-zelftest beschikbaar voor vrouwen die moeite hebben met het uitstrijkje. Uit het promotieonderzoek van Viola Verhoef bij VUmc blijkt dat deze zelftest kan leiden tot een hogere deelname aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker. Dat is gunstig omdat ook dit zorgt dat meer vrouwen met (voorstadia van) baarmoederhalskanker vroegtijdig opgespoord kunnen worden. Om te bepalen wie van de HPV-positieve vrouwen (een voorstadium van) kanker heeft, wordt een aanvullende test, een zogenoemde triage-test,verricht. Nu gebeurt dat door bij HPV-positieve vrouwen een extra uitstrijkje te maken dat wordt onderzocht op aanwezigheid van afwijkende cellen, de zogeheten cytologische triage. Als hierbij afwijkende cellen worden gevonden, wordt de vrouw verwezen naar de gynaecoloog voor behandeling. In dit proefschrift werd een nieuw ontwikkelde moleculaire triage-test, die direct op het thuistestmateriaal werd verricht, vergeleken met de cytologischetriage-test. Bij dit onderzoek waren 46.001 niet-deelnemers van het bevolkingsonderzoek betrokken. De moleculaire test direct op het door de vrouw zelf afgenomen materiaal spoorde evenveel vrouwen op met een voorstadium van kanker als de cytologische test op een extra gemaakt uitstrijkje. Een extra bezoek aan de huisarts was dus niet nodig en de tijd tot de diagnose was veel korter. Met het recent beschikbaar komen van een commerciële moleculaire triage-testzal screening naar baarmoederhalskanker dus mogelijk zijn zonder het klassieke uitstrijkje.
Melanoom, de kwaadaardigste variant van huidkanker, is de snelst stijgende vorm van kanker in de leeftijdsgroep van 30 tot 60 jaar. Dat blijkt uit cijfers van het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL). Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) is het landelijk expertisecentrum voor melanoom en ziet jaarlijks patiënten uit heel Nederland met deze vorm van huidkanker. De oorzaak van melanoom en andere varianten van huidkanker ligt meestal in een te grote blootstelling aan uv-straling. Tijdens de Huidkankerdag op 20 mei werd daarom uitgebreid stilgestaan bij de gevaren van teveel zonlicht en het belang van preventie en regelmatige controle van de huid. DermatoscopieElk jaar zien dermatologen een stijgende trend in het aantal melanomen, van 5887 in 2015 naar 6787 in 2016. In de afgelopen twintig jaar is in de leeftijdsgroep van 30 tot 60 jaar het aantal mensen met een melanoom meer dan verdubbeld. Uit de gegevens van het IKNL blijkt bovendien dat iedere vorm van huidkanker stijgt in de leeftijdsgroep vanaf 30 jaar. Ondanks dat er campagnes zijn voor veilig zonnen en steeds meer mensen weten dat ze zich goed moeten beschermen, wordt dit nog steeds niet goed uitgevoerd. Jaarlijks komen er ongeveer 55.000 nieuwe gevallen van huidkanker bij. Dit betekent dat ongeveer 1 op de 5 Nederlanders in zijn of haar leven een vorm van huidkanker krijgt. Het overgrote deel van de huidkankers wordt veroorzaakt door overmatige blootstelling aan UV-straling (zon én zonnebank). Om de zorgwekkende stijgende trend van huidkanker te doorbreken blijven dermatologen zich dan ook samen met hun partners inzetten voor een vergroting van bewustzijn voor de gevaren van overmatige UV-straling.Tijdens Huidkankerdag konden mensen in het LUMC hun huid laten checken door een van onze dermatologen. Naast een huidcheck gaven de dermatologen ook uitleg over zelfcontrole van de huid en bescherming tegen UV-straling.
Bron: LUMC
Eiwitten op darmcellen markeren gevaarlijke voorstadia van darmkanker. Aldus onderzoekers van het VUmc Cancer Center Amsterdam (afdelingen pathologie en medische oncologie). Zij presenteren hun onderzoek deze week in het prestigieuze tijdschrift GUT, International Journal in Gastroenterology. Het opsporen van vroege stadia van dikkedarmkanker is de beste manier om sterfte aan darmkanker terug te dringen. Daarom start Nederland in 2013 met het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Darmkanker ontstaat uit een goedaardige poliep, maar lang niet alle poliepen leiden tot kanker. De onderzoekers hebben eiwitten op het oppervlak van darmkankercellen in kaart gebracht met behulp van massaspectrometrie. Daarbij zijn ongeveer 3000 eiwitten geidentificeerd. Vervolgens is een selectie gemaakt van 44 eiwitten die waarschijnlijk meer aanwezig zijn in kanker en in de hoog-risico voorstadia dan in de laag-risico voorstadia. Deze selectie is onder andere gebaseerd op mRNA expressie data waarbij genen met een hoge mRNA expressie in darmkanker ten opzichte van laag-risco voorstadia zijn geselecteerd. Twee van deze eiwitten zijn vervolgens in een grote serie patiëntenweefsel bekeken en daarbij vonden de onderzoekers dat deze eiwitten inderdaad meer voorkomen in de hoog-risico voorstadia en in darmkankerweefsels. VUmc-patholoog Gerrit Meijer en zijn team van onderzoekers ontwikkelen nieuwe methoden voor de vroege opsporing van darmkanker. Bijvoorbeeld met beeldvormende technieken waarbij bepaalde eiwitten in het lichaam “aangekleurd” worden om zo vroege vormen van darmkanker te markeren in de scan. Daarnaast zouden deze eiwitten ook kunnen dienen als doelwitten voor medicijnen. Link naar artikel: http://gut.bmj.com/content/early/2011/08/31/gutjnl-2011-300511.long
Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het Antoni van Leeuwenhoek ontvangen beide vanuit het Horizon 2020-programma van de EU een grote subsidie voor onderzoek naar borstkanker. Hiermee zullen zij in nauwe samenwerking rekenmodules ontwikkelen waarmee voor iedere vrouw een meer persoonlijke schatting van het borstkankerrisico te geven is. Ook werken ze aan een betere afstemming van de behandelmogelijkheden op de specifieke situatie van een borstkankerpatiënt. Prof. Peter Devilee (LUMC)Prof. Peter Devilee (Humane Genetica en Pathologie) gaat het BRIDGES-consortium leiden, dat 6,2 miljoen euro ontvangt. Het consortium vergelijkt DNA-materiaal van 30.000 borstkankerpatiënten en 30.000 gezonde proefpersonen. Met ‘gene panel sequencing’ bepalen de onderzoekers welk genetisch profiel de kans op borstkanker verhoogt, waarbij zij zich richten op het onderzoek van zeldzame erfelijke afwijkingen. Het uiteindelijke doel is een persoonlijke risicoschatting, waarmee ‘screening op maat’ in de toekomst binnen bereik komt. Behalve prof. Devilee zijn vanuit het LUMC ook prof. Christi van Asperen, dr. Haico van Attikum, dr. Maaike Vreeswijk en dr. Harry Vrieling betrokken bij het onderzoek. In het programma werken dertien EU-onderzoeksgroepen en vier onderzoeksgroepen uit de VS, Canada en Australië samen. De Universiteit van Cambridge ontwikkelt de rekenmodule. Vervolgens wordt die gevalideerd in twee universitaire klinieken voor erfelijke tumoren in Parijs en Keulen. “Daarbij kijken we ook naar de psychologische impact van zo’n persoonlijke risicoschatting”, zegt Devilee. Het LUMC zal onderzoeken hoe DNA-varianten in bepaalde borstkankergenen kunnen leiden tot borstkanker. De focus ligt daarbij op DNA-schadeherstelmechanismen, een expertisegebied van het LUMC. Dr. Marjanka Schmidt gaat vanuit het kankerinstituut Antoni van Leeuwenhoek leiding geven aan het consortium B-CAST, wat staat voor Breast CAncer Stratification. Dit project ontvangt 5,9 miljoen euro. B-CAST gaat zich richten op het samenspel tussen erfelijke factoren en andere bekende risicofactoren voor borstkanker, zoals leefstijl, hormonale factoren en de dichtheid van het borstweefsel. Daarbij wordt de relatie onderzocht tussen dit samenspel en de kans op specifieke subtypes van borstkanker. Schmidt: “Veel onderzoek tot nu toe gaat over het inschatten van de algehele kans op borstkanker. Wij zijn geïnteresseerd in subtypes, omdat elk subtype borstkanker een eigen prognose heeft. Als we kunnen voorspellen wat voor individuele vrouwen het risico op specifieke subtypes is, kunnen we hier een prognose aan koppelen, en bijvoorbeeld in de toekomst ook preventieve maatregelen en screening hierop aanpassen.” Binnen dit onderzoek zal het tumormateriaal van 20.000 vrouwen worden onderzocht met moleculaire technieken. De uitkomsten worden gekoppeld aan hun klinische gegevens en overige relevante gegevens . In totaal zijn bij dit project 12 instituten betrokken, in Nederland, Groot-Brittannië, Zweden, Spanje, België, Canada, Australië en de Verenigde Staten. Beide projecten gaan per september van start en zullen 5 jaar lopen.
(Jorma de Ronde: ‘The quest for biomarkers: computational exploration of the cancer genome’.) Bepaalde eigenschappen van tumoren kunnen worden gebruikt om de juiste therapie voor een kankerpatiënt te kiezen. In zijn promotieonderzoek heeft De Ronde voor een aantal kankersoorten biomarkers ontdekt die de behandeling van de ziekte kunnen verbeteren. Door de vergrijzing in Nederland krijgen steeds meer mensen te maken met kanker. Wat de behandeling van kanker zo ingewikkeld maakt, zijn de enorme verschillen tussen de verschillende soorten kanker. Zo is borstkanker een heel andere ziekte dan darmkanker. Maar ook binnen één type kanker zijn grote verschillen tussen tumoren te vinden. Hierdoor zal de ene patiënt wél goed reageren op een bepaalde behandeling, maar een andere patiënt met dezelfde kankersoort niet. De Ronde probeerde een beter inzicht te krijgen in de verschillen tussen tumoren. Metingen die iets zeggen over de eigenschappen van een tumor zijn biomarkers. Bij darmkanker heeft de promovendus een biomarker gevonden die kan helpen het nut van een chirurgische ingreep te bepalen bij uitzaaiing in de lever. Voor borstkanker zijn biomarkers gevonden die kunnen helpen bij het kiezen van de juiste chemotherapie voor een patiënt. Hoewel er nog meer experimenten nodig zullen zijn om de toepasbaarheid van deze biomarkers in de kliniek te testen, is dit een eerste stap naar het personaliseren van kankerzorg.
Vrouwen die hebben deelgenomen aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker, lopen de helft minder risico om te overlijden aan borstkanker. Tot deze conclusie komen onderzoekers van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van Erasmus MC. Zij publiceren hun bevindingen vanmiddag online in het internationale tijdschrift Cancer Epidemiology, Biomarkers & Prevention. Dit onderzoek vond plaats in opdracht van RIVM. Vrouwen bij wie borstkanker wordt geconstateerd en die voorafgaand aan die diagnose minstens driemaal hebben deelgenomen aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker, blijken in dit onderzoek 49% minder kans te hebben om te overlijden aan deze aandoening. Voor vrouwen die wat ouder waren, tussen de 70 en 75 jaar, blijkt het effect van borstkankerscreening nog groter. Bij hen nam het risico om te overlijden aan borstkanker met 84% af. Voor de wat jongere vrouwen, tussen 50 en 69 jaar, ligt dat percentage wat lager, namelijk 39 procent. Nog steeds echter een belangrijke verlaging van het risico op overlijden. Prof. dr. Harry de Koning, bijzonder hoogleraar Vroegopsporing van ziekten: “De uitkomsten van dit onderzoek tonen aan hoe belangrijk het is dat er bevolkingsonderzoek naar borstkanker plaatsvindt. We zien nu hoezeer het bevolkingsonderzoek het risico op het overlijden aan borstkanker vermindert. De deelname aan het bevolkingsonderzoek in Nederland is al heel hoog. Ruim 80% van de vrouwen uit de doelgroep nemen eraan deel. Dit aantal zou natuurlijk nog verder omhoog kunnen, dan verlagen nog meer vrouwen hun risico om aan borstkanker te overlijden.” De Erasmus MC onderzoekers bestudeerden de gegevens van 755 patiënten in de regio Zuid-West Nederland, die waren overleden aan borstkanker tussen 1995 en 2003. Deze gegevens legden zij naast die van een controlegroep van 3.739 vrouwen. Bij 29,8 procent van de 755 vrouwen die waren overleden aan borstkanker, werd hun aandoening geconstateerd tijdens de screening, bij 34,3 procent gebeurde dit tussen de screenings door en 35,9 procent van deze vrouwen had nooit deelgenomen aan screening. Het verst gevorderde stadium van borstkanker, type IV, werd vooral in die laatste groep gevonden, namelijk 29,5%, tegenover slechts 5,3 procent in de groep vrouwen die wel hadden deelgenomen aan screening.
Dikkedarmkanker Behandeling voorkomt uitzaaiing bij dikkedarmkanker Aan de hand van een experimenteel model toont Nuray Gül aan welke processen een rol spelen bij het ontstaan van uitzaaiingen na operatief verwijderen van gezwellen bij darmkankerpatiënten. ‘De resultaten bieden goede aanknopingspunten voor verder onderzoek naar behandeling met kanker-specifieke antilichamen om de uitgroei van leveruitzaaiingen bij patiënten te voorkomen,’ concludeert Gül. Zij promoveert op 27 september bij VUmc. Jaarlijks krijgen in Nederland ongeveer 12.000 mensen de diagnose darmkanker te horen. Het chirurgisch verwijderen van het gezwel geeft de beste kansen voor overleving en is dan ook noodzakelijk. Helaas zijn er sterke aanwijzingen dat deze methode de kans verhoogt dat overgebleven kankercellen zich uitzaaien. Bij maar liefst 25% van de patiënten, die geen zichtbare uitzaaiingen hebben op het moment van de operatie, ontwikkelen zich alsnog binnen 5 jaar uitzaaiingen in organen als de lever. Om deze patiënten te kunnen helpen, is het noodzakelijk te begrijpen hoe chirurgisch verwijderen van het kankergezwel kan leiden tot het ontstaan van uitzaaiingen in de lever. Gül toont in haar proefschrift in een experimenteel model aan dat een darmoperatie leidt tot besmetting van het bloed met bacteriële componenten die uit de darmen komen. Deze bacteriële componenten activeren vervolgens verschillende immuuncellen, zoals macrofagen in de lever. Geactiveerde macrofagen scheiden schadelijke stoffen, zoals zuurstofradicalen, uit die het vaatstelsel van de lever beschadigen. Hierdoor kunnen kankercellen, die helaas in het bloed van een groot deel van de kankerpatiënten kunnen worden aangetoond, aanhechten aan het beschadigde leverbloedvaten, wat leidt tot uitgroei van uitzaaiingen in de lever. Echter, wanneer er rondom de operatie wordt behandeld met kanker-specifieke antilichamen, blijken circulerende kankercellen beter herkenbaar te zijn voor het immuunsysteem, waardoor deze effectiever worden vernietigd. Hierdoor kan de uitgroei van leveruitzaaiingen in een experimenteel model volledig worden voorkomen. Het is zeer belangrijk om nu zo snel mogelijk te onderzoeken of antilichaambehandeling rondom de operatie ook in de praktijk de uitgroei van leveruitzaaiingen bij patiënten met darmkanker kan voorkomen.
HPV-infectie kan voorlopers van baarmoederhalskanker veroorzaken. De ernst van deze voorlopers en daarmee het risico op baarmoederhalskanker hangt onder andere af van de duur van de infectie en dit blijkt zichtbaar in het aantal DNA-afwijkingen. Aldus onderzoekster Mariska Bierkens. Zij onderzocht ook kleine(re) DNA-afwijkingen en vond nieuwe genen die een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van baarmoederhalskanker. Mariska Bierkens promoveert 22 januari bij VU medisch centrum. Baarmoederhalskanker wordt veroorzaakt door infectie met humaan papillomavirus (HPV). In de toekomst wordt bij het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker getest op de aanwezigheid van dit virus. Echter, in de meeste gevallen leidt een infectie niet tot baarmoederhalskanker. Daarom zijn naast een HPV-test ook andere testen nodig, die aanduiden of een geïnfecteerde vrouw ook daadwerkelijk een verhoogd risico heeft op het ontstaan van baarmoederhalskanker. Naast een HPV-infectie zijn veranderingen in het DNA, zogeheten (epi)genetische veranderingen van de geïnfecteerde cel nodig voor de ontwikkeling van baarmoederhalskanker. Het onderzoek van Mariska Bierkens richtte zich op het karakteriseren van deze veranderingen in een serie van voorloperafwijkingen van baarmoederhalskanker die er onder de microscoop even ernstig uitzagen. Het unieke van deze serie weefselbiopten was dat Bierkens wist hoe lang de betrokken vrouwen met HPV geïnfecteerd waren. Onderzoek naar DNA-afwijkingen toonde aan dat laesies van vrouwen met kortdurende voorgaande infectie geen of weinig DNA-afwijkingen hadden terwijl die met langdurende voorgaande infectie veel afwijkingen hadden, gelijk aan kankergevallen. Daarnaast bleek ook het HPV-type invloed te hebben op het aantal en de locatie van genetische afwijkingen. Naast grotere chromosoomafwijkingen keek Bierkens ook naar kleine afwijkingen. Zo vond zij nieuwe genen die een belangrijke rol lijken te spelen bij het ontstaan van baarmoederhalskanker. Tevens concludeert zij dat zogenaamde epigenetische veranderingen afhankelijk zijn van de duur van voorafgaande HPV-infectie. De in dit onderzoek aangetoonde (epi)genetische verschillen zullen leiden tot een betere herkenning van vrouwen die een verhoogd risico hebben op baarmoederhalskanker.
Onderzoekers hebben een methode ontwikkeld om in organoïden de genetische oorzaak van erfelijke vormen van kanker te bestuderen. Volgens de onderzoekers van het UMC Utrecht, het Hubrecht Instituut en het Prinses Maxima Centrum kan deze methode van grote betekenis zijn voor de diagnostiek en behandeling van meerdere vormen van kanker. Ook kan er nu uit het DNA van een tumor direct opgemaakt worden of er een familiaire oorzaak is van onder meer dikkedarm- en borstkanker. De studie is vandaag gepubliceerd in Science. De nieuwe methode is gebaseerd op CRISPR-Cas, een methode waarbij hele precieze veranderingen in het DNA aangebracht kunnen worden. Deze techniek is nu toegepast op het DNA van gezonde organoïden: mini-dikkedarmen opgekweekt uit menselijke stamcellen. Onderzoeker Ruben van Boxtel: “Bij die organoïden hebben we met CRISPR-Cas één gen uitgeschakeld. Dat gen voorkomt normaal gesproken dat er in het DNA mutaties ontstaan die tot darmkanker kunnen leiden. We hebben dus die ‘preventie’ uitgezet.” In het DNA van de gemodificeerde organoïden ontstaat vervolgens een patroon dat veel voorkomt bij patiënten met een genetische vorm van dikkedarmkanker: het Lynch-syndroom. Onderzoeker Jarno Drost: “Met behulp van CRISPR-Cas in organoïden kunnen we heel precies die mutaties bij patiënten nabootsen.” Het gebruik van CRISPR-Cas in organoïden maakt het mogelijk om heel nauwkeurig processen te bestuderen die ten grondslag liggen aan het ontstaan én de ontwikkeling van kanker. Zij laten namelijk specifieke patronen achter in het DNA. Er zijn momenteel zo’n dertig patronen gevonden bij verschillende soorten kanker. Die patronen kunnen vervolgens informatie geven over de processen die tot DNA-veranderingen en daarmee tot kanker leiden. Deze kennis is van belang voor de keuze van behandeling en laat zien of er sprake is van genetische aanleg. Het onderzoek op de organoïden is uitgevoerd in de onderzoeksgroepen van prof.dr. Hans Clevers (Hubrecht Instituut/ Prinses Máxima Centrum) en prof.dr. Edwin Cuppen (UMC Utrecht). In het onderzoek is in organoïden ook een onbekende vorm van erfelijke kanker nagebootst door met CRISPR-Cas het NTHL1-gen uit te schakelen. Uit eerder genetisch onderzoek was namelijk al bekend dat veranderingen in dit gen het risico op kanker verhogen. In het DNA van de gemodificeerde organoïden ontdekten de onderzoekers een specifiek mutatiepatroon. Eerder was dit al gevonden bij een patiënt met een onbekende vorm van borstkanker. Deze patiënt bleek inderdaad een aangeboren mutatie te hebben in het NTHL1-gen. “Hiermee is aangetoond dat de aanwezigheid van dit patroon in het DNA van een tumor een belangrijke aanwijzing kan zijn dat een erfelijke mutatie in het gen de oorzaak van de ziekte is”, zegt Ruben van Boxtel. “Dit betekent ook dat het mogelijk is om met DNA-onderzoek op tumorweefsel vast te stellen of er sprake is van erfelijke aanleg voor kanker. Dat is belangrijke informatie voor patiënten en hun families.”
Bron: UMC
Kanker is een complexe ziekte met veel verschillende oorzaken. Naar schatting 90-95% van alle vormen van kanker kan worden toegeschreven aan omgevingsomstandigheden en leefstijl. Promovenda Niloofar Taghizadeh beschrijft de mogelijke risicofactoren voor sterfte aan de vier meest voorkomende vormen van kanker, te weten long-, dikkedarm-, prostaat- en borstkanker. Taghizadeh beschrijft diverse genetische en omgevingsfactoren die kunnen bijdragen aan een verhoogd risico op kanker. In haar onderzoek behoorden roken en overgewicht tot de meest significante risicofactoren. Taghizadeh toonde aan dat stoppen met roken het risico van algemene sterfte en sterfte aan alle vormen van kanker reduceert. Verder bleek dat het overschakelen van sigaretten op pijp of sigaren geen verlaging van het sterfterisico door kanker oplevert. Een andere omstandigheid die vaak met kanker in verband wordt gebracht is overgewicht. Taghizadeh bestudeerde welk effect gewichtswijzigingen op de korte en lange termijn hebben op het risico op sterfte door kanker. Opmerkelijk is dat zowel een tijdelijke afname, als een tijdelijke toename van het gewicht, een gunstige invloed op het sterfterisico lijken te hebben. In het laatste deel van haar proefschrift beschrijft Taghizadeh de relatie tussen serumurinezuur en sterfte als gevolg van kanker bij mannen. Ze vond dat hogere niveaus van urinezuur geassocieerd zijn met een lager sterfterisico voor alle vormen van kanker. Taghizadeh stelt dat er naast de bekende risicofactoren die voortkomen uit omgeving, leefstijl en genen waarschijnlijk nog verschillende andere, grotendeels onbekende risicofactoren zijn. Deze verdienen nader onderzoek. Niloofar Taghizadeh (1984) studeerde Veterinaire Geneeskunde (DVM) aan de Shahrekord-universiteit in Iran. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GUIDE in het programma Groningen Research Institute for Asthma and COPD en de afdeling Epidemiologie van het UMCG. Taghizadeh werkt inmiddels als postdoctoraal onderzoeker aan de universiteit van Calgary.
Zaadbalkanker en andere vormen van kanker kunnen mogelijk beter worden aangepakt met een therapie gebaseerd op modulatie van bepaalde eiwitten. Tot die conclusie komt Roelof Koster na een analyse van literatuur en studies over dit onderwerp. Zaadbalkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij mannen van 20 tot 40 jaar. De behandeling is meestal succesvol, maar toch sterft 20 tot 50 procent van de patiënten als gevolg van de ziekte. Omdat zaadbalkanker als solide tumor goed te genezen is, is deze vorm van kanker een goed model om de mechanismen van chemotherapie onder de loep te nemen: waarom werkt ze in sommige gevallen niet? Koster concentreerde zich op chemotherapie op basis van cisplatine. Deze behandeling zorgt ervoor dat zaadbalkankercellen doodgaan door geprogrammeerde celdood (apoptose). Koster vond dat de aanwezigheid van het wild-type p53 eiwit cruciaal is voor een goede werking van cisplatine. In zaadbalkankercellen slaat de chemotherapie ook minder goed aan als het eiwit p21 verhoogd aanwezig is (niet zoals verwacht in de celkern maar in het cytoplasma). Daarnaast kan ook een strakke regulering van p53 door het MDM2 eiwit de resistentie tegen cisplatine verklaren. Koster vond dat modulatie met chemische remmers van p53/MDM2 of p21 de effectiviteit van cisplatine verhoogt. Dit biedt aanknopingspunten voor het ontwikkelen van nieuwe therapieën bij zaadbalkanker. Vertaling van de resultaten naar de kliniek kan leiden tot nieuwe behandelingen voor zaadbalkanker en mogelijk andere vormen van kanker. Roelof Koster (Assen, 1978) studeerde medische biologie in Groningen. Hij deed zijn promotieonderzoek bij de afdeling Medische Oncologie, Interne Geneeskunde van het UMCG en binnen onderzoeksschool GUIDE. Het werd medegefinancierd door de Jan Kornelis de Cock Stichting en de Stichting Werkgroep Interne Oncologie. Koster werkt momenteel als postdoctoral researcher bij de afdeling Medical Genetics van de University of Pennsylvania School of Medicine.
Een nieuw soort behandeling van kanker zit in de lift: immuuntherapie. Daarbij wordt het eigen afweersysteem van de patiënt ingezet om de tumor onschadelijk te maken. “Er komen steeds meer immuuntherapieën die de komende jaren nog doelgerichter zullen worden”, voorspelt Sander Kelderman. Hij promoveerde op 30 november aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Van nature valt ons afweersysteem kankercellen aan, omdat ze afwijken van gezonde cellen. Kankercellen verzinnen soms trucjes om de afweer te omzeilen, waardoor een tumor kan groeien. Het idee achter immuuntherapie is de afweer een handje te helpen bij het bestrijden van kankercellen. Er zijn verschillende vormen van immuuntherapie, vertelt Sander Kelderman. “Je kunt afweercellen uit het lichaam halen en in het lab vermenigvuldigen. Vervolgens geef je dan veel meer afweercellen terug aan de patiënt. Dat noemen we ook wel celtherapie.” Bij een andere vorm van immuuntherapie krijgt de patiënt medicijnen die de rem van het afweersysteem afhalen. “Van nature stoppen afweerreacties snel om te voorkomen dat ze uit de hand lopen. Tumorcellen maken hier soms misbruik van door de rem in te schakelen. Er zijn medicijnen ontwikkeld die de rem er af kunnen halen, zodat afweercellen de tumorcellen weer aanvallen.” Immuuntherapie heeft de laatste jaren een enorme vlucht genomen, maar de aanloop is lang geweest. Kelderman: “In de jaren vijftig dachten immunologen al na over mogelijkheden om het eigen immuunsysteem in te zetten tegen kanker. Pas in 2010 kwam de eerste immuuntherapie op de markt: ipilimumab tegen uitgezaaide melanomen, een ernstige vorm van huidkanker. Daarna is het snel gegaan. Nu buitelen de nieuwe behandelingen over elkaar heen.” Immuuntherapie wordt nu vooral ingezet tegen melanoom, longkanker en blaas- en nierkanker, maar er loopt veel onderzoek naar andere vormen van kanker en patiënten kunnen soms meedoen aan onderzoek met een nieuw, experimenteel middel. Hoewel sommige patiënten spectaculair opknappen door immuuntherapie, reageert de meerderheid er niet op. Kelderman: “Onderzoek richt zich nu veel op de vraag waarom het bij de ene patiënt wel heel goed werkt en bij de andere helemaal niet, of maar tijdelijk. Ik verwacht dat we daar de komende vijf tot tien jaar veel over zullen leren. Dan kunnen de behandelingen ook steeds doelgerichter worden en op de individuele patiënt toegesneden. Dat zal waarschijnlijk vaak een gecombineerde behandeling zijn van twee soorten immuuntherapie bijvoorbeeld, of immuuntherapie met chemotherapie of bestraling. Uiteindelijk willen we vooraf kunnen bepalen voor welke patiënt welke aanpak het beste is.” Onderzoekers speuren daarom naar zogenoemde biomarkers: stoffen in het bloed die al in een vroeg stadium voorspellen of een patiënt baat bij de immuuntherapie heeft of niet. Kelderman houdt zich daar nu even niet mee bezig. “Vanaf januari ga ik in opleiding tot gynaecoloog, maar mijn werk als arts wil ik graag combineren met onderzoek naar immuuntherapie voor gynaecologische kankers. We denken dat immuuntherapie een belangrijke rol kan spelen in de toekomstige behandeling van eierstokkanker. Daar zou ik graag onderzoek naar doen.”
Bron: LUMC
Twaalf kankerverwekkende typen van het humaan papillomavirus (HPV) kunnen baarmoederhalskanker veroorzaken, waarvan typen 16 en 18 wereldwijd het vaakst voorkomen. Toch blijkt een klein deel van de baarmoederhalskankers gerelateerd te zijn aan andere, zeldzame HPV-typen, concludeert onderzoeker Daan Geraets. Geraets promoveert op 3 september bij VUmc. De afgelopen jaren zijn er meer dan 125 testen ontwikkeld om HPVs op te sporen. Deze testen kunnen onderling erg van elkaar verschillen in ontwerp en gevoeligheid. Onderzoeker Daan Geraets heeft een aantal testen in het lab geëvalueerd en toegepast. Hij heeft geconstateerd dat de keuze voor een test afgestemd moet worden op het doel waarvoor deze gebruikt gaat worden, namelijk voor epidemiologisch onderzoek of voor bevolkingsonderzoek en diagnostiek. De meest gevoelige test (SPF10 LiPA25) heeft Geraets toegepast in een epidemiologische studie naar het voorkomen van verschillende HPV-typen in de grootste wereldwijde collectie van gearchiveerde weefsels van baarmoederhalskanker. In deze collectie zitten weefsels van meer dan 10.000 vrouwen. De twaalf HPVs die door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) als kankerverwekkend oftewel 'hoog-risico' typen zijn bestempeld, bleken in verreweg de meeste kankers voor te komen. Binnen deze groep waren HPV16 en 18 het meest voorkomend. "Opvallend genoeg bleek uit ons onderzoek ook dat een deel van de kankers gerelateerd was aan andere, genetisch verwante HPV-typen. Van deze HPVs is hun rol in het ontstaan van kanker nog onduidelijk, en dit is de eerste studie waarin de aanwezigheid van deze HPVs in baarmoederhalskanker is aangetoond. Deze typen komen echter maar in een zeer klein deel van de kankers voor, en zijn daarom vanuit klinisch oogpunt veel minder belangrijk dan de twaalf hoog-risico typen", aldus Geraets. Vanaf 2016 zal het bestaande bevolkingsonderzoek in Nederland zich gaan richten op het opsporen van baarmoederhalskanker voorstadia via een test die zich specifiek richt op de hoog-risico HPVs (hrHPV test). Er zijn verschillende hrHPV testen op de markt gebracht, maar deze moeten voldoen aan internationaal vastgestelde criteria voordat ze in het bevolkingsonderzoek toegepast mogen worden. "Wij hebben een nieuwe hrHPV-test onderzocht die zich onderscheidt van vele andere testen omdat onze test alle hoog-risico HPV-typen van elkaar kan onderscheiden, waaronder HPV16 en 18. Uit onze studie bleek dat deze test voldoet aan de internationaal opgestelde criteria, en is daarmee een geschikte vervanger van de huidige methode ", zegt Geraets.
De ‘nietjes’ die chromosomen na het kopiëren van het DNA bij elkaar moeten houden, bieden onverwacht nieuwe kansen voor gerichte kankertherapie. Dit blijkt uit onderzoek van Job de Lange, Rob Wolthuis, en andere onderzoekers van het VUmc Cancer Center Amsterdam (CCA). De resultaten van het onderzoek worden vandaag gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift Nature Communications. Enkele uren voordat cellen delen, maken ze van elk chromosoom eerst een exacte kopie. Deze kopieën moeten stevig aan elkaar verbonden blijven, met een soort nietjes van eiwit. Pas op het moment dat de celdeling begint, laten de nietjes los en beweegt elk chromosoom naar een van de twee nieuwe cellen. De nietjes voorkomen dus dat de chromosomen door elkaar worden gehusseld. Recent is gebleken dat chromosoom-nietjes vaak zwak zijn in kankercellen. "We hebben nu ontdekt dat zwakke nietjes de kankercellen afhankelijk maken van een snel delingsproces. De kankercellen zijn te bestrijden door de deling op een specifiek punt af te remmen. Het mooie is dat gezonde cellen prima bestand zijn tegen zo'n vertraagde deling. Op deze manier kunnen kankercellen gericht worden aangepakt", menen De Lange en Wolthuis. De originele en gekopieerde chromosomen worden over twee nieuwe cellen verdeeld doordat er van twee kanten tegelijkertijd aan de chromosomen wordt getrokken. De nietjes tussen de chromosomen moeten de trekkracht eerst weerstaan gedurende de tijd dat deze kracht zich opbouwt. De nietjes in de kankercellen bieden echter maar weinig weerstand. Zodra de trekkracht wat langer aanhoudt dan normaal, bijvoorbeeld wanneer door de onderzoekers de aanloop naar het delingsproces een beetje wordt vertraagd, raken de chromosomen in de kankercellen elkaar kwijt. Hierdoor loopt het delingsproces definitief vast en sterft de kankercel. Gezonde cellen met normale nietjes kunnen langdurige trekkracht gewoon doorstaan, en groeien na een opgelegde vertraging zonder fouten verder. De bevindingen van De Lange en Wolthuis werden bevestigd met een nieuw soort celdelingsvertragende stof die op Harvard University is ontwikkeld. Deze is nu nog alleen geschikt voor laboratoriumproeven. Varianten van deze celdelingsremmer zijn echter volop in ontwikkeling en kunnen in de toekomst worden getest als kankermedicijn. Het is nog onduidelijk waarom kankercellen vaak verzwakte nietjes hebben. Een belangrijke uitdaging is om vooraf te herkennen of een tumor zwakke nietjes heeft. De Lange en Wolthuis hopen dat door hun ontdekking het kankeronderzoek naar 'cohesieringen', zoals de nietjes worden genoemd, in een stroomversnelling komt en deze vragen snel beantwoord worden. Het onderzoek van De Lange en Wolthuis is gefinancierd door het CCA, KWF en NWO. bron: Persbericht
Twaalf kankerverwekkende typen van het humaan papillomavirus (HPV) kunnen baarmoederhalskanker veroorzaken, waarvan typen 16 en 18 wereldwijd het vaakst voorkomen. Toch blijkt een klein deel van de baarmoederhalskankers gerelateerd te zijn aan andere, zeldzame HPV-typen, concludeert onderzoeker Daan Geraets. Geraets promoveert op 3 september bij VUmc. De afgelopen jaren zijn er meer dan 125 testen ontwikkeld om HPVs op te sporen. Deze testen kunnen onderling erg van elkaar verschillen in ontwerp en gevoeligheid. Onderzoeker Daan Geraets heeft een aantal testen in het lab geëvalueerd en toegepast. Hij heeft geconstateerd dat de keuze voor een test afgestemd moet worden op het doel waarvoor deze gebruikt gaat worden, namelijk voor epidemiologisch onderzoek of voor bevolkingsonderzoek en diagnostiek. De meest gevoelige test (SPF10 LiPA25) heeft Geraets toegepast in een epidemiologische studie naar het voorkomen van verschillende HPV-typen in de grootste wereldwijde collectie van gearchiveerde weefsels van baarmoederhalskanker. In deze collectie zitten weefsels van meer dan 10.000 vrouwen. De twaalf HPVs die door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) als kankerverwekkend oftewel 'hoog-risico' typen zijn bestempeld, bleken in verreweg de meeste kankers voor te komen. Binnen deze groep waren HPV16 en 18 het meest voorkomend. "Opvallend genoeg bleek uit ons onderzoek ook dat een deel van de kankers gerelateerd was aan andere, genetisch verwante HPV-typen. Van deze HPVs is hun rol in het ontstaan van kanker nog onduidelijk, en dit is de eerste studie waarin de aanwezigheid van deze HPVs in baarmoederhalskanker is aangetoond. Deze typen komen echter maar in een zeer klein deel van de kankers voor, en zijn daarom vanuit klinisch oogpunt veel minder belangrijk dan de twaalf hoog-risico typen", aldus Geraets. Vanaf 2016 zal het bestaande bevolkingsonderzoek in Nederland zich gaan richten op het opsporen van baarmoederhalskanker voorstadia via een test die zich specifiek richt op de hoog-risico HPVs (hrHPV test). Er zijn verschillende hrHPV testen op de markt gebracht, maar deze moeten voldoen aan internationaal vastgestelde criteria voordat ze in het bevolkingsonderzoek toegepast mogen worden. "Wij hebben een nieuwe hrHPV-test onderzocht die zich onderscheidt van vele andere testen omdat onze test alle hoog-risico HPV-typen van elkaar kan onderscheiden, waaronder HPV16 en 18. Uit onze studie bleek dat deze test voldoet aan de internationaal opgestelde criteria, en is daarmee een geschikte vervanger van de huidige methode ", zegt Geraets.
Uit onderzoek van Manon Weijers blijkt dat mondkankerpatiënten met dysplasie (een mogelijk voorstadium van kanker) in de slijmvliessnijranden - na verwijdering van de tumor - een grotere kans hebben op terugkeer van de tumor dan patiënten met slijmvliessnijranden zonder dysplasie. Weijers adviseert artsen daarom deze patiënten aanvullend te behandelen. Zij promoveert 29 oktober. Nadat een tumor door de chirurg verwijderd is, wordt deze altijd door de patholoog microscopisch onderzocht. Dit gebeurt op een aantal punten; onder andere wordt gekeken of de snijranden vrij zijn van kankercellen. In een van haar studies werd het tumorweefsel van patiënten met tong,- of mondbodemkanker opnieuw onder de microscoop onderzocht. Dit waren patiënten met tumorvrije snijranden en met follow-up gegevens die minimaal 5 jaar bekend waren. Het bleek dat patiënten met dysplasie (een mogelijk voorstadium van kanker) in de slijmvliessnijranden - na verwijdering van de tumor - een grotere kans hebben op terugkeer van de tumor dan patiënten met slijmvliessnijranden zonder dysplasie. Weijers adviseert artsen daarom deze patiënten aanvullend te behandelen. Daarnaast vergeleek Weijers twee patiëntengroepen met mondkanker met elkaar tussen de periode 1990-1994 en 2000-2004. Beide patiëntengroepen werden behandeld in VUmc. Haar belangrijkste ontdekking is dat het aantal vrouwen met mondkanker in die perioden relatief is toegenomen. De gemiddelde leeftijd van de patiënten is gelijk gebleven. In beide groepen kwam mondkanker vooral voor op de tong en de mondbodem. In de patiëntengroep uit 2000-2004 zaten relatief meer patiënten die - ten tijde van het stellen van de diagnose - een kleine tumor hadden (<2cm). Het is onduidelijk of deze bevinding ook geleid heeft tot een betere overleving. Hoofd-halskanker is de zevende meest voorkomende kanker wereldwijd. Alleen al voor mondkanker geldt dat er in het jaar 2000 wereldwijd rond de 250.000 nieuwe gevallen zijn bijgekomen.
In ziekenhuizen waar slechts een beperkt aantal blaaskankeroperaties plaatsvindt, is de kans dat patiënten na operatie overlijden groter dan in ziekenhuizen waar deze operaties vaker worden uitgevoerd. Ook is de lange-termijn overleving van patiënten hoger in ziekenhuizen waar deze operaties vaker worden uitgevoerd. Dat staat te lezen in het proefschrift van Katja Goossens-Laan, die deze week promoveert aan het UMC Utrecht. Dit heeft ertoe geleid dat er sinds kort in Nederland geen ziekenhuizen meer zijn waar minder dan 10 cystectomieën (blaasverwijderingen) per jaar plaatsvinden. De onderzoeksresultaten, uitgevoerd in de database van het Integraal Kankercentrum Nederland, geven inzicht in de kwaliteit van zorg die geboden is aan patiënten met spierinvasieve blaaskanker in Nederland. De uitkomsten laten zien dat de 10-jaarsoverleving van deze patiënten in Nederland slechts 25 procent bedraagt. Deze is bovendien nauwelijks toegenomen gedurende het laatste decennium. Goossens vond grote verschillen in behandelbeleid in Nederland. In totaal onderging 44 procent van de patiënten met spierinvasieve blaaskanker een cystectomie. Van deze procedures werd 21 procent uitgevoerd in laag-volume ziekenhuizen (minder dan 5 operaties per jaar), 46 procent in medium-volume ziekenhuizen (5-10/jr.) en 33 procent in hoog-volume ziekenhuizen (>10/jr.). Lymfklierdissecties werden vaker uitgevoerd in hoog-volume (82 procent) en middel-volume ziekenhuizen (81 procent) dan in laag-volume ziekenhuizen (71 procent). Het sterftecijfer in de eerste 30 dagen na de operatie bedroeg 3,4 procent en nam toe bij stijgende leeftijd. Dit sterftecijfer was aanzienlijk lager (1,2 procent) in ziekenhuizen waar deze operaties vaak werden uitgevoerd vergeleken met laag-volume ziekenhuizen (6,4 procent). Ook was in hoog-volume ziekenhuizen de 5-jaarsoverleving 17 procent hoger dan in laag-volume ziekenhuizen. Op basis van een Europese richtlijn stelt de promovenda vast dat het aantal cystectomieën in Nederland voor patiënten met blaastumoren opmerkelijk laag is. “Zelfs in patiënten met spierinvasiviteit van de tumor en met een relatief jonge leeftijd was het aantal cystectomieën laag, ofschoon dit percentage de laatste tijd wel aan het stijgen is“”, aldus Katja Goossens. Dankzij deze bevindingen zijn er momenteel geen Nederlandse ziekenhuizen meer waar minder dan 10 cystectomieën per jaar plaatsvinden, mede doordat recentelijk de Nederlandse Vereniging voor Urologie de volumenorm van 10 cystectomieën per jaar als kwaliteitsnorm heeft vastgesteld. Blaaskanker staat in de top-10 van meest voorkomende vormen van kanker, met in Nederland jaarlijks zo’n 5500 nieuwe gevallen (waarvan 1300 spierinvasief). De ziekte komt vier keer zo vaak voor bij mannen als bij vrouwen en treedt meestal op na het 60ste levensjaar. In ongeveer 30 procent van de nieuwe diagnoses is er sprake van spierinvasieve blaaskanker. Deze vorm van blaaskanker is gevaarlijk omdat hij kan gemakkelijk uitzaaien naar andere organen. Dergelijke patienten moeten zo snel mogelijk worden behandeld, waarbij cystectomie – het volledig verwijderen van de blaas - de standaardbehandeling is. De openbare verdediging van het proefschrift van Katja Goossens-Laan vond plaats op 13 juni in het Academiegebouw van de Universiteit Utrecht. Promotores zijn prof.dr. J.L.H.R. Bosch, prof.dr. J. De Vries en prof.dr. J.W.W. Coebergh. Copromoter is dr. P.J.M. Kil. Katja werkt als uroloog in het Rijnland Ziekenhuis in Leiderdorp. Dit onderzoek werd deels uitgevoerd in het kader van de studie Kwaliteit van kankerzorg in Nederland van de Signaleringscommissie Kanker van KWF Kankerbestrijding.
De risico’s van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker worden ernstig overschat. Vooral het risico dat er op een foto kanker wordt ontdekt die anders nooit tot klachten zou hebben geleid, is veel kleiner dan door critici wordt aangenomen. Dat stellen onderzoekers van het Erasmus MC in een publicatie in Epidemiologic Reviews. De onderzoekers hebben berekend dat slechts 3 procent van de bij het onderzoek gevonden tumoren nooit problemen zou hebben gegeven. Veel onderzoekers beweren dat maar liefst eenderde deel van de borstkankers die door het bevolkingsonderzoek worden ontdekt zonder mammografie nooit tot klachten zouden hebben geleid. Door deze overdiagnose zouden veel vrouwen onnodig voor borstkanker behandeld worden. Onderzoekers van het Erasmus MC, die alle recentelijk verschenen studies naar overdiagnose kritisch onder de loep hebben genomen, tonen aan dat de risico’s veel kleiner zijn dan eerder werd aangenomen. Volgens de onderzoekers komt dit doordat er vaak fundamentele fouten gemaakt worden in de manier waarop overdiagnose wordt berekend. Veel studies richten zich vooral op de kankers die ontdekt worden bij vrouwen in de leeftijdsgroep die voor screening in aanmerking komt (50-74 jaar). Doordat het bevolkingsonderzoek de diagnose borstkanker met enkele jaren vervroegd, is het aantal kankers in deze leeftijdsgroep sterk toegenomen ten opzichte van de periode waarbij nog niet gescreend werd. Dit is niet verontrustend, volgens de onderzoekers, omdat bij vrouwen die ouder zijn dan 75 juist een sterke daling in het aantal borstkankers waargenomen wordt. De stijging bij jongere vrouwen en de daling bij oudere vrouwen heffen elkaar zo precies op. Helaas wordt in veel studies onvoldoende rekening gehouden met deze daling in het aantal kankers, waardoor overdiagnose schattingen vaak veel te hoog zijn. Volgens schatting van het Erasmus MC zouden in Nederland niet 1 op de 3, maar slechts 3 op de 100 borstkankers overgediagnosticeerd zijn. De onderzoekers benadrukken dat het bevolkingsonderzoek naar borstkanker niet zonder risico’s is, maar dat de gunstige effecten van mammografie ruimschoots opwegen tegen de nadelen. Zo halveert het bevolkingsonderzoek de kans om te overlijden en worden in Nederland jaarlijks 1000 sterfgevallen voorkomen. In de voorlichtingsfolder van het bevolkingsonderzoek worden de risico’s en effecten van mammografie uitgelegd.
Amsterdam, 3 februari 2014 - Met een relatief simpele test kun je het verschil zien tussen ‘vlekjes’ op de luchtwegen die mogelijk tot longkanker zullen ontwikkelen en vlekjes die weinig risico kennen. Dat schrijven Amsterdamse longonderzoekers deze maand in het wetenschappelijk tijdschrift Thorax. “Dit is een belangrijke stap op weg naar screening van mensen die een groot risico lopen op longkanker”, zegt longarts dr. Hans Daniels van het VUmc in Amsterdam. Voor hun onderzoek bekeken de moleculair biologen, pathologen en longartsen van het VUmc stukjes weefsel van 36 patiënten met zogenoemde laesies in hun centrale luchtwegen. Die laesies waren gevonden tijdens een bronchoscopie, waarbij met een camera in de luchtpijp wordt gekeken. Van de 36 onderzochte laesies ontwikkelden 24 zich niet tot kanker, 12 wel. Op basis van de DNA-karakteristieken van het weefsel konden de onderzoekers drie kwart van de kankergevallen correct identificeren, net als alle 24 gevallen die niet tot kanker leidden. Een ‘positieve DNA-test’ betekende in dit onderzoek dus dat een laesie altijd tot kanker leidde, een negatieve betekende in bijna 90% van de gevallen dat de laesie zich niet tot kanker zou ontwikkelen. De totale accuraatheid van deze test komt daarmee uit op 92%. Op dit moment bestaat er in ons land geen screening op longkanker. In bijvoorbeeld de Verenigde Staten gebeurt dat al wel bij risicogroepen, met name bij oudere mensen die langdurig hebben gerookt. Hun longen kunnen periodiek worden bekeken met behulp van een CT-scan. In Nederland en België wordt op dit moment gewerkt aan een groot onderzoek om te kijken of zo’n screening ook hier zinvol is: de NELSON-trial. “Bronchoscopie zou mogelijk een aanvulling kunnen bieden op zo’n screening”, zegt longarts Daniels. “Verdachte plekjes worden nu vooral gevonden als er een bronchoscopie verricht wordt wegens longklachten. Vaak gaat het dan om patiënten die al eerder longkanker hebben gehad. Maar als we zulke laesies zien, kunnen we eigenlijk niet veel anders doen dan regelmatig opnieuw kijken, om te zien of die laesies zich kwaadaardig ontwikkelen. Dat is een onaangenaam en belastend onderzoek. Het zou dan ook goed zijn als we tijdens de eerste inspectie een biopt kunnen nemen en dat via het DNA op risico kunnen schatten.” Zo ver is het evenwel nog niet, waarschuwt Daniels. “Dit onderzoek werd uitgevoerd met mensen van wie de uitkomst op het moment van DNA-testen al bekend was. De volgende stap is een groter, prospectief onderzoek, om te kijken of we op basis van het DNA ook echt kunnen voorspellen wat er met de laesies zal gebeuren en of het zinvol is om bij gevaarlijke laesies vroeg in te grijpen.” Ondertussen kan de pathologie al wél heel concreet aan de slag met de resultaten van dit onderzoek, zegt dr. Daniëlle Heideman, klinisch moleculair bioloog van de afdeling pathologie van VUmc. “De gevonden verschillen in het DNA geven ons heel concrete aanwijzingen over de biologie achter deze vormen van longkanker. Ze bieden een tastbaar handvat om verder te kijken naar het ontstaan van kanker en dus ook naar mogelijke betere diagnostiek of behandeling.”
Twee onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) - Maartje Nielsen van Klinische Genetica en Niels de Wind van Humane Genetica - krijgen samen bijna een half miljoen euro van de Maag Lever Darm Stichting voor hun onderzoek naar het Lynch syndroom, de meest voorkomende vorm van erfelijke darmkanker. Het Lynch syndroom ontstaat doordat foutjes die bij celdeling in het DNA optreden niet gecorrigeerd worden. Een van de reparatiegenen die dat zou moeten doen, functioneert niet. Een verhoogde kans op kanker, vooral van dikke darmkanker en baarmoederkanker, is het gevolg. Maar niet elke mutatie verhoogt de kans op kanker even sterk en sommige mutaties zijn zelfs volkomen onschuldig. Niels de Wind (l) en Maartje NielsenArtsen kennen al een aantal Lynch-mutaties in de reparatiegenen die de kans op tumoren behoorlijk verhogen. “De meeste families met deze mutaties zijn bekend en familieleden krijgen intensieve controle aangeboden: vanaf de leeftijd van 25 jaar elke twee jaar darmonderzoek. Als we kanker vroeg ontdekken, is die meestal goed te behandelen”, zegt Maartje Nielsen. “Maar er zijn ook mutaties die de kans op kanker minder sterk verhogen. Het gaat dan om de Lynch-genen MSH6 en PMS2. De meeste dragers worden niet ziek, zodat families met deze mutaties niet opvallen. Zij zouden wel gebaat zijn bij extra controle.” Dankzij het bevolkingsonderzoek naar erfelijke darmkanker komen ook families met deze minder ernstige Lynch-mutaties nu steeds vaker in beeld. Nielsen: “We onderzoeken, samen met Erasmus MC, hoeveel kans dragers van MSH6 op kanker hebben, zoals we dat eerder hebben gedaan voor PMS2. Omdat die kans minder groot is, gaan we ook na of een minder intensieve controle volstaat. Dat zou minder belastend zijn.” Naast risicoverhogende mutaties kunnen de reparatiegenen ook onschuldige mutaties bevatten, vertelt Niels de Wind. “Als een patiënt met kanker een mutatie in een reparatiegen blijkt te hebben, is het lang niet altijd duidelijk of die mutatie de kans op kanker vergroot. Het kan ook een onschuldige mutatie zijn die niets met de ziekte te maken heeft. Voor de zekerheid krijgen al zijn familieleden dan toch te maken met intensieve controle. Dat geeft onrust, terwijl er misschien geen sprake is van Lynch syndroom. Wij hebben een reageerbuistest ontwikkeld waarmee we binnen een week schadelijke van onschuldige mutaties kunnen onderscheiden. We kunnen met de subsidie deze test verder ontwikkelen om die geschikt te maken voor gebruik bij patiënten.”
Bron: LUMC
De behandeling van borstkanker moet beter afgestemd worden op individuele patiënten. Dat stelt hoogleraar Translationele Oncologie prof. dr. Sabine Linn van het Antoni van Leeuwenhoek en het UMC Utrecht in haar oratie van donderdag 26 september. Een nieuwe Europese privacywet dreigt een van haar plannen voor betere borstkankerbehandeling toegespitst op de individuele patiënt onmogelijk te maken. “Ik probeer voor specifieke borstkanker bij iedere unieke persoon een list te verzinnen, met behulp van kennis uit het laboratorium, waardoor de patiënt geneest en de schade door de behandeling zo beperkt mogelijk blijft.” Dat zegt prof. dr. Sabine Linn. Zij heeft onder meer meegeholpen met het ontwikkelen van de MammaPrint-methode. Dat is een genetische test die bij borstkankerpatiënten kan voorspellen of chemotherapie na operatie nodig is. Maar bij vrouwen jonger dan veertig jaar kan deze test niet gebruikt worden. Linn heeft daarom anderhalf jaar geleden het Netherlands Breast Cancer Project opgezet, samen met de Nederlandse Kankerregistratie, het Antoni van Leeuwenhoek, het UMC Utrecht en vrijwel alle pathologielaboratoria. In dat project hebben de onderzoekers gegevens van ruim 1500 jonge borstkankerpatiënten verzameld. Het gaat om weefselmateriaal, een genetisch profiel en de gezondheid van deze patiënten tien jaar na hun behandeling. Deze gegevens gaat Linn samen met collega’s de komende jaren combineren tot een nieuwe genetische test. “We hopen in 2016 een test te maken die een deel van jonge vrouwen met borstkanker een overbodige nabehandeling, met alle bijwerkingen van dien, kan besparen.” Linn wil ook de gegevens van de Nederlandse kankerregistratie gebruiken om de behandeling van borstkanker te verbeteren. Met de geanonimiseerde gegevens van 10.000 patiënten, het type borsttumor en de behandeling kunnen toekomstige patiënten veel slimmer behandeld worden. Linn: “Door terug te kijken kunnen we erachter komen welke behandeling werkte bij welk type tumor. Daardoor kunnen we straks in één keer met de goede behandeling starten. Het kan zijn dat een patiënt geneest als zij vijf jaar lang het juiste middel krijgt. Nu zou ze misschien niet genezen omdat ze 2,5 jaar het ene en 2,5 jaar het andere middel krijgt. Dokters weten niet altijd wat het beste is en proberen daarom verschillende medicijnen.” Een nieuw Europees wetsvoorstel ter bescherming van persoonsgegevens, de Data Protection Regulation, dreigt dit project onmogelijk te maken. Volgens het wetsvoorstel mogen patiëntgegevens, zelfs geanonimiseerd, niet gebruikt worden als de patiënt daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Dat maakt het heel moeilijk om waardevolle informatie uit patiëntenregistraties te gebruiken om de zorg te verbeteren. Nederlandse wetenschappers zijn hier erg van geschrokken, de NFU, de KNAW, NWO en de VSNU hebben eerder dit jaar via Neth-ER, hun belangenbehartigingsorgaan in Brussel, hun zorgen al geuit. “Privacy is ontzettend belangrijk”, vindt Linn. “Maar de gebruikte gegevens zijn niet te herleiden tot individuele patiënten. Ik denk dat dan het collectieve belang van aanstaande borstkankerpatiënten zwaarder weegt dan het ongevraagde gebruik van patiëntgegevens.” Prof. dr. Sabine Linn is als hoogleraar verbonden aan het UMC Utrecht en aan het Antoni van Leeuwenhoek. Deze twee ziekenhuizen werken samen om een nieuw kankercentrum op te richten: het AvL-Utrecht.
Prof. dr. G.J. den Heeten neemt afscheid van het AMC met de rede ‘Screening als principe’. In de loop der jaren is de diagnostiek en behandeling van borstkanker sterk ontwikkeld. De aandacht is verschoven naar vroege vormen van borstkanker, met dank aan het bevolkingsonderzoek borstkanker, waarmee Nederland 25 jaar geleden is begonnen. Door de combinatie van vroege detectie en behandeling is de overlevingskans voor borstkankerpatiënten verbeterd. Geregeld laait in Nederland de discussie op over nut en noodzaak van een bevolkingsonderzoek op borstkanker waarbij het lijkt alsof de specifieke opzet van het Nederlandse bevolkingsonderzoek borstkanker niet bij iedereen volledig bekend is. Den Heeten concludeert in zijn rede dat het bevolkingsonderzoek borstkanker één van de belangrijkste pilaren is van de strijd tegen borstkanker. Er is geen reden om hiermee te stoppen. Borstkanker is een agressieve en zonder behandeling uiteindelijk dodelijke ziekte. Ondanks de steeds beter wordende prognose en vooruitgang in de behandeling is vroege detectie bepalend voor de overlevingskans van de vrouw. Er is dus een belangrijke plaats voor het bevolkingsonderzoek borstkanker. Deze screening, die wordt gefinancierd door de overheid, is een vorm van risicomanagement . Het gaat om voorselectie op basis van een test (mammografie) die kan leiden tot diagnostiek en behandeling in een ziekenhuis. Den Heeten benadrukt dat de screeningstest goed moet zijn, maar nooit perfect kan zijn. Belangrijk voor zo’n test is naast de betrouwbaarheid en de kosten, vooral de laagdrempeligheid. De herhalingsfactor is wellicht nog belangrijker dan de test zelf en biedt een aanzienlijke bescherming tegen overlijden door borstkanker. In Nederland is de screening wettelijk vastgelegd, met een strikt kwaliteitssysteem waarop het Landelijk Referentie Centrum voor het Bevolkingsonderzoek (LRCB) reeds 25 jaar toeziet. Om het nut van screening te evalueren, zijn vele jaren van follow up nodig. Aanpassen van de screeningstest zoals de mammografie kan alleen op basis van keihard bewijs en is een delicate afweging.
Een hoger gehalte van het "goede" HDL-cholesterol gaat samen met een kleinere kans op dikke darmkanker. Europese onderzoekers, onder meer van het UMC Utrecht en het RIVM, beschrijven dat in het tijdschrift Gut, wat onlangs online is verschenen. De onderzoekers trekken deze conclusie uit het EPIC-onderzoek naar het voorkomen van kanker en leefstijl, zoals eetgewoonten. Van ruim een half miljoen deelnemers kregen gedurende tien jaar ongeveer 3000 darmkanker. De onderzoekers vergeleken leefstijl en bloedwaarden van 1200 van deze patiënten met evenveel gezonde controles. Mensen met de hoogste concentratie van het gunstige HDL-cholesterol in hun bloed blijken het laagste risico op darmkanker te hebben. Een verhoging van 0,43 mmol/liter HDL in het bloed verlaagt de kans op darmkanker met 22 procent. Andere oorzaken zoals gewicht, voeding, en leefstijl hebben de onderzoekers uitgesloten. HDL-deeltjes voeren cholesterol af naar de lever. Het is voor het eerst dat een verband is gevonden tussen HDL-cholesterol en dikke darmkanker. Eerdere onderzoeken hebben tegenstrijdige resultaten opgeleverd. Het blijft onduidelijk hoe het "goede cholesterol" de kans op dikkedarmkanker verlaagt. Misschien heeft het een dempend effect op chronische ontstekingen en beïnvloedt het zo de kans op kanker. In de periode 2003-2007 had naar schatting 7 à 8procent van de volwassenen een te laag gehalte van het beschermende HDL-cholesterol (0,9 mmol/liter of lager). Het was al bekend dat mensen met te lage HDL-spiegels in het bloed een groter risico lopen op coronaire hartziekten. Dat is het gevolg van een leefstijl met ongezonde voeding met veel verzadigd vet, roken, weinig lichamelijke activiteit en overgewicht. Bueno-de-Mesquita van het RIVM: "Een gezond voedingspatroon met magere varianten van voedingsmiddelen, lichamelijke activiteit en een gezond lichaamsgewicht verhogen het HDL. Als onze resultaten bevestigd worden, wil het zeggen dat een HDL-verhoging ook de kans op dikke darmkanker kan verminderen." In de European Prospective Investigation into Cancer and Nutrition (EPIC) volgen onderzoekers meer dan een half miljoen West-Europeanen. EPIC bevat gegevens uit Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Duitsland, Italië, Nederland, Noorwegen, Spanje, Zweden en Groot Brittannië. Vanuit Nederland werken het UMC Utrecht en het RIVM mee aan EPIC. Epidemioloog dr. Bas Bueno-de-Mesquita leidt het RIVM-deel van het EPIC-onderzoek en is daarnaast verbonden aan de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten van het UMC Utrecht. Samen met gastroenteroloog prof. dr. Peter Siersema doet hij daar epidemiologisch onderzoek naar de preventie van kankers van het maagdarmkanaal.
Kankergenen kunnen ook verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van aangeboren afwijkingen. Dat beschrijven onderzoekers van het Hubrecht Instituut en het UMC Utrecht in het wetenschappelijke tijdschrift Cell Reports van vrijdag 12 december 2014. Om de oorzaak van aangeboren afwijkingen beter te begrijpen, bekeken de Utrechtse onderzoekers het DNA van honderd kinderen met ernstige verstandelijke en lichamelijke beperkingen. Bij negen kinderen vonden ze dat kankergenen aangetast waren door grove veranderingen in het DNA. In enkele gevallen zorgden die veranderingen ervoor dat de kankergenen actief werden, precies zoals dat ook gebeurt bij het ontstaan van kanker. Gelukkig leidde dit bij deze kinderen vooralsnog niet tot kanker. “Veel kinderen met een meervoudige handicap dragen een unieke DNA-verandering met zich mee en daardoor heeft elke kind een uniek ziektebeeld”, zegt dr. Sebastiaan van Heesch, die onlangs promoveerde op dit onderzoek en thans werkzaam is aan het gerenommeerde Max Delbrück Centrum in Berlijn. “Het begrijpen van de aangeboren ziekte vergt tijdrovend onderzoek voor elke patiënt en dat is nu nog niet mogelijk binnen de kliniek”. De gepubliceerde vindingen geven een eerste aanzet tot een beter begrip van de aangeboren ziekte. Dit is noodzakelijk voor een behandeling gericht op de individuele patiënt. Het is al langer bekend dat aangeboren afwijkingen iets vaker voorkomen bij kinderen met kanker. “De ontdekking dat kanker en aangeboren afwijkingen een vergelijkbare genetische oorzaak kunnen hebben zou een logische verklaring zijn voor dit fenomeen”, aldus dr. Wigard Kloosterman, een van de hoofdonderzoekers van de studie en verbonden aan het UMC Utrecht. Op basis van de resultaten van de Utrechtse onderzoekers kun je je afvragen of de kinderen waarbij kankergenen zijn aangedaan zelf ook kanker hebben, of wellicht een verhoogd risico. “Maar voordat bij deze kinderen kanker kan ontstaan, zijn nog meer DNA-veranderingen nodig, vermoeden we. Dat was bij geen enkel onderzocht kind het geval”, aldus Kloosterman. Ernstige aangeboren afwijkingen komen voor bij ongeveer één op de tweehonderd pasgeboren baby’s. Vaak is een genetische verandering de oorzaak, maar ook andere invloeden tijdens de zwangerschap en geboorte kunnen een stoornis veroorzaken.
Het ondersteunende bindweefsel in een kankergezwel is essentieel voor de groei van de tumor. De - in principe normale - cellen in dat weefsel geven groeifactoren af die de tumorgroei stimuleren. Dit blijkt uit onderzoek van de groep van prof. dr. Jan Paul Medema van het Centrum voor Experimentele en Moleculaire Geneeskunde van het AMC. De resultaten worden zondag online gepubliceerd in een artikel in Nature Cell Biology. Op termijn leiden de bevindingen wellicht tot nieuwe behandelingen voor kanker. Hoe groeit een kankergezwel precies? Het klassieke idee is dat ergens in het lichaam de deling van cellen ontspoort en er een gezwel ontstaat. Alle cellen in het gezwel zouden bijdragen aan de groei. Een aantal jaren geleden bleek echter, onder meer uit onderzoek van Medema, dat slechts een deel van de tumorcellen in het gezwel, de zogenoemde kankerstamcellen, de groei van de tumor voor hun rekening nemen. De meeste andere cellen in de tumor doen ogenschijnlijk niets; het lijken "slapende" cellen. Deze bevinding veranderde de ideeën over tumorgroei radicaal. Klopt de theorie dan hoeven immers alleen stamcellen te worden aangepakt om een kanker te genezen. Zo simpel is het echter niet, blijkt uit het nu gepubliceerde onderzoek van het AMC. Daaruit blijkt dat het ondersteunende weefsel in een tumor (het stroma) de omliggende tumorcellen stimuleert via groeifactoren. Daarmee worden "slapende" cellen in het gezwel als het ware weer tot leven gewekt en worden ze actief als kankerstamcel. De afstand tot het stroma is bepalend of een tumorcel een gevaarlijke kankerstamcel is of een "slapend" bestaan leidt. "Het onderzoek is gedaan in darmkankercellen, maar de conclusies lijken ook te gelden voor andere typen kanker", zegt Medema. De resultaten van het onderzoek geven nieuwe inzichten in de werking van een tumor en de groeifactoren die voor zijn groei nodig zijn. Op termijn leidt dit wellicht tot nieuwe manieren om kanker te bestrijden. De groeifactoren kunnen worden geneutraliseerd met antilichamen. Daarmee worden al experimenten gedaan, maar de weg naar een goed medicijn is nog lang. Dezelfde groeifactoren hebben namelijk ook hun functie in gezond weefsel, dus het domweg uitschakelen van de groeifactor is waarschijnlijk een te grove methode, aldus Medema.
Dagelijks kort de zon in gaan remt de groei van darmtumoren. Dat ontdekten onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) door muizen aan UV-straling bloot te stellen. Zonlicht vermindert de kans op darmkankerDat de sterfte aan darmkanker lager is in landen met veel zonuren was al bekend, maar dat de blootstelling aan zonlicht darmtumoren zou kunnen remmen, was nog niet bewezen. Een onderzoeksgroep onder leiding van dr. Frank de Gruijl (Dermatologie) en dr. Els Robanus (Humane Genetica) bewees dat nu wel door onderzoek te doen naar muizen die dankzij een mutatie in het APC-gen ‘spontaan’ darmkanker ontwikkelden. Een deel van de muizen werd geschoren en zes weken na de geboorte dagelijks aan een matige dosering UV-straling blootgesteld, waarbij hun vitamine D-niveau sterk steeg zonder dat ze verbrandden. Een ander deel kreeg tijdens dezelfde periode vitamine D toegediend via het dieet. Een controlegroep kreeg geen vitamine D en geen hoogtezon. Zowel bij de muizen die vitamine D binnenkregen via het dieet als bij de muizen die onder de hoogtezon gingen, werd de groei van de darmtumoren geremd. “Daarmee hebben we aangetoond dat er zeer waarschijnlijk een oorzakelijk verband bestaat tussen de blootstelling aan UV-straling en een verlaagd risico op darmkanker”, aldus De Gruijl. De hoogtezon had echter meer effect dan de vitamine D, ontdekten de onderzoekers. “Behalve dat de tumoren van muizen die met UV werden bestraald niet zo hard groeiden, werden ze veel minder vaak kwaadaardig”, vertelt De Gruijl. Het beschermende effect van zonlicht is blijkbaar niet alleen aan vitamine D toe te schrijven. De Gruijl: “Het is bekend dat er onder invloed van UV in zonlicht ook ontstekingsremmende signaalstoffen vrijkomen. Maar we moeten aanvullend onderzoek doen om erachter te komen of zonlicht andere stoffen doet vrijkomen die met de ontwikkeling van darmkanker te maken hebben.” Voor mensen betekent dit dat we onze kansen op darmkanker kleiner kunnen maken door ‘s winters onder de hoogtezon te gaan, denkt De Gruijl. “Je hebt maar een kwartiertje zomerzon per dag nodig voor een goed vitamine D-niveau en waarschijnlijk ook om de gunstige effecten op de ontwikkeling van darmkanker te ondervinden. In de zomer komen we daar gemakkelijk aan, de tekorten ontstaan ‘s winters.” De Gruijl bestudeerde vooral het verband tussen UV-straling en het ontstaan van huidkanker. “Als tegenwicht wilde ik ook onderzoeken hoe reëel de gunstige effecten van UV-straling zijn.” En wegen de positieve effecten van blootstelling aan de hoogtezon op tegen het risico op huidkanker? “Het lijkt inderdaad of het om tegenstrijdige problemen gaat”, stelt De Gruijl. Maar omdat je maar zo weinig zonlicht nodig hebt om de kans op darmkanker te verkleinen, valt dat waarschijnlijk mee. Het is niet nodig om uren in de zon te gaan zitten bakken.”
Een hoger gehalte van het "goede" HDL-cholesterol gaat samen met een kleinere kans op dikke darmkanker. Europese onderzoekers, onder meer van het UMC Utrecht en het RIVM, beschrijven dat in het tijdschrift Gut, wat onlangs online is verschenen. De onderzoekers trekken deze conclusie uit het EPIC-onderzoek naar het voorkomen van kanker en leefstijl, zoals eetgewoonten. Van ruim een half miljoen deelnemers kregen gedurende tien jaar ongeveer 3000 darmkanker. De onderzoekers vergeleken leefstijl en bloedwaarden van 1200 van deze patiënten met evenveel gezonde controles. Mensen met de hoogste concentratie van het gunstige HDL-cholesterol in hun bloed blijken het laagste risico op darmkanker te hebben. Een verhoging van 0,43 mmol/liter HDL in het bloed verlaagt de kans op darmkanker met 22 procent. Andere oorzaken zoals gewicht, voeding, en leefstijl hebben de onderzoekers uitgesloten. HDL-deeltjes voeren cholesterol af naar de lever. Het is voor het eerst dat een verband is gevonden tussen HDL-cholesterol en dikke darmkanker. Eerdere onderzoeken hebben tegenstrijdige resultaten opgeleverd. Het blijft onduidelijk hoe het "goede cholesterol" de kans op dikkedarmkanker verlaagt. Misschien heeft het een dempend effect op chronische ontstekingen en beïnvloedt het zo de kans op kanker. In de periode 2003-2007 had naar schatting 7 à 8procent van de volwassenen een te laag gehalte van het beschermende HDL-cholesterol (0,9 mmol/liter of lager). Het was al bekend dat mensen met te lage HDL-spiegels in het bloed een groter risico lopen op coronaire hartziekten. Dat is het gevolg van een leefstijl met ongezonde voeding met veel verzadigd vet, roken, weinig lichamelijke activiteit en overgewicht. Bueno-de-Mesquita van het RIVM: "Een gezond voedingspatroon met magere varianten van voedingsmiddelen, lichamelijke activiteit en een gezond lichaamsgewicht verhogen het HDL. Als onze resultaten bevestigd worden, wil het zeggen dat een HDL-verhoging ook de kans op dikke darmkanker kan verminderen." In de European Prospective Investigation into Cancer and Nutrition (EPIC) volgen onderzoekers meer dan een half miljoen West-Europeanen. EPIC bevat gegevens uit Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Duitsland, Italië, Nederland, Noorwegen, Spanje, Zweden en Groot Brittannië. Vanuit Nederland werken het UMC Utrecht en het RIVM mee aan EPIC. Epidemioloog dr. Bas Bueno-de-Mesquita leidt het RIVM-deel van het EPIC-onderzoek en is daarnaast verbonden aan de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten van het UMC Utrecht. Samen met gastroenteroloog prof. dr. Peter Siersema doet hij daar epidemiologisch onderzoek naar de preventie van kankers van het maagdarmkanaal.
Experimentele kankermedicijnen zijn volop in ontwikkeling. Zogenaamde checkpointblokkers kunnen ervoor zorgen dat het afweersysteem kankercellen opruimt, maar hoe ze precies werken was onbekend. Onderzoekers laten nu zien dat ze hun effect uitoefenen via mutatie-specifieke T-cellen en beschrijven dat in Nature. “Immunotherapie kan een revolutie in de kankergeneeskunde gaan veroorzaken.” Afweercellen reageren op dingen die afwijken van het normale. Dat kunnen indringers zijn, zoals virussen en bacteriën, maar ook kankercellen. Hetgenetisch materiaal van kankercellen bevat per definitie mutaties. Het afweersysteem merkt de afwijkingen van een tumorcel meestal op en maakt de cel in een vroeg stadium onschadelijk. Helaas lukt dat niet altijd, bijvoorbeeld omdat de tumorcel er in slaagt de afweercellen om zich heen inactief te maken. Rem van de afweer halen Overal ter wereld zoeken onderzoekers naar manieren om de eigen kracht van het eigen afweersysteem te benutten om een bestaande tumor klein te krijgen. In het LUMC richten onderzoekers zich onder meer op therapeutische vaccins (behandelvaccins). “Met therapeutische vaccins proberen we de eigen afweercellen zodanig op te peppen, dat ze zich specifiek op de tumorcellen storten”, zegt Kees Melief, hoogleraar tumorimmunologie in het LUMC en Chief Scientific Officer van het bedrijf ISA Pharmaceuticals. Onderzoekers van de Washington University in St. Louis richten zich vooral op immuuntherapie met zogenaamde checkpoint-blokkers, die de rem van het afweersysteem afhalen. De rem staat normaal aan om ongewenste afweerreacties te voorkomen, maar dit kan ook een afweerreactie tegen kanker tegenhouden. Mutatie-specifieke T-cellen In Nature publiceren onderzoekers van beide instituten nu een gezamenlijk artikel. Hierin tonen zij aan dat checkpoint-blokkers hun effect uitoefenen via de mutatie-specifieke T-cellen, dat zijn afweercellen die specifiek tegen mutaties in de tumorcellen gericht zijn en ook altijd in tumoren aanwezig zijn, maar niet altijd even actief zijn. De onderzoekers tonen nu aan dat checkpoint-blokkers hun effect uitoefenen via deze cellen. Dat blijkt onder andere uit het feit dat checkpoint-blokkers een vergelijkbare afweerreactie tegen de tumor teweegbrengen, als behandelvaccins. Van deze behandelvaccins, die bestaan uit lange ketens van aminozuren (peptiden), was al langer bekend dat ze werken tegen door kankervirussen veroorzaakte ziekten. Nu blijkt dat zulke vaccins ook kunnen werken via mutatie-specifieke T-cellen. “Checkpointblokkers halen de rem van mutatie-specifieke T-cellen, therapeutische vaccins geven ze een duwtje in de rug. Ik denk dat een combinatie van beide vaak het beste zal werken”, reageert Sjoerd van der Burg, hoogleraar Klinische Oncologie in het LUMC. Net als Melief denkt hij dat de ontwikkeling van deze nog experimentele middelen kan gaan zorgen voor een revolutie in de kankertherapie. “Deze manier van kanker behandelen biedt zicht op gepersonaliseerde behandelingen in de toekomst. Als je weet welke mutaties specifiek zijn voor de tumor van een patiënt kun je daar je behandelvaccin op aanpassen.” Het wetenschappelijk artikel is online gepubliceerd door Nature, dat in dezelfde editie nog vier andere artikelen wijdt aan de werking van checkpoint-blokkers. Cancer Pathogenesis and Therapy is een van de zeven profileringsgebieden van het LUMC. In het LUMC wordt onder meer onderzoek gedaan naar immuuntherapie bij melanoom en gynaecologische kankers.
Sociale vergelijkingsinformatie bij interventies of campagnes kan op de lange termijn positieve maar soms ook negatieve effecten hebben voor de kankerpatiënt, afhankelijk van bepaalde individuele verschillen. Dit concludeert Thecla van Brakel in haar proefschrift. ‘Het is belangrijk in de praktijk naar deze individuele verschillen te kijken voordat patiënten worden toegewezen aan groeps- of individuele begeleiding.’ Nu mensen langer overleven met kanker en er door de vergrijzing steeds meer mensen zijn die kanker krijgen is het van belang om ze goed te kunnen informeren over de mogelijkheden van interventie. Kankerpatiënten vergelijken zich regelmatig met andere kankerpatiënten, meestal om zichzelf beter te voelen of om iets van de ander te leren. Dat doen ze ook in de vaak onzekere periode nadat de ziekenhuisbehandeling is afgerond. Om kankerpatiënten te ondersteunen is het mogelijk om hen dergelijke sociale vergelijkingen aan te bieden in interventies. In het promotieonderzoek van Thecla van Brakel zijn enkele sociale vergelijkingsinterventies ontwikkeld en is in drie veldexperimenten gekeken wat de effecten ervan waren op de kwaliteit van leven van kankerpatiënten. Het bleek dat de effecten van die sociale vergelijkingsinterventies verschilden onder kankerpatiënten: bij sommige patiënten verbeterde de kwaliteit van leven terwijl deze bij anderen achteruit ging. Dit hing samen met verschillen in sociale vergelijkingsgevoeligheid en de eigen waargenomen gezondheid. In vervolgonderzoek werd rekening gehouden met deze individuele verschillen tussen kankerpatiënten; de interventie gaf hun nu sociale vergelijkingsinformatie die specifiek voor hen was ontworpen. Nu bleken er twee andere individuele verschillen van invloed op de effecten van de sociale vergelijkingsinterventie: verschillen tussen patiënten wat betreft hun huidige ervaren levensbedreiging en hun toekomstig gezondheidsperspectief. Bij psychosociale programma’s voor kankerpatiënten waarbij patiënten geconfronteerd worden met informatie van of over medepatiënten, zoals in lotgenotencontactgroepen, is het daarom belangrijk dat rekening gehouden wordt met individuele verschillen: misschien moet het sommige patiënten afgeraden worden om mee te doen in dergelijke programma’s omdat het hun kwaliteit van leven kan verlagen. De inzichten uit de drie veldexperimenten kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van effectievere psychosociale interventies, die geen negatieve effecten hebben.
Deze week is het nieuwe bedrijf CiMaas BV officieel van start gegaan, dat zich richt op de ontwikkeling van cellulaire immunotherapie voor bepaalde groepen kankerpatiënten. Het bedrijf gaat aan de slag met een tweetal unieke producten: een vaccin tegen kanker op basis van de eigen afweercellen van de patiënt en productie van zogeheten donor Natural Killer-cellen. De middelen worden binnen afzienbare tijd klinisch getest bij patiënten. CiMaas (Cellulair Immunotherapy Maastricht) is een spin-off van de Universiteit Maastricht/Maastricht Universitair Medisch Centrum+ (UM/Maastricht UMC+). Cellulaire immunotherapie werkt volgens de methode van activatie van het immuunsysteem, waardoor afweercellen in staat worden gesteld om de kanker van de patiënt te bestrijden. De technologieën waarvan CiMaas gebruikmaakt zijn ontwikkeld door onderzoekers van de Universiteit Maastricht/Maastricht UMC+. CiMaas gaat zorgdragen voor de vertaling van de onderzoeksactiviteiten naar de feitelijke toepasbaarheid, door de technieken verder te ontwikkelen en te testen in klinische studies. In de ontwikkeling van het vaccin zijn cellen gebruikt die het immuunsysteem activeren, de zogenaamde dendritische cellen (DC). De effectiviteit van de DC-therapie is afhankelijk van de optimale activatie van DC’s. Pre-klinische wetenschappelijke studies van UM/Maastricht UMC+ hebben aangetoond dat het door CiMaas gebruikte activeringsproces tot de hoogste respons van het humane immuunsysteem leidt in vergelijking met alle andere bestaande protocollen tot nu toe gebruikt in de wereld. Met behulp van deze methode kunnen veel verschillende oncologische aandoeningen worden behandeld. CiMaas zal haar aandacht in eerste instantie richten op longkanker en Multipel Myeloom (MM, vorm van beenmergkanker bekend als de ziekte van Kahler). De tweede techniek betreft Natural Killer (NK)-cellen. Onderzoek van UM/Maastricht UMC+ met donor beenmergtransplantaties bij proefdieren met verschillende typen kanker heeft aangetoond dat donorcellen in staat zijn om kankercellen te herkennen en te vernietigen. Uit vervolgonderzoek is gebleken dat de effectiviteit van dit proces met name gerealiseerd wordt door Natural Killer-cellen. Additionele proefdierstudies hebben laten zien dat alleen donor NK-cellen nodig zijn om borstkanker te kunnen bestrijden. Bij Multiple Myeloom treedt een vertragend effect op van tumorgroei en daarmee een verlengde overleving. Het productieproces waar CiMaas over beschikt om donor Natural Killer-cellen in grote hoeveelheden te produceren is uniek in deze branche. CiMaas is opgericht door prof. dr. Gerard Bos, bijzonder hoogleraar Interne Geneeskunde aan de UM/Maastricht UMC+ (algemeen directeur) en dr. Wilfred Germeraad, on derzoeker en hoofddocent bij de vakgroep Hematologie (wetenschappelijk directeur). Gerard Bos: “Ik ben uitermate verheugd dat we nu de mogelijkheid hebben gecreëerd om nieuwe therapieën voor kankerpatienten echt verder te kunnen ontwikkelen in klinische studies. Algemeen wordt immunotherapie gezien als een veelbelovende technologie in de strijd tegen kanker”. Wilfred Germeraad: “We hebben twee potentiële producten voor twee ziektes, en daarmee zeer goede hoop dat we succes zullen hebben.” CiMaas heeft recent een Proof of Concept lening ontvangen vanuit het valorisatieprogramma Zuid-Limburg. Het Proof of Concept fonds is, met steun van het Ministerie van Economische Zaken, opgezet ter financiële ondersteuning van jonge ondernemers in het vermarkten van kennis van de Limburgse kennisinstellingen. Kijk hier voor meer informatie. Dr. Henri Theunissen, hoofd van het Maastricht Valorisation Center: “Deze start-up lening maakt het voor CiMaas mogelijk om de komende twee jaar haar producten, volgens alle geldende regels, geschikt te maken voor klinische toepassingen en de protocollen voor de klinische studies op te zetten, waarna de studies kunnen starten.”
Nederlanders zijn slecht geïnformeerd over huidkanker. Het begrip melanoom, de gevaarlijkste vorm van huidkanker, is weliswaar bekend bij 80 procent van de Nederlanders, maar slechts 42 procent heeft gehoord van de twee huidkankersoorten die veel vaker voorkomen dan melanoom: basaalcelcarcinoom en plaveiselcelcarcinoom. Dit blijkt uit de Ken Uw Huid enquête van het Erasmus MC, het Huidfonds en de Stichting Melanoom, waaraan sinds 2011 ruim 5.500 Nederlanders hebben deelgenomen. Van alle huidkankergevallen die per jaar worden vastgesteld, bestaat 75 procent uit basaalcelcarcinoom, 18 procent uit plaveiselcelcarcinoom en 11 procent uit melanoom. Maar liefst 80 procent van alle 60-plussers met een lichte huid krijgt bovendien te maken met actinische keratose oftewel zonneschade, een huidbeschadiging die een voorloper van huidkanker kan zijn. Slechts 19 procent van de ondervraagden heeft van deze aandoening gehoord. Het onderzoek werd uitgevoerd door dr. mr. Ellen de Haas, dermatoloog aan het Erasmus MC. Zij vindt het belangrijk dat Nederlanders beter geïnformeerd worden over alle huidkankersoorten. ,,Wanneer men meer weet over huidkanker en men de vroege signalen ervan herkent, kan veel leed worden voorkomen.’’ Een ander resultaat van de enquête is dat Nederlanders aan het eind van de zomer graag lekker bruin zijn. Het gaat hierbij niet alleen om zonaanbidders, maar ook om buitenmensen, zoals sporters, wandelaars, fietsers en tuinliefhebbers. Van de ondervraagden noemt 80 procent zichzelf een buitenmens, zonaanbidder of allebei. Ellen de Haas benadrukt het belang om zorgvuldig om te gaan met het aantal onbeschermde zonuren. Buitenmensen moeten extra oppassen voor huidkanker. ,,Natuurlijk spelen allerlei factoren een rol bij het al dan niet ontwikkelen van huidkanker. Sommige zijn niet te beïnvloeden zoals het huidtype of de genetische aanleg, maar andere wel. Zo kan men rekening houden met het aantal zonuren en onbeschermd buiten zijn. De schade door UV-straling stapelt zich op in de huid gedurende een mensenleven. Teveel zon kan leiden tot onomkeerbare schade en uiteindelijk uitgroeien tot huidkanker,’’ aldus De Haas. Zeker nu de zomervakantie voorbij is, en veel Nederlanders terug zijn van hun (zon)vakantie, kan het geen kwaad de huid goed te controleren. Niet alleen op moedervlekken maar ook op zonneschade en andere plekjes.
Marjet Rutten: ‘Predictive factors in epithelial ovarian cancer; towards individualized patient care’. Patiënten met eierstokkanker reageren verschillend op de behandeling van deze ziekte. Ook op moleculair niveau bestaan er duidelijke verschillen tussen de typen tumoren bij deze vorm van kanker. Dit concludeert Rutten in haar proefschrift over prognostische factoren ter verbetering van de individuele therapie bij eierstokkanker en de uitkomst van een chirurgische ingreep bij uitgezaaide eierstokkanker. Het onderzoek van Rutten bevestigt dat eierstokkanker een heterogene ziekte is. Op basis van klinische factoren zijn specifiek risicogroepen te onderscheiden. Het is belangrijk om daar bij de behandeling van patiënten met eierstokkanker rekening mee te houden. Daarom zouden nieuwe behandelingen gericht moeten zijn op subgroepen in plaats van op de gehele populatie, vindt Rutten. En ook vervolgonderzoek naar nieuwe behandelingen zou gedaan moeten worden in subgroepen van patiënten met eierstokkanker. Rutten beschrijft in haar proefschrift op basis van welke factoren deze subgroepen te onderscheiden zijn. Per jaar komen er in Nederland twaalfhonderd nieuwe patiënten met eierstokkanker bij. Met duizend sterfgevallen is eierstokkanker de meest dodelijke gynaecologische kanker. Ondanks verbeteringen in de behandeling, zijn de overlevingscijfers de afgelopen decennia nauwelijks verbeterd. Het onderzoek van Rutten kan bijdragen aan het verbeteren van de therapie voor de individuele patiënt.
Onderzoekers van het UMC Utrecht hebben de zwakke plek van een specifieke vorm van borstkanker ontdekt. Het gaat om een tumor die kan veranderen in een agressieve vorm die niet gevoelig is voor chemotherapie. Onderzoekers Patrick Derksen en Ron Schackmann ontdekten welke eiwitten in kankercellen verantwoordelijk zijn voor die omslag. Het onderzoek draait om een specifieke vorm van borstkanker: het invasief lobulair carcinoom. Deze tumor is relatief goed te behandelen, maar kan veranderen in een agressieve vorm die uitzaait en niet gevoelig is voor chemotherapie. Uit het onderzoek van Derksen en collega’s van het UMC Utrecht blijkt dat deze kankercellen een mechanisme activeren waardoor ze kunnen overleven tijdens het uitzaaien. De onderzoekers testen momenteel in muizen mogelijke medicijnen die het mechanisme weer uit kunnen zetten. De hoop is dat met deze middelen in de toekomst deze vorm van borstkanker kan worden behandeld. “Het zou erg mooi zijn als we over een jaar of twee muizen kunnen genezen van deze vorm van borstkanker”, zegt Derksen. “Als dat lukt, is de volgende stap onderzoek met mensen.” Zelfs als alle proeven succesvol verlopen, zal het nog jaren duren voor een medicijn beschikbaar is. Derksen voerde het onderzoek uit in menselijke cellen en in muizen met deze tumoren. De resultaten worden gepubliceerd in het tijdschrift The Journal of Clinical Investigation van augustus. Het onderzoek brengt behandeling op maat van deze vorm van borstkanker een stap dichterbij. Derksen: “Dit onderzoek geeft aan wat kankeronderzoek van het UMC Utrecht oplevert: behandeling op maat van kanker. We gaan toe naar medicijnen die alleen kankercellen aanpakken. Dat is enorme winst ten opzichte van bijvoorbeeld gewone chemotherapie, die giftig is voor alle cellen.”
Grote belangstelling voor voorlichtingsbijeenkomsten. Het Bevolkingsonderzoek naar darmkanker dat vanaf maandag 13 januari 2014 wordt ingevoerd, geniet grote belangstelling bij de doelgroep. Dat blijkt uit de forse opkomst bij de voorlichtingsbijeenkomsten die zijn georganiseerd in het Havenziekenhuis, dat samen met het Erasmus MC participeert in het Academisch Darmcentrum. Deze voorlichtingsbijeenkomsten worden georganiseerd voor mensen die in aanmerking komen voor het Bevolkingsonderzoek, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken over deelname. Aan het Bevolkingsonderzoek Darmkanker kunnen, op termijn, alle Nederlanders tussen de 55 en 75 jaar deelnemen. Jaarlijks wordt in Nederland bij 13.000 mensen de diagnose dikke darmkanker gesteld en overlijden 5100 patiënten aan deze ernstige ziekte. Dat is onnodig omdat de ziekte, wanneer die in een vroegtijdig stadium wordt ontdekt, goed kan worden behandeld of zelfs kan worden voorkomen. Het Erasmus MC staat aan de basis van het landelijk bevolkingsonderzoek naar darmkanker en startte afgelopen september met een pilotonderzoek in het Academisch Darmcentrum. Het Academisch Darmcentrum (ADC) is een samenwerkingsverband tussen het Erasmus MC en het Havenziekenhuis, waarbinnen darmziekten in speciaal teamverband worden gediagnosticeerd en behandeld. Het centrum biedt de persoonlijke zorg van een kleinschalig ziekenhuis met de academische signatuur van het Erasmus MC. Dat betekent dat, als het kan, de patiënten worden behandeld in het Havenziekenhuis. Maar als het nodig is, worden zij direct doorverwezen naar het Erasmus MC. Daarnaast wordt binnen het Academisch Darmcentrum onderzoek gedaan naar een betere behandeling van darmziekten. Naast darmkanker zijn met name veelvoorkomende darmontstekingen zoals de ziekte van Crohn en Colitis Ulcerosa de aandachtsgebieden van het Academisch Darmcentrum. In het Erasmus MC loopt al sinds 2006 een proeftuinstudie waarin wordt gekeken hoe het Bevolkingsonderzoek Darmkanker de komende jaren praktisch en logistiek het beste gestalte kan krijgen. Het screenen van zoveel mensen is immers een reusachtige onderneming die goed moet worden gestroomlijnd. Uit onderzoek van het Erasmus MC, waarin de resultaten van 10.000 uitnodigingen in deze regio onder de loep werden genomen, blijkt dat circa 65 procent van de opgeroepen mensen daadwerkelijk gehoor geeft aan de uitnodiging om een ontlastingstest in te sturen. Bij circa 6 tot 8 procent wordt bloed gevonden in de ontlasting, hetgeen een reden is voor verder onderzoek. Aan bijna alle uitnodigingen voor dit aanvullende darmonderzoek werd gehoor gegeven (circa 98 procent). Bij circa 200 à 250 mensen die een zogeheten colonoscopie ondergingen, werden darmpoliepen of een (voor)stadium van kanker gevonden. Het Academisch Darmcentrum beschikt over een goed geoutilleerd endoscopiecentrum, waarvan de inrichting mede mogelijk is gemaakt door het Erasmus MC Vriendenfonds. Hier vinden inwendige onderzoeken plaats van patiënten met goed- en kwaadaardige aandoeningen aan de darmen. Ook de patiënten die deelnemen aan het Bevolkingsonderzoek worden uitgenodigd om hier hun aanvullend onderzoek te ondergaan, aangezien het endoscopiecentrum officieel is erkend als darmkankerscreeningscentrum. Meer informatie over het Bevolkingsonderzoek Darmkanker is te vinden op: http://www.rivm.nl/Onderwerpen/B/Bevolkingsonderzoek_darmkanker
Immuuntherapie bij uitgezaaide prostaatkanker is nog experimenteel, maar lijkt veelbelovend voor een specifieke groep patiënten. Het gaat om patiënten met relatief weinig ziekteverschijnselen en een stijging in het bloed van het eiwit PSA, dat geproduceerd wordt door de kankercellen. Dit blijkt uit een fase I/II studie van onderzoekers van VUmc naar de effecten van de behandeling met gecombineerde prostaat GVAX/Ipilimumab immuuntherapie bij patiënten met gemetastaseerde prostaatkanker. Dit onderzoek is nu gepubliceerd op de website van the Lancet Oncology. Onderzoekers van de afdeling medische oncologie van VUmc toonden met deze studie aan dat de combinatie van twee middelen, het GVAX-vaccin en de antistof Ipilimumab, effect had. Van de 28 patiënten die aan deze studie deelnamen, daalde bij 5 patiënten het door de kankercellen geproduceerde PSA-eiwit met meer dan 50%, een aanwijzing voor tumorafname. Bij 12 patiënten bleef het eiwit stabiel, duidend op een gestabiliseerd ziekteproces. Daarnaast vonden de onderzoekers ook effecten van de behandeling op het immuunsysteem. Behandeling met GVAX en een hoge dosis Ipilimumab leidde tot een toename in het percentage geactiveerde T-cellen, afweercellen, in het bloed. Bovendien vonden de onderzoekers na toediening van GVAX en Ipilimumab toegenomen afweerreacties tegen eiwitten die in prostaatkanker voorkomen. De patiënten waarbij de afweerreactie tegen deze eiwitten werd waargenomen, leefden ook significant langer dan de patiënten waarbij geen sprake was van een dergelijke immuunrespons. De onderzoekers willen deze eiwitten ontwikkelen tot een nieuw specifiek vaccin, met als doel het gericht in te zetten voor de behandeling van gemetastaseerde prostaatkanker. Het GVAX-vaccin bestaat uit twee prostaatkankercellijnen die GM-CSF produceren, een eiwit dat het immuunsysteem stimuleert. De cellen werden op meerdere plaatsen in de huid van de patiënten ingespoten. De prostaatkankercellen in het vaccin werden vóór het inspuiten met een zeer hoge dosis bestraald zodat ze niet meer konden delen. Daarnaast werden alle patiënten behandeld met de antistof Ipilimumab, die gericht is tegen het eiwit CTLA-4. Dit eiwit komt tot expressie op geactiveerde afweercellen (T-cellen) en zorgt ervoor dat de afweerreactie niet te sterk wordt. Wanneer de afweerreactie tegen kanker gericht is, lijkt het beter om de afweerreactie juist niet te remmen. Ipilimumab werd daarom gebruikt om CTLA-4 te blokkeren en zo de afweerreactie op gang te houden. Prostaatcarcinoom is één van de meest voorkomende kankersoorten in Nederland. Als er uitzaaiingen zijn, is genezing niet meer mogelijk. Hormonale therapie is aanvankelijk effectief bij meer dan 85% van de patiënten, maar de ziekte zal na een aantal jaren uiteindelijk bij de overgrote meerderheid weer progressief worden. In eerste instantie uit zich dat in een stijging van de concentratie van het PSA-eiwit in het bloed. Pas vele maanden later krijgen patiënten klachten.
Kankerpatiënten moeten vaker een op de persoon afgestemde behandeling krijgen in plaats van een algemene chemokuur. Door eerst te onderzoeken hoe de tumor bij een individuele patiënt precies is opgebouwd en daar de medicijnen en behandeling op af te stemmen, zullen kankerbehandelingen beter aanslaan en minder onnodige bijwerkingen geven. Dat heeft Stefan Sleijfer gezegd tijdens zijn oratie met als titel: ‘Tijd om persoonlijk te worden’. Sleijfer heeft hiermee het ambt aanvaard van bijzonder hoogleraar Translationele oncologie. Patiënten die een bepaalde vorm van kanker hebben, krijgen momenteel allemaal eenzelfde behandeling, met bijvoorbeeld een bepaalde chemokuur. Het is echter overduidelijk dat er grote verschillen zijn in hoe individuele patiënten antikanker medicijnen verdragen en hoe tumoren er op reageren. Sleijfer: ‘Bij de één stopt de groei van de tumor, terwijl bij de ander de tumor groter wordt. Ook krijgen patiënten verschillende bijwerkingen. Waar de ene patiënt helemaal geen lastige bijwerkingen ervaart van een middel, moet de andere patiënt stoppen met de behandeling omdat de bijwerkingen te ernstig zijn.’ Het wordt steeds beter mogelijk om kanker persoonlijk aan te pakken omdat de kennis over medicijnen en tumoren toeneemt. ‘We weten steeds meer over de moleculaire eigenschappen van tumorcellen. En hoe meer inzicht we krijgen in deze eigenschappen, des te beter kunnen we voorspellen of een tumorcel wel of niet gevoelig is voor een bepaald middel. We weten bijvoorbeeld al jaren dat hormoontherapie kan werken bij patiënten met borstkanker, maar alleen bij patiënten met bepaalde veranderingen in het DNA van de borstkankercellen. De laatste tijd zijn er vele dergelijke voorbeelden bij gekomen’, zegt Sleijfer. De persoonlijke kankeraanpak wordt in Nederland gedaan en onderzocht in het Center for Personalized Cancer Treatment (CPCT), een uniek samenwerkingsverband tussen het Erasmus MC-Daniel den Hoed, het UMC Utrecht en het NKI/AvL. De centra nemen bij patiënten biopten van de tumor en analyseren 2000 genen van iedere tumor. Ook onderzoeken ze veranderingen van de cellen. ‘Dat levert gigantisch veel informatie op. We hopen dat we in de toekomst bij elke tumor nauwkeurig kunnen voorspellen welke therapie het beste werkt.’ Om patiënten een succesvolle persoonlijke kankerbehandeling te geven is nog veel onderzoek nodig, benadrukt Sleijfer. We moeten niet alleen de cellen van de tumor of de uitzaaiigen zelf bestuderen, maar bijvoorbeeld ook kankercellen die gevonden worden in het bloed van patiënten (CTC’s). ‘Die vertellen mogelijk meer over de eigenschappen van uitgezaaide tumorcellen.’ Het Erasmus MC start binnenkort een nieuw onderzoek naar deze cellen in het bloed.
Longkanker is de meest voorkomende kankersoort ter wereld. Nieuwe zogenaamde ‘targeted’ therapieën zijn veilig en effectief, blijkt uit onderzoek van Joline Lind. Helaas reageren niet alle patiënten even goed op de nieuwe behandelwijzen. Lind onderzocht daarom ook welke patiënt- of tumoreigenschappen kunnen voorspellen of patiënten baat hebben bij de middelen. Lind promoveert 26 maart bij VUmc. Niet alleen komt longkanker het meest voor; het is tevens de belangrijkste oorzaak van met kanker samenhangende sterfte bij zowel mannen als vrouwen. Helaas presenteert de ziekte zich bij het merendeel van de patiënten pas in het gevorderde stadium waarin de kanker op afstand is uitgezaaid. Voor deze patiënten is vooralsnog geen curatieve behandeling voorhanden en is de prognose heel slecht. Tot voor kort bestond de standaardbehandeling uit chemotherapie. Hiermee is de gemiddelde overleving 8-12 maanden en zijn er na 1 jaar maar 33-46% patiënten in leven. Recent onderzoek van de biologie van kanker heeft specifieke kenmerken van de kankercel en het micromilieu geïdentificeerd. Dit heeft geleid tot het ontwikkelen van nieuwe doelgerichte (‘targeted’) therapieën. De belangrijkste voor longkanker zijn de epidermale groeifactorreceptor (EGFR) remmers en de angiogeneseremmers. Door middel van een aantal klinische studies deed Lind onderzoek naar de veiligheid en effectiviteit van een aantal (combinaties) van deze nieuwe middelen bij patiënten met gevorderde longkanker. De therapieën bleken effectief, maar niet bij alle patiënten. Lind zocht daarom ook naar patiënt- of tumoreigenschappen die voorspellen welke patiënten geholpen kunnen worden met welke middelen. Het onderzoek wijst de weg naar nieuwe geïndividualiseerde therapie van longkanker die de prognose van deze pandemische ziekte hopelijk substantieel zal doen verbeteren.
Dagelijks kort de zon in gaan remt de groei van darmtumoren. Dat ontdekten onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) door muizen aan UV-straling bloot te stellen. Zonlicht vermindert de kans op darmkankerDat de sterfte aan darmkanker lager is in landen met veel zonuren was al bekend, maar dat de blootstelling aan zonlicht darmtumoren zou kunnen remmen, was nog niet bewezen. Een onderzoeksgroep onder leiding van dr. Frank de Gruijl (Dermatologie) en dr. Els Robanus (Humane Genetica) bewees dat nu wel door onderzoek te doen naar muizen die dankzij een mutatie in het APC-gen ‘spontaan’ darmkanker ontwikkelden. Een deel van de muizen werd geschoren en zes weken na de geboorte dagelijks aan een matige dosering UV-straling blootgesteld, waarbij hun vitamine D-niveau sterk steeg zonder dat ze verbrandden. Een ander deel kreeg tijdens dezelfde periode vitamine D toegediend via het dieet. Een controlegroep kreeg geen vitamine D en geen hoogtezon. Zowel bij de muizen die vitamine D binnenkregen via het dieet als bij de muizen die onder de hoogtezon gingen, werd de groei van de darmtumoren geremd. “Daarmee hebben we aangetoond dat er zeer waarschijnlijk een oorzakelijk verband bestaat tussen de blootstelling aan UV-straling en een verlaagd risico op darmkanker”, aldus De Gruijl. De hoogtezon had echter meer effect dan de vitamine D, ontdekten de onderzoekers. “Behalve dat de tumoren van muizen die met UV werden bestraald niet zo hard groeiden, werden ze veel minder vaak kwaadaardig”, vertelt De Gruijl. Het beschermende effect van zonlicht is blijkbaar niet alleen aan vitamine D toe te schrijven. De Gruijl: “Het is bekend dat er onder invloed van UV in zonlicht ook ontstekingsremmende signaalstoffen vrijkomen. Maar we moeten aanvullend onderzoek doen om erachter te komen of zonlicht andere stoffen doet vrijkomen die met de ontwikkeling van darmkanker te maken hebben.” Voor mensen betekent dit dat we onze kansen op darmkanker kleiner kunnen maken door ‘s winters onder de hoogtezon te gaan, denkt De Gruijl. “Je hebt maar een kwartiertje zomerzon per dag nodig voor een goed vitamine D-niveau en waarschijnlijk ook om de gunstige effecten op de ontwikkeling van darmkanker te ondervinden. In de zomer komen we daar gemakkelijk aan, de tekorten ontstaan ‘s winters.” De Gruijl bestudeerde vooral het verband tussen UV-straling en het ontstaan van huidkanker. “Als tegenwicht wilde ik ook onderzoeken hoe reëel de gunstige effecten van UV-straling zijn.” En wegen de positieve effecten van blootstelling aan de hoogtezon op tegen het risico op huidkanker? “Het lijkt inderdaad of het om tegenstrijdige problemen gaat”, stelt De Gruijl. Maar omdat je maar zo weinig zonlicht nodig hebt om de kans op darmkanker te verkleinen, valt dat waarschijnlijk mee. Het is niet nodig om uren in de zon te gaan zitten bakken.”
Het type poeptest dat wordt gebruikt in het Nederlandse bevolkingsonderzoek naar darmkanker loopt tegen zijn grenzen aan. Het is tijd voor de volgende generatie test, een die ook tumorspecifieke afvalproducten in de ontlasting opspoort. Dat concludeert Sietze van Turenhout in zijn promotieonderzoek bij VUmc. Daarmee wordt het naar verwachting mogelijk meer afwijkingen te vinden, maar ook met name díe zwellingen die daadwerkelijk een hoog risico hebben om darmkanker te worden. Van Turenhout promoveert 26 november. De sterfte aan darmkanker kan worden verlaagd met een bevolkingsonderzoek met zogeheten 'fecale immunologische testen' (FIT's), ofwel poeptesten. Een positieve test wijst op bloedverlies in de ontlasting, mogelijk veroorzaakt door darmkanker of voorloperstadia (poliepen), en dient te worden gevolgd door een darmonderzoek (colonoscopie). Echter, de huidig beschikbare testen vangen slechts een klein deel van de poliepen. In zijn promotieonderzoek onderzocht Sietze van Turenhout verschillende aspecten van de poeptest. Zo bleek dat twee testen meer afwijkingen detecteren dan één. Echter, één monster bleek even nauwkeurig als twee testen, wanneer een lagere afkapwaarde (om een test positief te noemen) werd gekozen. Daarnaast bleek dat de FIT vaker darmkanker mist bij vrouwen dan bij mannen. Dit verschil verdween door voor vrouwen een lagere afkapwaarde te kiezen. Doordat o.a. het verschil in adenomen erg klein bleek te zijn, lijkt het echter niet nodig om daadwerkelijk voor mannen en vrouwen een ander afkappunt te kiezen. Dit proefschrift toont verder aan dat aambeien niet vaak leiden tot fout-positieve resultaten (d.w.z. de test geeft de aanwezigheid van bloed aan, maar er wordt geen darmkanker of adenoom gevonden). Mensen met aambeien hadden een gelijk aantal fout-positieve testen als mensen zonder afwijkingen in de darm. Bovendien bleek dat één FIT niet nauwkeurig genoeg is om adenomen te vinden in mensen waarbij darmkanker in de familie voorkomt, of bij mensen die eerder adenomen hadden. Ten aanzien van het aantal colonoscopie?n dat jaarlijks in Nederland wordt verricht in de gebruikelijke patiëntenzorg, is de verwachting dat 40% meer colonoscopie?n moeten worden gedaan ten tijde van het bevolkingsonderzoek. De onderzoeken vermeld in dit proefschrift zijn verricht bij mensen die zijn doorverwezen voor een colonoscopie, niet in een proefbevolkingsonderzoek onder de Nederlandse bevolking. Bij een vergelijking van FIT-resultaten bij mensen met darmkanker gevonden in de groep doorverwezen voor colonoscopie en mensen uit een proefbevolkingsonderzoek, bleek dat de resultaten vergelijkbaar zijn wanneer ze worden vergeleken per stadium van de tumor. Dit ondersteunt de resultaten uit dit proefschrift. Samengevat heeft de FIT haar top bereikt, en is het tijd voor een betere test. Het opsporen van tumorspecifieke afvalproducten in de ontlasting geeft niet alleen de mogelijkheid om meer afwijkingen op te sporen, maar ook om alleen die adenomen te vinden die daadwerkelijk een hoog risico hebben om darmkanker te worden. Door de FIT gericht te maken op de biologie van kanker, tillen we hem naar een hoger niveau.
Joep IJspeert: ‘Serrated polyps – colorectal carcinogenesis and clinical implications’. Darmkanker is met vijftienduizend gevallen per jaar in Nederland een van de meest voorkomende vormen van kanker. De ziekte heeft een relatief onschuldig voorstadium. Dat zijn kleine zwellingen (poliepen) aan de binnenkant van de darm die in de loop van jaren kunnen uitgroeien tot kanker. Artsen die de dikke darm via de anus met een flexibele buis met camera inspecteren (coloscopie), kunnen die poliepen opsporen en verwijderen. Dit verkleint de kans op het krijgen van darmkanker fors. De meeste aandacht gaat hierbij uit naar een bepaalde soort poliep, de zogenoemde adenomen . Deze hebben meestal de vorm van een paddenstoel en zijn gemakkelijk te herkennen en weg te halen. IJspeert heeft gekeken naar een andere soort, die gezien de zaagtandvorm onder de microscoop, serrated poliepen worden genoemd. Van deze poliepen heeft lange tijd het vermoeden bestaan dat ze geen of een bescheiden rol spelen bij het ontstaan van darmkanker. Deze zogenaamde serrated poliepen komen vaker voor dan gedacht, stelt hij in zijn proefschrift. Hij keek onder welke omstandigheden deze poliepen kunnen uitgroeien tot kanker. Ongeveer 15 tot 30 procent van alle darmkankers ontstaan via deze route. De promovendus wijst erop dat het opsporen van deze poliepen niet goed verloopt. Er is een groot verschil tussen de individuele artsen bij het opsporen van serrated poliepen. Ook de standaard bloedtest in de ontlasting is niet geschikt om deze poliepen, als ze zich al fors hebben ontwikkeld, op te sporen. Deze test wordt in het Nederlandse bevolkingsonderzoek darmkanker gebruikt om de personen eruit te halen met een verhoogde kans op darmkanker. Ook een CT-scan voldoet niet, aldus de promovendus. Nieuwe testen, waarbij ook risicofactoren zoals roken worden meegenomen, zouden daarom het bevolkingsonderzoek verder kunnen verbeteren. Daarnaast stelt hij dat er meer scholing moet komen voor zowel MDL-artsen als pathologen zodat deze artsen beter dit type poliep kan herkennen. Hij hoopt zo uiteindelijk het aantal gevallen van darmkanker te verlagen, die ontstaan uit de serrated poliepen.
Bron: AMC
De cellen in ons lichaam sturen elkaar 'berichtjes', gevat in extreem kleine vetbolletjes. Gaat in deze processen iets fout, dan kan kanker ontstaan. Frederik Verweij richtte zich met zijn promotieonderzoek zowel op het meten aan de vetbolletjes als aan het beïnvloeden ervan. Op de langere termijn draagt dit onderzoek mogelijk bij aan een vroege opsporing van kanker en het remmen van uitzaaiingen. Verweij promoveert 12 februari bij VUmc. Het menselijk lichaam bestaat uit ongeveer 34 triljoen individuele cellen. Deze cellen moeten allemaal op een of andere manier met elkaar communiceren om daadwerkelijk als meercellig organisme te kunnen functioneren. Een ingenieuze manier voor de communicatie tussen twee cellen is het verzenden van 'berichten' via kleine blaasjes, exosomen genaamd. Dit bericht of signaal kan aanwezig zijn in de vorm van een specifiek eiwit of een stukje genetisch materiaal. Bij kanker is dit proces ontregeld, en kunnen er bijvoorbeeld teveel of 'verkeerde' berichten worden gestuurd. Het is onlangs aangetoond dat dit bijvoorbeeld het uitzaaien van kanker kan bevorderen. In zijn promotieonderzoek keek Frederik Verweij naar twee dingen. Als eerste hoe een specifiek eiwit, LMP1 genaamd, in zo'n blaasje terecht komt ('loading') en vervolgens hoe ze de cel uit worden gestuurd ('release'). Deze 'loading' vindt plaats in de cel zelf. Uit Verweijs onderzoek is gebleken dat twee factoren hierbij een rol spelen. Als eerste is er CD63, een transporteiwit dat specifiek naar exosomen gaat en als een soort 'trekschuit' kan fungeren voor andere eiwitten. LMP1 haakt als het ware hier bij aan en komt zodoende in exosomen terecht. De tweede factor die een belangrijke rol speelt is een specifieke aanpassing (een soort 'add-on') van LMP1, een vetzuurketen die het eiwit extra stabiliteit geeft. Omdat dit eiwit een potentieel oncogen (kanker-eiwit) is, heeft Verweij zich afgevraagd waarom het in exosomen geladen wordt. Uit het onderzoek blijkt nu dat veel voorkomende manieren om ervoor te zorgen dat een eiwit niet een te sterk signaal afgeeft - wat kanker zou kunnen veroorzaken - niet opgaan voor LMP1. Om een te sterk signaal te voorkomen zou de cel dus in plaats daarvan LMP1 in exosomen kunnen laden. "We kunnen nu ook andere oncogenen detecteren in exosomen. Omdat deze blaasjes ook in het bloed terecht komen, houdt dit dus praktisch in dat we ze kunnen isoleren om vervolgens te kijken of er dit soort eiwitten aanwezig zijn, wat een indicatie kan zijn voor een specifieke kankersoort. Hiermee zouden we in de toekomst hopelijk op een relatief eenvoudige manier kanker in een vroeg stadium kunnen opsporen", aldus de promovendus. Fundamenteel onderzoek naar exosomen is echter nog steeds lastig, onder andere door hun uiterst kleine afmeting (100 nanometer). Hierdoor kun je niet rechtstreeks naar exosomen kijken, maar moeten ze eerst geïsoleerd en vervolgens bewerkt worden voor verschillende visualisatiemethoden. Dit betekent dat je altijd achteraf kijkt of alleen maar een statisch beeld kunt krijgen van het proces. Hierdoor is het heel lastig om te kijken naar hoe exosomale release precies gereguleerd wordt. Daarom hebben we in samenwerking met de VU Neuroscience Campus Amsterdam (dr. Ruud Toonen) een simpele truc bedacht om de release van exosomen te bekijken in een levende cel. Voordat we exosomen ('exo-somos', letterlijk: 'externe lichamen'), daadwerkelijk exosomen noemen, bevinden ze zich in een ander onderdeel van de cel, een 'late endosome' genaamd. Deze late endosomes hebben een lage zuurgraad (pH), terwijl de omgeving buiten de cel pH-neutraal is. We hebben van dit pH-verschil gebruik gemaakt door het transporteiwit CD63 te koppelen aan een groen fluorescent eiwit dat gevoelig is voor de pH. In de lage pH van een late endosome is het eiwit niet zichtbaar, maar zodra een cel zijn exosomen vrijlaat neutraliseert de pH razendsnel waardoor het groen fluorescerende eiwit plotsklaps een lichtsignaal afgeeft. Met behulp van videomicroscopie kunnen we dit proces in levende cellen volgen. Hierdoor waren we vervolgens in staat om te achterhalen welke eiwitten exact een rol spelen in de release van exosomen. Vervolgens waren we ook in staat om dit proces te beïnvloeden door specifieke stimuli en remmers toe te voegen. Verweij: "Vanuit therapeutisch oogpunt is dit erg interessant. Exosomen zijn betrokken bij het uitzaaien van kanker. Als we dit proces kunnen beïnvloeden, kunnen we mogelijkerwijs ook het uitzaaien van bepaalde kankers remmen. Onze nieuwe techniek is een stap in de richting die dit type onderzoek vergemakkelijkt."
Twee nieuw ontwikkelde aanvullende testen bij HPV-screening hebben een sterk voorspellende rol bij het ontdekken van (voorloperstadia van) baarmoederhalskanker. Gynaecoloog in opleiding Margot Uijterwaal onderzocht twee zogenaamde triage-testen die toegepast kunnen worden voor zowel de screening van baarmoederhalskanker als de monitoring op (voorstadia van) kanker na behandeling. Zij vergeleek deze met de huidige subjectieve cytologische triage-test. Margot Uijterwaal promoveert 9 januari bij VUmc. In het vernieuwde bevolkingsonderzoek op baarmoederhalskanker wordt overgestapt op de HPV test, die de aanwezigheid van het virus meet dat baarmoederhalskanker veroorzaakt. Zo wordt eenvoudig duidelijk of de vrouw risico loopt op het ontwikkelen van baarmoederhalskanker. De test maakt echter geen onderscheid tussen de daadwerkelijke voorstadia van baarmoederhalskanker en onschuldige HPV-infecties die vanzelf weer overgaan. Hierdoor wordt een groep vrouwen onterecht doorverwezen naar de gynaecoloog. Uijterwaal heeft een nieuw ontwikkelde immunologische kleuring getest en vergeleken met de huidige (subjectieve) cytologische triage test in HPV-positieve vrouwen. Tevens heeft zij een objectieve moleculaire triage-test (een zgn methylatie test) vergeleken met de cytologische triage-test in het voorspellen van hernieuwde afwijkingen bij vrouwen die behandeld waren voor een voorloperstadium van baarmoederhalskanker. Beide triage-testen blijken een sterke voorspeller te zijn in het ontdekken van (voorloperstadia van) baarmoederhalskanker. Hiermee wordt het mogelijk om een meer objectieve selectie te maken van HPV-positieve vrouwen die een zodanig verhoogd risico hebben op een (voorloperstadium van) baarmoederhalskanker, dat zij doorverwezen moeten worden naar de gynaecoloog voor verder onderzoek.
Bron: VUmc
Patiënten met kanker en een lage opleiding of met een migratieachtergrond worden aantoonbaar minder vaak doorverwezen voor erfelijkheidsonderzoek. Dit blijkt uit onderzoek van het UMC Utrecht. Het onderzoek laat zien dat, ondanks meer aandacht voor erfelijkheidsonderzoek, bepaalde patiëntengroepen nog steeds buiten de boot vallen. Daardoor krijgen zij niet altijd de juiste nazorg en begeleiding. Om dit te verbeteren start de afdeling Genetica van het UMC vanaf 1 oktober met het project Erfo4all. Patiënten met een lage opleiding of een migratieachtergrond zijn vaker laaggeletterd of laag gezondheidsvaardig. Deze factoren belemmeren verwijzing naar de afdeling Genetica. Onderzoek uit het verleden heeft al aangetoond dat er een ondervertegenwoordiging bestaat van patiënten met een migratieachtergrond en laagopgeleide patiënten bij erfelijkheidsonderzoek vanwege kanker. Genetische informatie kan waardevol zijn voor het volgen van de patiënt en/of preventieve chirurgie. Ook kan bij familieleden met de juiste controles kanker vroegtijdig worden opgespoord. Daarom is in de studie gekeken naar de achtergrond van ruim 700 mensen die in verband met kanker werden doorverwezen voor erfelijkheidsonderzoek door het UMC Utrecht. Ongeveer de helft van de onderzochte groep mensen had kanker (gehad), de andere helft was gezond. Bij de patiënten was bij bijna 60 procent borstkanker de reden voor verwijzing. Margreet Ausems, klinisch geneticus in het UMC Utrecht en projectleider: “Erfelijkheidsonderzoek bij kanker is helaas nog steeds minder toegankelijk voor sommige mensen. Onze studie laat zien dat er in het afgelopen decennium, ondanks diverse richtlijnen en maatregelen, op dit gebied te weinig stappen vooruit zijn gezet. Daar willen we nu met het nieuwe project Erfo4all verandering in gaan brengen.” De resultaten van deze studie zijn vandaag verschenen in Journal of Community Genetics. Het project Erfo4all moet gaan zorgen voor betere communicatie tussen zorgverleners en de patiënt. Verwijzende zorgverleners zoals oncologisch chirurgen en verpleegkundig specialisten krijgen door een training vaardigheden aangeleerd om erfelijkheidsonderzoek bij kanker beter bespreekbaar te maken met patiënten uit kwetsbare groepen. Onderzoeker Jeanine van der Giessen: “Er is nog geen gelijke toegang tot erfelijkheidsonderzoek bij kanker voor verschillende patiëntengroepen. Wij willen daarom concrete stappen nemen om dit verschil op te heffen. Met Erfo4all doen we dat voor borstkankerpatiënten.” De training wordt aangeboden in de regio’s Utrecht, Amsterdam en Rotterdam. Erfo4all wordt gefinancierd door Pink Ribbon, met steun van de Vriendenloterij. Onder lager opgeleiden en patiënten met een migratieachtergrond komen laaggeletterdheid en lagere gezondheidsvaardigheden vaker voor. Zo’n 2,5 miljoen Nederlanders zijn laaggeletterd. Deze mensen hebben moeite met lezen, schrijven en rekenen. Van de Nederlandse bevolking heeft bijna 30 procent beperkte gezondheidsvaardigheden. Dit zijn vaardigheden om informatie over gezondheid in te winnen en te begrijpen en die vaardigheden ook te gebruiken om te zorgen voor een goede gezondheid. Het is deze week ook de Week van de Alfabetisering waarin onder meer aandacht wordt geschonken aan laaggeletterdheid. Merel Heimens Visser, directeur bestuurder Stichting Lezen & Schrijven: “Schokkend om te zien dat laaggeletterden minder vaak worden doorverwezen en dus grotere risico’s lopen met hun gezondheid. Wat goed dat UMC Utrecht hier actie op neemt en zorgverleners traint. De signalen van laaggeletterdheid herkennen is heel belangrijk. Het gaat om een grote groep, 2,5 miljoen volwassenen. We hebben het hier dus over een groot probleem met ook stevige impact op je gezondheid."
Bron: UMC
De cellen in ons lichaam sturen elkaar 'berichtjes', gevat in extreem kleine vetbolletjes. Gaat in deze processen iets fout, dan kan kanker ontstaan. Frederik Verweij richtte zich met zijn promotieonderzoek zowel op het meten aan de vetbolletjes als aan het beïnvloeden ervan. Op de langere termijn draagt dit onderzoek mogelijk bij aan een vroege opsporing van kanker en het remmen van uitzaaiingen. Verweij promoveert 12 februari bij VUmc. Het menselijk lichaam bestaat uit ongeveer 34 triljoen individuele cellen. Deze cellen moeten allemaal op een of andere manier met elkaar communiceren om daadwerkelijk als meercellig organisme te kunnen functioneren. Een ingenieuze manier voor de communicatie tussen twee cellen is het verzenden van 'berichten' via kleine blaasjes, exosomen genaamd. Dit bericht of signaal kan aanwezig zijn in de vorm van een specifiek eiwit of een stukje genetisch materiaal. Bij kanker is dit proces ontregeld, en kunnen er bijvoorbeeld teveel of 'verkeerde' berichten worden gestuurd. Het is onlangs aangetoond dat dit bijvoorbeeld het uitzaaien van kanker kan bevorderen. In zijn promotieonderzoek keek Frederik Verweij naar twee dingen. Als eerste hoe een specifiek eiwit, LMP1 genaamd, in zo'n blaasje terecht komt ('loading') en vervolgens hoe ze de cel uit worden gestuurd ('release'). Deze 'loading' vindt plaats in de cel zelf. Uit Verweijs onderzoek is gebleken dat twee factoren hierbij een rol spelen. Als eerste is er CD63, een transporteiwit dat specifiek naar exosomen gaat en als een soort 'trekschuit' kan fungeren voor andere eiwitten. LMP1 haakt als het ware hier bij aan en komt zodoende in exosomen terecht. De tweede factor die een belangrijke rol speelt is een specifieke aanpassing (een soort 'add-on') van LMP1, een vetzuurketen die het eiwit extra stabiliteit geeft. Omdat dit eiwit een potentieel oncogen (kanker-eiwit) is, heeft Verweij zich afgevraagd waarom het in exosomen geladen wordt. Uit het onderzoek blijkt nu dat veel voorkomende manieren om ervoor te zorgen dat een eiwit niet een te sterk signaal afgeeft - wat kanker zou kunnen veroorzaken - niet opgaan voor LMP1. Om een te sterk signaal te voorkomen zou de cel dus in plaats daarvan LMP1 in exosomen kunnen laden. "We kunnen nu ook andere oncogenen detecteren in exosomen. Omdat deze blaasjes ook in het bloed terecht komen, houdt dit dus praktisch in dat we ze kunnen isoleren om vervolgens te kijken of er dit soort eiwitten aanwezig zijn, wat een indicatie kan zijn voor een specifieke kankersoort. Hiermee zouden we in de toekomst hopelijk op een relatief eenvoudige manier kanker in een vroeg stadium kunnen opsporen", aldus de promovendus. Fundamenteel onderzoek naar exosomen is echter nog steeds lastig, onder andere door hun uiterst kleine afmeting (100 nanometer). Hierdoor kun je niet rechtstreeks naar exosomen kijken, maar moeten ze eerst geïsoleerd en vervolgens bewerkt worden voor verschillende visualisatiemethoden. Dit betekent dat je altijd achteraf kijkt of alleen maar een statisch beeld kunt krijgen van het proces. Hierdoor is het heel lastig om te kijken naar hoe exosomale release precies gereguleerd wordt. Daarom hebben we in samenwerking met de VU Neuroscience Campus Amsterdam (dr. Ruud Toonen) een simpele truc bedacht om de release van exosomen te bekijken in een levende cel. Voordat we exosomen ('exo-somos', letterlijk: 'externe lichamen'), daadwerkelijk exosomen noemen, bevinden ze zich in een ander onderdeel van de cel, een 'late endosome' genaamd. Deze late endosomes hebben een lage zuurgraad (pH), terwijl de omgeving buiten de cel pH-neutraal is. We hebben van dit pH-verschil gebruik gemaakt door het transporteiwit CD63 te koppelen aan een groen fluorescent eiwit dat gevoelig is voor de pH. In de lage pH van een late endosome is het eiwit niet zichtbaar, maar zodra een cel zijn exosomen vrijlaat neutraliseert de pH razendsnel waardoor het groen fluorescerende eiwit plotsklaps een lichtsignaal afgeeft. Met behulp van videomicroscopie kunnen we dit proces in levende cellen volgen. Hierdoor waren we vervolgens in staat om te achterhalen welke eiwitten exact een rol spelen in de release van exosomen. Vervolgens waren we ook in staat om dit proces te beïnvloeden door specifieke stimuli en remmers toe te voegen. Verweij: "Vanuit therapeutisch oogpunt is dit erg interessant. Exosomen zijn betrokken bij het uitzaaien van kanker. Als we dit proces kunnen beïnvloeden, kunnen we mogelijkerwijs ook het uitzaaien van bepaalde kankers remmen. Onze nieuwe techniek is een stap in de richting die dit type onderzoek vergemakkelijkt."
Het ondersteunende bindweefsel in een kankergezwel is essentieel voor de groei van de tumor. De - in principe normale - cellen in dat weefsel geven groeifactoren af die de tumorgroei stimuleren. Dit blijkt uit onderzoek van de groep van prof. dr. Jan Paul Medema van het Centrum voor Experimentele en Moleculaire Geneeskunde van het AMC. De resultaten worden zondag online gepubliceerd in een artikel in Nature Cell Biology. Op termijn leiden de bevindingen wellicht tot nieuwe behandelingen voor kanker. Hoe groeit een kankergezwel precies? Het klassieke idee is dat ergens in het lichaam de deling van cellen ontspoort en er een gezwel ontstaat. Alle cellen in het gezwel zouden bijdragen aan de groei. Een aantal jaren geleden bleek echter, onder meer uit onderzoek van Medema, dat slechts een deel van de tumorcellen in het gezwel, de zogenoemde kankerstamcellen, de groei van de tumor voor hun rekening nemen. De meeste andere cellen in de tumor doen ogenschijnlijk niets; het lijken "slapende" cellen. Deze bevinding veranderde de ideeën over tumorgroei radicaal. Klopt de theorie dan hoeven immers alleen stamcellen te worden aangepakt om een kanker te genezen. Zo simpel is het echter niet, blijkt uit het nu gepubliceerde onderzoek van het AMC. Daaruit blijkt dat het ondersteunende weefsel in een tumor (het stroma) de omliggende tumorcellen stimuleert via groeifactoren. Daarmee worden "slapende" cellen in het gezwel als het ware weer tot leven gewekt en worden ze actief als kankerstamcel. De afstand tot het stroma is bepalend of een tumorcel een gevaarlijke kankerstamcel is of een "slapend" bestaan leidt. "Het onderzoek is gedaan in darmkankercellen, maar de conclusies lijken ook te gelden voor andere typen kanker", zegt Medema. De resultaten van het onderzoek geven nieuwe inzichten in de werking van een tumor en de groeifactoren die voor zijn groei nodig zijn. Op termijn leidt dit wellicht tot nieuwe manieren om kanker te bestrijden. De groeifactoren kunnen worden geneutraliseerd met antilichamen. Daarmee worden al experimenten gedaan, maar de weg naar een goed medicijn is nog lang. Dezelfde groeifactoren hebben namelijk ook hun functie in gezond weefsel, dus het domweg uitschakelen van de groeifactor is waarschijnlijk een te grove methode, aldus Medema.
Erasmus MC eerste ziekenhuis in Europa met inwendige bestraling borstkankerpatiënten Het Erasmus MC is als eerste in Europa gestart met het inwendig bestralen van borstkankerpatiënten. Patiënten van boven de vijftig met een laag-risico tumor krijgen hierbij radioactieve ‘zaadjes’ in de borst. Die zorgen van binnenuit voor bestraling. Deze patiënten hoeven nu niet meer wekenlang op en neer naar het ziekenhuis voor bestraling maar zijn in een keer klaar. Prof.dr. Jean-Philippe Pignol van de afdeling Radiotherapie van het Erasmus MC Kanker Instituut introduceerde deze manier van bestralen jaren geleden al in Canada. Pignol: “Bij vrouwen die de diagnose borstkanker hebben gekregen, staat de wereld op z’n kop. Als ze dan, nadat de tumor operatief is weggehaald, ook nog eens vier weken lang iedere dag op en neer moet reizen voor bestraling, wordt hun leven totaal ontwricht. Met deze voor borstkankerpatiënten nieuwe behandeling, kan de patiënt de bestraling thuis ondergaan en doorgaan met haar leven.” Bij de behandeling, ‘Permanent Breast Seed Implants’ (PBSI), worden zaadjes (kleine titanium capsules) in de borst geplaatst met een holle naald. Voorafgaand hieraan worden met behulp van echobeelden en een CT scan nauwkeurig de locaties vastgelegd waar de bestraling precies moet plaatsvinden. De behandeling duurt ongeveer een uur. Daarna kan de patiënt direct weer naar huis. “Na een borstsparende operatie volgt altijd een periode van bestraling om eventuele achtergebleven tumorcellen alsnog te vernietigen,“ vertelt arts-onderzoeker Gerson Struik. “Door inwendig te bestralen, kan nauwkeuriger bestraald worden én het is veel prettiger voor patiënten doordat het in gang zetten van de inwendige bestraling in één ziekenhuisbezoek geregeld is.” De nauwkeurige bestraling vermindert de kans op terugkeer van de kanker. Follow-up onderzoek in Canada heeft aangetoond dat de kans dat de kanker binnen vijf jaar in dezelfde borst terugkeert rond de 1% ligt. Daarnaast brengt de straling bij deze techniek geen schade toe aan hart- of longweefsel en is er minder huidschade dan bij externe bestraling. Onderzoek heeft ook uitgewezen dat de behandeling veilig is voor de partner van de behandelde patiënt. Deze wordt slechts aan een lage dosis blootgesteld die binnen de wettelijke normen blijft. De behandeling is bij uitstek geschikt voor vrouwen van boven de vijftig met een laag-risico tumor waarvan de lymfeklieren kankervrij zijn”, vertelt Gerda Verduijn, die als radiotherapeut-oncoloog de behandeling uitvoert. “Statistieken wijzen uit dat jongere borstkankerpatiënten vaak een agressievere vorm van borstkanker hebben en daarvoor is bestraling van de gehele borst nodig. In samenwerking met het Franciscus Gasthuis & Vlietland wordt de behandeling uitgevoerd in het kader van een onderzoek van arts-onderzoeker Gerson Struik. Hij wil de behandeling verder verbeteren door de huidschade die wordt veroorzaakt door de bestraling te verminderen. Door een vloeistof in te spuiten tussen het te bestralen gebied en de huid, hoopt Struik de huidschade te beperken.
Bron: EUR
Glas fris met hoge zuurgraad zorgt voor hogere concentratie van anti-kanker geneesmiddel in het bloed. Een medicijn tegen longkanker (erlotinib) wordt beter in het bloed opgenomen wanneer de tablet met cola in plaats van water wordt ingenomen. Internist-oncoloog Ron Mathijssen en ziekenhuisapotheker Roelof van Leeuwen presenteren hun bevindingen zondag 27 september tijdens het 2015 European Cancer Congress, een belangrijk oncologiecongres in Wenen. Mathijssen, als hoogleraar Geïndividualiseerde Oncologische Farmacotherapie verbonden aan het Erasmus MC Kanker Instituut, was op zoek naar een simpele oplossing voor een praktisch en alledaags probleem: ,,Veel patiënten met longkanker worden behandeld met het medicijn erlotinib (Tarceva). Deze pil kan pas in het bloed worden opgenomen, wanneer die eerst uiteen valt en oplost in de maag. Maar patiënten met kanker gebruiken tegelijkertijd ook vaak zogenaamde maagbeschermers. Helaas is dat niet bevorderlijk voor de opname van erlotinib, omdat de maagbeschermer de zuurgraad van de maag verlaagt waardoor erlotinib slechter wordt opgenomen.” Promotieonderzoeker Roelof van Leeuwen: ,,Het is al langer bekend dat maagbeschermers de opname van erlotinib aanzienlijk kunnen verlagen. Dit brengt de behandelend arts in een spagaat: zonder maagbeschermer is de opname van erlotinib goed, maar kunnen er door de co-medicatie gevaarlijke maagproblemen optreden. Mét maagbeschermer verloopt de opname van het geneesmiddel niet efficiënt genoeg, waardoor de kanker mogelijk minder wordt geremd. Vandaar onze studie: kunnen we in de maag (tijdelijk) een zuur milieu creëren, zodat erlotinib goed wordt opgenomen en er geen maagklachten ontstaan?” Het Ei van Columbus blijkt een glas cola waarmee de tablet wordt ingenomen. Gewone cola –geen light- blijkt de hoogste zuurgraad te hebben. De opname in het bloed van erlotinib blijkt, bij patiënten die ook een maagbeschermer gebruiken, gemiddeld met bijna veertig procent toe te nemen. Bij sommige patiënten zelfs met meer dan honderd procent. Bij patiënten die geen maagzuurbeschermer gebruikten, was de opname van erlotinib ook beter met cola dan met water, maar het effect was daar minder groot. Of andere zure drankjes (zoals jus d’orange) een zelfde effect als cola hebben is nog niet bekend. Ook is nog niet bewezen of de betere opname in het bloed ook betekent dat het middel de longkanker langere tijd onder controle zal houden. De verwachting is dat de gevonden resultaten ook zou kunnen gelden voor andere geneesmiddelen in tabletvorm. Veel kankerpatiënten worden tegenwoordig behandeld met nieuwe generaties kankermedicijnen, die enkel nog middels een tablet kunnen worden ingenomen. Vervolgonderzoek zal dit moeten aantonen. Of erlotinib vanaf nu beter met cola dan met water kan worden ingenomen is ter beoordeling aan de richtlijncommissie, zodra de onderzoeksresultaten gepubliceerd zijn. De onderzoekers adviseren patiënten vooralsnog goed met hun behandelend arts te overleggen voordat zij hun medicatie met cola in plaats van water gaan innemen. Het abstract nummer van de studie is 3059.
Bij patiënten met een vroeg stadium van de meest dodelijke vorm van huidkanker, melanoom, kan na het aanvankelijk verwijderen van de tumor, de kanker toch nog terugkeren en uitzaaien. Nieuw onderzoek wijst erop dat een simpele injectie met synthetisch DNA dit mogelijk kan voorkomen. Het lichaam reageert onmiddellijk op de injectie met de stof CpG-B die het immuunsysteem stimuleert. Dat helpt waarschijnlijk om resterende tumorcellen op te ruimen en zo de terugkeer van de kanker te voorkomen. Hiervoor zijn aanwijzingen gevonden in een langjarige studie uitgevoerd door onderzoekers van Cancer Center Amsterdam onder huidkankerpatiënten. Hierover hebben onderzoekers Tanja de Gruijl, Bas Koster en hun collega's een artikel gepubliceerd in het vooraanstaande Amerikaanse tijdschrift Clinical Cancer Research. Professor De Gruijl geeft aan: "De resultaten van deze studie zijn hoopvol, maar vervolgonderzoek is nodig bij een grotere groep patiënten voordat deze vorm van immuuntherapie kan worden toegepast." Melanoom is de meest agressieve vorm van huidkanker. Jaren na het verwijderen ervan kan deze nog terugkeren, vaak met dodelijke afloop. Onderzoekers van VUmc deden in 2004 tot 2007 een onderzoek onder 52 patiënten met melanoom in een vroeg stadium. Van de patiëntengroep (30 personen) die de injectie met een lage dosis CpG-B kregen, hadden twee mensen (dus minder dan 10% van de deelnemers) in 2015 uitzaaiingen gehad. Beiden zijn overleden. Van de controlegroep was het melanoom bij 9 mensen (40%) uitgezaaid; van hen zijn zes mensen overleden; drie zijn opnieuw geopereerd aan huidkanker. Deze studie toont, weliswaar in een kleine groep, aan dat de injectie het afweersysteem tegen melanoom activeert. Dit zorgt er waarschijnlijk voor dat de terugkeer van kwaadaardige huidkanker voorkomen wordt bij een deel van de behandelde patiënten. De stof CpG-B lijkt op bacterieel DNA en wordt door het immuunsysteem als een mogelijke dreiging herkend waarop gereageerd moet worden. Het is een relatief goedkope stof. Inspuiting ervan, op de plek in de huid waar de tumor gezeten heeft, is voor de patiënt weinig belastend. De stof komt dan terecht in de lymfeklieren, waar het direct de afweerrespons tegen eventueel achtergebleven of uitgezaaide kankercellen activeert. Op deze manier kan het - zelfs jaren later - terugkeer van de kanker tegen gaan. Op dit moment wordt de stof CpG-B niet meer door de farmaceutische industrie gemaakt. De onderzoekers verkennen daarom de mogelijkheid zelf een nieuwe voorraad CpG-B te laten produceren alsmede de optie om vergelijkbare beschikbare middelen te verkrijgen voor een grootschalige vervolgstudie.
Bron: VUmc
Een onschuldige hoestsiroop kan voorspellen hoe borstkankerpatiënten reageren op het veelgebruikte medicijn Tamoxifen. Hierdoor zouden artsen in de toekomst de dosis van het kankermedicijn beter kunnen afstemmen op de individuele patiënt. Het medicijn zou daardoor beter kunnen werken. Onderzoekers van het Erasmus MC hebben deze bevindingen gepresenteerd in Berlijn op een congres over kankerbehandelingen. Veel vrouwen met borstkanker worden behandeld met Tamoxifen. Ze hebben tumoren die sneller gaan groeien onder invloed van oestrogenen, vrouwelijke hormonen. Tamoxifen, al decennialang een belangrijk kankermedicijn, zorgt dat de tumor minder snel groeit en de kans op uitzaaiingen kleiner wordt. Het medicijn moet door het lichaam worden omgezet naar de actieve stof endoxifen om zijn anti-kanker werking goed te kunnen doen. In welke mate vrouwen het medicijn omzetten is echter bij elk individu verschillend. Sommige vrouwen zetten het middel dus slechter om dan anderen, terwijl elke patiënt nu eenzelfde standaarddosering krijgt voorgeschreven. Onderzoekers van het Erasmus MC hebben ontdekt dat hoestsiropen met de werkzame stof Dextromethorfan (in Nederland zonder recept verkrijgbaar) kunnen voorspellen hoe goed patiënten het kankermedicijn zullen omzetten. "De manier waarop het lichaam de hoestsiroop omzet, komt grotendeels overeen met de manier waarop het lichaam Tamoxifen omzet", zegt promovendus Anne-Joy de Graan van het Erasmus MC-Daniel den Hoed. In het onderzoek werd aan veertig borstkankerpatiënten een kleine dosis hoestsiroop gegeven nadat ze tamoxifen innamen. Vervolgens werd door middel van bloedmonsters gekeken hoe de hoestsiroop en het geneesmiddel in het lichaam werden omgezet. "De hoeveelheid van het hoestmedicijn gaf de hoeveelheid endoxifen goed aan". Het onderzoek kan helpen om patiënten met borstkanker een effectievere behandeling met minder bijwerkingen te geven. Vrouwen die Tamoxifen krijgen voorgeschreven, slikken het middel soms wel 5 jaar. "Het is cruciaal om vooraf te weten of vrouwen tamoxifen voldoende kunnen omzetten om het werkzaam te maken", zegt dr. Ron Mathijssen, internist-oncoloog en klinisch farmacoloog. "Als we van tevoren weten dat een vrouw het medicijn slecht kan omzetten, kunnen artsen overwegen de dosis te verhogen of om over te stappen op een ander middel." De onderzoekers willen het onderzoek voortzetten. Mathijssen: "We willen bijvoorbeeld graag weten of patiënten grotere overlevingskansen en minder bijwerkingen hebben als het medicijn beter op de individuele patient wordt aangepast".
Glas fris met hoge zuurgraad zorgt voor hogere concentratie van anti-kanker geneesmiddel in het bloed Een medicijn tegen longkanker (erlotinib) wordt beter in het bloed opgenomen wanneer de tablet met cola in plaats van water wordt ingenomen. Internist-oncoloog Ron Mathijssen en ziekenhuisapotheker Roelof van Leeuwen presenteren hun bevindingen zondag 27 september tijdens het 2015 European Cancer Congress, een belangrijk oncologiecongres in Wenen. Mathijssen, als hoogleraar Geïndividualiseerde Oncologische Farmacotherapie verbonden aan het Erasmus MC Kanker Instituut, was op zoek naar een simpele oplossing voor een praktisch en alledaags probleem: ,,Veel patiënten met longkanker worden behandeld met het medicijn erlotinib (Tarceva). Deze pil kan pas in het bloed worden opgenomen, wanneer die eerst uiteen valt en oplost in de maag. Maar patiënten met kanker gebruiken tegelijkertijd ook vaak zogenaamde maagbeschermers. Helaas is dat niet bevorderlijk voor de opname van erlotinib, omdat de maagbeschermer de zuurgraad van de maag verlaagt waardoor erlotinib slechter wordt opgenomen.” Promotieonderzoeker Roelof van Leeuwen: ,,Het is al langer bekend dat maagbeschermers de opname van erlotinib aanzienlijk kunnen verlagen. Dit brengt de behandelend arts in een spagaat: zonder maagbeschermer is de opname van erlotinib goed, maar kunnen er door de co-medicatie gevaarlijke maagproblemen optreden. Mét maagbeschermer verloopt de opname van het geneesmiddel niet efficiënt genoeg, waardoor de kanker mogelijk minder wordt geremd. Vandaar onze studie: kunnen we in de maag (tijdelijk) een zuur milieu creëren, zodat erlotinib goed wordt opgenomen en er geen maagklachten ontstaan?” Het Ei van Columbus blijkt een glas cola waarmee de tablet wordt ingenomen. Gewone cola –geen light- blijkt de hoogste zuurgraad te hebben. De opname in het bloed van erlotinib blijkt, bij patiënten die ook een maagbeschermer gebruiken, gemiddeld met bijna veertig procent toe te nemen. Bij sommige patiënten zelfs met meer dan honderd procent. Bij patiënten die geen maagzuurbeschermer gebruikten, was de opname van erlotinib ook beter met cola dan met water, maar het effect was daar minder groot. Of andere zure drankjes (zoals jus d’orange) een zelfde effect als cola hebben is nog niet bekend. Ook is nog niet bewezen of de betere opname in het bloed ook betekent dat het middel de longkanker langere tijd onder controle zal houden. De verwachting is dat de gevonden resultaten ook zou kunnen gelden voor andere geneesmiddelen in tabletvorm. Veel kankerpatiënten worden tegenwoordig behandeld met nieuwe generaties kankermedicijnen, die enkel nog middels een tablet kunnen worden ingenomen. Vervolgonderzoek zal dit moeten aantonen. Of erlotinib vanaf nu beter met cola dan met water kan worden ingenomen is ter beoordeling aan de richtlijncommissie, zodra de onderzoeksresultaten gepubliceerd zijn. De onderzoekers adviseren patiënten vooralsnog goed met hun behandelend arts te overleggen voordat zij hun medicatie met cola in plaats van water gaan innemen.
Het verwijderen van endeldarmkanker met een kijkoperatie kent vele voordelen ten opzichte van de klassieke open ingreep. Daarnaast blijkt uit een pilotonderzoek met een nieuwe techniek dat de zogeheten schildwachtprocedure bij patiënten met dikkedarmkanker effectief kan zijn. Met deze behandeling wordt getracht te voorspellen naar welke lymfeklieren de tumor is uitgezaaid, zodat zo min mogelijk weefsel hoeft te worden verwijderd en er nauwkeuriger gezocht kan worden naar uitzaaiingen. Dit blijkt uit onderzoek bij VUmc, waarop chirurg in opleiding Martijn van der Pas (Máxima Medisch Centrum) vrijdag 3 juli promoveert. Zijn werk maakt onderdeel uit van groot internationaal medisch wetenschappelijk onderzoek, gecoördineerd vanuit VUmc onder leiding van prof. Dikke darm- en endeldarmkanker (colon- en rectumcarcinoom) treffen jaarlijks in Nederland meer dan 13.000 mensen. Het verwijderen van deze tumoren gebeurde voorheen met open chirurgie. Eerder wetenschappelijk onderzoek wees al uit dat het laparoscopisch verwijderen van een tumor in de dikke darm effectief is. Dit houdt in dat de buik niet langer opengemaakt hoeft te worden, maar dat de ingreep via een kijkoperatie uitgevoerd wordt. Van der Pas toont in dit onderzoek aan dat ook het laparoscopisch verwijderen van een tumor in de endeldarm vele voordelen kent. Hoewel een kijkoperatie langer duurt dan open chirurgie, verliest de patiënt slechts de helft zoveel bloed als bij patiënten die open chirurgie ondergaan. Daarnaast blijkt dat de darmfunctie weer sneller op gang komt. Ook is er minder epidurale verdoving (‘ruggenprik’) nodig en kunnen de patiënten na de ingreep sneller naar huis. Het onderzoek maakt onderdeel uit van een wereldwijde studie waaraan ook elders in Europa, Canada en Zuid-Korea werd gewerkt. De behandeling van dikkedarmkanker bestaat uit het verwijderen van de tumor met de daarbij behorende lymfeklierstations. Dit wordt over het algemeen gedaan met een kijkoperatie. Tot op heden moeten er minimaal 10-12 klieren verwijderd worden om te onderzoeken of de kanker is uitgezaaid. Een tumor zaait echter in een vast patroon uit en bereikt daarbij over het algemeen het eerst de lymfeklier die het meest in de buurt ligt; de zogeheten schildwachtklier. Welke klier dit is, verschilt per patiënt. Door de schildwachtklier op te zoeken en minutieus te onderzoeken, kan nauwkeuriger bepaald worden of er sprake is van uitzaaiing. De schildwachtprocedure is al een belangrijk onderdeel van de behandeling van borst- en huidkanker. De bestaande technieken voor de schildwachtklier procedure bij borst- en huidkanker werken minder goed bij darmkanker. Het onderzoek van Van der Pas laat zien dat een nieuwe techniek, waarbij er gebruik gemaakt wordt van nabij infrarood licht (‘fluorescente tracers’), in staat is om de schildwachtklier op te sporen tijdens de operatie. In het pilotonderzoek paste Van der Pas de schildwachtprocedure via een kijkoperatie toe bij veertien patiënten met darmkanker. Door een fluorescerende stof in de wand van de darm te spuiten, licht de lymfeklier op waar de tumor als eerste heen leidt. Op deze manier kan daarna laparoscopisch (met een kijkoperatie) deze ene klier verwijderd worden voor onderzoek. Als blijkt dat deze klier geen uitzaaiingen bevat, bevatten de overige klieren naar alle waarschijnlijkheid ook geen tumorcellen. Van der Pas concludeert na deze studie dat meer onderzoek nodig is om de procedure te verbeteren.
Het Epstein-Barr virus (EBV) gecodeerde BARF1-eiwit, dat actief is bij patiënten met nasofarynxkanker en maagkanker, heeft meerdere functies. De expressie van het eiwit wordt nauwkeurig gereguleerd door virale en cellulaire transcriptiefactoren. Het eiwit zelf zorgt er onder andere voor dat EBV-bevattende tumorcellen ontsnappen aan eliminatie door het afweersysteem. Eveline Hoebe van de afdeling pathologie van VUmc concludeert dit in haar promotieonderzoek. Het BARF1-eiwit is moeilijk detecteerbaar en kan daarom niet worden gebruikt om dit type kanker te diagnosticeren. Hoebe verdedigt haar proefschrift op 8 mei. Het Epstein-Barr virus (EBV) is een herpesvirus dat onder andere de ziekte van Pfeiffer kan veroorzaken. Daarnaast is het virus actief betrokken bij diverse vormen van kanker, zowel lymphoïde als epitheliale vormen, zoals bijvoorbeeld het nasofarynxkanker (NPC), een tumor net boven de keel. Vooral in Zuidoost-Azië komt deze vorm van kanker veel voor. Het zogeheten BARF1-gen wordt door een gastheerfactor in het epitheel geactiveerd. Dit EBV-gecodeerde kankergen stimuleert celgroei en overleving van de tumor en beïnvloedt bovendien het immuunsysteem. VUmc-promovenda Eveline Hoebe onderzocht onder andere of het BARF1-gen gebruikt kan worden om NPC te diagnosticeren. EBV-positieve tumorcellen scheiden namelijk BARF1-eiwit uit, dat wellicht gemeten kan worden in bloed of speeksel. Het onderzoek, dat deels binnen VUmc bij Cancer Center Amsterdam werd uitgevoerd en deels bij de University of Wisconsin, toonde aan dat het BARF1-gen wereldwijd zeer weinig variatie vertoont en een heel specifieke regulatie kent. Het BARF1-eiwit blijkt zelf ook te ontsnappen aan immunologische herkenning. Ondanks nieuw ontwikkelde reagentia blijft het BARF1-eiwit moeilijk te detecteren. Hoebe: "Eiwitten die door het gen worden gemaakt konden niet in het bloed van patiënten met NPC worden aangetoond. De hoeveelheid antilichamen die het lichaam aanmaakt als reactie op het gen bleek bovendien laag, waardoor dit ook niet als indicator voor de ziekte kan dienen." De ontwikkeling van een eenvoudige diagnostische methode zou kunnen bijdragen aan het opzetten van een screeningsprogramma in Zuidoost-Azië. "Opvallend genoeg is het BARF1-gen alleen actief in epitheliale tumoren en niet in lymfomen, die ook kunnen worden veroorzaakt door EBV", aldus de promovenda. Hiermee bewijst Hoebe dat de functie van BARF1 afhangt van het type cel waarin het zich bevindt. Een van die functies waarin ze zich tijdens haar promotieonderzoek in heeft verdiept is de immuunmodulatoire functie. Hoebe: "Het BARF1-eiwit wordt snel uitgescheiden door de cellen en functioneert als lokreceptor voor een essentiële groeifactor voor macrofagen, een soort immuuncellen". Hierdoor voorkomt het BARF1-viruseiwit waarschijnlijk een aanval van het immuunsysteem op virus-geïnfecteerde cellen. Inzicht in de rol van BARF1 bij patiënten met nasofarynxkanker kan bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe behandelingen voor patiënten met een EBV-geassocieerde kanker.
Niet alle borstkankerpatiënten hebben evenveel baat bij tamoxifen. Sommige mensen zetten tamoxifen namelijk minder goed om in de werkzame stof endoxifen. Zij hebben mogelijk een hogere dosis nodig. Of patiënten niet beter direct endoxifen kunnen slikken wordt nu ook onderzocht. Tamoxifen is niet altijd effectief bij hormoongevoelige borstkankerTamoxifen is een veelgebruikt medicijn tegen borstkanker. Het werkt alleen tegen borstkankercellen die gevoelig zijn voor hormonen en oestrogeenreceptoren bevatten. Tamoxifen gaat op deze receptoren zitten en voorkomt zo dat oestrogeen eraan bindt en de groei van de borstkankercellen stimuleert. Tamoxifen wordt in het lichaam omgezet in stoffen die nog sterker werken; de voornaamste daarvan is endoxifen. Patiënten met hormoongevoelige borstkanker reageren niet allemaal even sterk op tamoxifen. Bij ongeveer de helft van de patiënten met uitgezaaide borstkanker is tamoxifen om onduidelijke redenen niet effectief. "Dit zou kunnen komen omdat tamoxifen onvoldoende wordt omgezet in endoxifen", aldus internist-oncoloog Vincent Dezentjé. Dezentjé onderzocht in zijn promotieonderzoek aan het LUMC of de mate van activatie van tamoxifen in het lichaam door omzetting naar endoxifen voorspellend is voor een goed effect van tamoxifen. Mutaties in bekende genen van enzymen die verantwoordelijk zijn voor de omzetting van tamoxifen in endoxifen bleken onvoldoende de effectiviteit van het medicijn te kunnen voorspellen, concludeert Dezentjé. "Op dit moment onderzoeken we of de hoeveelheid endoxifen in het bloed voorspellend is voor de effectiviteit.” Als blijkt dat patiënten met een te laag endoxifengehalte minder effect hebben van tamoxifen, dan zou bij die patiënten de dosis tamoxifen mogelijk opgehoogd moeten worden. "Maar aan een hogere dosis tamoxifen kunnen ook nadelen zitten: in zeldzame gevallen zou dit kunnen leiden tot baarmoederkanker en trombose”, aldus Dezentjé. Een andere optie is om niet tamoxifen, maar rechtstreeks endoxifen aan patiënten te geven. In Amerika wordt nu onderzoek gedaan naar de effectiviteit en veiligheid van endoxifen in tabletvorm. Er zijn ook aanwijzingen dat mutaties in het gen dat codeert voor de oestrogeenreceptor voorspellend zijn voor de werkzaamheid en bijwerkingen van tamoxifen. Daarnaast toonde Dezentjé aan dat het van groot belang is dat patiënten niet vergeten om dagelijks hun tablet tamoxifen in te nemen – dat gebeurt in de praktijk vaak – omdat ook dat leidt tot een betere werkzaamheid. Door behandeling van borstkanker met tamoxifen in een vroeg stadium wordt het aantal sterftegevallen momenteel met ongeveer een derde verminderd. Dezentjé: “Met behulp van onze onderzoeksresultaten zal in de toekomst tamoxifen mogelijk nog gerichter en in de juiste dosis aan patiënten gegeven kunnen worden.”
Glas fris met hoge zuurgraad zorgt voor hogere concentratie van anti-kanker geneesmiddel in het bloed Een medicijn tegen longkanker (erlotinib) wordt beter in het bloed opgenomen wanneer de tablet met cola in plaats van water wordt ingenomen. Internist-oncoloog Ron Mathijssen en ziekenhuisapotheker Roelof van Leeuwen presenteren hun bevindingen zondag 27 september tijdens het 2015 European Cancer Congress, een belangrijk oncologiecongres in Wenen. Mathijssen, als hoogleraar Geïndividualiseerde Oncologische Farmacotherapie verbonden aan het Erasmus MC Kanker Instituut, was op zoek naar een simpele oplossing voor een praktisch en alledaags probleem: ,,Veel patiënten met longkanker worden behandeld met het medicijn erlotinib (Tarceva). Deze pil kan pas in het bloed worden opgenomen, wanneer die eerst uiteen valt en oplost in de maag. Maar patiënten met kanker gebruiken tegelijkertijd ook vaak zogenaamde maagbeschermers. Helaas is dat niet bevorderlijk voor de opname van erlotinib, omdat de maagbeschermer de zuurgraad van de maag verlaagt waardoor erlotinib slechter wordt opgenomen.” Promotieonderzoeker Roelof van Leeuwen: ,,Het is al langer bekend dat maagbeschermers de opname van erlotinib aanzienlijk kunnen verlagen. Dit brengt de behandelend arts in een spagaat: zonder maagbeschermer is de opname van erlotinib goed, maar kunnen er door de co-medicatie gevaarlijke maagproblemen optreden. Mét maagbeschermer verloopt de opname van het geneesmiddel niet efficiënt genoeg, waardoor de kanker mogelijk minder wordt geremd. Vandaar onze studie: kunnen we in de maag (tijdelijk) een zuur milieu creëren, zodat erlotinib goed wordt opgenomen en er geen maagklachten ontstaan?” Het Ei van Columbus blijkt een glas cola waarmee de tablet wordt ingenomen. Gewone cola –geen light- blijkt de hoogste zuurgraad te hebben. De opname in het bloed van erlotinib blijkt, bij patiënten die ook een maagbeschermer gebruiken, gemiddeld met bijna veertig procent toe te nemen. Bij sommige patiënten zelfs met meer dan honderd procent. Bij patiënten die geen maagzuurbeschermer gebruikten, was de opname van erlotinib ook beter met cola dan met water, maar het effect was daar minder groot. Of andere zure drankjes (zoals jus d’orange) een zelfde effect als cola hebben is nog niet bekend. Ook is nog niet bewezen of de betere opname in het bloed ook betekent dat het middel de longkanker langere tijd onder controle zal houden. De verwachting is dat de gevonden resultaten ook zou kunnen gelden voor andere geneesmiddelen in tabletvorm. Veel kankerpatiënten worden tegenwoordig behandeld met nieuwe generaties kankermedicijnen, die enkel nog middels een tablet kunnen worden ingenomen. Vervolgonderzoek zal dit moeten aantonen. Of erlotinib vanaf nu beter met cola dan met water kan worden ingenomen is ter beoordeling aan de richtlijncommissie, zodra de onderzoeksresultaten gepubliceerd zijn. De onderzoekers adviseren patiënten vooralsnog goed met hun behandelend arts te overleggen voordat zij hun medicatie met cola in plaats van water gaan innemen.
Er is een verontrustende toename van het aantal gevallen van anuskanker, vooral in de groep homoseksuele mannen met hiv. Dat blijkt uit het proefschrift van Olivier Richel. Anuskanker ontstaat net als baarmoederhalskanker door een besmetting met het humaan papillomavirus (HPV). Daaraan gaat een voorstadium vooraf waarbij slijmvlies- of huidafwijkingen optreden bij de anus: artsen spreken dan van anale intraepitheliale neoplasie of AIN. De meerderheid van de homoseksuele mannen met hiv heeft AIN, tussen de 30 en 50 procent heeft het matige tot ernstige type. Er gaan stemmen op om homoseksuele mannen met hiv te screenen op AIN om anuskanker te voorkomen. Dat is bij het screeningsprogramma op voorstadia van baarmoederhalskanker immers succesvol gebleken. In zijn proefschrift keek Richel naar de epidemiologie, de diagnostiek, de behandeling en het verloop van de voorstadia van anuskanker bij homoseksuele mannen met hiv. Hij concludeert dat deze groep mannen een sterk verhoogd risico heeft op AIN. De beste behandeling van dit voorstadium is het wegbranden van het aangetaste weefsel. Dat heeft meer succes dan crèmes met stoffen die de groei van bepaalde tumoren remt, want dan keert AIN vaak terug. Toekomstig onderzoek moet zich richten op nieuwe behandelingen van AIN en de rol van HPV-vaccinatie. Én op het voorspellen welke afwijking wel en welke uiteindelijk niet in anuskanker uitmondt. Want net als bij baarmoederhalskanker geldt dat maar een klein deel van de voorstadia in kanker verandert.
Het internationale oncologisch vakblad Journal of Clinical Oncology publiceert vandaag de ECLYPS-studie van onderzoekers uit Vlaanderen en Nederland, die onderzocht of de PET-scan kan bijdragen tot een betere behandeling van patiënten met hoofd-halskanker. Dit onderzoek onder leiding van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (UZA), toont aan dat door opvolging via PET-scan aanzienlijk minder patiënten een ingreep moeten ondergaan waarbij hun lymfeklieren verwijderd worden. De term hoofd-halskanker, of kanker van het neus-, keel- en oorgebied (NKO-kanker), wordt gebruikt voor tumoren die ontstaan in de bovenste luchtwegen: de mondholte, de neus, de neus- en mondkeelholte, de keel en het strottenhoofd met de stembanden. Bij 4% van de nieuwe gevallen van kanker op jaarbasis, betreft het hoofd-halskanker. Het aantal nieuwe diagnoses neemt echter jaarlijks toe. Het is de vierde meeste voorkomende kanker bij mannen en de gemiddelde leeftijd is 59 jaar. Belangrijke risicofactoren voor hoofd-halstumoren zijn tabak- en alcoholgebruik en een virusinfectie door HPV. “Wanneer hoofd-halskankerpatiënten ook uitzaaiingen in de lymfeklieren in de hals vertonen - en er sprake is van een lokaal gevorderde ziekte – kiezen we vaak voor een behandeling waarbij chemotherapie en bestraling gecombineerd worden”, zegt professor Sigrid Stroobants, hoofdonderzoekster van de ECLYPS-studie en diensthoofd Nucleaire Geneeskunde van het UZA. Hoewel deze behandeling erg doeltreffend is, zal bij ongeveer 1 op de 5 patiënten nog een aanvullende chirurgische ingreep nodig zijn om de ziekte helemaal te bestrijden. Bij deze operatie – een zogenaamde halsklieruitruiming – worden de lymfeklieren in de hals verwijderd. Deze ingreep is echter niet zonder risico’s en kan op termijn leiden tot blijvende pijn en invaliderende schouderklachten. “Tot nu toe was het voor ons moeilijk om met conventionele scanners zoals CT, te voorspellen welke patiënten nog een grote aanvullende operatie nodig hadden en welke eigenlijk al genezen waren na de bestralingen. Daarom werden patiënten na de bestraling steeds nog aanvullend geopereerd”, vervolledigt professor Tim Van den Wyngaert, hoofdauteur van de studie en senior staflid Nucleaire Geneeskunde in het UZA. Om te voorspellen of een aanvullende operatie na de bestralingen noodzakelijk is, maakten de onderzoekers in de ECLYPS- studie gebruik van een PET-scan. “Wanneer een PET-scan geen overgebleven ziekte meer toont drie maanden na de bestralingen, is er 92% kans dat de ziekte ook effectief overwonnen is en verdere chirurgische behandeling achterwege kan gelaten worden. Om ook de overige 8% van de patiënten die mogelijk kunnen hervallen te kunnen opsporen, wordt het onderzoek best nog één keer herhaald 1 jaar na het stoppen van de behandeling. Bij 80% van de patiënten kunnen we zo de mogelijke risico’s en nevenwerkingen van een operatie vermijden, zonder de kans op genezing te verkleinen”, concludeert prof. Stroobants. Verder toonden de onderzoekers aan dat het gebruik van gestandaardiseerde criteria om PET-scan beelden te beoordelen, kan helpen om meer betrouwbare diagnoses te stellen. “Het juist interpreteren van de PET-scan door de arts is uiteraard zeer belangrijk. In onze studie zagen we duidelijk dat dit kon verbeterd worden door gebruik te maken van vooraf vastgelegde regels. Met deze resultaten kunnen artsen dus onmiddellijk aan de slag in de dagelijkse praktijk”, meent professor Van den Wyngaert. Studies zoals ECLYPS zijn noodzakelijk om het gebruik van geavanceerde beeldvormingstechnieken, zoals PET-scan, te staven met wetenschappelijk bewijs van de rol die deze technieken kunnen spelen in de dagelijkse zorg van kankerpatiënten. Niet alleen kunnen artsen patiënten beter begeleiden in de meest geschikte behandeling voor hen, maar ook de kosten en complicaties van onnodige ingrepen kunnen zo vermeden worden. Een PET-scan is een medische beeldvormingstechniek die gebruikmaakt van een kleine hoeveelheid licht radioactieve vloeistof (ook wel speurstof genoemd) die wordt ingespoten in het lichaam via een ader, om eventuele tumoren in het lichaam zichtbaar te maken. De toegediende speurstof lijkt sterk op de natuurlijke suiker glucose en wordt opgenomen door de tumorcellen. De hoeveelheid straling die vrijkomt bij een PET-scan is klein. De stof heeft geen bijwerkingen en verdwijnt na een korte tijd volledig uit het lichaam. Het consortium bestaat uit Universitair Ziekenhuis Antwerpen (Edegem), Ziekenhuis Netwerk Antwerpen (Antwerpen), AZ Turnhout (Turnhout), AZ Sint Jan (Brugge), AZ Groeninge (Kortrijk), Jessa Ziekenhuis (Hasselt), Sint Augustinus (Wilrijk), Vrije Universiteit Medisch Centrum (Amsterdam). Het werd gefinancierd door het Vlaams Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) als ondersteuning voor toegepast biomedisch onderzoek met een primair maatschappelijke finaliteit (TBM).
Bron: UZA
Chemotherapie in combinatie met het stimuleren van een afweerreactie (immunotherapie) kan in de toekomst een positief effect hebben voor vrouwen met vergevorderde baarmoederhalskanker. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Hélène van Meir. Ze zet daarmee een belangrijke stap op weg naar een betere behandeling voor deze groep ernstig zieke patiënten. Van Meir promoveerde op 12 april in Leiden. 700 vrouwen per jaar krijgen in Nederland de diagnose baarmoederhalskanker. Als dit in een vroeg stadium wordt ontdekt, is de kans op genezing groot. Maar voor uitgezaaide of teruggekeerde baarmoederhalskanker zijn geen goede behandelmethodes voor handen. Vrouwen die kanker in dit stadium hebben, zullen uiteindelijk aan hun ziekte overlijden. Van Meir: “Op dit moment behandelen we vrouwen met vergevorderde baarmoederhalskanker met twee soorten chemotherapie. Dit werkt niet voldoende: de vrouwen overlijden vaak binnen het jaar. Wij hebben nu onderzocht of een combinatie van chemotherapie en immunotherapie mogelijk is.” Het is bekend dat het afweersysteem een belangrijke rol speelt bij baarmoederhalskanker. De tumor wordt veroorzaakt door een langdurige infectie met het Humaan Papillomavirus (HPV). Bovendien komt baarmoederhalskanker vaker voor bij vrouwen die besmet zijn met HIV of die medicijnen slikken die het afweersysteem onderdrukken. Immunotherapie bestaat uit medicijnen die het natuurlijke afweersysteem van de patiënten aansporen tumorcellen te vernietigen. Van Meir: “Er is eerder onderzoek gedaan naar de inzet van immunotherapie met HPV16 SLP-vaccinatie bij vrouwen met vergevorderde baarmoederhalskanker. Toen knapten vrouwen daar niet voldoende van op. We willen het daarom combineren met chemotherapie, maar het was de vraag of dat mogelijk is. Chemotherapie onderdrukt immers juist vaak het afweersysteem.” Van Meir deed daarom een uitgebreid bloedonderzoek bij een kleine groep vrouwen die chemotherapie kreeg. “We zagen na twee chemokuren een gunstig effect op het afweersysteem.” Het blijkt dat de chemotherapie de ‘slechte’ cellen in het afweersysteem vernietigt. Deze zijn in staat om de groei van andere afweercellen te remmen. De ‘goede’ afweercellen, die de tumorcellen kunnen aanvallen, worden door de chemotherapie veel minder gestoord. Van Meir: “We hebben de patiënten vervolgens eerst twee kuren chemotherapie gegeven, en daarna immunotherapie met HPV16 SLP-vaccinatie. Dat leverde een heel sterke afweerreactie in het bloed op. Het lijkt erop dat de chemotherapie de tumor beter zichtbaar maakt voor de immunotherapie, waardoor het effect groter is.” De afweerreactie was helaas niet sterk genoeg om de tumor te doen slinken. Toch is het resultaat goed nieuws voor patiënten met baarmoederhalskanker. “We weten nu dat een combinatie van chemotherapie en immunotherapie mogelijk is. In een grotere vervolgstudie wordt nu uitgezocht hoe we die combinatie zo kunnen inzetten dat de situatie van patiënten er hopelijk mee verbetert. Dit is een stap richting een gecombineerde therapie voor onze patiënten, waarbij we zoeken naar de ideale combinatie voor iedere individuele patiënt.”
Bron: LUMC
Het RIVM en de Wageningen Universiteit hebben in 2007 de IPRA-methode (Integrated Probabilistic Risk Assessment) ontwikkeld om te kunnen inschatten welk deel van de bevolking effect ondervindt van niet-kankerverwekkende stoffen in voeding. Uit onderzoek van het RIVM, in opdracht van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) blijkt dat de IPRA-methode ook voor kankerverwekkende stoffen kan worden gebruikt. Met de IPRA-methode kan de mate van onzekerheid in de beschikbare gegevens vertaald worden in onzekerheidsmarges in de uitkomst. Hiermee wordt een realistischer beeld gegeven van het potentiële effect op de gezondheid. In het rapport staat beschreven hoe de gegevens waarmee de IPRA-methode rekent moeten worden geïnterpreteerd, evenals de daaruit afgeleide uitkomsten. Vanwege de ernstige aard van het effect ‘kanker’ is het wenselijk dat het additionele risico hierop als gevolg van de blootstelling aan een stof heel klein is, bijvoorbeeld 1 op de miljoen. Om zulke lage kankerincidenties te kunnen meten zouden zulke grootschalige dierproeven nodig zijn dat ze praktisch niet uitvoerbaar zijn. Omdat dergelijk lage risico’s niet waarneembaar in dierstudies worden in de huidige praktijk de meetbare kankerincidenties lineair geëxtrapoleerd naar de wenselijke lage kankerincidenties. Een casestudie met het kankerverwekkende schimmelgif aflatoxine B1 illustreert dat de onzekerheden in de risicobeoordelingen van kankerverwekkende stoffen inderdaad erg groot zijn. De op dit moment veel toegepaste lineaire extrapolatiemethode resulteert in een enkel, verondersteld conservatief, risicogetal, zonder de daarbij horende onzekerheden te laten zien. De IPRAmethode levert daarentegen wel een indicatie van de onzekerheden in het geschatte risico. Daarom is de IPRA-methode een veelbelovend instrument voor risicomanagers om risico’s op kanker te schatten. Het resultaat van de methode maakt duidelijk in hoeverre een uitspraak gedaan kan worden over het risico, gegeven de beschikbare gegevens. Dit stelt risicomanagers in staat om beter onderbouwde beslissingen te nemen.
Onderzoekers van AMC en het Cambridge Research Institute hebben een tot dusverre onbekend en relatief gevaarlijk subtype dikkedarmkanker geïdentificeerd. Hun ontdekking verklaart waarom bij circa één op de vijf patiënten bij wie een niet-uitgezaaide tumor in de dikke darm wordt weggehaald, de kanker na verloop van tijd toch weer terugkomt. De gevaarlijke variant lijkt zich te kunnen ontwikkelen uit bepaalde poliepen (goedaardige gezwellen in de darm). De ontdekking ervan zal artsen op termijn in staat stellen om patiënten met een verhoogd risico beter en sneller te herkennen en behandelen. De resultaten van het onderzoek verschijnen op 14 april in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Medicine. Bij patiënten met een niet-uitgezaaide (lokale) tumor in de dikke darm wordt het gezwel operatief weggehaald. Na de operatie zijn ze ogenschijnlijk ‘schoon’ - er lijken geen tumorresten meer in de darm aanwezig. Toch keert de kanker bij ongeveer 20 procent van hen weer terug. Hoe komt dat? Die vraag stond centraal in een onderzoek onder leiding van Jan Paul Medema, hoogleraar Experimentele oncologie en radiobiologie in het AMC en Louis Vermeulen, verbonden aan het AMC en het Cambridge Research Institute. Zij onderzochten de genexpressieprofielen van 90 darmtumoren – zeg maar: de genetische eigenschappen en achtergronden van deze gezwellen. Er bleek sprake van drie biologische subtypen. Twee waren reeds langer bekend bij onderzoekers, de derde nog niet. En dat blijkt nu juist de kwade pier: het betreffende type geeft een veel hogere kans op terugkeer van de kanker. Wat is het verschil tussen de drie varianten? Je zou kunnen zeggen dat het meest gevaarlijke subtype een ander ontwikkelingsprogramma volgt, legt Medema uit, waardoor tumorcellen zich makkelijker kunnen verspreiden. Er lijkt een verband te bestaan tussen specifieke voorloperstadia van darmkanker en het vóórkomen van dit type. Patiënten met zogeheten ‘serrated adenomen’ (een bepaald soort poliepen in de darmen) hebben meer kans op deze vorm van dikkedarmkanker. Deze ontdekking moet in de toekomst de identificatie van patiënten die grote kans hebben op terugkeer van de tumor vergemakkelijken en de behandeling van dikkedarmkanker verbeteren. Op korte termijn hopen de onderzoekers te kunnen beginnen met onderzoek waarbij darmkankerpatiënten vooraf met behulp van de nieuwe classificatie worden ingedeeld in groepen met een hoog of laag risico. De studie moet antwoord geven op de vraag of het mogelijk is mensen met een gevaarlijk subtype in een vroeg stadium te herkennen. Ook willen de onderzoekers nagaan of patiënten uit deze subgroep resistent zijn tegen veelgebruikte anti-kankermedicijnen. In dat geval zal men gericht op zoek moeten naar middelen die ook voor deze categorie patiënten (langer) effectief zijn. Het onderzoek van Medema en Vermeulen werd medegefinancierd door NWO en KWF en uitgevoerd door onderzoekers van Cambridge University, Oxford University Hospitals, en de afdelingen Pathologie en Maag-, Darm-, Leverziekten en het Center for Experimental Molecular Medicine (CEMM) van het AMC.
De afdeling Dermatologie van het Erasmus MC heeft een bestaande behandelmethode voor huidkanker zodanig aangepast dat die veel effectiever is geworden en waarschijnlijk ook goedkoper. Dat blijkt uit onderzoek van dermatologe Hanke de Vijlder, die vrijdag 26 april op haar bevindingen promoveert. De aangepaste methode wordt inmiddels al door diverse dermatologen in het land toegepast. Fotodynamische therapie, ook wel PDT of roodlichttherapie genoemd, is een behandeling die onder andere wordt toegepast bij de behandeling van het basaalcelcarcinoom, een vorm van huidkanker die vaak voorkomt. Bij deze therapie zijn drie componenten nodig: rood licht, een lichtgevoelige stof en zuurstof. Het rode licht activeert de lichtgevoelige stof, die op zijn beurt het zuurstof activeert. Het geactiveerde zuurstof zorgt uiteindelijk voor schade aan de huidkanker. Bij fotodynamische therapie wordt gewerkt met twee verschillende soorten crèmes, MAL crème of ALA crème. Na het aanbrengen van MAL of ALA crème wordt de lichtgevoelige stof protoporfyrine IX gevormd. In Nederland wordt fotodynamische therapie met MAL crème het vaakst toegepast. Er wordt MAL crème op de aangedane huid aangebracht en na drie uur intrekken wordt de plek gedurende acht minuten belicht met rood licht. Een week later moet dit proces worden herhaald. De verbetering die in het Erasmus MC werd ontwikkeld en onderzocht, werd bereikt door een ander belichtingsschema toe te passen bij fotodynamische therapie met ALA crème. Op de aangetaste huid werd ALA crème aangebracht en na vier uur intrekken werd de plek gedurende vier minuten met rood licht beschenen. Twee uur later werd de plek nogmaals belicht, gedurende zestien minuten. Deze ‘gefractioneerde’ belichting bleek, nadat patiënten vijf jaar later opnieuw werden onderzocht, veel effectiever te zijn dan de gebruikelijke methode met MAL crème plus twee wekelijkse belichtingen. Waarschijnlijk heeft de gefractioneerd belichting een gunstig effect op de bloedvaten, die een belangrijke rol spelen bij de vernietiging van de kankercellen. Ook zijn er aanwijzingen dat de eerste kleine lichtdosis de kankercel gevoeliger maakt voor ‘celdood’. Die celdood treedt vervolgens twee uur later op, na de tweede grote dosis licht. ,,Los van het betere lange termijn effect, is de methode ook minder belastend voor de patiënt, die zijn behandeling nu op één dag kan ondergaan,’’ concludeert Hanke de Vijlder. ,,Wij vermoeden om dezelfde reden dat deze behandeling ook kosten effectiever zal zijn, de patiënt hoeft maar één keer naar het ziekenhuis.’’ Huidkanker komt buitengewoon vaak voor. Een op de vijf Nederlanders ontwikkelt vroeg of laat een vorm van huidkanker. De meest voorkomende vorm is het basaalcelcarcinoom, op afstand gevolgd door het plaveiselcelcarcinoom en het melanoom. Per jaar worden er meer dan 80.000 huidkankers vastgesteld in Nederland. Naar schatting lopen bijna anderhalf miljoen Nederlanders rond met een voorloper van huidkanker.
Het moet in de toekomst mogelijk worden om kanker beter te bestrijden met een combinatie van bestraling, chemotherapie en vaccinering. Dat concludeert Oana Draghiciu op basis van proefdieronderzoek dat zij uitvoerde voor haar promotieonderzoek. Een combinatie van bestraling en vaccinering resulteerde in dat proefdieronderzoek tot een veel betere bestrijding van de tumor, terwijl een combinatie van drie therapieën (lokale bestraling met een lage dosis, vaccinatie en chemotherapie) tumorgroei zelfs volledig blokkeerde. Tumoren hebben verschillende mechanismen om te voorkomen dat kankercellen herkend of bereikt worden door cellen van het immuunsysteem. Recent onderzoek naar deze mechanismen heeft geleid tot nieuwe benaderingen voor de behandeling van kanker. Een voorbeeld van zo’n nieuwe methode is een kankervaccin gebaseerd op een virus, het Semliki Forest virus (SFV). Met deze vorm van immuuntherapie wordt het lichaam geholpen om de kankercellen zelf op te ruimen. Het vaccin (SFV2E6,7) bestaat uit SFV-deeltjes die cellen eenmalig kunnen infecteren en daarna een kettingreactie teweegbrengen waardoor het lichaam kankercellen herkent en doodt. Draghiciu beschrijft verschillende strategieën die de effectiviteit van het anti-kankervaccin verder versterken. Door het vaccin te verstrekken in combinatie met lokale tumorbestraling werd het anti-tumor effect sterker. Op basis van verschillende onderzoeken ontwikkelde en onderzocht ze een nieuwe combinatiebehandeling die het immuunsysteem sterk activeert, immuuncellen verplaatst naar de tumor en daar in hoeveelheid doet toenemen en het aantal immuun-onderdrukkende cellen in de tumor sterk doet afnemen. In muizen bleek het vervolgens mogelijk om een bepaald soort tumorgroei (HPV-geïnduceerde baarmoederhalskanker) volledig te blokkeren. Wel is er eerst meer onderzoek nodig om te bestuderen of deze combinatietherapie ook zo effectief is voor andere typen tumoren en of deze ook goed werkt in de klinische praktijk. Oana Draghiciu (1983) studeerde Geneeskunde en Farmacie (BSc) aan de Universiteit van Boekarest, Roemenië, en Medical and Pharmaceutical Drug Innovation (MSc) aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen, binnen het onderzoeksprogramma Microbes in Health and Disease. Het onderzoek werd gefinancierd door KWF Kankerbestrijding. Draghiciu werkt als onderzoeker en apotheker bij de Sanquin Bloedbank Amsterdam.
De belangrijkste werking van statines is het verlagen van het cholesterolgehalte. Maar ook bij andere aandoeningen kunnen statines een gunstig effect hebben. Rutger Jacobs onderzocht de werking van statines bij darmkanker. Statines zijn chemische verbindingen die de vorming van cholesterol in de lever remmen. Maar dat is niet de enige gunstige werking; er gaat bijvoorbeeld een ontstekingsremmend effect van statines uit en ze kunnen sommige vormen van kanker remmen. Rutger Jacobs, maag-, darm- en leverarts in opleiding, onderzocht het effect van statines op dikkedarm- en endeldarmkanker. Statines blijken in sommige gevallen de kans op darmkanker met 36 procent te kunnen verkleinen. Dat doen ze door aan te grijpen op de BMP-signaalroute in cellen. In veel darmtumoren is de BMP-signaalroute verloren gegaan. Hierdoor kiezen cellen minder snel voor een vorm van zelfdoding, apoptose, en ligt ontspoorde celgroei op de loer. Statines stimuleren de aanmaak en werking van het eiwit BMP en remmen op die manier darmkanker. Het effect van statines hangt wel af van de aanwezigheid van bepaalde eiwitten, ontdekte Jacobs. “Statines werken niet wanneer in de cellen geen Smad4 voorkomt, wat bij zo’n 30 tot 40 procent van de darmtumoren het geval is.” De promovendus ziet een rol weggelegd voor statines bij het tegengaan van darmkanker. “Statines zijn een van de meest gebruikte medicijnen ter wereld en er is veel bekend over de werking en bijwerkingen – met name spierpijn, maar deze komen relatief weinig voor en zijn daarnaast ook erg dosis afhankelijk. Dat maakt het een goede kandidaat voor darmkankerpreventie”, aldus Jacobs. Hij denkt dan aan mensen die een verhoogd risico lopen op darmkanker, bijvoorbeeld omdat het in de familie voorkomt of ze er al een keer eerder door getroffen zijn. Bij zo’n 20 procent komt de ziekte terug. “Bij mensen met een verhoogd risico op darmkanker wegen de voordelen eerder op tegen de nadelen van elke dag een pil slikken terwijl je nog niet ziek bent”, aldus Jacobs. Voordeel is dat de pillen ook beschermen tegen hart- en vaatziekten, waaraan ongeveer dezelfde risicofactoren bijdragen: een westerse leefstijl met weinig beweging en een dieet met veel vlees en weinig groenten en fruit. In principe willen we mensen niet zomaar met medicijnen behandelen, maar soms is het nodig. En dan is het gunstig om het met een relatief veilig middel te doen.” Rutger Jacobs promoveerde op 10 oktober op het proefschrift Mechanisms of action of statins in colorectal cancer bij prof. Daan Hommes (Maag-, darm- en leverziekten).
Mannen met prostaatkanker kunnen baat hebben bij een speciaal, ondersteunend zorgprogramma. Dat concludeert Bert Voerman, die als een van de eersten in Nederland in een grootschalige studie inventariseerde welke zorgbehoeften deze patiënten hebben. Een opvallende conclusie uit zijn onderzoek is dat slechts een kleine minderheid van de mannen contact zoekt met een steungroep. Sociale steun kan volgens Voerman helpen bij een betere aanpassing aan de ziekte. In 2012 werd bij 11.000 mannen in Nederland prostaatkanker vastgesteld. Het is daarmee in Nederland én wereldwijd een van de meest voorkomende vormen van kanker bij mannen. De ziekte heeft een belangrijke psychosociale component. Voerman onderzocht in een studie onder 238 mannen met prostaatkanker hoe het gesteld is met de kwaliteit van leven in deze groep. Ook wilde hij weten welke psychosociale problemen deze mannen ervaren. Voerman ontdekte dat de prostaatkankerpatiënten in zijn onderzoeksgroep hun leven positief beoordelen, ondanks plas- en erectieproblemen. Hij concludeert verder dat onderzoek in de laatste 10 jaar de psychosociale problemen goed in kaart heeft gebracht, maar dat er, zeker in vergelijking met borstkankeronderzoek, nog onbekend is hoe deze problemen doorwerken in het dagelijks leven. In een door Voerman uitgevoerde steekproef onder 238 mannen met prostaatkanker gaf de helft aan behoefte te hebben aan ondersteunende zorg, zoals voorlichtingsbijeenkomsten of contact met een steungroep. Toch maakte slechts een kleine minderheid gebruik van de aangeboden steungroep. Deze mannen waren over het algemeen jonger, hoger opgeleid, beter geïnformeerd over de ziekte en minder tevreden met de ondersteuning vanuit het ziekenhuis. In het laatste deel van zijn onderzoek ontwikkelde Voerman een ondersteunend zorgprogramma voor prostaatkankerpatiënten. Uiteindelijk namen 48 mannen (6% van de benaderde groep) deel aan dit programma, dat bestond uit zeven tweewekelijkse sessies van 2,5 uur. Daarin werd onder andere gesproken over ervaringen in het ziekenhuis, het delen van informatie, seksualiteit, fysieke beperkingen en omgaan met emoties. Het programma voldeed aan de verwachtingen van de mannen, al bleek het voor mannen die vooral emotionele ondersteuning wensten nog tekort te schieten. Voerman concludeert dat doorverwijzing naar steungroepen belangrijk is wanneer het eigen sociale netwerk tekort schiet. In dit proces ziet hij een belangrijke rol weggelegd voor urologen en medisch specialisten. Bert Voerman (1965) studeerde psychologie aan de Universiteit Utrecht. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij het Helen Dowling Instituut in Bilthoven en binnen onderzoeksschool SHARE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd financieel mogelijk gemaakt door KWF Kankerbestrijding. Voerman werkt als GZ-psycholoog in het Samenwerkingsverband Psychologen Almere.
Onderzoek uitgevoerd door de Universiteit Maastricht laat zien dat een hogere seleniumwaarde in teennagels samenhangt met een verlaagd risico op gevorderde prostaatkanker. Mannen met de hoogste teennagel-seleniumwaarden hadden een meer dan 60 procent lager risico in vergelijking met mannen met de laagste seleniumwaarden. Dit impliceert dat een gebrekkige inname van selenium gepaard gaat met een verhoogd risico op gevorderde prostaatkanker. Deze opvallende resultaten worden vandaag door promovendus Milan Geybels gepresenteerd op de jaarlijkse bijeenkomst van de American Association for Cancer Research (AACR). De Nederlandse Cohort Studie naar voeding en kanker omvat 58.279 mannen die bij aanvang in september 1986, een leeftijd hadden van 55 tot 69 jaar. Deze mannen werden gevolgd en na meer dan 17 jaar van follow-up waren 898 patiënten met gevorderde prostaatkanker beschikbaar voor analyse. Volgens Geybels hebben eerdere studies die het verband onderzochten tussen seleniumwaarden en prostaatkanker wisselende resultaten opgeleverd. “Onze studie is interessant, omdat we specifiek mannen met gevorderde prostaatkanker onderzocht hebben, een type prostaatkanker met een slechtere prognose dat daarom klinisch relevant is,” aldus Geybels. “Een ander belangrijk verschil is dat eerder onderzoek meestal verricht werd onder mannen met matige tot hoge seleniumwaarden. De seleniumwaarden van de mannen uit de Nederlandse Cohort Studie variëren van laag tot matig. Dat is belangrijk, omdat verwacht wordt dat juist een lage seleniumwaarde samenhangt met een hoger risico op prostaatkanker.” Geybels en zijn collega’s kozen als biomarker teennagelselenium, omdat het een weergave is van een langdurige blootstelling aan selenium. Selenium in bloed is weer beter voor het bestuderen van recente seleniumblootstelling. Om selenium daadwerkelijk te kunnen toepassen ter voorkoming van prostaatkanker is meer onderzoek nodig, vooral in populaties met lage seleniumwaarden. “De resultaten tot nu toe zijn in ieder geval veelbelovend,” aldus Geybels.
Bij patiënten met baarmoederkanker die een zogenaamde POLE-mutatie hebben is de prognose gunstig. Zij zouden mogelijk een minder intensieve behandeling hoeven krijgen, met minder bijwerkingen tot gevolg. Dat blijkt uit een gezamenlijk onderzoek van het LUMC met Oxford, dat volgende maand gepubliceerd wordt door Journal of the National Cancer Institute. Het erfelijk materiaal van kankercellen is op allerlei plekken gemuteerd. Niet elke tumor heeft dezelfde mutaties. Bij kankercellen in de baarmoeder komt soms een mutatie in het POLE-gen voor. Deze mutatie blijkt samen te gaan met een gunstig beloop van de ziekte, vertelt patholoog dr. Tjalling Bosse. Patiënten met baarmoederkanker worden behandeld met een operatie, eventueel aangevuld met radiotherapie of chemotherapie. “We maken nu een risico-inschatting op grond van kenmerken die we onder de microscoop zien. Op die manier verdelen we de tumoren in hoog, intermediair en laag risico. De POLE-mutatie blijkt een goede kandidaat om hier als biomarker aan toe te voegen”, vertelt Bosse. In de huidige studie keken de onderzoekers naar tumoren met intermediair risico, maar uit vervolgonderzoek blijkt dat de POLE-mutatie ook bij de groep patiënten met hoogrisico- tumoren samengaat met een uitermate gunstig beloop. Meer mutaties in de tumor Hoe het komt dat de POLE-mutatie samengaat met een minder agressieve groei van de tumor, is nog niet bekend. “We hebben daar drie mogelijke verklaringen voor”, zegt Bosse. “De POLE-mutatie zorgt voor de ophoping van veel mutaties in de tumor, weten we. Het zou kunnen dat de tumor zichzelf als het ware dood muteert. Een andere verklaring is dat die vele mutaties in de tumor een sterke afweerreactie opwekken. Ook zou het kunnen dat deze mutatie de tumor gevoeliger maakt voor radiotherapie. Maar de data van de een eerdere studie ondersteunen dat laatste niet geheel: patiënten met een mutatie in het POLE-gen hebben ook als zij geen radiotherapie krijgen een betere uitkomst. Ongeveer 6 procent van de vrouwen met laagrisico-baarmoederkanker en 10 tot 15 procent met hoogrisico-baarmoederkanker heeft de POLE-mutatie. “Op zich een klein percentage, maar baarmoederkanker is wel de meest voorkomende gynaecologische kanker, ongeveer 1 op de 50 vrouwen krijgt deze ziekte. In aantallen gaat het dus om veel vrouwen wie de bijwerkingen van aanvullende radio- of chemotherapie mogelijk bespaard kunnen blijven.” Voor dit onderzoek werkten de afdelingen Radiotherapie (prof. Carien Creutzberg en dr. Remi Nout) en Pathologie van het LUMC nauw samen, alsook een onderzoeksgroep uit Oxford. “Het is een mooi voorbeeld van translationeel onderzoek, waarbij tumorweefsel van hoogwaardige klinische trials nieuwe informatie oplevert dat leidt tot meer onderzoek, waar de volgende patiënt weer van profiteert”, aldus Bosse. Verder onderzoek moet uitwijzen of aanvullende behandeling bij baarmoederkankerpatiënten met een POLE-mutatie echt achterwege kan blijven. Het wetenschappelijke artikel is online verschenen in Journal of the National Cancer Institute.
Het zogeheten DRUP-onderzoeksproject ontving een grote subsidie van KWF. In dit onderzoek gaat het om het beschikbaar maken van specifieke anti-kanker medicijnen voor patiënten met andere tumorsoorten dan waar het medicijn nu voor geregistreerd is. De DRUP-studie biedt uitbehandelde patiënten, van wie de tumor een specifiek genetisch kenmerk heeft, waarvoor bij andere tumorsoorten een geregistreerd goed werkend middel bestaat, toegang tot dat bewuste middel. Prof. dr. Henk Verheul van VUmc, prof. dr. Emile Voest van AVL en prof. dr. Hans Gelderblom van LUMC zijn de onderzoeksleiders. Ze zijn heel blij met de subsidie: "Het is geweldig dat het KWF het belang van deze unieke studie onderkent. In de studie worden geneesmiddelen opgenomen die zich richten op een specifiek kenmerk van de tumorcel en ook immuuntherapie. Zulke geneesmiddelen worden ontwikkeld en geregistreerd - en daarmee vergoed - voor een bepaald type kanker. Maar er zijn andere kankersoorten waarbij een tumor hetzelfde specifieke kenmerk heeft, en waarbij een patiënt dus baat kan hebben bij hetzelfde middel. Normaal gesproken krijgt de patiënt dit middel echter niet omdat het niet geregistreerd is voor die kankersoort. In deze studie stellen farmaceuten een groot aantal anti-kankermedicijnen beschikbaar. We kunnen nu veel meer leren van bestaande medicijnen en hopelijk ook laten zien dat de medicijnen breder ingezet kunnen worden. Aan de andere kant leren we ook wanneer het niet werkt." Tot nu toe zijn er dertien anti-kanker medicijnen in de studie opgenomen (nog een aantal middelen zijn in voorbereiding om te worden opgenomen). Ieder middel wordt toegediend aan een kleine groep patiënten met verschillende kankersoorten. Uit de studie moet blijken welk middel bij welke tumorsoort werkt, en bij welke tumorsoort niet - ook al hebben ze allemaal hetzelfde specifieke kenmerk. De studie levert mogelijk winst op voor patiënten waarbij een bekende DNA-fout zeldzaam optreedt waardoor er te weinig aandacht voor de ontwikkeling van medicijnen bij dat type kanker is. Voor de farmaceut levert de studie waardevolle informatie op: voor het eerst wordt gestructureerd door artsen vastgelegd hoe de middelen werken bij de verschillende kankersoorten waarvoor zij niet geregistreerd zijn. Het Drug Rediscovery Protocol (DRUP) komt voort uit het landelijke samenwerkingsverband tussen bijna 40 ziekenhuizen in Nederland, het Center for Personalized Cancer Treatment (CPCT) en wordt samen met acht farmaceuten die hun middelen om niet beschikbaar stellen, uitgevoerd. Het is de verwachting dat meer farmaceuten zich zullen aansluiten. De DNA-analyses en klinische gegevens worden opgeslagen in de landelijke database van de Hartwig Medical Foundation zodat deze beschikbaar zijn voor toekomstig onderzoek. Daarnaast steunt Barcode for Life deze studie. Het onderzoeksprotocol trekt ook veel internationale aandacht. Op verschillende plaatsen in de wereld wordt een zelfde aanpak gestart waarbij informatie wordt gedeeld. Daarmee wordt bereikt dat kennis over relatief zeldzame groepen patiënten bij elkaar gebracht wordt.
Bron: VUmc
Dat screening op darmkanker gaat werken, blijkt uit het proefschrift van Marjolein Greuter. Ze onderzocht de (toekomstige) lange-termijn effecten van het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Ook keek ze of er factoren zijn die de effectiviteit van het bevolkingsonderzoek kunnen bedreigen en of de screening verder geoptimaliseerd kan worden. Marjolein Greuter promoveert hierop op 10 januari bij VUmc. Het bevolkingsonderzoek naar darmkanker wordt sinds 2014 stapsgewijs ingevoerd. Alle mannen en vrouwen van 55 tot en met 75 jaar krijgen iedere twee jaar een uitnodiging voor het bevolkingsonderzoek (via een ontlastingtest). Meedoen is gratis en vrijwillig. Als er bloed in de ontlasting wordt gevonden, kan een inwendig kijkonderzoek (coloscopie) in de dikke darm volgen om te ontdekken of er sprake is van darmkanker, of van poliepen, goedaardige voorlopers van darmkanker. Die kunnen tijdens een coloscopie direct worden verwijderd. Met behulp van een wiskundig model voorspelt Marjolein Greuter dat dertig jaar screenen met een ontlastingstest de ziektelast van darmkanker flink zal doen dalen. Naar verwachting zal het aantal patiënten met darmkanker met 35% dalen en de sterfte met 47%. Dit in vergelijking met een situatie zonder screening. Wel zijn elk jaar meer dan 100.000 coloscopieën nodig om dit te bereiken. Maar bij zo'n 20.000 van deze coloscopieën wordt geen poliepen of kanker gevonden, omdat ze het gevolg zijn van een onterecht positieve ontlastingstest. Helaas moeten dus veel mensen onnodig een coloscopie ondergaan. Als er poliepen worden ontdekt tijdens de coloscopie, wordt men doorgestuurd naar het zogeheten surveillanceprogramma. Dit betekent dat er na drie tot vijf jaar opnieuw een coloscopie gedaan wordt. Uit de analyses in dit proefschrift blijkt dat deze surveillancecoloscopieën het aantal nieuwe gevallen van darmkanker nauwelijks vermindert. Verder zijn deze surveillancecoloscopieën niet kosteneffectief. Er moet meer onderzoek naar gedaan worden naar alternatieven voor het huidige surveillanceprogramma. Tot slot blijkt uit dit promotie-onderzoek dat screening via een CT- of MRI-scan, in plaats van de ontlastingstest, te duur is en leidt tot minder gezondheidswinst. De conclusie is dat screening met een ontlastingstest op dit moment de beste keuze is voor Nederland, met substantiële gezondheidswinst, maar dat verdere optimalisatie wellicht mogelijk is.
Bron: VUmc
Volgend jaar verandert de screening op baarmoederhalskanker in Nederland. Het is belangrijk dat de nieuwe test voldoet aan internationale richtlijnen en baarmoederhalskanker opspoort in diverse bevolkingsgroepen. Rong Wang onderzocht onder andere de huidige screeningspraktijk in een dichtbevolkt en divers land, China. Op basis van een analyse van onderzoeksgegevens uit 37 Chinese steden reikt ze verbeteringen aan voor de toekomstige screening op baarmoederhalskanker, zowel in Nederland als in China. Baarmoederhalskanker is de derde meest voorkomende kanker bij vrouwen. De ziekte wordt veroorzaakt door infectie met het hoog-risico humaan papillomavirus (hrHPV). De ziekte ontwikkelt zich langzaam waardoor het loont om na te gaan welke vrouwen een hoger risico op de ziekte lopen. Dat risico wordt ingeschat door een uitstrijkje te maken om eventuele afwijkende cellen op te sporen. In Nederland gebeurt dit nu iedere vijf jaar bij vrouwen tussen de dertig en zestig jaar, waardoor het aantal sterfgevallen aanzienlijk is afgenomen. In China is momenteel nog geen bevolkingsonderzoek voor baarmoederhalskanker. De HPV-test zou kunnen worden gebruikt als primaire screeningsmethode. Doordat de meeste HPV-infecties van voorbijgaande aard zijn, is het noodzakelijk om een vervolgtest te doen, om juist die vrouwen op te sporen die (een voorstadium van) baarmoederhalskanker hebben. De vervolgtest zou de analyse van DNA methylatie-merkers kunnen zijn. In haar onderzoek laat Wang zien dat, door deze test toe te voegen, bijna alle uitstrijkjes (80-92%) van vrouwen met (voorstadia van) baarmoederhalskanker positief blijken te zijn, en de normale uitstrijkjes bijna allemaal negatief (1,2-6%). Tot slot formuleert Wang verbeteringen voor de screening op baarmoederhalskanker die nuttig kunnen zijn voor toekomstige screening. Rong Wang (1977) studeerde klinische diagnostiek aan de Tianjin Medical University in China. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen (afdeling Gynaecologische Oncologie). Het onderzoek werd gefinancierd door de Alliance of Technology Transfer Professionals (ATTP). Wang werkt momenteel als docent aan Tianjin Medical University.
De helft van de kankerpatiënten kiest niet voor een specifiek ziekenhuis, blijkt uit onderzoek van de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties.[i] Tegelijkertijd zijn er grote kwaliteitsverschillen in de kankerzorg. Daarom pleit de kankerpatiëntenbeweging voor bewust kiezen. Het ziekenhuis waar de diagnose is gesteld, is niet altijd het beste ziekenhuis voor behandeling. Toch verandert ruim een kwart van de patiënten niet van ziekenhuis en krijgt daardoor niet altijd de beste behandeling. De helft van deze mensen had achteraf deze keuze wel bewust willen maken. Ruim 70 procent wil contact met de huisarts na de diagnose en vóór de behandeling. Om bewust te kunnen kiezen, heeft de patiënt informatie nodig over de kwaliteit die ziekenhuizen bieden. Uit het onderzoek blijkt bovendien dat patiënten in overleg met de huisarts een keuze willen maken. Echter, slechts 41 procent heeft contact gehad met de huisarts tussen diagnose en behandeling. De kankerpatiëntenbeweging vindt dat de huisarts zich bij verwijzing voor behandeling van kanker moet baseren op betrouwbare kwaliteitsinformatie. De NFK biedt via Patiëntenwijzers online keuze-informatie over de zorg voor verschillende vormen van kanker. ‘De huisarts heeft een belangrijke rol in het bijstaan van de patiënt en zijn omgeving bij het omgaan met kanker. Hij moet gericht adviseren over de keuze van het ziekenhuis en de verschillende behandelingen. Zo gauw er sprake is van - verdenking op - kanker moeten huisarts en patiënt contact met elkaar hebben’, aldus Rob Dijkstra huisarts en bestuursvoorzitter van het Nederlands Huisartsen Genootschap.
Doxorubicine, een vaak voorgeschreven antikankermiddel met veel bijwerkingen, blijkt meer te doen dan in de tientallen jaren dat het middel al gebruikt wordt werd aangenomen. Dat publiceren onderzoekers van het Antoni van Leeuwenhoek in Amsterdam vandaag in het tijdschrift Nature Communications. Via dit nieuw ontdekte mechanisme denken zij de soms ernstige bijwerkingen van en de resistentie voor deze antikankerstof te kunnen aanpakken. De rode duivel wordt het wel genoemd. Er zijn patiënten die al moeten overgeven bij het zien van een rode fles. Doxorubicine (of ook wel Adriamycine) is een actief antikankermiddel, dat nogal wat ernstige bijwerkingen kent. Al sinds de jaren ’60 wordt het aan patiënten gegeven en momenteel krijgen wereldwijd meer dan een miljoen patiënten per jaar het middel voorgeschreven. Al zo’n dertig jaar is – of leek – de werking van Doxorubicine bekend: het middel zorgt voor breuken in het DNA. Dit werkt goed, omdat kankercellen hier gevoeliger voor zijn dan gezonde cellen. Toch werd niet alles hierdoor verklaard. Een van de vragen die onderzoekers zich stelden was waarom Etoposide, een ander antikankermiddel met een identiek effect, toch veel minder goed werkt. Op deze vragen vonden celbioloog prof. dr. Jacques Neefjes en promovendus Baoxu Pang een antwoord. In samenwerking met het Huygenslab van het VUmc en gebruik makend van de nieuwste technieken vonden zij dat Doxorubicine ook een effect heeft op de epigenetica, de verpakking en codering van het erfelijk materiaal. Dit zorgt ervoor dat tumorcellen langer last blijven houden van de breuken in het DNA en daardoor eerder doodgaan. Dit effect was nooit eerder waargenomen. De onderzoekers testten hun bevindingen vervolgens in tumorcellen van patiënten met acute myeloïde leukemie (AML), een ernstige vorm van bloedkanker. Doxorubicine veranderde daar ook de verpakking van het DNA en dit was een belangrijk effect bij de eliminatie van de kankercellen in de patiënt. Nu zij weten hoe het werkt, biedt dit talloze mogelijkheden voor vervolgonderzoek, gebruik makend van deze ontdekking. “Doxorubicine wordt in talloze klinische trials gebruikt,” licht Neefjes toe, “in combinatie met allerlei andere antikankermiddelen. Vaak weet de arts van tevoren niet of hij het juiste middel voorschrijft, maar vanaf nu kunnen we gerichter zoeken naar de ideale combinatie van medicijnen. Bovendien hebben we in ons lab manieren om Doxorubicine chemisch te verbeteren, zodat we de soms ernstige bijeffecten, zoals cardiotoxiciteit, kunnen controleren. Ook kunnen we stoffen maken die actief zijn op tumoren die niet meer op het middel reageren. Hier werken we op dit moment al aan.” Het onderzoek van Neefjes en zijn groep is een mooi voorbeeld van hoe het samenbrengen van chemisch, celbiologisch en klinisch onderzoek kan leiden tot nieuwe behandelingen van kankerpatiënten.
Woekerend weefsel bij niet-rokers met longkanker is genetisch veel meer ontspoord dan in de gezwellen van (ex-)rokers met longkanker. Dit wijst erop dat longkanker bij niet-rokers feitelijk een andere, complexere aandoening is, die om een andere behandeling vraagt. Dit is deze week bekend gemaakt bij het zojuist afgesloten 14de World Conference on Lung Cancer in Amsterdam, van de International Association for the Study of Lung Cancer (IASLC). "Er zijn verschillende genetische afwijkingen gevonden in long-tumoren van rokers en niet-rokers," verklaart principal investigator Kelsie Thu, van het BC Cancer Agency Research Centre in Vancouver, Canada. "Bij niet-rokers met longkanker vonden we meer afwijkingen, zowel in aantal als in plaats op het cel-DNA van tumorweefsel. Dit wijst erop, dat er bij niet-rokers andere processen een rol spelen bij het ontstaan en de ontwikkeling van longkanker, dan bij rokers. Tevens betekent dit, dat er andere behandelmethoden voor hen ontwikkeld moeten worden.” Wereldwijd treft longkanker in ongeveer 25% van de gevallen mensen die nooit hebben gerookt. Het was al wel opgevallen dat dit relatief meer vrouwen zijn, vaker Aziaten, en dat er bij niet-rokers vaker sprake is van een agressief type longkanker (adenocarcinoma). In dit nieuwe onderzoek zijn verschillen aangetoond in onder meer gen-mutaties die met groeifactoren te maken hebben. Drs Cilia Linssen van het Longkanker Informatie Centrum stelde naar aanleiding van deze resultaten: “In de eerste plaats is het sowieso belangrijk om te weten dat longkanker niet altijd te maken heeft met roken. Roken is ontegenzeggelijk een risicofactor, maar kennelijk kan de celgroei in de longen ook door andere oorzaken ontsporen en gaan woekeren. Het is belangrijk om te weten welke gen-mutaties hierbij een rol spelen, omdat bepaalde behandelmethoden zich nu en in de toekomst juist op dergelijke groeifactoren kunnen richten.
Professor Chris Meijer van de afdeling pathologie van VUmc ontving op 11 april de ZonMw Parel voor de ontwikkeling van een unieke thuistest voor baarmoederhalskanker. Deze test biedt een alternatief aan vrouwen die geen uitstrijkje willen. Screening op hr-HPV zal vanaf 2016 worden ingezet bij het nieuwe Nederlandse bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker. Baarmoederhalskanker wordt veroorzaakt door een langdurig bestaande infectie met een virus. Alleen wie besmet is, loopt een risico op baarmoederhalskanker. In het bevolkingsonderzoek nieuwe stijl wordt daarom gecontroleerd op dit hoog risico Humaan Papilloma Virus (hr-HPV). Dat is betrouwbaarder dan de huidige benadering: microscopisch onderzoek van de cellen uit het uitstrijkje. Chris Meijer en zijn onderzoeksgroep hebben veel bijgedragen aan deze nieuwe diagnostiek. Zij ontwikkelden ook een apparaatje waarmee een vrouw thuis zelf cellen kan verzamelen voor onderzoek in het laboratorium. Met deze thuistest kan het bevolkingsonderzoek vrouwen bereiken die om persoonlijke of culturele redenen niet reageren op een uitnodiging voor een uitstrijkje. Dat is ongeveer een kwart van alle vrouwen in Nederland. Juist bij hen wordt meer dan de helft van alle gevallen van baarmoederhalskanker gevonden. Het blijkt dat de thuistest de bereidheid van vrouwen om mee te doen, verhoogt. Als er hr-HPV gevonden wordt, moet gekeken worden of er al kanker ontstaan is. Ook voor dit vervolgonderzoek is geen uitstrijkje meer nodig. In de cellen die met de thuistest verzameld zijn, kan (voorstadia van) kanker betrouwbaar worden aangetoond. De onderzoekers ontwikkelden een DNA-test die kwaadaardige veranderingen in cellen laat zien. Als blijkt dat dit het geval is dan moet de vrouw naar de specialist. Deze procedure kan ook worden ingezet in landen waar geen (goed) bevolkingsonderzoek bestaat en waar baarmoederhalskanker vaak zeer ernstig verloopt en veel slachtoffers eist. Meijer ontvangt de Parel uit handen van ZonMw directeur Henk Smid voor dit project, dat werd gesubsidieerd vanuit het programma Life Sciences Pre-Seed Grant van ZonMwen heeft geleid tot de oprichting van het bedrijf Self-Screen. Dit kan vanaf 2016 screening verrichten op uitstrijkjes die door de dokter zijn afgenomen en op het zelf-afgenomen materiaal.
Het eiwit Tissue Factor vervult een belangrijke functie in de bloedstolling. Ongeveer tien jaar geleden ontdekten onderzoekers een iets veranderde vorm van dit eiwit, alternatively spliced Tissue Factor (asTF). Blokkeren van asTF kan een kankerremmend effect hebben, laten onderzoekers uit het LUMC en de University of Cincinnati Cancer Institute nu zien. “We zagen dat remming van alternatively spliced Tissue Factor de groei van borstkankercellen bij proefdieren tegengaat”, vertelt onderzoeker dr. Henri Versteeg van het Einthoven Laboratorium voor Experimentele Vasculaire Geneeskunde van het LUMC. “Bij alvleeskliercellen ging remming van asTF niet zozeer de groei als wel uitzaaiingen tegen. Waar dat verschil vandaan komt weten we nog niet”, aldus Versteeg, die de resultaten van het onderzoek onlangs publiceerde in PNAS (effect op borstkankercellen) en International Journal of Cancer (effect op alvleesklierkanker). Hoewel asTF nauw verwant is aan het bloedstollingseiwit TF heeft saboteren van asTF géén nadelige effecten op de bloedstolling. “We vermoeden dat asTF vooral een rol speelt bij de vorming van nieuwe bloedvaatjes. Bloedvatvorming is heel belangrijk voor de groei van tumoren en het remmen hiervan kan het positieve effect van ons asTF-blokkerende antilichaam op de tumor mogelijk verklaren”, aldus Versteeg. Mogelijk is het antilichaam dat de onderzoekers ontwikkeld hebben in de toekomst te gebruiken tegen verschillende vormen van kanker. Behalve bij borst- en alvleesklierkanker is asTF vaak ook overactief bij bijvoorbeeld baarmoederhalskanker en darmkanker. “We denken wel aan een combinatie met klassieke behandelingen, zoals chemotherapie. Het antilichaam tegen asTF remt de tumor, maar die verdwijnt er niet door en dat wil je toch het liefst.”
Gezien de kosteneffectiviteit van de preventie van baarmoederhalskanker in Nederland, levert de studie van Didik Setiawan het bewijs voor verschillende strategieën, in het bijzonder vaccinatie en screening, voor de preventie van baarmoederhalskanker in Indonesië. Het Humaan Papillomavirus (HPV) is een belangrijke oorzaak van kanker, waaronder baarmoederhalskanker. Ondanks preventieve maatregelen brengt baarmoederhalskanker grote klinische en economische lasten met zich mee. Wanneer screeningsprogramma op baarmoederhalskanker niet optimaal wordt uitgevoerd biedt HPV-vaccinatie een gangbaar alternatief. Dit is het geval in Indonesië. De invoering van HPV-vaccinatie gaat in Indonesië echter gepaard met veel uitdagingen, zoals het gebrek aan personeel, de staat van de infrastructuur en bovenal de nationale begroting. Door gebruik te maken van verschillende gezondheids-economische evaluatietechnieken, toont Setiawan aan dat vanuit een maatschappelijk en overheidsperspectief de toevoeging van HPV-vaccinatie bovenop de screening op baarmoederhalskanker aanzienlijke voordelen zullen opleveren. De identificatie van potentiële uitdagingen voor lage-inkomenslanden in het algemeen, Indonesië in het bijzonder, moet echter wel leiden tot verschillende implementatie strategieën in Indonesië om een aanzienlijke vermindering teweeg te brengen van de lasten gerelateerd aan baarmoederhalskanker. Didik Setiawan voerde zijn onderzoek uit bij de afdeling Farmaco-epidemiologie en Farmaco-economie van onderzoekschool GRIP. Het werd gefinancierd door het Ministerie van Onderzoek en Hoger Onderwijs van Indonesië. Hij is assistant professor aan de Universitas Muhammadiyah Purwokerto.
Bron: RUG
Patiënten met gevorderde darmkanker kunnen baat hebben bij het slikken van aspirine. LUMC-onderzoekers laten in JAMA Internal Medicine zien hoe dit gunstige effect mogelijk ontstaat. Aspirine remt uitzaaiingen bij darmkankerLUMC-onderzoekers volgden bijna 1.000 mensen die tussen 2002 en 2008 een operatie ondergingen vanwege gevorderde, maar nog niet uitgezaaide darmkanker (fase II en III). Bijna 1 op de 5 patiënten slikte een lage dosis aspirine vanwege hartziekten. Die aspirineslikkers bleken maar half zo veel kans te hebben om binnen 4 tot 10 jaar te overlijden in vergelijking met de geopereerde darmkankerpatiënten die geen aspirine slikten, ontdekte Marlies Reimers, promovenda bij de afdeling Heelkunde van het LUMC. “Wat we hebben gevonden is een associatie, nog geen bewijs”, waarschuwt mede-auteur dr. Gerrit-Jan Liefers (Heelkunde). “Het zou kunnen dat de patiënten die aspirine slikken ook op een ander punt verschillen van de niet-slikkers en het effect dus niet door aspirine komt. Daarom gaan we als vervolg nu een dubbelblind onderzoek doen. Maar hoewel het gunstige effect van aspirine op darmkanker nog steeds niet onomstotelijk bewezen is, stapelen de aanwijzingen zich wel op. “Dat aspirine de sterfte bij geopereerde darmkankerpatiënten lijkt te verminderen hebben we in 2012 al gepubliceerd in British Journal of Cancer”, aldus Liefers. Nieuw is dat we nu in JAMA Internal Medicine een mogelijk mechanisme beschrijven.” De onderzoekers veronderstellen dat aspirine een effect heeft op de bloedplaatjes. Uitzaaiingen zouden zo minder kans krijgen. “We denken dat bloedplaatjes tumorcellen die in de bloedbaan terechtkomen gewoonlijk omringen, en ze zo beschermen tegen afbraak. Aspirine voorkomt dat.” Contact met bloedplaatjes zou ontsnapte tumorcellen bovendien agressiever maken. Hierdoor zouden deze tumorcellen meer kans hebben om elders in het lichaam uit te groeien tot een tumor. Ook dit proces wordt door aspirine doorkruist. “We denken dat patiënten die aspirine slikken dankzij deze effecten minder kans op uitzaaiingen hebben”, aldus Liefers. Van de succesvol geopereerde patiënten met fase II of III darmkanker overlijdt ongeveer de helft later aan een uitzaaiing. Ook patiënten met andere vormen van kanker zijn mogelijk door hetzelfde effect van aspirine beschermd tegen uitzaaiingen. De onderzoekers zagen wel dat aspirine alleen beschermt als de tumor bepaalde kenmerken heeft. Tumoren die HLA klasse 1 moleculen niet meer tot expressie brengen, zijn ongevoelig voor het effect van aspirine. “Dat is bij ongeveer een derde van de patiënten het geval. Bij de overige twee derde van de tumoren heeft aspirine wel effect. Maar ook die tumoren zouden op termijn kunnen veranderen en ongevoelig worden. In de klinische trial willen we deze patiënten nu volgen om te zien hoelang het effect van aspirine standhoudt.” De onderzoekers raden patiënten aan om nooit zelf met aspirine te starten, maar dit altijd in overleg met de (huis)arts te doen. Het dagelijks slikken van aspirine heeft ook nadelen, zoals een hogere kans op hersenbloedingen en maculadegeneratie. Cancer Pathogenesis and Therapy is een van de 7 profileringsgebieden van het LUMC.
Het UMC Utrecht start in december een onderzoek naar een nieuwe behandeling voor borstkanker. Door met ultrageluid borsttumoren te verhitten, sterven tumorcellen af. Met dit onderzoek heeft het UMC Utrecht een wereldprimeur. Bij de nieuwe behandeling verhit ultrageluid borsttumoren tot een temperatuur van 60 tot 90 graden. Tumorcellen sterven daardoor af en worden door het lichaam opgeruimd. Via een gelijktijdige MRI-scan kunnen artsen de temperatuur in de gaten houden en de plaats van de tumor precies bepalen. Voor vrouwen zou de ultrageluidbehandeling minder ingrijpend zijn dan een operatie. Ze kunnen op dezelfde dag weer naar huis en de behandeling kan onder lokale verdoving plaatsvinden. Een operatie is niet langer nodig, maar aanvullende bestraling nog wel. In december start het UMC Utrecht als eerste ter wereld een onderzoek naar de nieuwe behandeling. In de eerste fase wordt de beeldkwaliteit van het systeem onderzocht en gaan de artsen het ultrageluid gebruiken om goedaardige gezwellen in de borst te behandelen. Ze testen zo de veiligheid en nauwkeurigheid van de techniek. Daarna behandelen artsen in een wetenschappelijk onderzoek vrouwen met borstkanker via ultrageluid, maar voeren daarna alsnog een gewone operatie uit om zo de effectiviteit van de behandeling te controleren. Als uit deze onderzoeken blijkt dat de ultrageluid-behandeling veilig is en goed werkt, kan het over enkele jaren een normale behandeling van borstkanker worden. Interventieradioloog en onderzoeksleider dr. Maurice van den Bosch verwacht dat mogelijk een kwart van de borstkankerpatiënten voor de behandeling in aanmerking komt. Het gaat om patiënten met kleine, niet uitgezaaide borsttumoren. Deze vrouwen zouden geen operatie meer hoeven ondergaan. De behandeling met ultrageluid is tot stand gekomen dankzij een nauwe samenwerking met Philips. Het bedrijf levert het UMC Utrecht in december het eerste MRI-ultrageluid-apparaat voor borstkanker ter wereld. Het apparaat komt te staan in het Centrum voor Beeldgestuurde Oncologische Interventies van het UMC Utrecht. Interventieradiologen in het UMC Utrecht gebruiken ultrageluid al voor de behandeling van vrouwen met vleesbomen in de baarmoeder. De techniek is veilig en effectief gebleken. Eén op de negen Nederlandse vrouwen krijgt borstkanker. Het is de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen. Per jaar krijgen meer dan 12.000 mensen te horen dat zij borstkanker hebben.
Afwijkingen in de chromosomen en eiwitten van tumoren bij patiënten met darmkanker geven nuttige informatie over de kans op genezing. En dat is weer belangrijk bij de beslissing rond eventuele aanvullende behandelingen van individuele patiënten. Nu wordt het tumorstadium van een darmkankertumor bepaald op basis van microscopisch histologisch onderzoek, maar op microarray gebaseerde methoden blijken veel gedetailleerder informatie te geven. Op 27 mei promoveert Rebecca Brosens op dit onderzoek. Arts-onderzoeker en chirurg in opleiding Rebecca Brosens keek naar afwijkingen in de chromosomen en eiwitten bij patiënten met darmkanker. Zij vond dat binnen hetzelfde tumorstadium onderling grote verschillen bestonden in de chromosomen en eiwitexpressie. Deze chromosomale- en eiwitveranderingen voorspelden de klinische uitkomst van de patiënten. Zij voerde de experimenten uit in het laboratorium van het VUmc Cancer Centrum Amsterdam, op de Tumor Profiling Unit. Hiervoor gebruikte zij op microarray gebaseerde methoden om DNA geïsoleerd uit darmkanker en eiwitexpressie in darmkanker te analyseren. Een microarray, ook wel DNA-chip genoemd, is een plaatje waarin het complete genoom van een bepaald organisme zichtbaar is. Met behulp van de microarray kan men de hoeveelheid DNA van duizenden fragmenten van het genoom in tumorcellen vergelijken met de hoeveelheid in gezonde cellen. In haar onderzoek vond Brosens sterke aanwijzingen dat het zinvol is om darmkankertumoren op chromosoomniveau te bekijken. Wanneer er nauwkeuriger wordt gekeken naar de tumor zal de prognose beter zijn en kan de behandeling per patiënt meer op maat gemaakt, wat uiteindelijk de genezing van individuele patiënten met kanker zal verbeteren. In Nederland worden jaarlijks 12.000 nieuwe patiënten met darmkanker gediagnosticeerd en rond de 5.000 patiënten per jaar sterven hieraan.
Ruim 30% van de vrouwen die geen uitstrijkje laten maken bij de huisarts, willen wel deelnemen aan een thuistest voor het opsporen van humaan papillomavirus (HPV). De HPV-thuistest is uiterst effectief in het detecteren van (voorlopers van) baarmoederhalskanker. Aldus Murat Gök die 15 mei promoveert bij VU medisch centrum. Vooral vrouwen die nooit aan het bevolkingsonderzoek hadden deelgenomen deden wel mee met de thuistest, onafhankelijk van etniciteit. Deelname van juist deze groep vrouwen is belangrijk omdat zij een 3x verhoogde kans hebben op het krijgen van baarmoederhalskanker, vergeleken met vrouwen uit het bevolkingsonderzoek. Vrouwen in de leeftijd van 30-60 jaar krijgen eens per 5 jaar een oproep voor het maken van een uitstrijkje bij de huisarts in het kader van het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker (BVO BMHK). Slechts 67% van alle vrouwen geeft gehoor aan de oproep tot deelname. Zo krijgen elk jaar ongeveer 630 vrouwen baarmoederhalskanker en overlijden er ongeveer 230 vrouwen aan deze ziekte. De helft van deze kankers wordt gevonden bij vrouwen die niet deelnemen aan het bevolkingsonderzoek. Murat Gök deed onderzoek naar de mogelijkheid van het verhogen van de deelname aan het BVO BMHK door het aanbieden van een thuistest. Met de thuistest kan de vrouw zelf thuis materiaal afnemen, dat vervolgens in het laboratorium onderzocht wordt op de aanwezigheid van het humaan papillomavirus (HPV), de veroorzaker van baarmoederhalskanker. Ruim 30% van de vrouwen die geen uitstrijkje laten maken, willen wel deelnemen aan het BVO BMHK wanneer zij mee kunnen doen met een HPV-thuistest. Interessant is dat met name vrouwen die nooit aan het bevolkingsonderzoek hadden deelgenomen dit met de thuistest wel deden, onafhankelijk van etniciteit. Gök concludeert dat met het gebruik van de HPV thuistest het aantal gevallen van baarmoederhalskanker kan afnemen. Tevens verbetert de effectiviteit van het onderzoek naar baarmoederhalskanker met inzet van de thuistest.
Meike de Wit ontdekte eiwitten die een vroegere diagnose voor dikkedarmkanker mogelijk moeten maken. Zij promoveert 4 oktober bij VU medisch centrum. In 2014 start het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker. Alle Nederlanders tussen 55 en 75 jaar oud worden om de twee jaar hiervoor uitgenodigd. Bij dit bevolkingsonderzoek wordt gezocht naar de sporen van bloed in de ontlasting. Die kunnen namelijk wijzen op de aanwezigheid van darmkanker of van poliepen, een voorstadium van de ziekte. Zit er bloed in de ontlasting dan vindt een vervolgonderzoek plaats. Maar liever ontdekken artsen nog veel eerder dat iemand op weg is om wellicht darmkanker te ontwikkelen. Daarom zocht Meike de Wit (Geldrop, 1981) naar eiwitten die een aanvullende rol kunnen spelen in die vroege diagnostiek van dikkedarmkanker. 'Ik zocht met name eiwitten die de aanwezigheid van zogeheten voorloper-laesies, afwijkingen in het weefsel, kunnen verraden', zegt De Wit. 'Een klein gedeelte van die voorloper-laesies zal zich tot kanker ontwikkelen en specifieke markers voor dergelijke hoog-risico-laesies zouden een goede aanvulling kunnen zijn op het huidige bevolkingsonderzoek.' In haar promotieonderzoek heeft De Wit een aantal veelbelovende kandidaat-eiwitten gevonden die blijken samen te hangen met riskante voorloper-laesies. 'Maar het is nog te vroeg om te zeggen welke van die eiwitten bruikbaar zijn voor een diagnostische test.' De Wit heeft voor haar onderzoek gebruik gemaakt van geavanceerde technologie (massaspectrometrie) om darmtumor-eiwitten op te sporen op het celoppervlak van kankercellen en in ontlasting van darmkankerpatiënten. Deze eiwitten zouden gebruikt kunnen worden als targets voor moleculaire beeldvorming en voor de ontwikkeling van een diagnostische test. Met het behalen van haar doctorstitel houdt het onderzoek van De Wit niet op. 'Ik hoop dat ik als postdoc de veelbelovende eiwitten uit mijn promotieonderzoek tot klinische studies kan brengen.' Het onderzoek is uitgevoerd binnen een publiek-private samenwerking mede gefinancierd vanuit het Center for Translational Molecular Medicine (CTMM DeCoDe project), Koninklijke Philips en VUmc Cancer Center Amsterdam.
AMC-onderzoekers hebben een belangrijke stap gezet in het veiligstellen van de vruchtbaarheid van jonge jongens met kanker. Nu worden deze patiëntjes door de kankerbehandeling vaak onvruchtbaar omdat chemotherapie niet alleen de kankercellen doodt, maar ook de stamcellen, waaruit de rijpe zaadcellen ontstaan. De onderzoekers zijn er voor het eerst in geslaagd de stamcellen van prepuberale jongens te vermenigvuldigen. Het vandaag gepubliceerde onderzoek werd uitgevoerd in samenwerking met het Avicenna Research Institute in Teheran (Iran) en mede gefinancierd door KiKa (Kinderen Kankervrij). Omdat jongens voor hun puberteit nog geen rijpe spermacellen hebben, is het niet mogelijk om voorafgaande aan Chemotherapie sperma af te nemen en in te vriezen, zoals dat bij volwassen mannen gebeurt. Wel zijn er bij deze jongens "sperma-stamcellen " aanwezig, de zogeheten spermatogoniale stamcellen. Uit deze stamcellen ontwikkelen zich vanaf de puberteit de rijpe zaadcellen. Wetenschappers van het Centrum voor Voortplantingsgeneeskunde van het AMC onder leiding van hoogleraar Humane Voortplantingsbiologie Sjoerd Repping en dr. Ans van Pelt, zijn er nu in geslaagd om in het laboratorium spermatogoniale stamcellen van prepuberale jongens te vermenigvuldigen. In 2009 is bij twee Iraanse jongens met de ziekte van Hodgkin (een vorm van lymfeklierkanker) weefsel uit de zaadballen afgenomen, voorafgaande aan de kankerbehandeling. Dit weefsel werd ingevroren voor mogelijk toekomstig gebruik. Een klein deel werd - met instemming van de ouders - gedoneerd aan het AMC ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek. Vervolgens slaagden de AMC-onderzoekers erin de spermatogoniale stamcellen uit de ontdooide weefselmonsters te halen en deze cellen te vermenigvuldigen. Na transplantatie in muizen gedroegen deze stamcellen zich normaal, door te migreren naar het testisweefsel van de muizen en zich daar te nestelen. De onderzoekers gaan er daarom vanuit dat ze ook functioneel zijn. Dat wil zeggen dat ze net als andere spermatogoniale stamcellen kunnen uitgroeien tot gezonde zaadcellen. Met het experiment is voor het eerst aangetoond dat het mogelijk is om prepuberaal testisweefsel in te vriezen, later weer te ontdooien om de in het weefsel aanwezige stamcellen te vermenigvuldigen en te gebruiken voor herstel van vruchtbaarheid. Voordat de methode daadwerkelijk bij de (ex-)kankerpatiënt kan worden toegepast, is wel nog veel aanvullend onderzoek nodig. Onvruchtbaarheid geldt als een ernstige bijwerking van chemotherapie. "Ouders van kinderen met kanker zijn natuurlijk in eerste instantie vooral bezorgd over de overlevingskansen van hun kind, " zegt Repping. "De tweede vraag die ze stellen is vaak: Kan mijn kind straks wel kinderen krijgen? " Het onderzoek wordt vandaag gepubliceerd als Research Letter in JAMA (Journal of the American Medical Association).
Fysieke training tijdens de behandeling van borstkanker voorkomt vermoeidheids-klachten later. Patiënten met borst- en darmkanker in de regio Utrecht kunnen daarom meedoen met een trainingsprogramma. Onderzoeker Miranda Velthuis van het UMC Utrecht en het Integraal Kankercentrum Midden Nederland kijkt of deelnemers beter af zijn dan patiënten zonder de training. Patiënten met borst- of darmkanker kunnen meedoen met het trainingsprogramma van achttien weken. Alleen patiënten zonder uitzaaiingen die behandeld worden met zicht op genezing kunnen deelnemen. Onder begeleiding van een fysiotherapeut krijgen deze patiënten twee keer per week een uur conditie- en krachttraining. Daarnaast krijgen de patiënten het advies dagelijks minimaal een half uur te bewegen. Training tijdens de behandeling kan helpen vermoeidsheidsklachten na de behandeling tegen te gaan. Velthuis: "Van oudsher geven specialisten vaak het advies: doe rustig aan, neem tijd voor je herstel. Maar dat is achterhaald. Fysieke training al tijdens de behandeling helpt vermoeidheidsklachten te voorkomen. Uit wetenschappelijke literatuur blijkt dat bij borstkanker in elk geval zo te zijn, dat laat ik zien in mijn proefschrift. Wij gaan dat nu in Nederland onderzoeken voor zowel borst- als darmkanker." Direct na afloop van het programma en negen maanden later analyseert Velthuis de gezondheid en zorgconsumptie van deelnemers. Zij is bijzonder geïnteresseerd in arbeidsparticipatie en ziekteverzuim. Patiënten met vermoeidheidsklachten keren vaak niet terug naar hun werk. Als revalidatie tijdens de behandeling mensen helpt weer aan de slag te gaan, kan het een zeer kosteneffectieve maatregel zijn. Het onderzoek is in januari van dit jaar begonnen en loopt tot eind volgend jaar. Velthuis hoopt driehonderd patiënten op te nemen in het PACT-onderzoek (Physical Activity during Cancer Treatment). Velthuis promoveert op 19 oktober. Els Borst-Eilers is een van de wetenschappers die Velthuis tijdens de promotie ondervraagt over haar onderzoek. Borst-Eilers is voorzitter van de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties, oud-minister van VWS en voormalig medisch directeur van het AZU. ZonMW en KWF Kankerbestrijding steunden Velthuis" onderzoek financieel.
KWF Kankerbestrijding subsidieert twee onderzoeken door het LUMC naar erfelijke darmkanker. In sommige families komt veel darmkanker voor, maar blijkt er geen afwijking te zijn in de genen die tot nu toe met darmkanker in verband zijn gebracht. Er moeten dus nog onbekende genen zijn die voor darmkanker kunnen zorgen, zeggen de onderzoekers. Een tweede onderzoek zal zich richten op een erfelijk defect in het gen PMS2. Dat is een van de veroorzakers van het Lynch-syndroom, een erfelijke vorm van darmkanker. Mensen met een mutatie in dit gen hebben vaak tientallen poliepen in de darm, die kunnen uitgroeien tot darmkanker. Maar sommigen hebben juist veel minder poliepen en daardoor ook minder kans op darmkanker.
Patiënten chemotherapie geven en bestralen in combinatie met een operatie redt levens De overlevingskans van slokdarmkankerpatiënten met een tumor die nog operatief verwijderd kan worden, stijgt met een derde wanneer zij voorafgaand aan de operatie chemotherapie en bestraling krijgen. Dat blijkt uit een grote Nederlandse studie van vijf academische instellingen en twee ziekenhuizen onder leiding van Erasmus MC. De onderzoekers hebben hun bevindingen zojuist gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift The New England Journal of Medicine (NEJM). De vinding is belangrijk omdat het aantal mensen met slokdarmkanker fors toeneemt. Wereldwijd komen er jaarlijks 480.000 nieuwe patiënten met slokdarmkanker bij. Meer dan de helft van de patiënten bij wie de diagnose slokdarmkanker wordt gesteld komt niet meer in aanmerking voor een operatie, omdat de tumor te uitgebreid is of omdat er al sprake is van uitzaaiingen. De vijfjaarsoverleving van patiënten die wel geopereerd kunnen worden is ongeveer 40 procent. In de studie werd aangetoond dat dit percentage met 13 procent stijgt wanneer de patiënten voorafgaand aan de operatie een gecombineerde behandeling van chemotherapie en bestraling kregen. Van de patiënten die alleen geopereerd werden, was na twee jaar nog de helft in leven. Bij de patiënten die de uitgebreide behandeling kregen, was na ruim vier jaar nog de helft in leven. Pieter van Hagen van de afdeling Heelkunde en Ate van der Gaast van de afdeling Interne Oncologie, respectievelijk eerste en laatste auteur van het artikel, zijn blij met de uitkomsten van het onderzoek. “Het is moeilijk om een tumor in het gebied van de slokdarm volledig operatief weg te halen. Om de slokdarm liggen veel vitale lichaamsdelen die niet beschadigd mogen worden. Daardoor blijven er na een operatie vaak nog tumorcellen achter. De chemotherapie en bestraling zorgen ervoor dat de kans dat tumorcellen na de operatie achterblijven sterk verminderd wordt. De behandeling met chemotherapie en radiotherapie was zo effectief dat bij 29 procent van de patiënten na de behandeling geen tumorcellen meer werden teruggevonden”. Op jaarbasis worden in Nederland ongeveer 1.500 patiënten geopereerd aan slokdarmkanker. De verwachting is dat dit aantal in de komende jaren fors zal toenemen. Niet alleen door de vergrijzing, maar waarschijnlijk ook een minder gezonde levensstijl van mensen, overgewicht en irritatie van de slokdarm door terugloop van maagzuur dragen hieraan bij. De onderzoekers zijn erg tevreden over de samenwerking met de andere instellingen en trots dat sinds twee jaar het merendeel van alle slokdarmkankerpatiënten in Nederland nu met chemotherapie en bestraling voorafgaand aan de operatie behandeld wordt. “Omdat de eerste resultaten zo veelbelovend waren, zijn we al voordat de laatste analyses afgerond waren patiënten op die manier gaan behandelen. De behandeling van patiënten met slokdarmkanker is hierdoor aanzienlijk verbeterd”. Deze studie is opnieuw een voorbeeld van het feit dat het in Nederland door een goede samenwerking mogelijk is om belangrijke studies te doen. Voor de studie zijn de overlevingskansen van 366 patiënten vergeleken in de periode maart 2004 tot december 2008. Het onderzoek kon tot stand komen door Erasmus MC in samenwerking met AMC, VU MC, UMC St. Radboud, UMC Groningen, Catharina Ziekenhuis in Eindhoven en ziekenhuis Rijnstate in Arnhem. Het onderzoek werd gefinancierd door KWF Kankerbestrijding.
Patiënten met baarmoederkanker krijgen in Nederland vaak onnodig een nabehandeling. Dat blijkt uit het onderzoek van Ellen Stelloo, die op 20 april promoveerde aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Baarmoederkanker is in Nederland het meest voorkomende type kanker aan de vrouwelijke geslachtsorganen. Het onderzoek van Stelloo maakt meer duidelijk over het ziektebeloop van patiënten met deze ziekte en de bepaling van een geschikte nabehandeling. “Nu wordt aan de hand van klinische en pathologische kenmerken, zoals leeftijd, type baarmoederkanker en de uitgebreidheid van een tumor, bepaald welke nabehandeling het beste is voor de patiënt. Dat zijn controles of, bij een hoger risico, radiotherapie”, legt de promovenda uit. Stelloo heeft gekeken bij hoeveel patiënten met een hoger risico het nodig is om alleen controles uit te voeren. “We hebben met ons onderzoek beter zicht gekregen op de specifieke kenmerken van de tumor.” Deze zijn belangrijk om te bepalen welke zorg een patiënt moet krijgen. Patiënten met baarmoederkanker die een gunstig ziektebeloop hebben op basis van deze tumorkenmerken, hebben alleen een operatie nodig. Na het verwijderen van de baarmoeder zijn een aantal controles nodig. Patiënten met een ongunstig of een gemiddeld ziektebeloop, krijgen na de operatie radiotherapie. Volgens het onderzoek valt 55 % van de huidige baarmoederkankerpatiënten met een hoger risico in de eerste categorie. “Bij deze patiënten is een operatie met daaropvolgende controles voldoende”, aldus Stelloo. “Radiotherapie is niet nodig.” Zonder verdere nabehandeling blijven de overlevingskans en de kans op het terugkeren van de ziekte hetzelfde. “Radiotherapie is weliswaar een weinig belastende nabehandeling”, aldus Stelloo, “maar het geeft toch bijwerkingen. Ook hoeven patiënten nu niet meer onnodig naar het ziekenhuis te komen om behandeld te worden.” Toch wijst een ander LUMC-onderzoek uit dat patiënten liever kiezen voor een nabehandeling. Daar voelen zij zich beter bij. Sinds juni 2016 loopt een landelijke trial, opgezet en gecoördineerd vanuit het LUMC, waar in totaal 500 patiënten aan mee gaan doen. Deze proef is gebaseerd op Stelloo’s onderzoek en biedt patiënten met baarmoederkanker meer zekerheid over hun behandeling. Stelloo: “Op basis van weefselonderzoek maken we voor elke patiënt een zogenoemd ‘moleculair profiel’ aan. Dit profiel brengt niet alleen de kenmerken van de tumor in beeld, maar zegt ook iets over het ziektebeloop en de gewenste nabehandeling. Overbehandeling zal in de toekomst steeds minder vaak voorkomen.” Naast reguliere zorg kunt u in het LUMC terecht voor de behandeling van complexe en zeldzame ziektebeelden, zoals baarmoederkanker. Topreferente zorg noemen we dat. Dit is zorg voor patiënten die een zeer specialistische behandeling nodig hebben.
Bron: LUMC
Per jaar krijgen in Nederland meer dan vierduizend vrouwen de diagnose gynaecologische kanker. Rinske Bakker deed haar promotieonderzoek aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en onderzocht hoe vrouwen die daar behoefte aan hebben na behandeling hun seksuele relatie weer op kunnen pakken. Gynaecologische kanker is een verzamelnaam voor kanker aan de vrouwelijke geslachtsorganen zoals de baarmoeder, baarmoederhals, eileiders, vagina en vulva (het uitwendige deel, bestaande uit schaamlippen, clitorus en opening naar de vagina). Als de diagnose is gesteld en de behandeling achter de rug, wil een deel van de vrouwen haar seksuele leven weer oppakken. Of (doorgaan met) een partner zoeken. "Ziektevrij zijn is slechts een begin, want leven is meer dan overleven", stelt Bakker. Bakker deed onderzoek onder vrouwen, hun partners én zorgverleners om te kijken hoe de vrouwen na gynaecologische kanker hun seksleven weer op de rails kunnen krijgen. Hun problemen zijn zowel lichamelijk als psychosociaal van aard. Vrouwen die zowel uitwendig als inwendig zijn bestraald, hebben een extra lichamelijke handicap. De binnenkant van hun vagina verandert door de bestraling en kan gaan verkleven. Als vrouwen hun vagina open willen houden voor penetratie in de toekomst, is het zaak die verkleving tegen te gaan. Dat kan met behulp van zogenoemde pelotten. Dat zijn staafjes met een verschillende omtrek die de vrouw in haar vagina inbrengt en heen en weer beweegt. Om later gemeenschap mogelijk te maken, moet ze daar al al ongeveer een maand na de behandeling mee beginnen, en er een jaar mee doorgaan. Dat vergt discipline en doorzettingsvermogen. Bij de meeste vrouwen speelt angst een rol. Vooral voor pijn maar ook voor bloedverlies; dat kan worden opgevat als een teken dat de kanker is teruggekeerd. Bakker legde vierhonderd vrouwen een vragenlijst voor. Met dertig hield ze een interview, en twintig vrouwen kregen begeleiding bij het hervinden van hun seksuele leven in de vorm van vijf afspraken met een getrainde verpleegkundige. De vrouw en haar partner moeten roeien met de riemen die ze hebben, en vaak worstelt ook de partner zodanig met de situatie dat hij behoefte heeft aan hulp. Hij is in elk geval deel van de oplossing, stelt Bakker. Voor beide partners geldt dat ze vooral praktische informatie en bemoediging van belang vinden. "Het komt voor dat gemeenschap hebben helemaal niet meer mogelijk is", zegt Bakker, "maar zelfs dat wil niet zeggen dat er geen seksueel plezier kan zijn. De partners moeten samen uitzoeken wat haalbaar en prettig is. Als het plezier in seks voorop staat, kom je een heel eind." Hoe spijtig ook, Bakker ontdekte dat momenteel de meest uitgebreide nazorg vaak naar de meest geëmancipeerde vrouwen gaat. "Dat zijn vrouwen die mondig zijn en sneller geneigd zijn om mee te doen aan een onderzoek als dit. Je hebt ook een groep met een lage opleiding en analfabetische vrouwen voor wie dat veel minder geldt. Dan wordt begeleiding een stuk lastiger, maar niet minder nodig." Hoe het proces naar het herstel van het seksuele leven verloopt, hangt sterk af van de persoonlijke coping-stijl van de vrouwen: hoe gaan ze om met de veranderde en soms beperkte mogelijkheden die ze hebben? De wens en de wil om weer seksueel te functioneren is daarbij de drijvende kracht. Het liefst zou Bakker zien dat vrouwen met gynaecologische kanker automatisch nazorg krijgen van daarvoor getrainde verpleegkundigen; zij praten rond de behandeling met de patiënten toch al vaak over intieme onderwerpen als seksualiteit. Er is een onderzoeksaanvraag ingediend voor een gecontroleerde trial waaraan alle Nederlandse kankercentra deelnemen en waar ook weer een promovendus aan is verbonden. Bakker zelf zal bij dat onderzoek geen rol spelen: ze is bezig aan een full time opleiding tot GZ-psycholoog in het AMC. Het promotieonderzoek van Rinske Bakker is multidisciplinair. Haar promotoren/begeleiders zijn radiotherapeut/oncoloog prof.dr. Carien Creutzberg, gynaecoloog/oncoloog prof.dr. Baptist Trimbos en klinisch psycholoog dr. Moniek ter Kuile. Het onderzoek werd bekostigd door KWF Kankerbestrijding en Stichting Alpe d'Huzes. Bakker verdedigt haar proefschrift Sexual rehabilitation after treatment for gynaecological cancer op 16 mei.
Bron: LUMC
De kans op een bepaalde vorm van huidkanker neemt toe bij een infectie met hpv. Dat zeggen onderzoekers van het German Cancer Research Centre. Bekend was al dat hpv baarmoederhalskanker en vormen van kanker aan genitaliën, anus, mond en keel kan veroorzaken. Tijdens het onderzoek werden muizen besmet met hpv-stammen. Onder invloed van zonlicht bleken deze proefdieren vaker huidkanker te ontwikkelen dan niet-geïnfecteerde muizen. Het gaat om non-melanoma huidkanker, ofwel kanker aan de opperhuid. Het is de meest voor komende vorm van huidkanker bij mensen. Deze vorm van kanker is overigens wel goed te genezen. De onderzoekers hopen dat hun ontdekking leidt tot nieuwe vaccins tegen hpv.
De effectiviteit van bestraling en chemotherapie in de behandeling van baarmoederhalskanker kunnen verbeterd worden door te voorkomen dat tumorcellen de door behandeling ontstane schade kunnen herstellen. Onderzoek van Hylke Wieringa laat zien dat dit het beste kan door het afremmen van de ATR-Chk1 signaleringsroute, een onderdeel van het tumor-reparatiesysteem. Die bevinding kan helpen om de behandeling van vrouwen met baarmoederhalskanker te verbeteren. De behandeling van gevorderde baarmoederhalskanker bestaat uit bestraling gecombineerd met chemotherapie. Deze behandelingen veroorzaken DNA-schade en maken op die manier kankercellen dood. Doordat deze schade deels hersteld wordt, gaan niet alle kankercellen dood en ontstaat er bij 30-50% van de patiënten ongevoeligheid voor de behandeling. Dit zorgt ervoor dat vijf jaar na de diagnose nog 66% van de patiënten in leven zijn. Wieringa was benieuwd welke delen van het reparatiesysteem intact blijven en het beste geremd kunnen worden om DNA-reparatie in tumorcellen te voorkomen. Door immunohistochemische analyse op tumorweefsel van patiënten met baarmoederhalskanker kreeg hij inzicht in de signaleringsroutes van dit reparatiesysteem. Onderzoek in baarmoederhalskanker cellijnen liet zien dat remming van bepaalde signaleringsroutes inderdaad kankercellen gevoeliger maakt voor bestraling en/of chemotherapie. Hylke Wieringa (1986) verrichtte zijn promotieonderzoek binnen de afdeling Medische Oncologie en Gynaecologische Oncologie in het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd onder andere gefinancierd door de Stichting Werkgroep Interne Oncologie. Wieringa werkt als arts binnen de afdeling Obstetrie en Gynaecologie van het Martiniziekenhuis Groningen.
Bron: RUG
Baarmoederhalskanker is wereldwijd na borst- en darmkanker de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen. De behandeling is afhankelijk van het stadium waarin de ziekte wordt vastgesteld. In een vroeg stadium wordt chirurgisch ingegrepen, terwijl patiënten met baarmoederhalskanker in een gevorderd stadium chemotherapie en bestraling krijgen. Voor patiënten die in een gevorderd stadium zijn behandeld is de 5-jaars overleving 66%. De keuze voor behandeling is op dit moment vooral gebaseerd op bekende klinisch-pathologische factoren, zoals het stadium van de tumor en weefselonderzoek. Doel van het promotieonderzoek van Maartje Noordhuis was om celbiologische factoren en intracellulaire routes (pathways) te identificeren die geassocieerd zijn met lymfkliermetastasering, respons op (chemo)radiotherapie en prognose in baarmoederhalskanker. In een grote, goed gedocumenteerde serie van patiënten met vroeg stadium baarmoederhalskanker, die chirurgisch werden behandeld, bleek activatie van twee pathways (TGF-? en de p120-geassocieerde ?-catenin pathway) geassocieerd met respectievelijk afwezigheid en aanwezigheid van bekken lymfkliermetastasen. Tegelijkertijd was positieve eiwitexpressie van PTEN (onderdeel van de EGFR-pathway) gerelateerd aan afwezigheid van lymfkliermetastasen. Vervolgens werd in een grote serie patiënten met gevorderd stadium baarmoederhalskanker gevonden dat de EGFR-pathway en gefosforyleerd ATM als onafhankelijke voorspellers geassocieerd zijn met een slechte respons op (chemo)radiotherapie en slechte overleving. Deze nieuwe gegevens kunnen bijdragen aan het beter voorspellen van de aanwezigheid van lymfkliermetastasen en respons op chemoradiotherapie. Idealiter dienen behandelingen gericht tegen deze specifieke pathways te leiden tot een verbetering van de overleving van baarmoederhalskanker patiënten. Maartje Noordhuis (Groningen, 1986) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij heeft haar promotieonderzoek uitgevoerd bij de Afdeling Obstetrie & Gynaecologie in het kader van het MD/PhD traject van de Junior Scientific Masterclass van het UMCG. Het onderzoek is gefinancierd door het UMCG. Noordhuis gaat na haar promotie 8 maanden werken aan de Johns Hopkins University, Baltimore, VS, en vervolgt daarna in Groningen haar opleiding tot arts.
Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) heeft een roze lintje gekregen van de Borstkankervereniging Nederland. Hiermee voldoet het LUMC aan de aangescherpte criteria voor goede zorg in de Monitor Borstkankerzorg. Het LUMC onderscheidt zich door de zeer gespecialiseerde zorg van ervaren chirurgen. Patiënten geven het LUMC een goede beoordeling met twee van de drie sterren. Zij zijn tevreden over de verkorte wachttijden en de professionele, vriendelijke behandeling van het mamma-team. Oncologisch chirurg prof. Rob Tollenaar is blij met de erkenning. “Ik ben trots op het team dat dit bereikt heeft. Samen met collega’s uit allerlei verschillende disciplines streven wij ernaar om patiëntvriendelijke zorg te leveren van hoge kwaliteit. Dit lintje is daar een mooie bevestiging van.” Borstkankervereniging Nederland (BVN) behartigt de belangen van patiënten met borstkanker. Om patiënten inzicht te geven in de borstkankerzorg in de verschillende ziekenhuizen heeft de BVN de Monitor Borstkankerzorg ingezet. Patiënten kunnen op de Monitor zien welke ziekenhuizen werken volgens de criteria van de vereniging. Hierbij is ook het oordeel van de patiënt meegenomen, samen met de informatie over het zorgaanbod van ziekenhuizen. De BVN scherpt jaarlijks de criteria aan om ervoor te zorgen dat ziekenhuizen hun zorg steeds beter inrichten vanuit het perspectief van de patiënt. De aanscherping van deze criteria is breed getoetst bij patiënten en professionals. Door het verzamelen van patiëntervaringen op landelijk niveau krijgt het ziekenhuis zelf ook inzicht in deze zorg en kan het bekijken welke verbeteringen mogelijk zijn. De Monitor Borstkankerzorg is ontwikkeld door Borstkankervereniging Nederland en Mediquest, met medewerking van Stichting Pink Ribbon, Stichting Miletus en de ziekenhuizen.
Integrines zijn receptoren die de cel vertellen hoe hij moet reageren op signalen uit zijn omgeving. “Zonder integrines val je uit elkaar,” weet Coert, “ze werken als lijm, zodat cellen vast blijven zitten aan het omringende weefsel. Ze zorgen voor communicatie en hechting, maar ook voor beweging. Als er ergens een wond of een infectie is, is het belangrijk dat cellen daar zo snel mogelijk kunnen komen.” Als integrines niet goed werken, geven ze bepaalde signalen niet goed meer door. Zo wordt de communicatie tussen cellen en hun omgeving verstoord en kunnen cellen niet goed meer hechten. Dit kan leiden tot verschillende ziekten, waaronder spierziekten, bloedingsziekten en blaarziekten (ziekten waarbij het losraken van de opperhuid voor blaren zorgt), maar ook tot kanker. Integrines spelen namelijk een belangrijke rol bij het uitzaaien van kankercellen. Waar bij de meeste ziekten de werking van integrines gestimuleerd moet worden, moet hun werking in kankercellen juist worden geblokkeerd. Hiervoor is het echter van groot belang dat onderzoekers meer te weten komen over hoe ze gereguleerd worden. Coert zal zijn Venisubsidie besteden aan onderzoek naar het vinden van eiwitten die beslissen wat de integrines binnen de cel doen. Meer kennis zal moeten leiden tot nieuwe aanknopingspunten in de strijd tegen kanker en verschillende andere ziekten. De tweede Veni gaat naar Michiel van der Heijden, die als oncoloog én onderzoeker een schakel is tussen het lab en de patiënt. “Elk jaar gaan er nog altijd meer dan 1200 mensen dood aan blaaskanker,” vertelt hij. “Er is echter nog relatief weinig onderzoek gedaan naar de latere stadia van blaaskanker. De ziekte is dan vaak lastig te behandelen.” Via genetische analyse gaat hij op zoek naar nieuwe targets, nog onbekende mutaties (veranderingen) in genen waarvoor mogelijk een medicijn beschikbaar is. “Dat zal niet één middel zijn,” voorspelt Michiel, “maar een combinatie van middelen, een gerichte behandeling die bovendien voor elke patiënt weer anders kan zijn. Aangezien ik in de kliniek veel patiënten met blaaskanker behandel, weet ik hoe belangrijk dergelijk onderzoek is.” Op dit moment haalt het Antoni van Leeuwenhoek, in het kader van het 100-jarig bestaan, geld op om een dergelijke behandeling op maat mogelijk te maken. Geen darm-, borst- of blaaskanker is immers gelijk. Door geleidelijk aan het DNA van steeds meer patiënten te analyseren kan, als er gerichte middelen beschikbaar zijn (of komen), behandeling op maat op grotere schaal in de praktijk gebracht worden. De Venisubsidies van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) geven excellente onderzoekers die onlangs gepromoveerd zijn de kans om gedurende drie jaar hun ideeën verder te ontwikkelen. Aan de subsidies is een bedrag van 250.000 euro verbonden. Van de 1001 ingediende voorstellen werden er slechts 155 gehonoreerd.
Bepaalde eiwitten op darmcellen markeren gevaarlijke voorstadia van darmkanker. Dat zeggen onderzoekers van het VUmc Cancer Center Amsterdam. Opsporing van vroege stadia van dikkedarmkanker is de beste manier om sterfte aan darmkanker terug te dringen. Daarom start in 2013 een groot bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Darmkanker ontstaat uit een goedaardige poliep, maar lang niet alle poliepen leiden tot kanker. De onderzoekers hebben eiwitten op het oppervlak van darmkankercellen in kaart gebracht, met behulp van massaspectrometrie. Daarbij zijn ongeveer drieduizend eiwitten geïdentificeerd. Vervolgens is een selectie gemaakt van 44 eiwitten die waarschijnlijk meer aanwezig zijn in kanker en in de hoog-risico voorstadia, dan in de laag-risico voorstadia.
Patiënten met maagkanker hebben bij grote en kleine ziekenhuizen in Noordoost-Nederland dezelfde overlevingskans. Dat zegt medisch oncoloog Ester Siemerink van het Universitair Medisch Centrum Groningen, die maandag 13 december 2010 op haar onderzoek promoveert aan de Rijksuniversiteit Groningen. Maagkanker is wereldwijd de vijfde meest voorkomende vorm van kanker, maar staat nummer twee als het gaat om het aantal patiënten dat overlijdt aan kanker. Ester Siemerink onderzocht welke ziekenhuisfactoren de overlevingskansen van maagkankerpatiënten op lange termijn bepalen. Haar belangrijkste conclusie is dat er geen verschillen in sterfte zijn bij de ziekenhuizen in het noordoosten van Nederland op basis van ziekenhuisgrootte, opleidingsstatus of verwijsgedrag. In de regio zijn vijftien opleidingsziekenhuizen, acht niet-opleidingsziekenhuizen en het academisch ziekenhuis UMCG. Bekende risicofactoren voor maagkanker zijn een bacterieinfectie (Heliobacter pylori), roken en een het eten van veel zout. Bekend was al dat bij de 2.000 Nederlandse gevallen per jaar relatief veel mensen zitten uit lagere sociaal-economische groepen. Ester Siemerink ontdekte dat zij ook een hogere kans op overlijden hebben. Siemerink onderzocht ook of niet-westerse immigranten een hogere kans op overlijden hebben bij maagkanker. Haar hypothese was dat deze groep om verschillende redenen (cultureel, religieus, communicatief) minder goed toegang heeft tot zorginstellingen en zich daardoor pas in een laat stadium meldt. Verrassend genoeg vond ze dat de overlevingskans bij de groep juist relatief goed is, wat niet direct goed te verklaren is. Een speciaal hoofdstuk van haar proefschrift wijdt Siemerink aan de overlevingskans van patiënten met maagkanker boven de tachtig, net na een operatie. Ze concludeert dat de kans om te overlijden door de operatie erg hoog is: in de groep 85 jaar en ouder overlijdt één op de drie patiënten binnen twee maanden na een operatie. Volgens Siemerink zou er beter geselecteerd moeten worden om onnodige sterfte te voorkomen. Patiënten die dan niet in aanmerking komen voor operatie moeten dan wel betere palliatieve zorg kunnen krijgen, en ook daarnaar is nog veel onderzoek nodig.
Sommige ouderen met kanker kun je beter anders behandelen dan jongere patiënten. “Dat klinkt heel vanzelfsprekend, maar dat is het in de praktijk nog niet”, zegt prof. Johanneke Portielje van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Zij is per 1 april benoemd tot hoogleraar Geriatrische oncologie bij het LUMC. “Artsen leerden vaak weinig over de afwegingen die nodig zijn voor een optimaal behandelplan en zijn niet gewend om met een andere blik naar ouderen te kijken”, vervolgt Portielje. “Daarnaast ontbreekt er veel wetenschappelijke kennis over de beste behandeling voor ouderen.” De behandelrichtlijnen voor kanker zijn meestal gebaseerd op wat het beste is voor jongere patiënten. “Terwijl inmiddels meer dan de helft van de patiënten ouder dan 70 jaar is. Behandelingen tegen kanker zijn vaak erg belastend, zeker voor mensen met andere gezondheidsproblemen. Die kunnen een veel betere uitkomst krijgen met een minder zware behandeling of met een intensievere begeleiding.” Portielje wil de zorg voor oudere patiënten met kanker verbeteren met behulp van ‘geriatrische profilering’: het in kaart brengen van de individuele kenmerken van ouderen. Het gaat dan onder meer om gezondheidsproblemen, zelfstandigheid, vitaliteit, emotionele en geestelijke draagkracht. De afdeling Ouderengeneeskunde werkt hier hard aan mee. “We willen individuele geriatrische kenmerken van de patiënt laten meewegen in de behandelkeuze, net zoals we dat doen met de moleculaire kenmerken van de tumor.” In het HagaZiekenhuis zette Portielje een gespecialiseerde polikliniek op voor oudere patiënten met kanker en andere gezondheidsproblemen. “Dat wil ik ook in het LUMC gaan doen, samen met de afdeling Ouderengeneeskunde”, vertelt ze. “Op die poli zullen we patiënten oncologisch én geriatrisch in kaart brengen. We zullen uitvoerig met hen bespreken welke behandelvoorkeuren zij zelf hebben. Uiteindelijk komen we dan gezamenlijk tot een individueel behandelplan.” Uit gegevens van de Nederlandse Kankerregistratie blijkt dat ouderen met kanker maar zeer beperkt profiteerden van de vooruitgang in de medische wetenschap. “Het LUMC doet inmiddels al veel onderzoek naar kanker bij ouderen, onder meer binnen een regionaal onderzoeksnetwerk waartoe ook het HagaZiekenhuis behoort. Zelf werk ik daar nog één dag per week.” Tot slot zet Portielje zich ook in voor meer kennis onder jonge dokters. “Ik word opleider voor medische oncologen, wat een enorme kans is om dit onderwerp onder de aandacht te brengen. Verder zal ik deel uitmaken van het opleidingsteam van internisten en colleges geven aan studenten Geneeskunde.”
Bron: LUMC
Door te ‘ruiken’ aan ontlasting met een elektronische neus, een zogeheten eNose, kunnen darmkanker en voorstadia daarvan (dikkedarmpoliepen) worden opgespoord. Dit is de conclusie van wetenschappelijk onderzoek van de afdeling maag-, darm- en leverziekten van VUmc. Geurprofielen afkomstig van de ontlasting van patiënten met dikkedarmkanker verschilden van die van personen zonder deze aandoening. Daarnaast vonden de onderzoekers ook een verschil in geurprofielen van ontlasting van patiënten met dikkedarmpoliepen en die van patiënten met dikkedarmkanker. Het onderzoek is vandaag, 2 september, gepubliceerd in het gerenommeerde tijdschrift International Journal of Cancer. De onderzoekers, MDL-artsen (maag-, darm- en leverziekten) Nanne de Boer en Tim de Meij, maakten gebruik van een eNose, een apparaat dat net zo werkt als een echte neus: het kan moleculen onderscheiden in lucht. Zij verwarmden daarvoor 157 monsters ontlasting en leidden de vrijgekomen damp langs de eNose. Deze bleek de ontlasting van gezonde personen, patiënten met dikkedarmkanker en patiënten met dikkedarmpoliepen te kunnen onderscheiden. 'Of de gevonden verschillen in geurprofielen het gevolg zijn van een verandering in samenstelling van de darmflora of veroorzaakt worden door de darmafwijking zelf, gaan we in toekomstige studies onderzoeken', aldus Nanne de Boer. 'Maar het is zeker uniek dat we ook verschillen konden meten in ontlasting van mensen met dikkedarmkanker en dikkedarmpoliepen. En mogelijk kan de eNose in de toekomst worden gebruikt bij de screening naar dikkedarmkanker door te 'ruiken' aan ontlasting. Maar zover zijn we nog niet.' Recente wetenschappelijke studies tonen dat verschillende andere vormen van kanker, zoals longkanker, kunnen worden gedetecteerd door uitgeademde lucht te onderzoeken met een elektronische neus, en soms ook met getrainde honden. De techniek om geuren via een elektronisch apparaat te detecteren bestaat al enkele decennia. Aanvankelijk werd het alleen toegepast om explosieven, drugs of chemische wapens op te sporen, later ook om na te gaan of voeding bedorven of vervuild is. In de medische wereld wordt de e-Nose nog niet op grote schaal gebruikt.
Felipe de Sousa e Melo: ‘Colon cancer heterogeneity: stem cells, signals and subtypes’. Slechts een klein deel van de darmkankercellen heeft eigenschappen die nodig zijn om een tumor te laten groeien. Dat zijn de kankerstamcellen. De Sousa e Melo heeft gekeken wat er bijzonder is aan deze kankerstamcellen. Uit zijn onderzoek is gebleken dat signalen uitgezonden door de directe omgeving van de tumor van belang zijn voor deze kankercellen en dat nieuwe kankerstamcellen kunnen ontstaan onder invloed van deze signalen. Ook heeft De Sousa e Melo gekeken naar de diversiteit van darmkanker tussen patiënten. Hij onderscheidde drie moleculaire subtypes van kankercellen met elk wisselende eigenschappen. Een van deze types is ongevoelig voor de bestaande therapieën. De vondst van dit subtype is van belang, want het verklaart waarom sommige darmkankerpatiënten slechte vooruitzichten hebben. De promovendus heeft een eenvoudige test ontwikkeld om het subtype van de patiënt vast te stellen. Hiermee kan worden voorspeld welke patiënten een groot risico hebben om een tumor te ontwikkelen. Ook kan de test uitsluitsel geven welke therapie een patiënt al dan niet moet krijgen.
Het in kaart brengen van het longkankerstadium met een echo-apparaat loont. Hiermee kunnen onnodige longkankeroperaties voorkomen worden. Dat blijkt uit onderzoek onder leiding van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) dat the Journal of the American Medical Association (JAMA) publiceert. Van alle kankersoorten is longkanker verantwoordelijk voor de hoogste sterfte. Patiënten met longkanker zijn gebaat bij het nauwkeurig in kaart brengen van het stadium van de tumor. Met deze informatie kan de meest optimale behandeling gekozen worden. Als de lymfeklieren tussen de longen niet zijn aangedaan is een longoperatie eerste keuze. Bevatten deze lymfeklieren wel kankercellen, dan heeft een combinatie van chemotherapie en bestraling de voorkeur. Onderzoek onder leiding van longarts dr. Jouke Annema van het LUMC toont nu aan dat het aanprikken van lymfeklieren in de borstkas, met behulp van geluidsgolven vanuit de luchtpijp en de slokdarm, even goed is en gepaard gaat met minder complicaties in vergelijking met traditioneel onderzoek door middel van een kijkoperatie. Als beide technieken worden gecombineerd zal het aantal onnodige longkankeroperaties gehalveerd worden, blijkt uit het onderzoek gepubliceerd in JAMA.
Annema werkt als lid van de landelijke richtlijnencommissie voor longkanker momenteel mee aan het veranderen van de richtlijnen voor het preoperatief onderzoek van longtumoren.
Door te ‘ruiken’ aan ontlasting met een elektronische neus, een zogeheten eNose, kunnen darmkanker en voorstadia daarvan (dikkedarmpoliepen) worden opgespoord. Dit is de conclusie van wetenschappelijk onderzoek van de afdeling maag-, darm- en leverziekten van VUmc. Geurprofielen afkomstig van de ontlasting van patiënten met dikkedarmkanker verschilden van die van personen zonder deze aandoening. Daarnaast vonden de onderzoekers ook een verschil in geurprofielen van ontlasting van patiënten met dikkedarmpoliepen en die van patiënten met dikkedarmkanker. Het onderzoek is vandaag, 2 september, gepubliceerd in het gerenommeerde tijdschrift International Journal of Cancer. De onderzoekers, MDL-artsen (maag-, darm- en leverziekten) Nanne de Boer en Tim de Meij, maakten gebruik van een eNose, een apparaat dat net zo werkt als een echte neus: het kan moleculen onderscheiden in lucht. Zij verwarmden daarvoor 157 monsters ontlasting en leidden de vrijgekomen damp langs de eNose. Deze bleek de ontlasting van gezonde personen, patiënten met dikkedarmkanker en patiënten met dikkedarmpoliepen te kunnen onderscheiden. ‘Of de gevonden verschillen in geurprofielen het gevolg zijn van een verandering in samenstelling van de darmflora of veroorzaakt worden door de darmafwijking zelf, gaan we in toekomstige studies onderzoeken’, aldus Nanne de Boer. ‘Maar het is zeker uniek dat we ook verschillen konden meten in ontlasting van mensen met dikkedarmkanker en dikkedarmpoliepen. En mogelijk kan de eNose in de toekomst worden gebruikt bij de screening naar dikkedarmkanker door te ‘ruiken’ aan ontlasting. Maar zover zijn we nog niet.’ Recente wetenschappelijke studies tonen dat verschillende andere vormen van kanker, zoals longkanker, kunnen worden gedetecteerd door uitgeademde lucht te onderzoeken met een elektronische neus, en soms ook met getrainde honden. De techniek om geuren via een elektronisch apparaat te detecteren bestaat al enkele decennia. Aanvankelijk werd het alleen toegepast om explosieven, drugs of chemische wapens op te sporen, later ook om na te gaan of voeding bedorven of vervuild is. In de medische wereld wordt de e-Nose nog niet op grote schaal gebruikt.
Voor de Borstkanker Vereniging Nederland (BVN) blijft VUmc één van de expertisecentra voor patiëntgerichte borstkankerzorg. VUmc voldoet aan alle 22 gestelde kwaliteitsindicatoren, waarmee VUmc uitstekende mammazorg biedt. Dat blijkt uit een mededeling op de website van BVN. Vanwege de volumenorm, die dit jaar voor het eerst door de BVN op deze manier is gesteld, heeft VUmc dit jaar geen roze lintje ontvangen. De voorwaarde hiervoor is dat er meer dan 100 patiënten per jaar met primair borstkanker (waarbij voor de eerste keer een diagnose is gesteld) worden geopereerd in het betreffende ziekenhuis. Hoe kan het nu dat zo'n groot academisch centrum als VUmc deze norm niet haalt? Dat lijkt tegenstrijdig maar is het niet; in een academisch ziekenhuis worden patiënten met een overwegend ander ziekteprofiel behandeld dan in de regionale ziekenhuizen. Zo worden in VUmc vooral patiënten voor een second opinion gezien of patiënten behandeld die al eerder borstkanker hebben gehad, maar krijgen we relatief minder directe verwijzingen via de huisartsen. Deze meer gecompliceerde "academische" patiënten worden niet meegeteld in de database. De BVN heeft in het vaststellen van de zorgindicatoren dus geen rekening gehouden met complexe academische zorg. In VUmc worden zeker meer dan 100 borstkankerpatiënten per jaar behandeld. Het feit dat we dit jaar geen roze lintje ontvangen betekent dus in het geheel niet dat onze zorg minder van kwaliteit is. Voor vrouwen met de eerste diagnose borstkanker zet VUmc zich in voor behoud van cosmetiek, zorg voor herstel van kanker en goede terugkeer naar de maatschappij. Het is ons uitgangspunt om dezelfde dag een diagnose te kunnen stellen: is het goed en ben ik gezond en opgelucht, of moet er verder onderzoek volgen? Dat vervolgonderzoek met de moderne apparatuur zoals een PET-CT en (PET) MRI is dezelfde week nog beschikbaar. Een tweede mening of herstel operaties, vooral bij jonge vrouwen met een verhoogd risico als ook oudere patiënten met meerdere gezondheidsproblemen, hebben onze speciale aandacht. Veel onderzoek wordt gedaan naar nieuwe behandelmethoden, ook bij de patiënt met een gevorderde vorm van borstkanker. De BVN laat weten nauw samen te werken met VUmc en dat te blijven doen: 'Uit andere samenwerking tussen VUmc en BVN, zoals het PROMs-project ('Patient Reported Outcome Measures'), en de samenwerking met de ervaringsdeskundigen uit de regio ('Patient Advocates'), blijkt juist de goede kwaliteit van de mammazorg van VUmc', aldus BVN in een mondelinge toelichting. bron: Origineel
Voor het UMC Utrecht komt de mededeling van het KWF, dat het aantal patiënten in de toekomst verder zal groeien, niet als verrassing. Vorig jaar werd er al voor gekozen de kankerzorg die op het individu is gericht in het ziekenhuis als belangrijk speerpunt te definiëren. Daarmee is het UMC Utrecht op de toekomst voorbereid. Meer en meer zal in de toekomst de therapie, maar ook de diagnostiek toegespitst zijn op de individuele patiënt met kanker. Nieuwe radiologische technieken maken dat minder invasief en in kortere tijd de diagnose kanker gesteld kan worden, en ook de uitgebreidheid ervan. Ook op radiotherapeutisch gebied gaan de technische ontwikkelingen zo snel, dat met hogere stralingsdoses gerichter alleen het tumorweefsel bestraald kan worden. Dit geeft minder bijwerkingen en betere resultaten. Het UMC Utrecht is het enige centrum in Nederland waar deze technieken, in enkele gevallen als eerste in de wereld, worden ontwikkeld. Daarnaast kunnen nu met behulp van de nieuwste genetische methoden de afwijkende genen van individuele tumoren worden gelezen. Met de vooruitgang in de ontwikkeling van nieuwe medicijnen voor patiënten met kanker, is het bepalen van een genetisch profiel een extra middel om te streven naar een behandeling op maat voor elke patiënt. Ook projecten als het verkorten van wachttijden, en een verregaande samenwerking tussen (kanker)ziekenhuizen en specialisten zullen de zorg voor patiënten met kanker ten goede komen. In het najaar start bovendien een onderzoek waarbij voor vrouwen met dicht borstklierweefsel een speciaal screeningsonderzoek mogelijk is. Een ziekenhuis met aandacht voor preventie van kanker is bijzonder in Nederland. Het UMC Utrecht is, met het speciale aandachtspunt voor de individuele zorg, toegerust op de toekomstige groei van het aantal patiënten met kanker.
Screening op darmkanker heeft als doel het opsporen van tumoren in een vroeg stadium waarbij betere behandeling mogelijk is en de sterfte aan deze ziekte kan worden verlaagd. Een van de conclusies van Jochim Terhaar sive Droste is dat er meer MDL-artsen en mogelijk ook gespecialiseerde nurse practitioners nodig zijn om al die extra coloscopiën uit te voeren. In zijn proefschrift nam Terhaar sive Droste enerzijds de huidige (endoscopie)-praktijk onder de loep, en bestudeerde hij een aantal randvoorwaarden waarmee rekening gehouden moet worden bij de implementatie van een screeningsprogramma. Anderzijds evalueerde hij een tweetal ontlastingstests die zijn voorgesteld als beoogde screeningstest. Met deze tests kunnen onzichtbare (occulte) bloedsporen worden aangetoond in de ontlasting. Inmiddels heeft de gezondheidsraad de Minister van Volksgezondheid geadviseerd om te starten met screening middels een tweejaarlijkse ontlastingstest, de Faecal Immunochemical Test (FIT) bij alle mensen van tussen de 55-75 jaar. Wanneer deze test een positieve uitslag geeft is er een sterke aanwijzing dat er mogelijk darmkanker of een voorstadium van darmkanker aanwezig is. Dan wordt er geadviseerd om een kijkonderzoek van de dikke darm (coloscopie) te ondergaan. De coloscopie is op dit moment de gouden standaard voor het stellen van de diagnose darmkanker. Kanker van de dikkedarm en endeldarm (darmkanker of colorectaal carcinoom) is een zeer belangrijke doodsoorzaak in de westerse wereld. Jaarlijks worden in Nederland meer dan 12.000 mensen getroffen door deze ziekte en in 2008 alleen al zijn hieraan meer dan 4.700 mensen overleden. Bij mannen staat darmkanker op de derde plaats en bij vrouwen op de tweede plaats van meest voorkomende tumoren. Bij bijna de helft van de patiënten bij wie darmkanker wordt ontdekt, is de ziekte al in een gevorderd stadium en is de prognose matig tot soms zelfs slecht. Promovendus: J.S. Terhaar sive Droste, titel proefschrift: Opportunities and pitfalls in colorectal cancer screening.
Op zaterdag 28 augustus gaan 115 deelnemers van het evenement SteppenTegenKanker de Alpe d"Huez beklimmen met een step. Opbrengst van deze prachtige actie komt geheel ten goede aan Kankerbestrijdingsstichting STOPhersentumoren.nl. Een hersentumor vergt in Nederland 4 dodelijke slachtoffers per dag en is daarmee een van de meest gevaarlijke kankersoorten die er bestaat. De deelnemers, die uit alle provincies van Nederland komen, doen niet alleen mee vanwege de sportieve uitdaging, maar juist vooral om geld op te halen voor de kankerbestrijding. Kanker treft 1 op de 3 mensen en een ieder komt hier vroeg of laat mee in aanraking. Het geld dat ingezameld wordt, gaat ook dit jaar voor 100% naar hersenkankeronderzoek. STOPhersentumoren.nl wil dit jaar met behulp van de steppers specifiek onderzoek laten doen naar immunotherapie, een hoopvolle behandeling waarvoor hersentumorpatiënten nu voor naar het buitenland moeten reizen. Bij genoeg opbrengst van de stepactie kan binnen twee tot vier jaar de Nederlandse patiënt ook in het UMC St. Radboud te Nijmegen deze behandeling krijgen. Indien u dit doel een warm hart toe draagt en mee wilt steppen en/of doneren, neem dan contact op met info@steppentegenkanker.nl De steppers zijn op 28 augustus live te volgen op hun sportieve uitdaging via GPS op de site: www.stepentegenkanker.nl/gps.
Risicoreducerende salpingo-oophorectomie (RRSO) is een operatieve eileider- en eierstokverwijdering. RRSO op premenopauzale leeftijd wordt geadviseerd aan vrouwen met een verhoogd eierstokkankerrisico ten gevolge van BRCA1- of BRCA2-kiembaanmutaties. Psychoseksuele en fysieke gezondheidseffecten geassocieerd met de natuurlijke menopauze treden waarschijnlijk eerder en heviger op na chirurgische menopauze door premenopauzale RRSO dan na natuurlijke menopauze. Van deze RRSO-geïnduceerde gezondheidseffecten, worden in dit proefschrift het borstkankerrisico en de botgezondheid onderzocht. Eerdere studies rapporteerden een halvering van het borstkankerrisico na RRSO in BRCA1/2- mutatiedraagsters. In onze studie naar de effectiviteit van borstkankerscreening bij BRCA1/2- mutatiedraagsters na premenopauzale RRSO, werd een halvering van het borstkankerrisico niet bevestigd. Sindsdien hebben ook andere studies het bewijs over een RRSO-geïnduceerde borstkankerrisicoreductie in twijfel getrokken en wordt aangenomen dat eerder gerapporteerde risicoreducties het gevolg waren van bias. Meer onderzoek is nodig en tot zolang blijft intensieve borstkankerscreening na RRSO aangewezen. Na de natuurlijke menopauze daalt de botdichtheid en stijgt het fractuurrisico. In een systematische review en meta-analyse over chirurgische menopauze in een algemene populatie, was botdichtheid in vrouwen met een chirurgische menopauze lager dan in premenopauzale leeftijdsgenoten, maar vergelijkbaar met leeftijdsgenoten met een natuurlijke menopauze. In onze studie in vrouwen met een verhoogd eierstokkankerrisico bleek dat botdichtheid en fractuurrisico vijf jaar na premenopauzale RRSO vergelijkbaar waren met de algemene populatie. Wel bleken de botombouwparameters verhoogd. Omdat dit kan wijzen op een verhoogd fractuurrisico op de langere termijn, is een longitudinale studie van dit cohort aangewezen. Dit proefschrift draagt bij aan de zorg voor vrouwen tijdens de counseling en na RRSO.
Bron: RUG
Anders dan sommige mensen die als volwassene kanker krijgen, ervaren mensen die als kind kanker hebben overleefd geen problemen met seksualiteit en romantische relaties. Dat concludeert Vicky Lehmann in haar promotieonderzoek. Zij vond dat overlevenden van kinder- en jeugdkanker in dit opzicht niet verschillen van leeftijdsgenoten. Ze hadden vergelijkbare opvattingen over hun lichaam, vergelijkbare seksuele ervaringen en waren even tevreden over hun seksleven en relatiestatus. Intieme relaties en een gezonde seksualiteit zijn cruciale aspecten van het volwassen leven en belangrijk voor ons welbevinden. Eerdere studies hebben een negatief effect aangetoond van kanker op seksualiteit en relaties bij mensen die als volwassenen kanker hebben gekregen, maar er was nog weinig bekend over het seksuele en intieme functioneren van overlevenden van kinder- en jeugdkanker. Voordat Lehmann deze vergelijkingsstudie kon uitvoeren, heeft ze een vragenlijst ontwikkeld om de tevredenheid met de relatiestatus te meten, dat wil zeggen de tevredenheid met het single-zijn of het hebben van een relatie. Respondenten op de vragenlijst werden geworven via het radioprogramma Top2000. Daarnaast bestudeerde de promovenda ook interviews met mensen die in hun pubertijd kanker hebben gehad. Die noemden lichamelijke bekommernissen (zoals fysieke late effecten en zorgen over hun uiterlijk) als het belangrijkste negatieve effect van kanker, zowel drie, vier als tien jaar na de diagnose. Tegenover de negatieve effecten stelden ze ook positieve ervaringen, zoals meer waardering voor het leven. Vicky Lehmann (1984) deed de research master Social and Behavioral Sciences aan de Universiteit van Tilburg. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Gezondheidspsychologie en het Onderzoeksinstituut SHARE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd onder andere gefinancierd door het KWF. Lehmann is inmiddels postdoctoral research fellow aan het Nationwide Children’s Hospital Columbus in Ohio (Verenigde Staten).
Wie regelmatig onder de zonnebank ligt vergroot de kans op plaveiselcelkanker aanzienlijk. Dat blijkt uit onderzoek van de Universiteit van Dundee en het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Vijftigers die regelmatig de zonnebank hebben gebruikt blijken bijna tweemaal zoveel kans te hebben op plaveiselcelkanker, een veelvoorkomende vorm van huidkanker. Met regelmatig bedoelden de onderzoekers een gemiddelde sessie van 12 minuten elke 8 dagen of 6 minuten elke 4 dagen, gedurende 15 jaar als jongvolwassene (20 tot 35 jaar oud). Al eerder is aangetoond dat de zonnebank het risico vergroot op melanoom, de dodelijkste vorm van huidkanker. De onderzoekers keken nu naar plaveiselcelkanker, dat meer voorkomt dan melanoom. “Melanoom hangt samen met verbranding van de huid, maar plaveiselcelkanker ontstaat door een optelsom van blootstelling aan UV-straling, de huid hoeft daarbij niet te verbranden”, licht onderzoeker dr. Frank de Gruijl van de afdeling Huidziekten van het LUMC toe. Het onderzoek is gedaan bij zonnestudio’s in Engeland. Daar blijkt 90 procent van de zonnebanken een hogere dosis UV-straling af te geven dan is toegestaan. “De branche in Nederland zegt dat de georganiseerde studio’s, die zijn aangesloten bij ‘Samenwerking Verantwoord Zonnen’, zich hier wel aan de norm houden, maar we hebben daar geen cijfers over”, aldus De Gruijl. Plaveiselcelkanker kan zich uitzaaien, maar wie er op tijd bij is kan volledig genezen. “Het begint meestal met een korstig rood bultje. Dat ontsiert de huid, dus veel mensen gaan er gelukkig wel mee naar de huisarts”, aldus De Gruijl. Het verwijderen van het gezwel kan wel een ontsierend litteken achterlaten. Ongeveer 1 op de 15 Nederlanders ontwikkelt plaveiselcelkanker voordat zij 85 jaar zijn en het aantal gevallen stijgt nog steeds. De onderzoekers presenteren de resultaten van hun onderzoek deze week op het World Congress on Cancers of the Skin in Edinburgh. Lees ook het persbericht van de British Association of Dermatologists: Risk of common skin cancer increased by as much as 90 per cent, study finds. Cancer Pathogenesis and Therapy is een van de 7 profileringsgebieden van het LUMC.
Prostaatkanker komt wereldwijd veel voor. Nauwkeurige bepaling van het stadium van de ziekte is moeilijk en voor verbetering vatbaar. De Gastrin-Releasing Peptide Receptor (GRPR) komt tot overexpressie in prostaatkanker. UMCG-onderzoeker Hildo Ananias onderzocht of GRPR met radioactieve technieken kan worden gebruikt voor gerichte beeldvorming door gebruik te maken van radioactief gelabelde bombesine analogen. Ananias bepaalde de expressie van GRPR en diverse andere antigenen in prostaatkanker metastasen en post-radiotherapie lokaal recidief prostaatkanker door immunohistochemische kleuring van humane weefselmonsters. GRPR bleek bij 86% van de lymfkliermetastasen en bij 53% van de botmetastasen van prostaatkanker voor te komen. Hoewel expressie van GRPR werd waargenomen in al het prostaatkankerweefsel met lokaal recidief, was er geen tumoronderscheidend vermogen van GRPR omdat GRPR in goedaardig prostaatstroma ook wordt gekleurd. Verder onderzocht Ananias twee nieuwe bombesine-achtige radiofarmaca in muismodellen op geschiktheid voor beeldvorming in prostaatkanker. Beide stoffen toonden goede en specifieke tumoropname, hoge stabiliteit in menselijk serum en hoog tumor-achtergrond contrast. Gebaseerd op deze resultaten werd 99mTc-HYNIC(tricine/TPPTS)-Aca-Bombesin(7-14) ook geëvalueerd met SPECT/CT bij acht prostaatkankerpatiënten. Ananias vond geen opname in de prostaat als gevolg van de slechte stabiliteit van het radiofarmacon. Hij concludeert dat deze bevinding in strijd is met de uitstekende resultaten van eerdere preklinische onderzoeken, hetgeen vervolgonderzoek vraagt. Hildo Ananias (1979) studeerde Geneeskunde en verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdelingen Urologie, Nucleaire geneeskunde en Moleculaire beeldvorming van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), in het kader van het Cancer Research Center Groningen. Na zijn onderzoek en het afronden van zijn specialisten opleiding in december 2014, zal hij gaan werken als uroloog bij het UMCG.
In het UMC Utrecht zijn de eerste elf patiënten behandeld met een prostaat-sparende bestralingsmethode. Een speciale MRI-scan van de prostaat maakt preciezere bestraling mogelijk. Arts-onderzoeker Maaike Moman van het UMC Utrecht beschrijft dit in haar proefschrift. Moman onderzocht patiënten waarbij prostaatkanker na de eerste behandeling terugkeert. Artsen hebben voor deze patiënten nog maar één genezend redmiddel: de prostaat nogmaals volledig bestralen of verwijderen. Vanwege de ernstige bijwerkingen - plasproblemen, endeldarm-ontsteking, impotentie- gaan artsen niet graag over tot deze drastische ingreep. Het onderzoek van Moman biedt een alternatief. Zij gebruikt een speciale MRI-scan (dynamisch contrast versterkte MRI) om bloedvaten - en daarmee ook goed doorbloede tumoren - beter zichtbaar te maken. Dankzij de scan is te zien in welk deel van de prostaat de tumor is teruggekeerd. Inwendige bestraling via radioactieve jodiumzaadjes behandelt vervolgens alleen het aangedane deel van de prostaat. Door de gerichtere bestraling ontvangt de patiënt in een kleiner gebied straling en blijft meer gezond weefsel intact. Inmiddels zijn de eerste elf patiënten via deze methode behandeld. De mannen zijn 60 tot 70 jaar oud en drie tot tien jaar na de eerste behandeling is bij hun de prostaatkanker teruggekomen. Na de nieuwe behandeling lijkt de prostaattumor vooralsnog verdwenen te zijn. Maar gemiddeld is nog slechts zes maanden verstreken sinds de behandeling dus het is te vroeg om te zeggen of de kanker op de lange termijn ook wegblijft. Maar bovenal ondervinden de patiënten weinig bijwerkingen, dat is een sterke vooruitgang ten opzichte van de standaardbehandeling. "De techniek staat nog in de kinderschoenen", aldus Moman, "maar ik hoop dat we het kunnen ontwikkelen tot een succesvolle behandeling. Overigens komen niet alle patiënten met prostaatkanker in aanmerking voor de nieuwe behandeling. We selecteren geschikte patiënten op basis van hun gezondheidstoestand en de grootte en plaats van de tumor." In principe zou de techniek ook geschikt zijn om voor het eerst vastgestelde prostaatkanker te behandelen. Maar artsen in het UMC Utrecht kiezen ervoor om in die fase van de ziekte de hele prostaat te bestralen. Prostaatkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij mannen. In Nederland hebben ongeveer 35.800 mannen prostaatkanker (4,5 per 1.000 mannen). Ongeveer de helft daarvan is ouder dan 75 jaar. De prostaat is een klier die om de urinebuis heen ligt en hulpstoffen maakt die aan het sperma worden toegevoegd. Ook voorkomt de prostaat dat sperma de blaas in stroomt. De klier heeft bij een jongvolwassen man ongeveer het formaat van een walnoot, het volume neemt toe met de leeftijd. Een vergrote prostaat leidt tot plasproblemen. Maaike Moman verrichtte haar onderzoek bij de afdeling Radiotherapie van het UMC Utrecht, in februari 2011 start zij met haar opleiding tot radioloog. Prof. dr. Willem Mali en prof. dr. Jan Battermann begeleidden het onderzoek. Moman promoveert op 7 september.
Kanker door overgewicht kost jaarlijks aan zo’n 3000 Nederlandse vrouwen en 2000 Nederlandse mannen het leven. Dat meldt de Volkskrant op basis van cijfers van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Wereld Kanker Onderzoek Fonds. Overgewicht is een belangrijke oorzaak van borstkanker, baarmoederkanker en dikkedarmkanker. Ook darm- en slokdarm, alvleesklier-, nier, eierstok- en galblaaskanker en ook gevorderde prostaatkanker worden alle in verband gebracht met overgewicht. Volgens de onderzoekers zijn de schattingen nog conservatief, maar een derde van de kankergevallen zou gerelateerd zijn aan overgewicht.
Vrouwen met een mutatie van het MEN1-gen hebben een hoger risico op borstkanker en de ziekte treft hen op jongere leeftijd. Dit blijkt uit onderzoek van het UMC Utrecht dat vandaag wordt gepubliceerd in de New England Journal of Medicine. MEN1 staat voor ‘Multiple Endocrine Neoplasia type 1’, een zeldzame erfelijke ziekte waarbij patiënten als gevolg van een mutatie van het MEN1-gen op chromosoom 11 vatbaar zijn voor zowel goedaardige als kwaadaardige tumoren in hormoonproducerende organen zoals de bijschildklieren, alvleesklier en hypofyse. In Nederland zijn er ongeveer 400 mensen met het MEN1 syndroom. Omdat dierstudies suggereren dat het MEN1-gen betrokken is bij borstkanker, hebben onderzoekers van het UMC Utrecht het borstkankerrisico bij Nederlandse vrouwen met het zeldzame MEN1 syndroom onderzocht. De studie werd uitgevoerd in de database van de ‘DutchMEN1 Study Group’, waarin de Nederlandse UMC’s gegevens van meer dan 90 procent van alle MEN1 patiënten ouder dan 16 jaar in Nederland hebben opgenomen. Uit onderzoek bij 190 Nederlandse vrouwen met MEN1 bleek dat vrouwen met een afwijking in het MEN1-gen een bijna drie maal zo hoge kans op borstkanker hebben en dat de ziekte optreedt op relatief jonge leeftijd (relatieve risico 2.83, 95% CI 1.18-3.86, p<0.001). De gemiddelde leeftijd bij diagnose was 48 jaar. De resultaten werden vervolgens bevestigd in drie studies met in totaal 675 vrouwen met MEN1 in Australië, Verenigde Staten en Frankrijk. “Ons onderzoek heeft voor het eerst aangetoond dat vrouwen met een mutatie van het MEN1-gen, naast het al bekende risico op endocriene tumoren, ook een verhoogd risico op borstkanker hebben”, aldus dr. Gerlof Valk, hoofdonderzoeker van de studie en als endocrinoloog verbonden aan het UMC Utrecht. “Naar aanleiding van deze bevinding gaan wij in gesprek met de Vereniging Klinische Genetica Nederland en de screeningsorganisaties over of vrouwen met een gemuteerd MEN1-gen al vanaf jonge leeftijd intensief op borstkanker gescreend zouden moeten worden. Op deze manier kan borstkanker eerder worden ontdekt.” ”Het is belangrijk dat vrouwen met het MEN1 syndroom nu weten dat zij alert moeten zijn dat zij borstkanker kunnen krijgen, want vroege behandeling is altijd beter” zegt prof. dr. Elsken van der Wall, medisch oncoloog verbonden aan het UMC Utrecht Cancer Center.
Patiënten met baarmoederhalskanker hebben een aanzienlijk grotere kans hun ziekte te overwinnen als zij een behandeling krijgen waarbij de tumor wordt verwarmd. Als deze zogenoemde hyperthermiebehandeling wordt gedaan in combinatie met chemo- of radiotherapie verdubbelt zelfs de kans op een positief effect. Dat blijkt uit onderzoek waarop Martine Franckena van het Erasmus MC vrijdag 3 september promoveert.
Bij hyperthermie worden tumorcellen verzwakt of gedood door ze te verwarmen tot een temperatuur van 40 to 44 C. Dat gebeurt met microgolven, vergelijkbaar met de straling van een magnetron. Hyperthermie is succesvol als deze behandeling wordt gedaan in combinatie met gangbare behandelingen als chemo- en radiotherapie. De warmte doodt niet alleen tumorcellen, maar zorgt er ook voor dat de doorbloeding van de tumoren verbetert. Daardoor worden ze gevoeliger voor radio- en of chemotherapie. "De chemotherapie en straling kunnen dan als het ware beter hun werk doen in het gezwel", zegt Franckena, radiotherapeut in opleiding in het Erasmus MC-Daniel den Hoed Oncologisch Centrum. In haar proefschrift heeft Franckena de behandelresultaten van bijna vijfhonderd patiënten onderzocht. Alle patiënten hadden baarmoederhalskanker die bij aanvang van de behandeling nog niet was uitgezaaid naar andere delen van het lichaam. Bij patiënten die hyperthermie kregen in combinatie met radiotherapie verdubbelde de kans op overleving, gemeten na een periode van twaalf jaar. De combinatie met chemotherapie wordt gebruikt voor patiënten die de ziekte terugkrijgen na eerdere behandeling. Bij deze patiënten verdubbelde het toevoegen van hyperthermie de responskans. Uit de onderzoeksresultaten kwam ook naar voren dat hoe hoger de dosis hyperthermie, hoe succesvoller de behandeling. Franckena: "Belangrijk is dat deze verdubbeling van de succeskans niet gepaard ging met meer bijwerkingen van de behandeling." Het onderzoek is mede mogelijk gemaakt door KWF kankerbestrijding. Baarmoederhalskanker is na borstkanker de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen. In Nederland wordt jaarlijks bij ongeveer 700 vrouwen baarmoederhalskanker vastgesteld en overlijden 200 mensen aan deze ziekte. Baarmoederhalskanker komt het vaakst voor bij vrouwen tussen de 30 en 55 jaar. Dit promotieonderzoek draagt bij aan een betere behandeling van patiënten. Onderzoekers hebben bijvoorbeeld op basis van de resultaten een computersysteem gemaakt waarmee tijdens de behandeling de temperatuur beter verdeeld kan worden. Het Erasmus MC-Daniel den Hoed behandelt jaarlijks 150 mensen met hyperthermie.
Bij ongeveer 12% van alle vrouwen wordt borstkanker vastgesteld. 75% van alle borstkankertumoren is gevoelig voor het vrouwelijk geslachtshormoon oestradiol. Om te weten of hormoontherapie zinvol is, kan in aanvulling op een biopt (een stukje weefsel uit de tumor) ook een FES-PET scan worden gemaakt, zo concludeert Michel van Kruchten. De scan kan onder andere helpen bij het selecteren van patiënten voor hormonale therapie, en bij het monitoren van de effecten van deze behandeling. Borstkanker is de meest voorkomende vorm van kanker onder vrouwen. Om de juiste behandeling voor iedere vrouw te bepalen, maken artsen onderscheid op basis van verschillende tumorkarakteristieken. Zo is 75% van alle borstkankertumoren gevoelig voor het vrouwelijk geslachtshormoon oestradiol. Oestradiol bindt aan de oestrogeenreceptoren in de tumorcel waardoor de tumor groeit. Deze tumoren worden daarom oestrogeenreceptor-positief genoemd. Celdeling door oestradiol kan worden gestopt met hormonale therapieën, maar dit is alleen zinvol als de tumor oestrogeenreceptor-positief is. Tot voor kort werd dit door de patholoog onderzocht door een kleuring op het biopt. Inmiddels is bekend dat tumoreigenschappen in de loop der tijd kunnen veranderen, en dat een stukje tumor niet altijd een accuraat beeld geeft. Van Kruchten onderzocht een nieuwe methode waarmee de expressie van de oestrogeenreceptor kan worden vastgesteld, een moleculaire beeldvormingstechniek (FES-PET scan) waarbij niet in het lichaam gesneden hoeft te worden. Deze techniek blijkt een uitkomst te kunnen zijn om bij patiënten met uitgezaaide borstkanker de hormoongevoeligheid te bepalen, en op basis hiervan te besluiten of een hormonale behandeling zinvol is. Ook kunnen met behulp van deze techniek de effecten van hormonale therapie gedurende de behandeling goed gevolgd worden. Michel van Kruchten (1984) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen het Cancer Research Center Groningen van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd bekostigd door KWF kankerbestrijding. Van Kruchten is internist in opleiding in het Martiniziekenhuis Groningen.
Een zogeheten schildwachtklierprocedure kan uitwijzen of huidkanker is uitgezaaid. Daarmee worden de overlevingskansen van huidkankerpatiënten vergroot. Dat meldt Ziekenhuis.nl op basis van onderzoek door het UMC Groningen onder 2000 huidkankerpatiënten. Bij de schildwachtklierprocedure wordt vroegtijdig nagegaan of er kankercellen in de omliggende lymfeklieren van een patiënt zitten. Dat doet een chirurg door het injecteren van een blauwe en een radioactieve stof in de huidkanker. De kankercellen lichten op, zodat precies in kaart kan worden gebracht naar welke lymfeklieren de kanker is uitgezaaid. Die lymfeklieren worden de schildwachtklier genoemd, omdat uitzaaiingen daar het eerst voor komen. Vervolgens kan deze klier operatief worden verwijderd.
Mannen met overgewicht hebben een grotere kans op gevorderde prostaatkanker, waaronder agressieve en dodelijke vormen. Dat blijkt uit een nieuw rapport dat het Wereld Kanker Onderzoek Fonds onlangs uitbracht op basis van analyses van wereldwijd onderzoek naar prostaatkanker. Gevorderde prostaatkanker wordt toegevoegd aan de groeiende lijst van kankersoorten waarvan bekend is dat ze een verband hebben met overgewicht. Wetenschappers hebben voor het eerst sterk bewijs voor dit verband gevonden tijdens grootschalige analyses van resultaten van onderzoek naar voeding, gewicht, lichaamsbeweging en prostaatkanker. Verder lopen lange mannen ook meer kans op prostaatkanker. Vermoedelijk heeft dat te maken met groeipatronen.
Ana Isabel Belo, onderzoekster bij VUmc, ontdekte een eiwit dat mogelijk een rol kan spelen in het remmen van de uitzaaiingen bij alvleesklierkanker. Belo promoveert op 2 april bij VUmc. Alvleesklierkanker is een agressieve vorm van kanker met een kleine overlevingskans. Promovenda Ana Isabel Belo begon bij de basis en onderzocht de biologische processen die plaatsvinden in de tumorcellen. Dit moet leiden tot meer inzicht in het verloop van de ziekte zodat op termijn betere kankertherapieën ontwikkeld kunnen worden. In haar onderzoek naar alvleesklierkanker stuitte Belo op het eiwit galectine-4, een eiwit dat glycanen (suikers) op eiwitten kan herkennen. Ze ontdekte dat dit eiwit, dat niet voorkomt in de gezonde alvleesklier, mogelijk een rol speelt bij het remmen van het uitzaaien van tumorcellen. Belo onderzocht de functie van galectine-4 in een zebravis, waar ze menselijke tumorcellen inbracht. Het bleek dat tumorcellen die weinig galectine-4 maakten, meer uitzaaiingen vertoonden in de vissen, dan tumorcellen die veel van het eiwit maakten. Daarnaast bleek galectine-4 in patiënten met alvleesklierkanker met name voor te komen in tumorweefsel wanneer er geen uitzaaiingen werden gevonden in de lymfeklieren. Alles bij elkaar tonen de resultaten van Belo aan dat galectine-4 de vorming van uitzaaiingen remt in tumorcellen van de alvleesklier. Belo onderzocht ook de suikers die voorkomen op tumorcellen, en ontdekte dat uitzaaiende tumorcellen van de alvleesklier andere suikers op hun oppervlakte dragen dan tumorcellen die weinig uitzaaiingen vormen. Veranderingen in de suikerstructuren op tumorcellen zijn ook bij andere tumoren gevonden en dit wordt vaak in verband gebracht met de groei van de tumor en een slechtere overlevingskans. Verder ontdekte ze dat de verandering in suikerstructuren leidde tot een veranderde herkenning van de tumorcellen door bepaalde cellen van ons immuunsysteem. "Als we ons immuunsysteem zouden kunnen leren om de verandering van deze suikerstructuren te herkennen en de tumorcellen te verwijderen, zouden de overlevingskansen voor alvleesklierkankerpatiënten misschien vergroot kunnen worden. Hoe beter we deze veranderingen begrijpen, hoe groter de kans dat we een medicijn kunnen ontwikkelen dat ons immuunsysteem hierin versterkt."
Veel fruit en verschillende groenten eten vermindert mogelijk de kans op longkanker. Dat zegt onderzoeker F. Büchner van UMC St Radboud. Tussen 1991 en 2000 namen een half miljoen mensen deel aan een Europese studie naar kanker en voeding. 1.830 deelnemers werden in die periode gediagnosticeerd met longkanker. De hoeveelheid geconsumeerde groenten bleek niet zozeer van invloed op het longkankerrisico, maar de variatie wel. Verder lijkt het erop dat minimaal twee stuks fruit per dag eten de kansen op longkanker verkleint. Groenten- en fruitconsumptie heeft het meeste invloed op het ontstaan van plaveiselcellongkanker, een subtype van longkanker dat sterk gerelateerd is aan roken. Niet roken of stoppen is nog veel beter, zegt de onderzoeker.
Een celdelingstop in de cellen van moedervlekken speelt een belangrijke rol bij het onderdrukken van huidkanker in het menselijk lichaam. Dit mechanisme, genaamd 'oncogen-geïnduceerde senescence', zorgt ervoor dat moedervlekcellen zich normaal gesproken niet ontwikkelen tot tumoren. Op 1 juni promoveert Liesbeth Vredeveld op dit onderzoek. Moedervlekken bestaan uit een groep pigmentcellen die een genetische verandering hebben ondergaan. Bijna iedereen heeft wel meerdere moedervlekken, verreweg de meeste ontwikkelen zich nooit tot kwaadaardige tumoren (melanomen). Inzicht in de reden dat deze moedervlekken níet kwaadaardig worden, kan uiteindelijk nuttig zijn bij het vinden van een medicijn tegen huidkanker. Onderzoeker Liesbeth Vredeveld, werkzaam in het laboratorium van prof. dr. Daniel Peeper op het Nederlands Kanker Instituut, onderzocht 'oncogen-geïnduceerde senescence' in moedervlekcellen. Zij en haar collega's zagen dat als bepaalde kanker-genen ('oncogenen') in een pigmentcel actief worden, deze cel zich gaat delen en een moedervlek vormt. Uiteindelijk zullen de moedervlekcellen een permanente celdelingstop ondergaan, senescence. De moedervlekcel met het actieve kanker-gen stopt daardoor met groeien, waardoor er geen kanker kan ontstaan. Verder onderzocht Vredeveld, in samenwerking met prof. dr. Wolter Mooi (VUmc), welke mechanismes belangrijk zijn voor het opstarten en permanent volhouden van deze celdelingstop. Een toegenomen inzicht in deze processen zal uiteindelijk kunnen leiden tot de ontwikkeling van medicijnen tegen kanker. Het onderzoek van Liesbeth Vredeveld kwam tot stand met financiering van het KWF en NWO.
VU medisch centrum, het Academisch Medisch Centrum en het Antoni van Leeuwenhoek willen gezamenlijk een centrum voor protonentherapie in Amsterdam realiseren. Hiertoe zullen de drie centra binnenkort een vergunningaanvraag indienen bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Protonentherapie (bestraling met protonen) is een nieuwe behandeling in Nederland voor patiënten met verschillende vormen van kanker en is ook bij uitstek geschikt voor de behandeling van kinderen met kanker. De Gezondheidsraad schat dat in 2015 ten minste negenduizend kankerpatiënten in Nederland in aanmerking kunnen komen voor protonentherapie. Dat is bijna tien procent van alle kankerpatiënten in Nederland. Met name kinderen en bijvoorbeeld patiënten met schedelbasistumoren en oogtumoren hebben baat bij protonentherapie. Daarnaast kan voor uiteenlopende tumorsoorten, waaronder long-, borst-, en hoofd/halstumoren, protonentherapie voor een specifiek deel van de patiënten resulteren in een behandeling die effectiever is en/of met minder bijwerkingen gepaard gaat. Bestraling met protonen is een vorm van radiotherapie waarbij het gezonde weefsel nog beter kan worden gespaard dan bij conventionele radiotherapie (bestraling met fotonen). Conventionele radiotherapie is voor veel patiënten met kanker effectief, maar soms bevinden de tumoren zich te dicht bij bepaalde organen of zijn de bijwerkingen van de bestraling erg belastend. Bij protonentherapie wordt het omliggende weefsel beter gespaard. Daardoor kan een hogere dosis worden gegeven, waardoor bij verschillende tumoren de kans op genezing vergroot. Ook kan hierdoor de ernst van bijwerkingen worden gereduceerd. Daarnaast kan protonentherapie in combinatie met andere therapieën nieuwe behandelmogelijkheden voor kanker genereren. Protonentherapie is nog niet beschikbaar in Nederland. Het ministerie van VWS dient voor het uitvoeren van protonentherapie een vergunning te verlenen. VUmc, AMC en Antoni van Leeuwenhoek beschikken over zeer uitgebreide oncologische kennis en passen de laatste technologische ontwikkelingen toe op het gebied van radiotherapie. Door de aanwezige kennis en expertise in de drie centra op dit gebied te combineren, en hun onderzoek- en opleidingsactiviteiten op elkaar af te stemmen en te versterken, kunnen de mogelijkheden die protonentherapie biedt ten volle benut worden. Het is de eerste keer dat het VUmc, AMC en het Antoni van Leeuwenhoek hun krachten bundelen voor een oncologisch centrum: een unieke vorm van samenwerking in Amsterdam. VUmc, AMC en het Antoni van Leeuwenhoek verwachten nog in 2013 toestemming van het ministerie van VWS te krijgen. De eerste patiëntenbestralingen kunnen dan naar verwachting in 2017 worden uitgevoerd in het ‘Amsterdam Proton Therapy Center’ (APTC). Het aantal kankerpatiënten dat in het Amsterdamse centrum behandeld kan worden, zal gefaseerd toenemen tot ten minste zeshonderd nieuwe patiënten per jaar. Dit aantal is gebaseerd op afspraken met het ministerie van VWS. Het centrum zal gebouwd worden naast het Antoni van Leeuwenhoek in Amsterdam.
Het revolutionaire MRIdian-bestralingsapparaat is in VUmc Cancer Center Amsterdam (CCA) gearriveerd. Het kolossale apparaat werd afgelopen weekend de kelder van het ziekenhuis ingetakeld. VUmc is het eerste ziekenhuis in Europa dat dit toestel in huis heeft. Deze nieuwste ontwikkeling op gebied van bestraling levert een grote winst op voor de behandeling van patiënten met kanker. Door de geïntegreerde MRI-scanner in het apparaat kan de MRIdian gedurende de bestraling voortdurend MRI-beelden maken, waardoor de tumor ook tijdens het bestralen zichtbaar is. Dit in tegenstelling tot conventionele bestralingsapparatuur dat alleen voorafgaand aan de bestraling beeld geeft. Met de MRIdian kunnen de bestralingsgebieden zelfs dagelijks aangepast worden. Dit maakt extreem nauwkeurige bestraling mogelijk. Het apparaat kan zo ingesteld worden dat het alleen straalt als de tumor precies in beeld is, bijvoorbeeld bij een tumor die beweegt door de ademhaling van de patiënt. De bestraling kan hierdoor preciezer op de tumor gericht worden wat schade aan het omliggende gezonde weefsel tot een minimum beperkt. Het is hierdoor ook mogelijk een hogere bestralingsdosis aan de tumor te geven zonder onacceptabele bijwerkingen. Bovendien heeft de patiënt minder bestralingen nodig. Het merendeel van de patiënten kan de radiotherapie straks binnen twee weken afronden. Met de huidige apparatuur duurt dit vier tot zes weken. Het nieuwe bestralingsapparaat wordt vooral ingezet voor patiënten met tumoren in de borst en/of buik, zoals longkanker, blaaskanker, prostaatkanker en endeldarmkanker. Of de patiënt baat heeft bij een behandeling met de MRIdian hangt af van het stadium van de ziekte. De behandeling kan leiden tot een hogere levensverwachting en een verbeterde kwaliteit van leven. Verwacht wordt ongeveer 300 patiënten per jaar te kunnen behandelen. Dit betreft 150 patiënten waarvoor geen andere behandeling bestaat. Daarnaast kan jaarlijks 150 patiënten een betere behandeling geboden worden dan voorheen. De komende maanden wordt het apparaat gebruiksklaar gemaakt. Voorjaar 2016 kunnen de eerste patiënten behandeld worden. Conventionele bestralingsapparatuur werkt met een CT-scanner. Nadeel hiervan is dat tumoren en organen minder goed zichtbaar zijn op een CT-scan. Bovendien is het niet mogelijk de tumor tijdens het bestralen te zien. Tot nu toe werd niet met MRI gewerkt omdat de magneten van de MRI het bestralingsapparaat beïnvloeden. Andersom heeft het bestralingstoestel een negatief effect op de beeldkwaliteit van de MRI. Een klein groepje Amerikaanse natuurkundigen en radiotherapeut-oncologen bedacht een methode waarop de combinatie MRI en bestralen toch mogelijk is: een MRI van 0,35 Tesla in plaats van de gebruikelijke 3 T en lage energie radioactieve Cobalt-bronnen voor het bestralen. VUmc is het eerste medisch centrum in Europa waar dit apparaat in gebruik genomen wordt. De afdeling radiotherapie van VUmc heeft wereldwijd een zeer goede naam opgebouwd op gebied van hoge precisie bestraling. VUmc wil voorop blijven lopen als het gaat om nieuwe ontwikkelingen op gebied van radiotherapie. Mede daarom heeft de Amerikaanse fabrikant ViewRay VUmc uitgekozen als locatie in Europa. De aanschaf van de MRIdian is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van de Stichting VUmc Cancer Center Amsterdam. Deze fondsenwervende stichting zet zich al meer dan dertig jaar in om onderzoek, behandeling en faciliteiten van VUmc CCA mogelijk te maken. Met giften van particuliere donateurs en bedrijven investeert de stichting in onderzoek, apparatuur en infrastructuur voor het doen van fundamenteel onderzoek bij kanker. "De stichting helpt VUmc voorop te laten lopen om de behandeling van kanker volgens de nieuwste inzichten te laten verlopen. We zijn dan ook heel blij dat we hebben kunnen bijdragen om de aanschaf van de MRIdian mogelijk te maken. Nauwkeuriger bestralen met minder bijwerkingen, dat gun ik al mijn patiënten die baat kunnen hebben van radiotherapie", aldus prof. dr. Geert Kazemier, oncologisch chirurg bij VUmc en directeur van Stichting VUmc CCA. Voor een korte impressie van de intakeling van het MRIdian-bestralingsapparaat, klik hier .
Immuun-cellen blijken een obstakel bij het ontrafelen van de erfelijke defecten bij familiaire borstkanker. Deze immuun-cellen hebben namelijk het DNA kopie profiel van een normale cel en verstoren het bepalen van het DNA kopie profiel van de tumor cellen. Dit ontdekte onderzoeker Maarten Massink. Hij promoveert op 30 april bij VUmc. Borstkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen wereldwijd, en een belangrijke oorzaak van een aan kanker gerelateerde dood. In Nederland wordt er jaarlijks bij meer dan 14.000 vrouwen borstkanker vastgesteld. Borstkanker ontstaat door een wisselwerking van omgevings- en erfelijke factoren. Ongeveer 5 tot 10% van de borsttumoren hebben een erfelijke oorzaak. Bij ongeveer de helft van alle familiaire borstkanker gevallen is het erfelijke defect onbekend. Massink levert met zijn onderzoek een bijdrage aan het ontrafelen van de onbekende erfelijke component. Door gebruik van moleculaire technieken is getracht achter deze onbekende componenten te komen door de eigenschappen (DNA kopie profielen) van de tumoren te onderzoeken. Als dat voor een bekende, homogeen geachte, groep tumoren (BRCA1-tumoren) zou kunnen, zouden misschien ook nieuwe, nog onbekende, groepen geïdentificeerd kunnen worden. Vervolgens zou dan gezocht kunnen worden naar de onderliggende defecte genen. De groep BRCA1-tumoren bleek echter zeer verschillende DNA kopie profielen te hebben. Na moleculair onderzoek bleek dit veroorzaakt te worden door het in hoge aantallen voorkomen van tumor infiltrerende immuun-cellen in ongeveer de helft van alle BRCA1-tumoren. Deze immuun-cellen hebben het DNA kopie profiel van een normale cel en veroorzaken problemen bij het onderzoeken van het echte tumor DNA kopie profiel door het tumor DNA te verdunnen met normaal DNA. Dat deze immuun-cellen aanwezig zijn en een verstorend effect hebben was al wel bekend maar blijkt in dergelijke studies erg onderschat te worden. In ons onderzoek hebben we dit onomstotelijk aangetoond door tumor en immuun-cellen van dezelfde tumor van elkaar te scheiden en onafhankelijke DNA kopie profielen hiervan te maken en te vergelijken. Door de selectie van 'schone' tumoren is een aantal tot dusver onbekende aan BRCA1-tumoren gerelateerde DNA veranderingen ontdekt. Toekomstige studies doen er goed aan om deze kennis te gebruiken om zo tot mogelijk betere tumor DNA kopie profielen te komen.
Niet-westerse migranten en Nederlanders krijgen andere soorten kanker. Dat zegt onderzoekster M. Arnold van het Erasmus MC. Bij migranten komen veel vormen van kanker minder vaak voor. Ze krijgen bijvoorbeeld minder vaak darm- en slokdarmkanker, doordat ze doorgaans minder roken en minder alcohol drinken. Turken en Marokkanen zijn wel vatbaarder voor vormen van kanker die verband houden met infecties. Maagkanker bijvoorbeeld, komt vaker voor bij Turken. Dit is veelal te wijten aan de bacterie Helicobacter pylori en sterk gezouten voedsel. Vrouwen uit Suriname lopen meer kans op baarmoederhalskanker door het hpv. Mensen uit China en Noord-Afrika krijgen vaker kanker in de neus-keelholte, door infectie met het Epstein-Barr-virus.
Kankerpatiënten die chemotherapie moeten ondergaan, hebben vaak te maken met een psychisch belastende bijwerking: haarverlies. Hoofdhuidkoeling kan dit in veel gevallen voorkomen. Uit het proefschrift van Corina van den Hurk, werkzaam bij het Integraal Kankercentrum Zuid, blijkt dat veel meer kankerpatiënten baat kunnen hebben bij hoofdhuidkoeling. Donderdag 19 september promoveert ze aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Chemotherapie wordt toegepast om kankercellen het zwijgen op te leggen. Maar ook andere sneldelende cellen hebben eronder te lijden, zoals de haarwortelcellen. Haaruitval kan het gevolg zijn. De enige methode om schade aan de haardos te verminderen is koeling van de hoofdhuid met een speciale koelkap. Koeling verlaagt de activiteit van deze cellen en zorgt voor minder bloedtoevoer. Daardoor nemen de haarwortelcellen minder schadelijke stoffen op. Promovenda Corina van den Hurk onderzocht de effectiviteit en veiligheid van hoofdhuidkoeling bij patienten die chemotherapie ondergaan. “Het is denkbaar dat kankercellen zich verschuilen in de gekoelde hoofdhuid en zo minder schadelijke stoffen opnemen, waardoor de kans op uitzaaiingen toeneemt. Maar we zagen dat de kans op uitzaaiingingen in de hoofdhuid 0,5 procent is, zowel bij patienten die géén, als bij patienten die wél hoofdhuidkoeling kregen. Hoofdhuidkoeling is dus veilig”, aldus Van den Hurk. Hoofdhuidkoeling geeft daarbij slechts milde bijwerkingen als hoofdpijn en is effectief, toonde de promovenda aan. De helft van de patiënten die normaal gesproken ernstige haaruitval zou krijgen, heeft nu geen pruik of hoofdbedekking nodig. De totale maatschappelijke kosten verminderen dankzij de hoofdhuidkoeling met 269 euro per patiënt, berekende Van den Hurk. Een deel van de patiënten die hoofdhuidkoeling kregen maakte onnodige kosten. “38 procent van de patiënten schafte uit voorzorg een pruik aan, maar maakte daar uiteindelijk geen gebruik van.” Niet alle patiënten hebben baat bij het koelen van de hoofdhuid. Vooral de soort en dosis van chemotherapie beïnvloeden de effectiviteit. “Bij docetaxel werkt het bijvoorbeeld heel goed en bij TAC minimaal, zagen we. Maar om de effectifiteit van hoofdhuidkoeling bij verschillende soorten chemotherapie goed in kaart te brengen en verder te verbeteren is meer onderzoek nodig”, aldus Van den Hurk. Wel stelt ze dat veel meer patiënten dan nu kunnen profiteren van hoofdhuidkoeling. “In veel ziekenhuizen krijgt maar een beperkte groep patiënten het aangeboden, bijvoorbeeld alleen vrouwen, omdat zij meer zouden lijden onder haaruitval. Of het wordt enkel aangeboden aan patiënten met borstkanker, en patiënten met eierstok-, long- of prostaatkanker worden vergeten. Terwijl de mogelijkheid er wel is: de koelcapaciteit van ziekenhuizen is vaak onderbenut.”
Er is een nieuw eiwit gevonden dat een belangrijke rol kan spelen bij de ontwikkeling van medicijnen tegen (darm)kanker. Onderzoekers van MSD/Organon en de Universiteit Maastricht publiceren vandaag in het gezaghebbende tijdschrift Chemistry & Biology over hun bevindingen. Volgens het redactioneel commentaar, dat doorgaans gewijd wordt aan het belangrijkste artikel, is de studie belangrijk voor onderzoek naar de ontwikkeling van nieuwe kankermedicijnen. Iedere cel in ons lichaam bevat een uitgebreid communicatienetwerk. Kinases zijn enzymen (eiwitten) die een belangrijke rol spelen in dit netwerk: ze kunnen andere eiwitten activeren of de-activeren. Als bepaalde eiwitten op deze manier worden geactiveerd, ontstaat er ongecontroleerde celgroei, wel bekend bij ziekten zoals kanker. Bij het ontstaan van verschillende tumoren zijn verschillende sets kinases betrokken. Om geneesmiddelen tegen deze ziekten te ontwikkelen is het belangrijk de verschillende interacties te begrijpen. Zo zijn er verschillende complexe paden (pathways, zoals het Wnt-pad) waarlangs deze processen verlopen. Als het mogelijk is om met een medicijn een bepaald pad te blokkeren, waardoor kinases gestopt worden in hun schadelijke rol, kan kanker behandeld worden zonder bovenmatige bijwerkingen. Folkert Verkaar (die dit jaar promoveerde aan de UM) vond, samen met zijn collega"s van MSD/Organon in Oss onder leiding van Guido Zaman, een bepaalde kinase (CKIdelta) die een belangrijk doelwit kan zijn bij het remmen van het Wnt-pad. Het Wnt-pad speelt een rol in de embryonale ontwikkeling en is ontregeld in verschillende vormen van kanker. De onderzoekers observeerden dat bepaalde stoffen die eerder beschreven waren als remmers van een ander eiwit (p38), activering van het Wnt-pad kunnen stoppen. Dr. Rik Korswagen van het Hubrecht Instituut voor Ontwikkelingsbiologie in Utrecht, expert op het gebied van Wnt"s, schrijft in het redactioneel commentaar dat de studie belangrijke implicaties heeft voor dergelijk onderzoek naar nieuwe medicijnen op basis van kinaseremmers. "Het laat zien dat experimentele resultaten verkregen met kinaseremmers met zorg moeten worden geïnterpreteerd. Ten tweede kunnen de p38-remmers mogelijk gebruikt worden voor de ontwikkeling van geneesmiddelen voor vormen van kanker waarbij Wnt"s betrokken zijn, zoals darmkanker." Ook de kaftillustratie van deze editie van Chemistry & Biology is gewijd aan deze studie: een illustratie van de onderzoekers toont een dartbord waarop de eiwitten p38 en CKIdelta geraakt worden. "Het draait bij het ontwikkelen van dit soort medicatie om het raken van de juiste eiwitten", verduidelijkt Guido Zaman. De onderzoekers zijn trots op hun "coverstory" voor dit wetenschappelijke toptijdschrift.
Onderzoeker Guus van Dongen van VUmc heeft samen met het bedrijf LinXis een methode ontwikkeld voor een nieuwe generatie kankermedicijnen (antilichaam-drug conjugaten , ADC's), die naar verwachting veiliger in gebruik zullen zijn. Dit doen ze door platinum, dat hierbij Lx (Lx®) wordt genoemd, als 'tweezijdig plakband' in te zetten. Lx wordt eerst met één zijde aan een toxische stof gekoppeld. Dit tussenproduct is in deze vorm nauwelijks schadelijk in preklinische studies en kan veilig voor lange tijd bewaard worden. Vervolgens kan Lx®, met daaraan de toxisch stof, op een eenvoudige wijze via de andere zijde van het molecuul aan een antilichaam van keuze gekoppeld worden, om zo het ADC te vormen. Dit nieuwe middel is in de recent gepubliceerde studie stabieler en veiliger dan eerdere generatie ADC's. Uit proeven met diermodellen blijkt dat het ook effectiever is bij het vernietigen van kankercellen. Naar verwachting zullen over circa een jaar deze nieuwe geneesmiddelen voor het eerst op patiënten worden getest. Met de introductie van antilichaam-drug conjugaten (ADC's) enige jaren geleden zijn er innovatieve anti-kankermedicijnen op de markt die de tumor herkennen en zeer toxische stoffen in de tumorcel afgeven. Maar deze geneesmiddelen hebben beperkingen. Ze waren tot op heden nog niet betrouwbaar omdat de zeer toxische stof reeds in de bloedbaan van het antilichaam kan loslaten, nog voor het de tumorcel heeft bereikt. Dit kan tot ernstige bijwerkingen leiden. Daarnaast kan de toxische stof na afgifte in de tumorcel ook uit de tumorcel weglekken en elders in het lichaam bijwerkingen veroorzaken. Dankzij de inzet van het platinum-bevattende molecuul Lx (Lx®) lijken deze problemen te kunnen worden opgelost. Ook was de productie van ADC's altijd zeer gecompliceerd en zijn deze medicijnen op de huidige farmaceutische markt veel te duur. Idee achter de samenwerking van VUmc met LinXis is om deze nieuwe middelen breed toegankelijk te maken. De Nederlandse farmaceutische start-up LinXis BV wilde graag samenwerken met professor Guus van Dongen van Radiologie & Nucleaire Geneeskunde van VUmc om via deze totaal nieuwe methode geneesmiddelen voor de behandeling van kanker te ontwikkelen. Ze zagen VUmc als de ideale partner om het idee verder uit te werken vanwege de aanwezigheid van een groep top-(radio)chemici bij het Cancer Center Amsterdam en unieke imaging faciliteiten in combinatie met de klinisch oncologieafdeling die gespecialiseerd is in het uitvoeren van vroege klinische studies. In het kader hiervan wordt op dit moment het VUmc Imaging Center Amsterdam gebouwd op de Zuidas. Deze unieke setting maakt het niet alleen mogelijk om nieuwe middelen voor klinisch gebruik te ontwikkelen én te produceren maar ook om deze door beeldvorming via scans (imaging) in het lichaam te karakteriseren. Het ADC-concept bouwt voort op recente trends in geneesmiddelenontwikkeling. Aanvankelijk waren er de klassieke cytostatische geneesmiddelen (chemotherapie), die met name aangrijpen op de snel delende tumorcellen. Deze geneesmiddelen zijn soms effectief, maar geven vaak ook ernstige bijwerkingen. Daarna kwamen de zogenoemde 'targeted drugs', met als meest succesvolle categorie de monoclonale antilichamen. Monoclonale antilichamen hebben als eigenschap dat ze zeer selectief de tumor herkennen en daar ophopen. De werking berust op het remmen van voor de kankercel essentiële (groei)signalen. Een nadeel echter is dat ze vaak te weinig schade aan de tumor toebrengen om de tumor compleet te vernietigen. Een revolutie kondigde zich enkele jaren geleden aan met de introductie van ADC's. Hierbij werd voor het eerst gebruik gemaakt van alle ontwikkelingen uit het verleden: monoclonale antilichamen waarvan bewezen was dat ze selectief de tumor herkennen, werden gebruikt voor de selectieve afgifte van zeer toxische stoffen in de tumorcel. Toen Roche-Genentech in 2013 een dergelijke ADC op de markt bracht, werd het direct bestempeld als één van de meest innovatieve geneesmiddelen ooit. Het betrof Kadcyla® (ado-trastuzumab emtansine of T-DM1), een geneesmiddel voor de behandeling van patiënten met uitgezaaide borstkanker. Het succes van dit geneesmiddel heeft ertoe geleid dat er op dit moment zeker 60 van dergelijke ADC's in klinische ontwikkeling zijn voor de behandeling van kanker. Toch vertoont de huidige generatie ADC's ook (de bovengenoemde) beperkingen, die nu met de nieuw ontdekte techniek van het 'tweezijdig plakband' Lx® opgelost lijken. Over hun zogenoemde 'plug and play' technologie schreef de LinXis/Van Dongen groep recent een artikel in het tijdschrift Cancer Research.
Bron: VUmc
Promovendus Marc Warmoes haalde BRCA1-deficiënte tumorcellen uit muizen en analyseerde die met behulp van een geavanceerd massaspectrometrie-apparaat. Dit leverde een profiel op van de eiwitten die samenhangen met het BRCA1-defect. Dit moet op termijn leiden tot een non-invasieve test voor de vroege detectie van deze vorm van borstkanker bij mensen. Van alle vrouwen die borstkanker krijgen, is bij 10 tot 15 % sprake van een erfelijke variant. Van deze groep lopen de (vrouwelijke) familieleden een verhoogde kans om al op jonge leeftijd de ziekte te krijgen. Lange tijd was niet bekend welk gen erfelijke borstkanker veroorzaakt, maar inmiddels zijn een paar genetische afwijkingen ontdekt, waarvan het BRCA1-gen de bekendste is. Dit gen is normaal gesproken verantwoordelijk voor het repareren van een bepaalde vorm van DNA-schade die ook bij gezonde personen continu ontstaat. Borstkankercellen met een BRCA1-defect zijn dus minder goed in staat om schade aan het genetische materiaal - DNA - te herstellen. Overigens komt ook bij niet-erfelijke borstkanker inactivatie van het BRCA1-gen voor. Voor patiënten met BRCA1-deficiënte borsttumoren zijn sinds kort enkele veelbelovende behandelingen beschikbaar. Dit biedt dus een kans om een bijbehorende diagnostische test te ontwikkelen die dit type tumorcellen kan identificeren. 'Maar daarvoor is het wel van belang dat we een eenvoudige eiwittest ontwikkelen waarmee we kunnen vaststellen van welk type borstkanker er sprake is', zegt Marc Warmoes, promovendus binnen VUmc Cancer Center Amsterdam. 'Dit is met name belangrijk voor het kiezen van de beste therapie.' Tijdens zijn promotieonderzoek bij het VUmc OncoProteomics Laboratorium van de afdeling Medische Oncologie in samenwerking met het Nederlands Kanker Instituut, haalde Warmoes BRCA1-deficiënte tumorcellen uit genetisch gemodificeerde muizen en analyseerde die met behulp van een geavanceerd massaspectrometrie-apparaat. 'In feite knippen we eerst de in de tumor voorkomende eiwitten in stukjes, waarna ze het apparaat in gaan. Dat meet heel nauwkeurig de massa's van de eiwitstukjes, waarmee we met uitgekiende algoritmes de samenstelling en hoeveelheid van de eiwitten kunnen bepalen. Zo hebben we een profiel van verschillende eiwitten geïdentificeerd, waarmee we in staat zijn om tumoren met een BRCA1-defect te herkennen bij mensen. Omdat we ook een non-invasieve test willen ontwikkelen voor vroege detectie in dragers van een BRCA1-mutatie, gaan we momenteel ook na of we deze eiwitten in bloed kunnen meten. Verder onderzoeken we ook of de eiwitten in staat zijn tumoren te herkennen waarbij andere genen betrokken zijn met een functie die gelijkaardig is aan die van het BRCA1-gen. Op termijn moet het mogelijk zijn om met een simpele eiwittest tumoren te identificeren die gevoelig zijn voor middelen die dubbelstrengs DNA-schade veroorzaken, zodat 'therapie op maat' een realiteit wordt voor de patiënt.'
Om patiënten met kanker betere psychologische zorg te kunnen leveren, zou onderzoek naar hoe deze zorg vorm moet krijgen zich moeten richten op subgroepen. Mensen met kanker reageren namelijk heel verschillend op de psychologische zorg die zij krijgen, en soms helpt psychologische zorg zelfs helemaal niet. Dat concludeert Lei Zhu in haar promotieonderzoek. De diagnose kanker kan een grote invloed hebben, niet alleen in iemands dagelijks leven (meer ziekenhuisbezoeken), maar ook op het lichamelijk en psychisch functioneren. Er zijn de afgelopen decennia verschillende psychologische behandelingen ontwikkeld om mensen te helpen met hun omgang met kanker, en er is ook wel onderzocht of deze interventies effectief zijn. Zulke grote gerandomiseerde onderzoeken concluderen dat psychologische zorg kan helpen bij het verbeteren van stemming en functioneren, maar de meeste onderzoeken benaderen kankerpatiënten als één grote groep en geven daardoor geen inzicht in individuele variaties. Lei Zhu onderzocht hoe personen van elkaar kunnen verschillen in hun respons op psychologische zorg. Zhu ontdekte onder andere dat een klein, maar substantieel aantal mensen ondanks psychologische zorg klachten zoals somberheid, angst en vermoeidheid blijft ervaren. Omdat mensen heel verschillend omgaan met hun ziekteproces, en omdat ze psychologische zorg anders ervaren, pleit zij voor een beter onderscheid tussen verschillende subgroepen kankerpatiënten. Onderzoek dat zulke subgroepen probeert te identificeren, kan helpen om individuen met kanker psychologisch beter te begeleiden. Lei Zhu (1987) studeerde psychologie aan de Shaanxi Normal University (in Xi’an, China), en volgde de Research Master “Clinical and Psychosocial Epidemiology” aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut SHARE van het Universitair Medisch Centrum Groningen, dat het onderzoek ook bekostigde, samen met het Helen Dowling Instituut.
Vier op de 10 (ex-)kankerpatienten is niet tevreden met de informatie die zij krijgen van hun behandelaar. Een kwart van de (ex-)patiënten geeft aan meer informatie te willen ontvangen van hun arts over nazorg, oorzaak en verloop van de ziekte en late effecten van de behandeling. Patiënten die meer tevreden zijn over de verkregen informatie hebben op langere termijn minder angsten en depressies. Dat toont Olga Husson aan in het proefschrift dat zij op vrijdag 1 maart verdedigt aan Tilburg University. Het onderzoek werd uitgevoerd in samenwerking met het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) te Eindhoven. Van de 3080 (ex-)kankerpatiënten geeft een derde aan geen of weinig informatie te hebben gehad over verschillende aspecten van de ziekte en diagnose. Daarnaast rapporteert 31% van de (ex-)patiënten geen of weinig informatie te hebben gehad over de behandeling, 47% geen of weinig informatie over de verwachte effecten van de behandeling en 55% geen of weinig informatie over de bijwerkingen van de behandeling en de effecten op de ziektesymptomen. Met betrekking tot de nazorg rapporteert ruim 80% van de patiënten geen informatie te hebben gehad. Omdat het onderzoek ook uitwijst dat (ex-)kankerpatiënten die meer tevreden zijn over de informatie die zij kregen, op langere termijn minder angst en depressieve klachten en een betere kwaliteit van leven rapporteren, is hier nog veel winst te behalen. Olga Husson heeft in haar proefschrift in het bijzonder gekeken naar de (lange termijn) kwaliteit van leven van (ex-)kankerpatiënten. De kwaliteit van leven van patiënten met schildklierkanker, bleek lager te zijn dan die van de gemiddelde Nederlander met dezelfde leeftijd. Zowel hun lichamelijke als mentale gezondheid bleek slechter en daarnaast rapporteerden (ex-)schildklierkankerpatiënten ook meer klachten. Olga Husson (1984, Breda) studeerde Bewegingswetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam met als afstudeerrichting Sportpsychologie. In 2009 startte zij het hierboven beschreven promotieonderzoek aan Tilburg University.
Het Erasmus MC gaat als eerste ziekenhuis in Nederland het experimenteel laboratoriumonderzoek van cel- en weefselmonsters digitaliseren met een systeem voor digitale pathologie van Philips. Deze digitalisering is een belangrijke stap in tumor onderzoek en beoogt uiteindelijk de diagnose en behandeling van kanker en andere ziektes te versnellen en verbeteren. Het Erasmus MC werkt samen met Philips dat een volledig nieuwe, zeer snelle scanner-, beeldbewerkings- en analysetechnologie heeft ontwikkeld waarmee, met een zeer hoge resolutie, digitale beelden van tumoren kunnen worden verkregen. Medisch onderzoekers binnen de instelling maar ook van andere instellingen kunnen zo efficiënt vanaf iedere werkplek de beelden bekijken om zo nieuwe inzichten te verkrijgen in ziektes zoals kanker. Wanneer er bij een persoon bijvoorbeeld kanker wordt vermoed, wordt er operatief of door middel van een biopsie weefsel weggenomen dat daarna door een patholoog op microscopisch niveau wordt bekeken en eventueel ook op moleculair niveau getest. Zo kan worden vastgesteld of het inderdaad om kanker gaat en zo ja in welke mate het kwaadaardig is. Ook voor experimenteel medisch (kanker)onderzoek speelt dit proces een belangrijke rol met als doel de oorzaken en mechanismes van ziekten op cel en moleculair niveau beter te begrijpen. Met deze nieuwe inzichten worden mogelijkheden gecreëerd voor nieuwe diagnostische benaderingen en therapeutische behandelingen. De beoordeling van kleine weefselmonsters kan een knelpunt vormen bij medisch onderzoek. Veel tijd en moeite wordt dagelijks geïnvesteerd bij het versturen, bijhouden en omgaan met de honderden microscoopglaasjes met weefsel. Het raadplegen van een collega op afstand kost veel tijd, omdat de weefselglaasjes dan per koerier naar een ander ziekenhuis moeten worden verstuurd, met extra risico op beschadiging of verlies. Door het weefselglaasje in te scannen met het zeer snelle Philips digitale pathologie systeem, krijgt de onderzoekspatholoog direct toegang tot de digitale bestanden en kan het werk beter verdeeld worden onder de beschikbare onderzoekers. Kankercellen in het weefsel kunnen snel opgespoord en beoordeeld worden met behulp van geavanceerde beeldanalysesoftware. Daarnaast kunnen informatie en beelden eenvoudig worden gedeeld met kankeronderzoeksinstituten over de hele wereld. "In de afgelopen jaren is de vraag naar cel- en weefselonderzoek flink gegroeid met meer complexere vraagstukken'', zegt dr. Peter Riegman, hoofd weefselbank van het Erasmus MC. "De overgang in de toekomst naar digitale pathologie zal ons team van pathologen, biomedische onderzoekers, technici en het management team helpen om onze hoge standaard van experimenteel medisch onderzoek te kunnen waarborgen en versnellen." "Al meer dan honderd jaar gebruiken pathologen een optische microscoop om het gekleurde weefsel op een microscoopglaasje te onderzoeken", zegt Perry van Rijsingen, Directeur van Philips Digitale Pathologie. "Door digitale pathologie te integreren in het bestaande informatiesysteem van het researchlaboratorium, heeft het Erasmus MC de beschikking gekregen over een digitaal platform dat nieuwe mogelijkheden biedt voor verregaande samenwerking in onderwijs en onderzoek, met andere disciplines zoals radiologie". Het systeem voor digitale pathologie van Philips bestaat uit een ultrasnelle scanner en beeldbeheersysteem met software om de beelden te kunnen bekijken, analyseren en interpreteren. De overstap van analoog naar digitaal zal binnen het Erasmus MC als eerste worden gemaakt bij experimenteel onderzoek en pathologie onderwijs, wat mogelijk gevolgd wordt door digitale diagnostiek in de komende jaren.
Een bepaalde combinatie van éénlettervariaties in het mannelijk genoom hangt samen met de PSA-waarde van het bloed. Deze ontdekking is een eerste stap voor verbetering van de kwaliteit van de PSA-waarde als indicator voor prostaatkanker. De resultaten van het onderzoek, door een internationale groep wetenschappers, waaronder epidemiologen en biochemici van het UMC St Radboud, staan in het gezaghebbende blad Science Translational Medicine (on line, 15 december). PSA (Prostaat Specifiek Antigen) is een stof in het bloed, die een aanwijzing vormt voor de aanwezigheid van een tumor in de prostaat. Urologen gebruiken de PSA-waarde als een eerste stap bij de diagnose van prostaatkanker. Bij een hoge waarde krijgt de betrokkene het advies om biopsieën van de prostaat te laten uitvoeren. Dan kan definitief worden vastgesteld of iemand al dan niet prostaatkanker heeft. Een biopsie is een onprettige ingreep, die in driekwart van de gevallen uitwijst dat er geen sprake is van prostaatkanker. Achteraf gezien is de biopsie dan overbodig geweest. Een hoge PSA-waarde betekent dus niet altijd prostaatkanker, terwijl aan de andere kant een lage waarde geen vrijwaringsbewijs is. Ook mannen bij wie een PSA-waarde wordt gevonden onder het standaard afkappunt kunnen prostaatkanker hebben. Bij hen wordt de ziekte mogelijk pas later ontdekt, in een slechter stadium. Het afkappunt is de PSA-waarde, waaronder een biopsie niet nodig is, en waarboven wel. In de PSA-waarde zit veel variatie: de ene man heeft van nature een hogere PSA-waarde dan de andere. Nu heeft een internationale groep onderzoekers een bepaalde combinatie van genetische factoren gevonden, die invloed heeft op het PSA-gehalte in het bloed. De vraag ligt dan voor, of je mannen op basis van hun genetische aanleg een eigen persoonlijk afkappunt voor de PSA-waarde kunt toekennen. Met zulke persoonlijke afkappunten zou het aantal onnodige biopsieën wellicht kunnen dalen. Prof.dr. Bart Kiemeney, hoogleraar kankerepidemiologie van het UMC St Radboud en één van de auteurs van deze nieuwe studie, zegt hierover: "Wetenschappelijk is dit heel interessant. We hebben nu vier markers gevonden die, in combinatie, aangeven of bij een man een hogere of lagere PSA-waarde als afkappunt zou kunnen worden gekozen. Het laat zien dat we eigenlijk te grof te werk gaan door voor iedereen een standaard afkappunt te kiezen. Maar praktisch bruikbaar is het in mijn ogen nu nog niet. Daarvoor is het verband tussen de gevonden genetische varianten en de PSA-waarde te zwak. We moeten meer van de erfelijke variatie in PSA kunnen verklaren voordat we het bijvoorbeeld aandurven om bij een man met een hoge PSA-waarde toch geen biopten te nemen." Met de huidige kennis zou bij minder dan tien procent van de mannen een ander biopsiebeleid gekozen worden, als we het persoonlijke genotype (genetisch paspoort) zouden meten. Volgens Kiemeney weegt de informatie die het genotype toevoegt aan de PSA-waarde niet op tegen de praktische belasting om naast de PSA-waarde ook het genotype te bepalen. Toch is dit een belangrijke studie, benadrukt hij. "Het is één van de eerste genoombrede associatiestudies die laten zien dat een meer individuele vorm van geneeskunde mogelijk is door de genetische aanleg van een patiënt mee te laten wegen. "
"Wegen de baten op tegen de kosten? Dat is altijd de vraag bij een landelijk bevolkingsonderzoek." Gerrit Meijer, hoogleraar pathologie, stond aan de basis van de landelijke screening naar darmkanker, die vanaf 1 januari door heel Nederland plaatsvindt. Vanaf dan worden Nederlanders tussen de 55 en 75 jaar iedere twee jaar uitgenodigd hun ontlasting te laten onderzoeken. “Ondertussen werken we in VUmc al aan de volgende generatie test die poliepen opspoort die nog geen kanker zijn, maar wel gevaarlijk zijn.” Voor een landelijk bevolkingsonderzoek gelden strikte criteria. Het moet om een ernstige aandoening gaan die veel voorkomt en via zo'n onderzoek goed op te sporen is, én waarvan de behandeling in een vroeg stadium echt iets oplevert. "In 1993 hebben Amerikaanse studies al aangetoond wat de screening van darmkanker oplevert: vroeg ontdekken betekent meer mensen op tijd behandelen en minder sterfte aan darmkanker", aldus Gerrit Meijer. "Per jaar krijgen zo'n 13.000 Nederlanders darmkanker, en ongeveer de helft overlijdt eraan. Onze verwachting is dat door het onderzoek jaarlijks 2.400 minder mensen hieraan sterven." Nadat in 2003 alle EU-landen besloten op darmkanker te screenen, heeft Nederland zich vanaf 2005 voorbereid op het landelijke onderzoek. Via verschillende commissies, van consensusgroep en Gezondheidsraad tot adviescommissies van het Centrum voor Bevolkingsonderzoek van het RIVM, is Meijer daarbij nauw betrokken geweest. De screening wordt tot 2019 stapsgewijs ingevoerd: in het eerste jaar worden 360.000 mensen uitgenodigd en uiteindelijk in 2019 ruim twee miljoen. Meijer: "Dat vraagt ook duidelijke informatie-uitwisseling van analyses en registratie. Zo zijn binnen VUmc de afdelingen maag-, darm- en leverziekten en pathologie met een heel nieuw ICT-systeem gekoppeld aan het landelijke ICT-systeem voor screening. Ook hebben beide afdelingen, dankzij de inzet van velen een speciale accreditatie behaald." Per post ontvangt elke deelnemer een monsterafnamekit, die ook weer per post teruggestuurd wordt. Is er iets afwijkends, dan wordt de deelnemer in kwestie uitgenodigd voor een coloscopie, een kijkonderzoek van de dikke darm. "Ondertussen werken veel onderzoekers van CCA aan de test van de toekomst. We kijken daarbij niet meer alleen naar bloed in de ontlasting, maar vooral naar biomarkers: biologische veranderingen die duiden op poliepen die nog geen kanker zijn, maar wel gevaarlijk zijn. Over een jaar of twee denken we zover te zijn, dat we deze test in het bevolkingsonderzoek kunnen vergelijken met de huidige test."
Mw.Ivette A.G. Deckers, MSc, ‘Renal Cell Cancer: A molecular-epidemiological approach to unravel new pathways underlying disease etiology and prognosis’ Nierkanker staat op de zevende plaats van meest voorkomende vormen van kanker. Het is nog niet precies bekend hoe nierkanker ontstaat. In dit proefschrift werden risicofactoren en fysiologische mechanismen onderzocht die mogelijk een rol spelen bij het ontstaan van nierkanker in de Nederlandse Cohort Studie (NLCS). Een hoge zoutinname werd als mogelijk nieuwe risicofactor voor nierkanker geïdentificeerd, vooral bij deelnemers met een lage vochtinname. Het verband tussen zoutinname en nierkanker werd niet verklaard doordat deelnemers een hoge bloeddruk hadden, maar wel gedeeltelijk door genetische variatie in het renine-angiotensine-aldosteron systeem (RAAS), welke in de nier de bloeddruk en de zout- en vochtbalans van ons lichaam reguleert. Door niertumoren in te delen naar tumorheterogeniteit op basis van epigenetische veranderingen, werd aangetoond dat kaliuminname in de ene groep tumoren het risico op nierkanker verhoogt en in de andere juist verlaagt. Risicofactoren kunnen dus verschillen door tumorheterogeniteit en hiermee moet rekening worden gehouden in toekomstig onderzoek.
Om de diagnose kanker te stellen wordt nu vaak met een naald in het gezwel geprikt om er cellen uit te nemen voor onderzoek. Zo’n biopsie is vaak pijnlijk en omslachtig en wellicht in de toekomst onnodig. Sommige kankersoorten zijn namelijk nu al met een relatief simpele bloedtest te diagnosticeren. Dit wordt ook wel een liquid biopsy genoemd. Om liquid biopsies in de toekomst voor alle kankersoorten mogelijk te maken is veel onderzoek nodig. Voor dit onderzoek maken artsen en onderzoekers gebruik van bloedmonsters en andere lichaamsvloeistoffen van patiënten. Deze worden vanaf 2 oktober opgeslagen in het eerste Liquid Biopsy Center (LBC) in Nederland. In tegenstelling tot biopten, waarbij stukjes weefsel worden afgenomen bij de patiënt, zijnliquid biopsies vrijwel pijnloos, snel en zonder grote ingrepen af te nemen. Daarnaast kun je liquid biopsies regelmatig afnemen en onderzoeken. Dit levert veel meer informatie op, wat goed is voor de patiënt én voor de onderzoeker. Bij het onderzoek naar kanker wordt nu al veel gebruikgemaakt van materiaal van patiënten zoals bloed. Tot voor kort had elke onderzoeksgroep hiervoor eigen vriezers en koelkasten, opslagmethoden en wijze van registratie. Dit is nu gestandaardiseerd. Voordeel hiervan is dat meer gegevens en lichaamsvloeistoffen meer gestructureerd worden opgeslagen. Ze zijn daardoor ook beter uitwisselbaar tussen onderzoekgroepen in binnen- en buitenland. Hierdoor zal de betrouwbaarheid van de toekomstige bevindingen enorm toenemen, zodat deze sneller in de praktijk kunnen worden toegepast. Het nieuwe koudeopslagsysteem is ook nog eens heel energiezuinig, in vergelijking met de oude situatie waarin werd gewerkt met tientallen losse vriezers en koelkasten. Deze werden individueel gekoeld en gaven individueel ook veel warmte af. Daarom moest de ruimte waarin ze staan ook weer gekoeld worden met airconditioning. Een energetisch zeer onvoordelige situatie. In het nieuwe complex staan grote, uniforme, goed geïsoleerde kasten die door centrale compressoren worden gekoeld op milieuvriendelijke wijze. In het LBC worden vanaf nu miljoenen bloed-, urine- en speekselmonsters gestructureerd verzameld. Bij eventuele uitval van elektriciteit heeft het systeem een eigen noodgenerator, die zorgt dat de koeling te allen tijde gewaarborgd blijft en er geen kostbare monsters verloren kunnen gaan tijdens een onverhoopte storing. Onderzoeker Michiel Pegtel, één van de initiatiefnemers van het LBC, is enthousiast: ”Dit is een enorme stap voorwaarts in het kankeronderzoek. Het systematisch opslaan van deze materialen in het LBC zal het ons makkelijker maken om sneller betrouwbare kankertesten te ontwikkelen. Dat is niet alleen nodig om efficiënt en veilig de juiste diagnose te stellen zonder in de tumor te hoeven prikken, maar ook om artsen te helpen de beste behandeling te kiezen. Het zou helemaal mooi zijn als artsen met een bloedtest in de toekomst ook hun patiënten tijdens de behandeling zouden kunnen volgen zonder steeds scans te hoeven maken. En ik ben ervan overtuigd dat dit mogelijk wordt.” Stichting VUmc Cancer Center Amsterdam heeft geld beschikbaar gesteld voor het LBC-project. Geert Kazemier, oncologisch chirurg en directeur van de stichting: ”Ik ben trots op onze donateurs die al in een vroeg stadium geloofden in het Liquid Biopsy Center. Samen is het gelukt heel veel geld in te zamelen voor onderzoek en het LBC mogelijk te maken. Dit gaat veel betekenen voor het kankeronderzoek en voor mijn toekomstige patiënten.”
Bron: VUmc
De afgelopen twee decennia overleden Nederlanders 20 procent minder vaak aan kanker. De vooruitgang is helaas niet op alle fronten zichtbaar, want er overleden juist meer mensen aan slokdarmkanker en huidmelanomen en sommige vormen van kanker kwamen opvallend vaker voor bij Nederlandse vrouwen dan bij vrouwen in andere Europese landen. Dit blijkt uit onderzoek door H. Karim-Kos, die werkt voor onder meer het Erasmus MC. Long-, blaas-, en strottenhoofdkanker komen veel minder vaak voor bij mannen. Bij vrouwen zijn baarmoederhals- en eierstokkanker op hun retour. Ook is de overlevingskans na vijf jaar van bepaalde vormen van kanker gestegen. Dit is met name zichtbaar bij kanker in de dikke darm. Bij leukemiepatiënten steeg de overlevingskans van 36 naar 53 procent.
Hoe meer poliepen artsen vinden, hoe kleiner de kans op darmkanker. Het succes van darmkankerscreening valt of staat met de kwaliteit van het kijkonderzoek in de dikke darm (coloscopie). Hoe kundiger de arts die het onderzoek doet en hoe beter de gebruikte instrumenten, hoe groter de kans dat gescreende personen darmkankervrij blijven, en niet zullen sterven aan deze ziekte. Kijkonderzoeken die van betere kwaliteit zijn, zijn per saldo bovendien niet duurder. Dat blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC dat zojuist is gepubliceerd in Journal of the American Medical Association (Jama) Als het onderzoek van betere kwaliteit is, sporen artsen meer goedaardige poliepen (adenomen) op en kunnen deze worden verwijderd voordat ze de kans krijgen kwaadaardig te worden. Het was al langer bekend dat de hoeveelheid poliepen die worden opgespoord bij kijkonderzoeken erg verschillen per instelling of arts en dat dit het risico op kanker beïnvloedt. ‘We wilden nu weten in hoeverre dat gevolgen heeft voor de lange-termijn effectiviteit en kosten van screeningprogramma’s’, zegt Reinier Meester, onderzoeker van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC. Voor het onderzoek zijn de gegevens gebruikt van 57.588 personen in California, VS, die tussen 1998 en 2010 zijn onderzocht door 136 artsen. Met een simulatiemodel is voor deze personen het risico geschat om ooit darmkanker te krijgen. Bij artsen die de minste poliepen aantroffen, kreeg naar schatting 2,6 procent van de gescreende personen darmkanker. Bij artsen die de meeste opspoorden lag dat percentage op 1,2 procent. Als mensen niet gescreend worden was dit 3,4 procent. Betere screening maakt het bevolkingsonderzoek niet duurder. Hoewel darmkankerscreening in de VS anders gaat dan in Nederland, zijn de onderzoeksresultaten ook van belang voor ons land. In de VS kiezen de meeste mensen direct voor een onderzoek met coloscopie. In het Nederlandse bevolkingsonderzoek krijgen deelnemers eerst een ontlastingstest opgestuurd. Wordt bloed in de ontlasting aangetroffen, dan worden deelnemers uitgenodigd voor een coloscopie. ‘Voor deze ongeveer 7 procent van de deelnemers geldt ook dat de coloscopiekwaliteit van invloed is op het uiteindelijke succes van het bevolkingsonderzoek. Dit onderstreept het belang van het kwaliteitsprogramma binnen het bevolkingsonderzoek.’
Bij de behandeling van sommige vormen van longkanker wordt tegenwoordig gebruikgemaakt van 'targeted therapy' met chemotherapie in tabletvorm. Er is een nieuwe techniek ontwikkeld om na te gaan of deze medicijnen de tumor bereiken. Aan de medicijnen wordt een radioactief stofje gehangen. Via een PET-scan kan vervolgens bekeken worden of de medicijnen de tumor bereiken en de behandeling effect kan hebben. Hiermee kan het afnemen van een - voor de patiënt belastend - longbiopt zelfs achterwege blijven. Longarts Idris Bahce promoveerde hierop op 22 mei bij VUmc. Bij de behandeling van uitgezaaide kanker, en in het bijzonder longkanker, is het van belang om de kenmerken van de kanker te achterhalen door het nemen van een biopt uit de tumor. Op basis van bepaalde kenmerken kunnen patiënten met longkanker namelijk behandeld worden via 'targeted therapy' met chemotherapie in tabletvorm . Deze tabletten werken beter en veel langer dan de klassieke chemotherapie via een infuus. Soms is het lastig of zelfs onmogelijk om een tumorbiopt te nemen. In deze gevallen kunnen patiënten nu nog geen 'targeted therapy' krijgen. Om zonder tumorbiopt toch te kunnen inschatten of deze gerichte therapie zal werken bij een patiënt, worden er nieuwe voorspellende technieken ontwikkeld. Een nieuwe techniek is het radioactief markeren van de 'targeted therapy'-medicijnen en deze in de patiënt volgen via een bepaalde manier van beeldvorming (Positron Emissie Tomografie; PET). Idris Bahce deed onderzoek naar deze techniek. "Mijn onderzoek laat zien dat tumoren waarbij een bepaald tablet (erlotinib) effectief is, een hoger radioactief signaal afgeven dan tumoren waarbij het medicijn niet werkt. Hierdoor verwachten we, in de toekomst, via een PET-scan na te gaan of een patiënt baat zal hebben bij het medicijn en hoeven we geen tumorbiopten af te nemen", aldus Bahce. De techniek die Bahce onderzocht heeft, vraagt om een ingewikkelde logistiek en is daarom redelijk uniek in de wereld. Bahce: "Naast het VUmc Imaging Center zijn er wereldwijd misschien vier of vijf andere centra die dit soort klinisch onderzoek doen met radioactief gelabelde medicijnen bij longkanker. Dat komt doordat radioactieve stoffen (isotopen) ter plekke gemaakt moeten worden die meteen gekoppeld worden aan het medicijn. Ook is het belangrijk dat je daarna direct kwaliteitscontroles kan uitvoeren en vervolgens het medicijn snel kan toedienen aan de patiënt." Op dit moment vordert de nieuwbouw van het VUmc Imaging Center Amsterdam volgens schema. Het gebouw gaat in 2019 open. In dit gebouw komen de nieuwste medische beeldvormende technieken bij elkaar en daarmee wordt het Imaging Center uniek in de wereld. De grootste winst zal er zijn voor patiënten met kanker, hersenaandoeningen of hart- en vaatziekten. Met behulp van de nieuwste imagingtechnieken wordt therapie nog beter afgestemd op de betreffende patiënt.
Bron: VUmc
Een afname van het totale lichaamsvet heeft meer invloed op een vermindering van lichaamseigen geslachtshormonen die met borstkanker samenhangen, dan een afname van buikvet alleen. Dit onderstreept het belang van een gezond gewicht en lichamelijke activiteiten voor vrouwen met overgewicht. Dat blijkt uit onderzoek van dr. Evelyn Monninkhof, epidemioloog bij het Julius Centrum van het UMC Utrecht, onder vrouwen na de overgang. In 2016 kregen in ons land meer dan 13.500 vrouwen ouder dan 50 jaar borstkanker. “Uit het onderzoek is gebleken dat voor het verlagen van het risico op borstkanker, via lichaamseigen hormonen, niet een daling van buikvet het belangrijkste is, maar vooral het totale lichaamsvet. Bijvoorbeeld dus ook het heupvet”, verklaart Monninkhof. Endocrine-Related Cancer brengt vandaag de resultaten van haar onderzoek ‘Association between changes in fat distribution and biomarkers for breast cancer’. Het onderzoek werd gesponsord door KWF kankerbestrijding en Pink Ribbon. In Monninkhof’s onderzoek zijn 195 postmenopauzale vrouwen met overgewicht in 16 weken tijd gemiddeld 5-6 kg afgevallen en zijn 48 vrouwen gelijk gebleven in gewicht. De geslachtshormoon- en leptinespiegels en het aantal ontstekings-gerelateerde stofffen in het bloed zijn vergeleken met de niveaus voorafgaand aan het gewichtsverlies. De veranderingen in het totale lichaamsvet en het buikvet zijn gemeten via DEXA (meten lichaamssamenstelling) en MRI-scans. Na 16 weken kon er een verband worden aangetoond tussen een afname van het totale lichaamsvet en gunstige veranderingen in een aantal biologische markers voor borstkanker, waaronder geslachtshormonen en leptine, terwijl een afname van het buikvet meer in verband werd gebracht met een afname van ontstekingsmarkers. Hoewel in voorgaande onderzoeken sprake was van tegenstrijdige verbanden tussen het risico van borstkanker en buikvet, is in dit onderzoek gebruik gemaakt van een nauwkeurigere methode om op basis van scans de verdeling van vet te bepalen, in plaats van alleen de tailleomtrek en body mass index te meten. Zoals Monninkhof uitlegt: "In de betreffende periode hebben we twee keer zowel de vetdepots als de biomarkers gemeten; daarbij hebben we nauwkeurigere DEXA-metingen gedaan voor het totale lichaamsvet, evenals MRI-scans voor het buikvet." Monninkhof gaat verder: "Onze volgende stap is onderzoeken hoe vrouwen buikvet en hun totale lichaamsvet het beste kunnen aanpakken. Welke programma's op het gebied van voeding en lichaamsbeweging zullen het beste voor hen werken? Zo kunnen ze het risico op borstkanker verlagen.”
Bron: UMC
Het remmen van een aan een bloedstollingseiwit verwante stof kanker onderdrukt kanker. Uitzaaiing van alvleeskliertumoren wordt erdoor tegengegaan en de groei van borstkanker zakt in. Het eiwit Tissue Factor vervult een belangrijke functie in de bloedstolling. Ongeveer tien jaar geleden ontdekten onderzoekers al een iets veranderde vorm van dit eiwit, asTF. Blokkeren van asTF kan een kankerremmend effect hebben, zeggen onderzoekers van het LUMC en de University of Cincinnati Cancer Institute. Opmerkelijk was dat asTF bij borstkanker de groei van kankercellen tegen gaat en bij alvleesklierkanker vooral de uitzaaiing. Een verklaring hiervoor is er nog niet. Vermoedelijk remt asTF de vorming van nieuwe bloedvaatjes, die belangrijk zijn voor de groei van tumoren.
Het Radboud umc gaat 20 mensen vaccineren tegen een vorm van erfelijke darmkanker. Het vaccin moet hun afweer tegen ontsporende darmcellen op gang brengen voordat deze zich ontwikkelen tot kankercellen. De eerste resultaten zien er hoopvol uit, zegt het ziekenhuis. Mensen met Lynch syndroom hebben een erfelijke aanleg voor darmkanker. Dat maakt hun kans op darmkanker zestien keer groter dan bij de gemiddelde Nederlander het geval is. Bovendien ontstaat darmkanker bij hen al vijftien tot twintig jaar vroeger in het leven. De gemiddelde Nederlander heeft vijf procent kans om darmkanker te krijgen, meestal op latere leeftijd. Mensen met Lynch syndroom hebben ongeveer 70 procent kans op darmkanker en vaak al als ze zo’n 45 jaar oud zijn.
Het aantal mensen dat jaarlijks leverkanker krijgt, is de afgelopen twintig jaar meer dan verdubbeld van 171 in 1992 naar 364 in 2009. De toename is mogelijk te verklaren door een betere screening van patiënten die risico lopen. Het risico op leverkanker is verhoogd bij patiënten die overmatig alcohol gebruiken en bij patiënten met een hepatitis B- of C-virusinfectie. Dat blijkt uit onderzoek van arts-onderzoeker Carlijn Witjes die op 10 oktober op haar onderzoek promoveert. Mensen met een hepatitis B of C-besmetting en mensen met een beschadigde lever als gevolg van alcoholgebruik lopen een verhoogd risico op leverkanker. Patiënten met hepatitis worden, mits zij onder behandeling zijn voor hun besmetting, met een echografie van de lever regelmatig gescreend op leverkanker. Want hoe eerder leverkanker wordt ontdekt, hoe beter de vooruitzichten. Bij relatief veel patiënten wordt de ziekte echter pas in een laat stadium ontdekt. De kans op overleving is daardoor gemiddeld relatief klein: slechts vijftien procent van de gehele patiëntengroep is na vijf jaar nog in leven. Dat sterftecijfer kan omlaag, meent Carlijn Witjes. ,,Er is winst te behalen door goede voorlichting te geven over de risico’s op leverkanker aan mensen met hepatitis B en C. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat naar schatting tien procent van de Chinese Rotterdammers besmet is met hepatitis B. Als zij zich geregeld zouden laten screenen bij een Maag-, Darm-, en Leverarts, zou leverkanker in een vroeger stadium kunnen worden opgespoord.’’ Verder is het van groot belang dat bij afwijkingen aan de lever snel wordt doorverwezen naar centra waar multidisciplinaire behandelteams werken. ,,In multidisciplinaire teams zoals dat van het Erasmus MC kunnen dikwijls het snelst de beste diagnoses en behandelstrategieën worden bepaald.’’
Patiënt hoeft veel minder vaak naar het ziekenhuis; wachtlijsten kunnen korter door efficiënter gebruik apparatuur. Een korte serie bestralingen met een hogere dosis straling per keer werkt bij prostaatkanker net zo goed als de conventionele bestralingsserie met een lagere dosis. Dat blijkt uit een gezamenlijke studie van het Erasmus MC Kanker Instituut in Rotterdam en het Antoni Van Leeuwenhoek-NKI in Amsterdam, die werd gefinancierd door KWF Kankerbestrijding. In de studie werd de gebruikelijke bestralingsbehandeling bij prostaatkanker (39 keer) vergeleken met een nieuwe methode waarbij het aantal bestralingen bijna wordt gehalveerd (19 keer), maar de dosis per bestraling verhoogd. Radiotherapeut-oncoloog en hoofdonderzoeker Luca Incrocci, als hoogleraar verbonden aan het Erasmus MC, heeft de resultaten zondag 18 oktober gepresenteerd tijdens een groot oncologiecongres in San Antonio in de VS. ,,De resultaten lijken bij de nieuwe, snelle methode zelfs iets beter te zijn, al is dat strikt genomen statistisch nog niet aangetoond,’’ vertelt Incrocci . ,,De patiënten worden al vijf jaar lang gevolgd. Nu, na die vijf jaar, blijkt 77 procent van de groep die de conventionele behandeling heeft gekregen, kankervrij te zijn. In de groep die de korte serie kreeg, bleef 80 procent vrij van kanker.’’ Aan de studie werkten 820 patiënten met prostaatkanker mee. Zij werden in twee groepen verdeeld. De ene groep kreeg de conventionele behandeling. Deze mannen kregen acht weken lang, vijf keer per week een bestraling met een dosis van 2 Gy. De andere groep kreeg zes weken lang, drie keer per week een bestraling met een dosis van 3,4 Gy. ,,Het grote voordeel is dus dat patiënten veel minder vaak naar het ziekenhuis hoeven. Vijf keer per week naar het ziekenhuis, of maar drie keer, en 19 keer in totaal versus 39, dat maakt een groot verschil. Een bestraling duurt slechts kort, maar mensen zijn toch dikwijls een dagdeel kwijt aan het ziekenhuisbezoek.’’ Bovendien denkt Incrocci dat de zorg goedkoper wordt omdat per bestralingsapparaat meer patiënten kunnen worden behandeld. ,,Voor zover er wachtlijsten zijn, kunnen die worden verkort.’’ Bij de korte serie behandelingen hadden patiënten tijdens de bestralingen wat meer last van darmklachten, maar na drie maanden zagen de onderzoekers geen verschil meer met de groep mannen die de conventionele behandeling had gekregen. Incrocci en zijn medeonderzoekers bereiden op dit moment een artikel voor dat in een wetenschappelijk tijdschrift zal verschijnen. Daarna zal de nieuwe, snelle methode worden ingevoerd in Nederlandse ziekenhuizen. Aan de studie werkten naast het Erasmus MC en het AVL-NKI ook het LUMC in Leiden, het Radboudumc in Nijmegen, het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven, het Medisch Centrum Haaglanden in Den Haag, en het Radiotherapeutisch Instituut Arnhem mee.
Darmkanker kan alleen worden vastgesteld met een vervelend inwendig kijkonderzoek. Stephanie Holst onderzocht tijdens haar promotieonderzoek aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) of bepaalde stoffen in het lichaam kunnen helpen om darmkanker op een patiëntvriendelijkere manier vast te stellen. Holst promoveerde op dinsdag 24 januari. Ze keek hiervoor naar veranderingen in glycanen. Dat zijn suikers die zich met name aan de buitenkant van lichaamscellen bevinden. Glycanen vormen een belangrijk onderdeel van de buitenkant van een cel. Ze zijn betrokken bij de communicatie tussen cellen en bij verschillende biologische processen. Al deze suikers samen noemen we het glycoom. Stephanie Holst: “We wisten al dat het menselijk glycoom verandert als je ziek bent, ouder wordt, zwanger bent, et cetera. Nu keken we naar de precieze verandering bij darmkanker.” Holst maakte hierbij onder meer gebruik van massaspectrometrie imaging(MSI). Dat is een onderzoeksmethode waarmee je de moleculaire samenstelling van weefsel kunt analyseren. Ze ontwikkelde een nieuwe methode, waarbij ze suikermoleculen scheidt van eiwitmoleculen. “Glycanen zijn heel, heel complexe bouwstenen. Met onze nieuwe methode kunnen we ze onderzoeken, zonder dat de informatie over hun locatie in het weefsel verloren gaat. We kunnen veranderingen in het glycoom bij kanker daardoor heel specifiek in kaart brengen.” Holst wil het leven van patiënten met kanker verbeteren. Dat is haar drijfveer. “Ik hoop dat we met hulp van glycanen en onze nieuwe onderzoeksmethode darmkanker in de toekomst in een vroeger stadium kunnen opsporen en op een patiëntvriendelijker manier. En dat we betere beslissingen kunnen nemen over de behandeling. De toepassing van onze nieuwe methode heeft daarvoor nieuwe inzichten opgeleverd. Voordat we die in de patiëntenzorg kunnen toepassen, is nog meer onderzoek nodig. De weg naar de kliniek is lang, maar het begin is er.” Het onderzoek van Holst krijgt een internationaal vervolg. Het project GlyCoCan van het European Training Network kreeg hiervoor vorig jaar een Horizon2020-subsidie. Holst blijft bij het onderzoek betrokken: “Het is fantastisch dat mijn resultaten in deze grote studie verder uitgewerkt kunnen worden.” Bij het internationale onderzoek werken veel verschillende disciplines samen. Dat is belangrijk, benadrukt Holst. “Het onderzoek naar de diagnostiek en behandeling van kanker heeft veel kanten. Als we willen dat patiënten ervan profiteren, moeten we samenwerken. We moeten niet alleen naar het DNA kijken, niet alleen naar eiwitten, niet alleen naar suikers. We moeten al die kennis samenbrengen om het grote beeld te kunnen snappen. Ik zet me er graag voor in om die verbindingen tot stand te brengen.”
Bron: LUMC
Patiënten met uitgezaaide darmkanker kunnen de behandeling met levensverlengende medicijnen niet zo maar onderbreken. Na een intensieve kuur moeten ze een onderhoudsdosis blijven gebruiken. Dit blijkt uit een onderzoek onder leiding van onderzoekers van het AMC in Amsterdam en het UMC Utrecht. De resultaten zijn gisteren online verschenen in het toonaangevende Britse medische tijdschrift The Lancet. Volgens onderzoeksleiders prof. dr. Kees Punt van de afdeling Medische Oncologie van het AMC en dr. Miriam Koopman van de afdeling Medische Oncologie van het UMCU is onderzocht wat de manier is om de patiënten met uitgezaaide darmkanker optimaal te behandelen. Nieuwe geneesmiddelen hebben de overleving van deze patiënten duidelijk doen toenemen. Punt: ‘Veel patiënten vragen om een tijdelijke onderbreking van de behandeling, maar het was niet bekend of dit veilig was. Bovendien gaat het om dure geneesmiddelen. Een onderbreking van behandeling zou de kwaliteit van leven ten goede kunnen komen, en met minder kosten gepaard gaan.’ De resultaten van de studie tonen aan dat een onderhoudsbehandeling resulteert in een betere overleving. Koopman: ‘Gelukkig blijkt uit dit onderzoek dat de kwaliteit van leven van patiënten tijdens de onderhoudsbehandeling even goed is als die van patiënten die waren gestopt met de behandeling. Deze resultaten zijn inmiddels opgenomen in nationale en internationale richtlijnen.’ Darmkanker is één van de meest voorkomende vormen van kanker in de Westerse wereld. Het onderzoek betreft uitgezaaide darmkanker. Als het operatief niet mogelijk of zinvol is de uitzaaiingen te verwijderen, dan is de patiënt niet meer te genezen. Behandeling met medicijnen biedt wel een duidelijke overlevingswinst. De standaardbehandeling bestaat uit chemotherapie aangevuld met bevacizumab, een geneesmiddel dat de nieuwvorming van kankerbloedvaten remt. In deze studie zijn patiënten eerst intensief behandeld met zes kuren van de standaardbehandeling. Daarna is de helft van de patiënten behandeld met een onderhoudsbehandeling bestaande uit een lagere dosis chemotherapie plus bevacizumab. De behandeling bij de andere helft is gestaakt. Met CT-scans werd de activiteit van de ziekte van patiënten in beide groepen voortdurend in de gaten gehouden. Bij verslechtering van ziekte werd de oorspronkelijke intensieve behandeling in beide groepen hervat. Deze CAIRO3 studie van de Dutch Colorectal Cancer Group (DCCG) is uitgevoerd in 64 Nederlandse ziekenhuizen. De studie is mede mogelijk gemaakt met steun van KWF Kankerbestrijding.
Dendritische cellen zijn de 'politieagenten' van het afweersysteem: ze herkennen lichaamsvreemde eiwitten, waarna die door andere cellen worden opgeruimd. Helaas schoppen kankercellen dit systeem in de war. Het promotieonderzoek van Jelle Lindenberg werpt meer licht op hoe dit proces werkt. Bovendien levert het aanknopingspunten op om hier therapeutisch op in te grijpen en de werkzaamheid van tumorvaccins en andere vormen van immuuntherapie te verbeteren. Lindenberg promoveert 24 november bij VUmc. Bestaande methodes om kanker te bestrijden zijn niet altijd voldoende effectief. Daarom wordt er veel onderzoek gedaan naar mogelijkheden om het afweersysteem zodanig te activeren dat de eigen afweercellen kankercellen herkennen en uitschakelen. Belangrijk hierbij zijn de zogeheten dendritische cellen. Deze cellen zijn gespecialiseerd in het herkennen van lichaamsvreemde eiwitten en deze te presenteren aan de killer- T-cellen van het lichaam. Die kunnen cellen met de desbetreffende eiwitten herkennen, binden en doden. Helaas scheiden kankercellen vaak stoffen af die de ontwikkeling en de werking van dendritische cellen onderdrukken, met als gevolg het uitblijven van een effectieve afweer tegen kanker. In dit onderzoek werden de effecten van deze afweer onderdrukkende stoffen op dendritische cellen bestudeerd, alsmede wat voor invloed op deze wijze geconditioneerde dendritische cellen vervolgens hebben op andere afweercellen. Zo bleek dat zij niet killer T-cellen stimuleren maar eerder T cellen activeren die op hun beurt weer de afweer kunnen onderdrukken. Dit onderzoek leidde tot de ontdekking van een aantal belangrijke moleculaire schakels die van invloed bleken op de verstoorde ontwikkeling van dendritische cellen in aanwezigheid van kanker. Dit biedt de mogelijkheid een therapie te ontwikkelen die er op gericht is dendritische cellen bestand te maken tegen de afweeronderdrukkende werking van tumoren. Al deze resultaten dragen bij tot een beter begrip van de mechanismen die leiden tot verstoorde ontwikkeling van dendritische cellen en functionaliteit in patiënten met kanker. Bovendien bieden ze aanknopingspunten om hier therapeutisch op in te grijpen en de werkzaamheid van tumorvaccins en andere vormen van immuuntherapie te verbeteren.
Er zijn DNA-verschillen tussen poliepvormige en vlakke gezwellen (adenomen) in de darm. Beiden zijn voorlopers van darmkanker. Bij de ontwikkeling van tests voor het bevolkingsonderzoek darmkanker is het derhalve belangrijk dat beide typen adenomen kunnen worden opgespoord, aldus onderzoeker Rinus Voorham. Hij promoveert 9 oktober bij VU medisch centrum. Dikkedarmkanker ontstaat uit zogeheten adenomen, ook wel darmpoliepen genoemd. Naast deze typische poliepvormige adenomen bestaan er ook vlakke adenomen. VUmc-onderzoeker Rinus Voorham bekeek de verschillen tussen deze twee typen darmkankervoorlopers op moleculair niveau. Hij toonde aan dat er inderdaad moleculaire verschillen zijn tussen poliepvormige en vlakke adenomen, onder andere op het gebied van DNA-mutaties en chromosomale afwijkingen. Dat is belangrijke kennis omdat de vlakke voorlopers mogelijk agressiever zijn, maar ook moeilijker zijn op te sporen. Voorham pleit er in zijn proefschrift dan ook voor dat bij het opzetten van een bevolkingsonderzoek naar darmkanker rekening moet worden gehouden met het bestaan van vlakke adenomen. Bij de ontwikkeling van nieuwe tests die gericht zijn op het opsporen van moleculaire veranderingen, moet goed worden onderzocht of deze tests ook vlakke darmkankervoorlopers succesvol kunnen detecteren. Een tweede conclusie in dit proefschrift is dat de moleculaire verschillen erop duiden dat de twee typen adenomen deels een andere ontstaanswijze hebben. De vlakke adenomen lijken meer gerelateerd te zijn aan ontsteking van de darm. Dit kan nieuwe aanknopingspunten bieden bij het voorkomen en genezen van deze vlakke darmkankervoorlopers.
De European Research Council (ERC) heeft een subsidie van zo’n 2 miljoen euro toegekend aan patholoog Chris Meijer, verbonden aan VUmc. Hij zal zich vooral richten op de ontwikkeling van biomarkers die in staat zijn om nauwkeurig voorstadia van baarmoederhalskanker te herkennen in een HPV-thuistest. Na een dergelijke thuistest hoeven vrouwen alleen naar de gynaecoloog als er daadwerkelijk sprake is van (een voorstadium van) baarmoederhalskanker. Vrouwen die een thuistest doen waaruit blijkt dat zij HPV-positief zijn, moeten nu allemaal naar de gynaecoloog of huisarts om alsnog een uitstrijkje te laten maken om te zien of er ook afwijkende cellen in het uitstrijkje zitten. Is dat het geval, dan worden zij naar de gynaecoloog verwezen voor een inwendig onderzoek. Zo’n 7% van de geteste vrouwen blijkt HPV-positief. Van hen heeft een derde ernstig afwijkende baarmoederhalscellen die behandeld moeten worden. Met behulp van nieuw te ontwikkelen biomarkers - ‘meetbare’ DNA afwijkingen - in het door de vrouw zelf afgenomen vaginale materiaal, wil de groep van Meijer de vrouwen met een sterk verhoogd risico op baarmoederhalskanker al direct in de HPV- thuistest identificeren. Hiermee wordt voorkomen dat een heleboel vrouwen onnodig inwendige onderzoeken ondergaan. Dat voorkomt ongerustheid bij de vrouwen en scheelt de maatschappij bovendien geld. Elke Nederlandse vrouw krijgt vanaf haar 30ste verjaardag een uitnodiging deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker. Daarvoor moet zij naar de huisarts om een uitstrijkje te laten maken, dat in het laboratorium onderzocht wordt op afwijkende cellen. Al jaren is prof.dr. Meijer van VUmc bezig met het ontwikkelen en verfijnen van een HPV-thuistest. Dat is een test waarmee vrouwen thuis, zelf vaginaal materiaal kunnen afnemen en dat kunnen opsturen naar het laboratorium. De HPV-thuistest heeft twee voordelen. Ten eerste gaan veel vrouwen om verschillende redenen niet naar de huisarts voor een uitstrijkje. Met de meer laagdrempeliger thuistest kunnen deze vrouwen toch getest worden op baarmoederhalskanker, wat levens scheelt. Ten tweede kijkt de HPV-thuistest naar de aanwezigheid van het HPV-virus, dat baarmoederhalskanker kan veróórzaken. Met de HPV-test ben je er dus eerder bij dan bij het traditionele uitstrijkje, dat kijkt naar cellen die al afwijkend zijn. De gezondheidsraad heeft de minister dan ook geadviseerd het uitstrijkje voor cytologisch (cellen)onderzoek in het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker te vervangen door een HPV-test.
Orale bisfosfonaten verhogen niet het risico op slokdarm- of maagkanker. Dit blijkt uit een Engelse studie onder ruim 80.000 mensen. Bisfosfonaten remmen de botresorptie door osteoclasten en worden voornamelijk gebruikt bij behandeling of preventie van osteoporose, met name bij postmenopauzale vrouwen. De afgelopen jaren is het bisfosfonaatgebruik aanzienlijk gestegen in de westerse wereld. Een bekende bijwerking van deze middelen is het irriterende effect op de slokdarm, waardoor ontstekingen en ernstige zweren kunnen ontstaan. Uit endoscopisch onderzoek blijkt dat na herstel van de laesies in het slokdarmslijmvlies toch afwijkingen blijven bestaan. Refluxoesofagitis is een bekende risicofactor voor slokdarmkanker. Of dit ook geldt voor oesofagitis die veroorzaakt is door bisfosfonaten, is nog niet duidelijk. Volgens de FDA zijn tussen 1995 en 2008 in de Verenigde Staten 23 gevallen van slokdarmkanker gemeld bij patiënten die alendroninezuur gebruikten en nog eens 31 bij patiënten in Europa en Japan die bisfosfonaten gebruikten. Dit kan wijzen op een maligniteitsrisico door bisfosfonaten. In de nieuwe studie hebben de onderzoekers gegevens bestudeerd van ruim 41.000 bisfosfonaatgebruikers en van eenzelfde aantal patiënten die deze middelen niet gebruikten. Ongeveer 80% van deze mensen waren vrouwen; ze hadden een gemiddelde leeftijd van 70 jaar. Gedurende een gemiddelde follow-uptijd van 4,5 jaar bleken zich in de bisfosfonaatgroep 79 gevallen van slokdarmkanker en 37 gevallen van maagkanker voor te doen. In de controlegroep waren er 72 gevallen van slokdarmkanker en 43 van maagkanker bij een gemiddelde follow-up van 4,4 jaar. Het risico in beide groepen bleek dus niet te verschillen. Bron: PW 2010;145(35):31 + FUS
Darmkanker is na longkanker de kankersoort waaraan het grootste aantal patiënten overlijdt. Patiënten met uitgezaaide darmkanker hebben vaak geen baat meer bij chemotherapie. Deze is gericht op het vernietigen van kankercellen, maar in resistente kankercellen werkt zo"n geprogrammeerde celdood niet of minder goed. Om kankercellen toch te laten afsterven, kan er gebruik gemaakt worden van een speciaal molecuul dat een binding aangaat met twee celdoders op het celmembraan, maar dat onschadelijk is voor normale cellen. Onderzoeker Bodvael Pennarun ging na hoe dit molecuul het meest effectief ingezet kan worden.
In het UMC Utrecht is in samenwerking met Philips onderzoek naar een nieuwe behandeling voor borstkanker van start gegaan. Door met ultrageluid borsttumoren te verhitten, sterven tumorcellen af. Op deze manier kunnen patiënten behandeld worden zonder operatie. Vrijdag is de eerste patiënte met deze techniek behandeld. Bij de nieuwe behandeling verhit ultrageluid borsttumoren tot een temperatuur van 60 tot 90 graden. Tumorcellen sterven daardoor af en worden vervolgens door het lichaam opgeruimd. Via een gelijktijdige MRI-scan kunnen artsen de temperatuur in de gaten houden en de plaats van de tumor precies bepalen. Voor vrouwen is de ultrageluidbehandeling naar verwachting minder ingrijpend dan een operatie. Ze kunnen op dezelfde dag weer naar huis en de behandeling kan onder lokale verdoving of sedatie plaatsvinden. Dit in tegenstelling tot de chirurgische ingreep, waarbij de patiënt onder algehele narcose moet. In de eerste fase van het onderzoek zal de beeldkwaliteit van het systeem, de veiligheid en de nauwkeurigheid van de techniek onderzocht worden. Vanaf nu worden in een wetenschappelijk onderzoek vrouwen met borstkanker via ultrageluid behandeld. Daarna wordt alsnog een gewone operatie uitgevoerd, om zo de nauwkeurigheid van de behandeling te controleren. Als uit deze onderzoeken blijkt dat de ultrageluid-behandeling veilig is en goed werkt, kan het over enkele jaren een normale behandeling van borstkanker worden. Interventieradioloog en onderzoeksleider prof. dr. Maurice van den Bosch verwacht dat mogelijk een kwart van de borstkankerpatiënten voor de behandeling in aanmerking komt. “Het gaat om patiënten met kleine, niet uitgezaaide borsttumoren. Bijzonder is dat de huid volledig intact blijft omdat alles van buitenaf kan: opereren zonder snijden.” De behandeling met ultrageluid is tot stand gekomen dankzij een nauwe samenwerking met Philips. Het bedrijf heeft een wereldwijd uniek systeem ontwikkeld dat is toegespitst op de anatomie van de vrouwenborst. Door de klinische kennis van het UMC Utrecht te combineren met de technologische know-how van Philips, kon deze behandeling worden ontwikkeld. De patiënten zijn afkomstig uit het Diakonessenziekenhuis, met wie het UMC Utrecht nauw samenwerkt. Het MR HIFUmaakt deel uit van een grotere onderzoekssubsidie van elf miljoen euro. Het Center for Translational Molecular Medicine (CTMM) is de belangrijkste financier van het onderzoek. Ook ZonMw betaalt mee. Eén op de negen Nederlandse vrouwen krijgt borstkanker. Het is de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen. Per jaar krijgen meer dan 12.000 mensen te horen dat zij borstkanker hebben.
Door de introductie van de HPV-vaccinatie en de nieuwe screeningstest die vanaf 2016 in gebruik wordt genomen, valt er een grote afname van het risico op baarmoederhalskanker te verwachten. Dit concludeert Annelie Vink in haar promotieonderzoek waarmee ze op 10 juni promoveert bij VUmc. In Nederland zijn er twee preventiemaatregelen die vrouwen beschermen tegen baarmoederhalskanker. De HPV-vaccinatie voor 12-jarige meisjes en de screening bij vrouwen op voorstadia van baarmoederhalskanker vanuit het bevolkingsonderzoek. Annelie Vink heeft bij VUmc gekeken wat het effect is van beide preventiemaatregelen en wanneer de effecten zichtbaar worden in de bevolking. Door de introductie van de HPV-vaccinatie zijn niet alleen de gevaccineerde vrouwen beschermd, maar hun partners indirect ook. HPV is een seksueel overdraagbare aandoening dus als de vrouw beschermd is en niet geïnfecteerd kan worden, kan ze het virus ook niet overdragen naar haar partner. Dit werkt vervolgens ook weer door naar ongevaccineerde vrouwen. "Door deze indirecte gevolgen van de inenting verwachten we binnen tien jaar na de introductie van vaccinatie een grote afname van het virus in de ongevaccineerde bevolking." Het bevolkingsonderzoek gaat vanaf 2016 veranderen. Vanaf dan wordt er gebruik gemaakt van een nieuwe test die nog beter kan uitsluiten dat een vrouw risico loopt op baarmoederhalskanker. Hierdoor hoeven vrouwen vanaf hun 40e maar eens in de tien jaar worden getest, in plaats van om de vijf jaar. Vink: "Uit mijn onderzoek blijkt dat dit nieuwe programma veilig is voor vrouwen van verschillende leeftijden, en dat het risico op baarmoederhalskanker nog verder zal dalen." "Concluderend kunnen we stellen dat het HPV-vaccin en het nieuwe bevolkingsonderzoek zullen leiden tot een verdere afname in het levenslange risico op baarmoederhalskanker", stelt Vink. De komende jaren zullen de twee preventieprogramma's geïntegreerd moeten worden om vrouwen een optimale bescherming tegen baarmoederhalskanker te bieden.
In het eerste decennium van deze eeuw is het aantal nieuwe gevallen van kanker toegenomen van 70.300 naar 95.500 per jaar. Dat betekent een stijging van 36 procent. Een en ander blijkt uit de cijfers van de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). Borst-, darm-, huid-, long- en prostaatkanker komen het meeste voor. De levensverwachting is het afgelopen decennium met ongeveer drie jaar gestegen en als mensen langer leven, neemt ook de kans op kanker toe. Een andere reden voor de toenemende aantal nieuwe kankergevallen is een verandering van de leefgewoonten. Zo zijn in de tweede helft van de vorige eeuw meer vrouwen gaan roken, waardoor nu meer vrouwen longkanker krijgen. Het aantal nieuwe gevallen van longkanker is toegenomen met 28 procent.
Het selecteren van het juiste geneesmiddel voor de juiste kankerpatiënt is een enorme uitdaging. Omdat tumoren heel verschillend kunnen reageren, is er grote behoefte aan behandelingen die op de individuele patiënt zijn toegesneden. Dit zal niet alleen de genezingskans, maar ook de kosteneffectiviteit sterk kunnen verbeteren. KWF Kankerbestrijding heeft uit het Alpe d’HuZes/KWF fonds maar liefst 5,5 miljoen euro beschikbaar gesteld aan het UMCG, VUmc CCA en UMC St Radboud voor onderzoek naar de waarde van moleculaire beeldvorming bij de gepersonaliseerde behandeling van kanker. Met ‘klassieke’ scans zoals CT en MRI kunnen anatomische structuren zichtbaar worden gemaakt. Moleculaire beeldvorming gaat een stapje verder en brengt specifieke eigenschappen van de tumor in beeld. In de praktijk gaat dat als volgt: de patiënt krijgt een licht radioactieve stof toegediend, een zogenaamde tracer, die in de tumor terechtkomt. De straling die de tracer vanuit de tumor uitzendt, wordt geregistreerd met een PET-scanner. Verschillende tracers kunnen worden gebruikt om een heel scala aan eigenschappen van tumoren in beeld te brengen. Hierdoor ontstaat een heel precies beeld van de karakteristieken van de tumor. Hoe vollediger dit tumorprofiel, des te beter de juiste therapie en de optimale dosering kan worden bepaald. In het onderzoek van het UMCG, VUmc CCA en UMC St Radboud zal worden gekeken welke tracers het beste resultaat opleveren bij patiënten met borstkanker, niercelkanker en darmkanker. De wetenschappers willen vervolgens achterhalen hoe ze aan de hand van moleculaire beeldinformatie voor een patiënt de beste behandeling op maat kunnen selecteren. Een van de doelen is om in een vroeg stadium te kunnen vaststellen of een behandeling aanslaat. Op die manier kunnen gerichtere therapiekeuzes worden gemaakt en kunnen ineffectieve behandelingen tot een minimum worden beperkt. Behandeling op maat levert niet alleen gezondheidswinst voor de patiënt op, maar heeft ook voordelen voor de samenleving. Kankermedicijnen zijn doorgaans erg duur. Hoe gerichter deze middelen worden ingezet, hoe meer er op de zorgkosten bespaard kan worden. Het onderzoek, dat bekendstaat onder het acroniem IMPACT (IMaging PAtients for Cancer drug selecTion), zal binnenkort van start gaan en vijf jaar duren.
Jaarlijkse longkankerscreening blijkt kosteneffectief. Enkele honderdduizenden Nederlanders met een hoog risico op longkanker screenen leidt mogelijk tot 1.400 minder sterfgevallen aan longkanker per jaar. Dit kan tegen redelijke kosten. Elk jaar een CT-scan ondergaan blijkt zelfs beter dan om de twee jaar, ondanks dat de kosten daarmee zullen stijgen. Dat concluderen onderzoekers van het Erasmus MC op basis van een vergelijkbare studie in Canada, waarover zij deze week publiceren in het wetenschappelijk tijdschrift PLOS Medicine. Rotterdamse onderzoekers van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg bekeken in opdracht van gezondheidszorginstellingen en het ministerie van Ontario in Canada of een jaarlijks bevolkingsonderzoek kosteneffectief is. In Ontario, wat een kwart minder inwoners heeft dan Nederland, blijkt dit het geval te zijn. Belangrijke voorwaarde is dat er strenge selectiecriteria worden aangehouden om te bepalen wie er voldoende hoog risico op longkanker hebben om in aanmerking te komen voor screening. Wetenschappelijk onderzoeker Kevin ten Haaf: “Het gaat om personen die gedurende 40 jaar gemiddeld een pakje per dag gerookt hebben, die in de laatste tien jaar gestopt zijn of nog roken en tussen de 55 en 75 jaar oud zijn.” Harry de Koning, hoogleraar Screening en Evaluatie, die de leiding heeft over het onderzoek: “Voor Nederland zou dat mogelijk voor 800.000 personen gelden. Met een simpele vertaling van de resultaten naar de Nederlandse situatie praten we over minstens 1.400 vermijdbare sterfgevallen per jaar op den duur. Jaarlijks screenen levert niet alleen meer gezondheidswinst op dan tweejaarlijks screenen, maar is ook kosteneffectiever. Dit heeft te maken met het agressieve beloop van longkanker en het korte tijdsbestek waarin ingrijpen mogelijk is. Jaarlijks screenen kost 30.000 euro per gewonnen levensjaar. Dit gaat tegen de verwachtingen van de meeste beleidsmakers in.” Momenteel wordt er in Europa volop gediscussieerd of een bevolkingsonderzoek voor de vroege opsporing van longkanker door middel van CT-screening zou moeten worden ingevoerd. “De definitieve resultaten van een Nederlands onderzoek zullen spoedig volgen, maar dit en eerder Amerikaans onderzoek vragen om verdere actie. Het bevolkingsonderzoek zou in potentie effectiever kunnen zijn dan de huidige reeds lopende bevolkingsonderzoeken op borst- en baarmoederhalskanker bij elkaar”, aldus De Koning. Ontario gaat de aanbevelingen opvolgen. De publicatie in wetenschappelijk tijdschrift PLOS Medicine is online terug te vinden.
Bon: Erasmus MC
Mevr. A.M.J. Kuijpers: Tailored treatment of metastatic colorectal cancer: clinical and pre-clinical developments. Patienten met uitgezaaide darmkanker in hun buikvlies hebben op de lange termijn een betere overlevingskans na een HIPEC behandeling, een operatie waarbij uitzaaiingen op het buikvlies worden weggehaald en de buikholte daarna wordt doorgespoeld met verwarmde chemotherapie. De ziekenhuizen die deze operatie in Nederland uitvoeren hebben een korte leercurve gehad en zijn bekwaam in het uitvoeren van deze behandeling. Dit concludeert Kuijpers in haar proefschrift over de behandeling van uitgezaaide darmkanker. Kuijpers onderzocht niet alleen de langetermijneffecten van de HIPEC behandeling maar bekeek ook het nut van een 3D kweekmethode met darmkankercellen van individuele patienten. Kuijpers onderzocht of die kweekmethode bruikbaar is voor de ontwikkeling van kankermedicijnen en het voorspellen van de respons van de patient op deze medicijnen. Voor een groot deel van de tumoren lukt het om een gelijkwaardige 3D mini-tumor in het lab te laten groeien, schrijft Kuijpers. Het 3D kweekmodel is dus een veelbelovend model voor de ontwikkeling van gepersonaliseerde kankermedicijnen op maat. Voor een heterogene ziekte als darmkanker is het belangrijk om per patient te kijken welke behandeling het beste bij die persoon past. Hoewel Kuijpers nu nog geen kant en klare praktische aanbevelingen kan geven, biedt dit resultaat allerlei nieuwe mogelijkheden voor de ontwikkeling van gepersonaliseerde kankerbehandelingen.
Erasmus MC-lezing over grote bevolkingsstudies morgen ook live te volgen via internet Mensen die meer dan twee glazen melk per dag drinken, krijgen niet minder botbreuken dan mensen die minder melk drinken. Ook kan het drinken van grote hoeveelheden melk het risico op sommige vormen van kanker verhogen. Dat zegt de Amerikaanse voedingswetenschapper Walter Willett morgen tijdens Lof der Geneeskunst, de publiekslezing van het Erasmus MC. De voedingswetenschapper van Harvard School of Public Health en de Harvard Medical School vindt dat voedingsadviesorganisaties voorzichtig moeten zijn met het aanraden van grote hoeveelheden melkproducten. Het Voedingscentrum adviseert bijvoorbeeld drie tot vier glazen melk (450 tot 650 ml) per dag. De gratis lezing staat dit jaar in het teken van bevolkingsstudies. Hoe kunnen ze ons helpen gezonder op te groeien, te leven en vitaal ouder te worden? Willett is al 35 jaar de motor achter een van de grootste Amerikaanse bevolkingsstudies. Daarin wordt gekeken welke verbanden er zijn tussen voeding en gezondheid. Willett is in Nederland op uitnodiging van het Erasmus MC. Tijdens Lof der Geneeskunst krijgt het publiek twee lezingen, één door een buitenlandse gast en één door een topwetenschapper van het Erasmus MC. Bert Hofman, geestelijk vader van de twee grote Rotterdamse bevolkingsstudies (Generation R en Ergo) zal vertellen wat deze studies tot nu toe hebben opgeleverd. Tijdens zijn gastoptreden in ‘het land van de melkdrinkers’ vertelt Willett uitgebreid over de invloed van melkproducten op de gezondheid. Uit zijn onderzoeken blijkt dat mensen die meer dan twee glazen melk per dag nemen, net zo vaak botbreuken krijgen als mensen die minder consumeren. ’Dat is opvallend, want adviesorganisaties moedigen het drinken van veel melk aan omdat je er sterke botten van zou krijgen’, zegt Willett. Ook zijn in verschillende studies aanwijzingen gevonden dat het drinken van veel melk het risico op prostaatkanker kan verhogen. Lengte lijkt een belangrijke rol te spelen. Bepaalde vormen van kanker (zoals borstkanker en eierstokkanker) komen vaker voor bij langere mensen. ‘En omdat mensen die veel melk drinken langer worden, zou het consumeren van veel melkproducten tijdens de kinderjaren het risico op kanker kunnen verhogen’, zegt de voedingswetenschapper. We moeten melkproducten nu niet ineens helemaal links laten liggen, vindt Willett. ‘Er zijn ook positieve effecten. De kans op darmkanker kan door melk te drinken juist afnemen. We moeten nog onderzoeken bij welke hoeveelheid de voordelen voor de gezondheid groter zijn dan de nadelen. Tot die tijd moeten we voorzichtig zijn met het drinken van grote hoeveelheden melk. En twee glazen per dag is veel.’ In Nederland wordt mensen aangeraden om drie tot vier glazen per dag te drinken. ‘Dat lijkt meer schade te geven dan goed te doen.’
Muizen die hadden gevast voor behandeling met Irinotecan hadden minder last van bijwerkingen De afdeling Interne Oncologie van het Erasmus MC is gestart met een studie waarin wordt onderzocht of een speciaal dieet de chemotherapie Irinotecan beter te verdragen maakt. Aan deze studie, waarvoor nog patiënten worden gezocht, kunnen in totaal achttien mensen met naar de lever uitgezaaide dikke darmkanker deelnemen. De patiënten volgen een eiwit- en caloriearm dieet, gedurende vijf dagen voor behandeling met de chemotherapie Irinotecan. Onderzocht wordt of de werkzaamheid van de chemo verbetert, en of de chemo beter wordt verdragen. In een studie bij muizen is vorig jaar gebleken dat muizen die hadden gevast voordat ze werden behandeld met Irinotecan, minder last hadden van bijwerkingen. Zij verdroegen de behandeling beter, terwijl de tumor er hetzelfde op reageerde. Doel van de studie is om een bestaande therapie te verbeteren. De hoop is dat die na het dieet meer effect zal sorteren. Minstens even belangrijk is echter dat de therapie beter te verdragen wordt. Wie een dieet volgt, zal minder bijwerkingen als ernstige diarree, misselijkheid en moeheid ervaren, hopen de onderzoekers. Irinotecan wordt vaak gebruikt in de oncologie. Het middel wordt ingezet bij patiënten met dikke darmkanker en bij patiënten met alvleesklierkanker. Dikke darmkanker is op een na de meest voorkomende kankersoort in Nederland. Of een calorie- en eiwitarm dieet ook effect heeft bij andere chemotherapieën is nog niet bekend. Nader onderzoek bij proefdieren en mensen is daarvoor noodzakelijk. Deze methode lukraak uittesten bij andere middelen zou gevaarlijk kunnen zijn omdat elk anti-kankermedicijn zijn eigen specifieke werking heeft. Het Erasmus MC raadt patiënten daarom af om op eigen initiatief een calorie- en eiwitarm dieet te gaan volgen alvorens een chemokuur te ondergaan. Patiënten met dikke darmkanker en uitzaaiingen in de lever die zullen worden behandeld met Irinotecan en die belangstelling hebben voor de studie, kunnen zich melden bij hun behandelend oncoloog. Die kan hen doorverwijzen naar de onderzoekers van het Erasmus MC.
Nanny Bluekens: ‘Digital Mammography in Breast Cancer Screening. Evaluation and Innovation’. Het gebruik van digitale mammografie in het borstkanker screeningsprogramma heeft de opsporing van borstkanker aanzienlijk verbeterd. Wel worden er meer vrouwen voor nader onderzoek verwezen. Met digitale mammografie worden vooral meer agressieve kankers opgespoord. Het aandeel van de weinig agressieve tumoren, duidend op eventuele overdiagnose, blijft gelijk. Dit stelt Bluekens in haar proefschrift over het gebruik van digitale mammografie bij borstkankerscreening. Ze wilde weten wat het effect is van de introductie van deze nieuwe technologie en onderzoeken of het mogelijk is om met deze nieuwe techniek de dosis te verlagen. Ze constateert dat dit mogelijk is, maar stelt dat er nog meer onderzoek nodig is. Digitale mammografie is inmiddels standaard in de meeste ziekenhuizen. Het is in de plaats gekomen van de ouderwetse röntgenfoto. Bluekens stelt dat hiermee het landelijk screeningsprogramma naar de opsporing van borstkanker significant is verbeterd. Mogelijk draagt dit bij aan een verdere daling van de borstkankersterfte, omdat er vooral meer agressieve tumoren worden gedetecteerd. Het effect van een verlaagde stralingsdosis bij mammografie is tweeledig. Het beperkt de stralingsbelasting, wat bijdraagt aan het voorkómen van kanker die ontstaat door de straling die nodig is om het mammogram te maken. Daarnaast kunnen er per patiënt meer foto’s worden gemaakt als dat nodig is, waardoor de detectie van tumoren kan verbeteren.
Onderzoekers van het AMC in Amsterdam hebben een set van vijf genen ontdekt waarvan de regulatie voorspellend is voor de prognose van een patiënt met darmkanker. Ze publiceren daarover in het blad Cell ‘Stem Cell’ dat vandaag verschijnt. ‘Net als bij borstkanker zouden we met deze set de behandeling van darmkanker beter kunnen gaan afstemmen op het individu’, zegt onderzoeksleider prof. dr. Jan Paul Medema, hoogleraar Experimentele Oncologie en Radiobiologie. Veel patiënten met darmkanker komen bij de arts op een moment dat de tumor nog niet is uitgezaaid. Operatief verwijderen van het gezwel is dan de standaardbehandeling in Nederland. Maar hoe die behandeling precies uitpakt, blijkt toch nog onzeker. Vaak gaat het goed, maar niet altijd, en dan was het beter geweest als er direct aansluitend aan de operatieve ingreep was begonnen met chemotherapie. Voor het onderzoek werd een groep van 90 patiënten onderzocht; na langdurige laboratoriumproeven is bij 24 van hen een volledige typering van de vijf genen uitgevoerd. ‘Bij deze 24 patiënten bleek deze typering een uitstekende voorspeller van de uitkomst voor de patiënt. We gaan dit nog bevestigen bij grotere groepen patiënten, maar met de huidige voorspellende waarde zijn we zeer tevreden’, zegt Medema. De analyse van de genregulatie is nog erg ingewikkeld. De AMC-onderzoekers zijn de hele zomer bezig geweest om de bepaling uit te voeren bij de 24 patiënten. Medema: ‘We zijn bezig om de test te verbeteren en sneller te laten uitvoeren om de vondst toepasbaar te maken in de klinische praktijk.’ Is dat zover en zijn de onderzoekuitkomsten bevestigd bij grote groepen patiënten, dan wordt de behandeling van darmkanker mede afhankelijk van een genenonderzoek, net zoals nu bij borstkanker. Patiënten met een ‘goede’ genenset voor darmkanker, krijgen dan een standaardbehandeling, patiënten met een ‘slechte’ set kunnen dan worden nabehandeld met chemotherapie, aldus Medema.
Niet zozeer hun leeftijd, maar vooral bijkomende ziekten verminderen de kwaliteit van leven van oudere kankerpatiënten. Dat zeggen onderzoekers van NIVEL. Ouderen en jongeren met kanker ervaren eenzelfde kwaliteit van leven, maar kankerpatiënten met bijkomende ziekten hebben een mindere kwaliteit van leven en zijn vaker arbeidsongeschikt dan andere kankerpatiënten. De vergrijzing zal naar verwachting zorgen voor een toename van het aantal oudere kankerpatiënten. Onderzoek naar kanker richt zich tot nu toe vooral op de leeftijdsgroep van 30 tot 55 jaar. Uit het nieuwe onderzoek blijkt dat 70 procent van de oudere kankerpatiënten ook andere aandoeningen heeft, zoals diabetes, hart- en vaatziekten of artrose. Die verminderen hun kwaliteit van leven sterker.
Een consortium onderzoekers, onder andere van het LUMC, heeft een gen opgespoord dat vaak gemuteerd is in blaaskankercellen. Het gen, STAG2, is vooral aangedaan bij blaaskanker van het goedaardige soort. De onderzoekers onderzochten ruim 2.200 tumoren van verschillende plaatsen in het lichaam. Ze zagen dat het gen STAG2 meestal geïnactiveerd was bij blaaskanker, een van de vijf meest voorkomende vormen van kanker. Patiënten met een STAG2-mutatie hebben vaak een minder agressieve vorm van blaaskanker en hoeven minder intensief gevolgd te worden na hun behandeling, menen de onderzoekers. Zij hebben een test ontwikkeld waarmee de status van STAG2 makkelijk in beeld gebracht kan worden. Veel blaaskankers zijn goedaardig: ze zaaien zich niet uit en komen na verwijdering niet terug. Omdat een klein deel wel terugkomt, krijgen alle blaaskankerpatiënten nu regelmatige onderzoeken. De vondst van het gen STAG2 kan hier verandering in brengen, denken de onderzoekers die hun onderzoek in Nature Genetics publiceren.
In tumoren bevinden zich zowel kankercellen als normale gezonde cellen. Inzicht in de interactie tussen kankercellen onderling en van kankercellen met gezonde cellen en het effect van deze interactie op tumorprogressie, uitzaaiing en ongevoeligheid voor behandeling geeft mogelijke nieuwe aangrijpingspunten voor behandeling. Promovenda Karin Tamas onderzocht deze interactie bij tumoren in de endeldarm. In het verleden was de ontwikkeling van medicijnen tegen kanker vooral gericht op celdeling en DNA-verdubbeling. Tegenwoordig wordt meer gekeken naar specifieke eigenschappen van tumorcellen en normale cellen in de omgeving ervan, zoals immuunsysteem en bloedvaten. Het inzicht dat tumorcellen met hun omgeving communiceren, biedt mogelijkheden voor potentiële behandelingsdoelen. Er is behoefte aan nieuwe behandelingen, omdat nog veel kankerpatiënten overlijden als gevolg van uitzaaiing van de ziekte. In haar proefschrift bestudeert Tamas het effect van bloedvatvormende en migratie-beïnvloedende factoren bij patiënten met uitgezaaide endeldarmkanker die werden behandeld met bestraling op de tumor, gevolgd door systeemtherapie. De systeemtherapie bestond uit chemotherapie gecombineerd met het antilichaam bevacizumab, dat de groei van bloedvaten rond de tumor remt. Na deze behandeling kon bij 72% van de patiënten de tumor in de endeldarm en uitzaaiingen in lever en longen worden verwijderd. De eiwitexpressie van groei- en migratiefactoren in tumorcellen en de naburige niet-kankercellen vóór en na de bovengenoemde therapie werden bestudeerd. Twee specifieke eiwitten, te weten placental growth factor (PlGF) en chemokine ligand CXCL12/chemokine receptor CXCR4, werden geïdentificeerd als potentiële aangrijpingspunten voor medicatie. Karin Tamas (1970) studeerde geneeskunde aan de Iuliu Hatieganu Medical School in Roemenië, gevolgd door de specialisatie tot medisch oncoloog en infectioloog aan de Semmelweis Medical School in Hongarije. Ze kreeg voor dit onderzoek een beurs van de European Society of Medical Oncology.
Het UMC Utrecht opent per 1 oktober als eerste ziekenhuis in Nederland een polikliniek speciaal voor mannen met borstkanker. Oncologisch chirurg dr. Arjen Witkamp: “Wij nemen mannen met borstkanker serieus.” Jaarlijks krijgen zo’n dertienduizend vrouwen borstkanker en slechts honderd mannen. Het lijkt dus dat alles – van patiënteninformatie tot behandelingen – is gericht op vrouwen. Daar maakt het UMC Utrecht Cancer Center per 1 oktober 2011 een einde aan door een poli voor mannen met (verdenking op) borstkanker te openen. Het is de eerste mannenpoli voor borstkanker in Nederland. Mannen kunnen hier terecht voor onderzoek bij artsen die gespecialiseerd zijn in borstkanker bij mannen. Ook is er voorlichtingsmateriaal, speciaal gericht op mannen. Oncologisch chirurg dr. Arjen Witkamp: ‘We willen dat mannen zich serieus genomen voelen en ik hoop dat dat ertoe bijdraagt dat zij naar ons toekomen. Al is het alleen maar om tumorweefsel door ons te laten afnemen en advies te krijgen over de behandeling die nu volgens de borstkankerrichtlijn moet worden uitgevoerd. De behandeling zelf kan in een ziekenhuis in de buurt plaatsvinden.’
Onderzoeker Guus van Dongen van VUmc heeft samen met het bedrijf LinXis een methode ontwikkeld voor een nieuwe generatie kankermedicijnen (antilichaam-drug conjugaten , ADC's), die naar verwachting veiliger in gebruik zullen zijn. Dit doen ze door platinum, dat hierbij Lx (Lx®) wordt genoemd, als 'tweezijdig plakband' in te zetten. Lx wordt eerst met één zijde aan een toxische stof gekoppeld. Dit tussenproduct is in deze vorm nauwelijks schadelijk in preklinische studies en kan veilig voor lange tijd bewaard worden. Vervolgens kan Lx®, met daaraan de toxisch stof, op een eenvoudige wijze via de andere zijde van het molecuul aan een antilichaam van keuze gekoppeld worden, om zo het ADC te vormen. Dit nieuwe middel is in de recent gepubliceerde studie stabieler en veiliger dan eerdere generatie ADC's. Uit proeven met diermodellen blijkt dat het ook effectiever is bij het vernietigen van kankercellen. Naar verwachting zullen over circa een jaar deze nieuwe geneesmiddelen voor het eerst op patiënten worden getest. Met de introductie van antilichaam-drug conjugaten (ADC's) enige jaren geleden zijn er innovatieve anti-kankermedicijnen op de markt die de tumor herkennen en zeer toxische stoffen in de tumorcel afgeven. Maar deze geneesmiddelen hebben beperkingen. Ze waren tot op heden nog niet betrouwbaar omdat de zeer toxische stof reeds in de bloedbaan van het antilichaam kan loslaten, nog voor het de tumorcel heeft bereikt. Dit kan tot ernstige bijwerkingen leiden. Daarnaast kan de toxische stof na afgifte in de tumorcel ook uit de tumorcel weglekken en elders in het lichaam bijwerkingen veroorzaken. Dankzij de inzet van het platinum-bevattende molecuul Lx (Lx®) lijken deze problemen te kunnen worden opgelost. Ook was de productie van ADC's altijd zeer gecompliceerd en zijn deze medicijnen op de huidige farmaceutische markt veel te duur. Idee achter de samenwerking van VUmc met LinXis is om deze nieuwe middelen breed toegankelijk te maken. De Nederlandse farmaceutische start-up LinXis BV wilde graag samenwerken met professor Guus van Dongen van Radiologie & Nucleaire Geneeskunde van VUmc om via deze totaal nieuwe methode geneesmiddelen voor de behandeling van kanker te ontwikkelen. Ze zagen VUmc als de ideale partner om het idee verder uit te werken vanwege de aanwezigheid van een groep top-(radio)chemici bij het Cancer Center Amsterdam en unieke imaging faciliteiten in combinatie met de klinisch oncologieafdeling die gespecialiseerd is in het uitvoeren van vroege klinische studies. In het kader hiervan wordt op dit moment het VUmc Imaging Center Amsterdam gebouwd op de Zuidas. Deze unieke setting maakt het niet alleen mogelijk om nieuwe middelen voor klinisch gebruik te ontwikkelen én te produceren maar ook om deze door beeldvorming via scans (imaging) in het lichaam te karakteriseren. Het ADC-concept bouwt voort op recente trends in geneesmiddelenontwikkeling. Aanvankelijk waren er de klassieke cytostatische geneesmiddelen (chemotherapie), die met name aangrijpen op de snel delende tumorcellen. Deze geneesmiddelen zijn soms effectief, maar geven vaak ook ernstige bijwerkingen. Daarna kwamen de zogenoemde 'targeted drugs', met als meest succesvolle categorie de monoclonale antilichamen. Monoclonale antilichamen hebben als eigenschap dat ze zeer selectief de tumor herkennen en daar ophopen. De werking berust op het remmen van voor de kankercel essentiële (groei)signalen. Een nadeel echter is dat ze vaak te weinig schade aan de tumor toebrengen om de tumor compleet te vernietigen. Een revolutie kondigde zich enkele jaren geleden aan met de introductie van ADC's. Hierbij werd voor het eerst gebruik gemaakt van alle ontwikkelingen uit het verleden: monoclonale antilichamen waarvan bewezen was dat ze selectief de tumor herkennen, werden gebruikt voor de selectieve afgifte van zeer toxische stoffen in de tumorcel. Toen Roche-Genentech in 2013 een dergelijke ADC op de markt bracht, werd het direct bestempeld als één van de meest innovatieve geneesmiddelen ooit. Het betrof Kadcyla® (ado-trastuzumab emtansine of T-DM1), een geneesmiddel voor de behandeling van patiënten met uitgezaaide borstkanker. Het succes van dit geneesmiddel heeft ertoe geleid dat er op dit moment zeker 60 van dergelijke ADC's in klinische ontwikkeling zijn voor de behandeling van kanker. Toch vertoont de huidige generatie ADC's ook (de bovengenoemde) beperkingen, die nu met de nieuw ontdekte techniek van het 'tweezijdig plakband' Lx® opgelost lijken. Over hun zogenoemde 'plug and play' technologie schreef de LinXis/Van Dongen groep recent een artikel in het tijdschrift Cancer Research.
Bron: VUmc
Ramzi Amri: Clinical issues in the surgical treatment of colon cancer. Het stellen van de diagnose dikkedarmkanker met behulp van een coloscopie verlaagt de kans op uitzaaiingen en sterfte aanzienlijk. Het stellen van deze diagnose in een acute situatie zoals bij een verstopping of gat in de darmwand heeft het tegenovergestelde effect. Dat blijkt uit het proefschrift van Amri over factoren die van invloed zijn op operaties en de uitkomsten daarvan bij patienten met dikkedarmkanker. Uit zijn onderzoek blijkt verder dat patienten met een hoge BMI vaker te kampen hebben met een trage wondgenezing en dat verklevingen door eerdere operaties de opnameduur in het ziekenhuis verlengen. Ook blijkt uit de resultaten dat tumoren in de linkerhelft van de dikke darm eerder leveruitzaaiingen geven dan tumoren in de rechterhelft. Wereldwijd krijgen jaarlijks meer dan een miljoen patienten de diagnose dikkedarmkanker. De helft overlijdt aan deze ziekte. Darmkankerpatienten met uitzicht op genezing worden vroeg of laat geopereerd. Amri beschrijft in zijn proefschrift de invloed van omgevingsfactoren zoals geslacht en leeftijd op (ziektevrije) overleving. Hij gaat in op de risicofactoren voor complicaties rondom de operatie en op pathologisch-anatomische kenmerken die het risico op dikkedarmkanker en uitzaaiingen kunnen voorspellen. De conclusies bieden aanknopingspunten om de operatieve behandeling van darmkanker verder te optimaliseren en onder- of overbehandeling te voorkomen.
Het surveillanceprogramma voor mensen bij wie poliepen zijn gevonden en verwijderd tijdens dikkedarmkanker screening levert weinig gezondheidswinst op terwijl jaarlijks rond de 60.000 mensen een belastend kijkonderzoek van de darm moeten ondergaan. Ook kost het programma veel geld (geschatte kosten ca. 40 miljoen euro). Dit concluderen onderzoekers van VUmc, AMC en NKI. Onderzoeker VeerIe Coupé (VUmc): “In afwachting van een betere vervolgaanpak adviseren we om in ieder geval het meest intensieve surveillance interval van 3 jaar te verlengen naar 5 jaar. Dit bespaart ongeveer 17.000 kijkonderzoeken en 15 miljoen euro per jaar terwijl de sterfte nagenoeg gelijk blijft.” Het onderzoek is gefinancierd door KWF en wordt vandaag gepubliceerd in het gezaghebbende Annals of Internal Medicine. In 2014 is Nederland stapsgewijs gestart met het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Hiervoor ondergaan mannen en vrouwen tussen de 55 en 75 om de twee jaar een ontlastingstest. Als er bloed in de ontlasting wordt gevonden, volgt een coloscopie, een kijkonderzoek van de darm. Mensen bij wie kanker wordt aangetroffen gaan een behandeltraject in. Als er poliepen, goedaardige voorlopers van darmkanker worden gevonden, worden deze weggehaald. Omdat deze mensen een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van nieuwe poliepen en darmkanker, worden zij nauwlettend in de gaten gehouden. Dit wordt surveillance genoemd: zij krijgen elke 3 jaar of 5 jaar (afhankelijk van het aantal, de grootte en andere specifieke kenmerken van de poliepen) opnieuw een coloscopie. Onderzoekers van VUmc, AMC en NKI hebben met behulp van een model de toegevoegde waarde van deze surveillance coloscopieën in combinatie met het bevolkingsonderzoek onderzocht. Naar verwachting daalt de darmkankersterfte door het bevolkingsonderzoek met circa 50%. Door toevoeging van het surveillanceprogramma wordt een extra daling van slechts 2% verwacht. Bovendien moeten veel mensen dan onnodig deze onprettige en dure coloscopie ondergaan.
Bron: VUmc
Kanker ontstaat door mutaties in het DNA. Om die mutaties op te kunnen sporen moet het DNA van heel veel kankerpatiënten onderzocht worden. Onderzoekers van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) ontwikkelden een nieuwe methode om dit te kunnen doen. Samen met het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) analyseerden zij hiermee het erfelijk materiaal van ruim 16.000 kankerpatiënten. Ze publiceren hier deze week over in Nature Genetics. Het systematisch analyseren van het DNA van tumoren is erg duur. In de afgelopen vijftien jaar is wel heel veel naar gen-expressie gekeken en deze metingen zijn openbaar beschikbaar. Het UMCG ontwikkelde een nieuwe statistische methode waarmee deze gegevens konden worden hergebruikt. Van ruim 16.000 tumoren kon zo worden bepaald welke veranderingen in het DNA voorkomen. “We zagen dat bepaalde veranderingen erg vaak voorkomen, terwijl je andere alleen ziet bij specifieke tumoren, zoals borstkanker”, aldus geneticus prof. Lude Franke van het UMCG. Deze informatie wordt nu verder gebruikt om voor een moeilijk te behandelen groep van tumoren, waarbij veel fouten in het DNA voorkomen, nieuwe potentiële therapeutische aangrijpingspunten te vinden. Om de beschreven methode te ontwikkelen bekeken de onderzoekers 80.000 expressieprofielen. Zo’n grootschalige ‘big data’-aanpak was tot voor kort onmogelijk, maar met de komst van betere computers en nieuwe wiskundige technieken is dit nu wel haalbaar. Grote hoeveelheden gegevens, ooit verzameld voor een compleet ander doel, komen nu van pas om beter inzicht te krijgen in het ontstaan van kanker. “Ik denk dat dit het begin is van een doorbraak in kankergenetica. We zijn nog steeds bezig om de betekenis van bepaalde patronen die uit de enorme hoeveelheid data komen te begrijpen”, aldus onderzoeker dr. Erik Schultes van de afdeling Humane Genetica van het LUMC. Het onderzoek is gepubliceerd door Nature Genetics. Lees meer in het persbericht van het UMCG.
De animo om deel te nemen aan een bevolkingsonderzoek naar darmkanker is groter als er een CT-scan van de darm wordt gemaakt, in plaats van een onderzoek waarbij een slang via de anus in de dikke darm wordt geschoven (coloscopie). Dat blijkt uit een proefbevolkingsonderzoek naar darmkanker dat Thomas de Wijkerslooth heeft uitgevoerd. De sterfte aan darmkanker neemt af vanwege vroege detectie van de voorlopers van darmkanker (adenomen) en van darmkanker zelf. Eén van de manieren om dit te bereiken is met een bevolkingsonderzoek. De Wijkerslooth benaderde bijna negenduizend willekeurig geselecteerde burgers voor een proefbevolkingsonderzoek. Ze kregen een uitnodiging om mee te doen met coloscopie of CT-colografie screening. Een significant lager aantal personen nam deel aan coloscopie vergeleken met de CT-screening: 22 procent versus 34 procent. In de coloscopiegroep werden meer adenomen en darmkanker gedetecteerd waardoor de diagnostische opbrengst per genodigde vergelijkbaar was tussen beide groepen. Voorts bespreekt de Wijkerslooth factoren die de deelnamegraad en de diagnostische opbrengst van coloscopiescreening beïnvloeden.
Hoofd-halskanker is de zevende meest voorkomende kanker wereldwijd. Patiënten met kanker in het mond- en slikgebied hebben een zeer grote kans om ondervoed te raken tijdens de behandeling omdat zij moeite hebben met eten. Dieetbehandeling door een diëtist kan ondervoeding voorkomen. Onderzoekster Jacqueline Langius heeft een beslisboom gemaakt zodat patiënten die een grote kans hebben om ondervoed te raken, opgespoord kunnen worden. Langius promoveert op 17 september bij VUmc. Ondervoeding tijdens de bestralingsperiode van hoofd-halskanker heeft een grote invloed op de kwaliteit van leven van de patiënten en vermindert de overlevingskans. Er waren sterke vermoedens dat afvallen tijdens de behandeling voor hoofd-halskanker schadelijk was voor patiënten, maar niet in welke mate. Ook was niet duidelijk welke patiënten het meeste risico hadden op ondervoeding. Jacqueline Langius heeft daarom gekeken naar de oorzaken en gevolgen van ondervoeding en hoe dit het beste behandeld kan worden. "Uit het onderzoek bleek dat de helft van de patiënten ondervoed raakte tijdens de behandelingsperiode. De kans op overlijden aan kanker is daarbij 70% groter dan bij patiënten die niet ondervoed zijn", zegt Langius. "Ik heb een beslisboom gemaakt waarmee we patiënten kunnen opsporen die een grote kans hebben om ondervoed te raken. De beslisboom bestaat uit factoren die het meest bijdragen aan de kans op ondervoeding tijdens de bestraling. Factoren die een belangrijk risico vormen zijn bijvoorbeeld bestraling op de hals, hoge dosis bestraling en bestralingstechniek. De beslisboom is een hulpmiddel om patiënten met een grote kans op ondervoeding te herkennen, zodat er tijdig gestart kan worden met een dieetbehandeling", aldus Langius. Langius heeft bij meer dan 500 patiënten onderzocht of er een verband bestond tussen het afvallen tijdens de bestralingsperiode en een achteruitgang in de kwaliteit van leven en overleving. Het onderzoek geeft een onderbouwing voor dieetbehandeling tijdens de bestralingsperiode en geeft handvatten om ondervoeding aan te pakken bij deze patiënten. Dit is belangrijk omdat ondervoeding veel en ernstige gevolgen kan hebben.
Onderzoekers van het UMC Utrecht zijn er als eerste ter wereld in geslaagd met een robot tijdens een MRI-scan een naald in de prostaat van een patiënt te brengen. Onderzoeker Michiel van den Bosch beschrijft dit in zijn proefschrift. Met behulp van een speciale robot konden onderzoekers bij een patiënt met prostaatkanker een naald precies in de prostaat brengen. Dit gebeurt terwijl de patiënt in de MRI-scanner ligt en artsen realtime volgen waar de naald zich bevindt. Met de naald is het in de toekomst mogelijk een biopt te nemen of zeer lokaal tumoren te bestralen. Dankzij het realtime MRI-beeld wordt de behandeling precies op de juiste plaats toegepast. Dat is een sterke verbetering ten opzichte van de methode waarbij eerst een scan wordt gemaakt en daarna bestraling plaatsvindt. In de tussentijd kunnen organen verschuiven waardoor de bestraling verkeerd terechtkomt. De robot is ontwikkeld in het UMC Utrecht en is uniek in de wereld. Het apparaat bestaat uit materialen die zo weinig mogelijk verstoring van het MRI-beeld geven. De robot moet nog wel verbeterd worden, concludeert Van den Bosch. Het apparaat brengt de naald niet in via een vloeiende beweging, maar ‘hamert’ de naald via een speciaal tikmechanisme binnen. Op die manier vervormt het weefsel zo weinig mogelijk. Het tikmechanisme werkt echter nog niet goed genoeg. In het experiment bleek de prostaat nog zo’n 7 millimeter te vervormen. De ‘prostaatrobot’ maakt nog geen onderdeel uit van de standaardbehandeling van prostaatkanker. Uiteindelijk moet de robot de behandeling van prostaatkanker verbeteren. Het UMC Utrecht wil de ziekte in de toekomst behandelen via zogenaamde ‘high-dose rate brachytherapie’. Dat is een vorm van inwendige bestraling waarbij straling wordt toegediend via een stralingsbron in de punt van de naald. Er hoeven dus geen radioactieve zaadjes in het lichaam geplaatst te worden. De robot is ook zeer geschikt voor het nemen van biopten. Dankzij de robot is het mogelijk in één keer een weefselbiopt te nemen van het juiste deel van de prostaat. Zo’n stukje weefsel is nodig voor het stellen van de diagnose. Prostaatkanker is bij mannen de meest voorkomende kanker in Nederland. Van den Bosch voerde zijn onderzoek uit binnen het UMC Utrecht Cancer Center. KWF Kankerbestrijding ondersteunt het onderzoek financieel.
Het eiwit TRAIL, dat in het normale immuunsysteem ontstekingen helpt onderdrukken, is een belangrijk instrument in de strijd tegen kanker. Het bindt zich wel aan gezonde cellen, maar richt er geen schade aan. Als het zich aan een kankercel bindt, kan het deze uitschakelen. Door gebruik van TRAIL-receptorgerichte middelen kunnen bestaande kankermedicijnen effectiever worden, zo hebben preklinische studies aangetoond. Janet Stegehuis onderzocht de mogelijkheid om TRAIL-receptorgerichte middelen te combineren met het kankermedicijn bortezomib. Uit het onderzoek blijkt dat deze combinatie mogelijkheden biedt in de strijd tegen longkanker: zij induceert uitstekend apoptose (celdood) in preklinische modellen voor niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC), stelt Stegehuis vast. Bortezomib kan de intrinsieke voorkeur voor TRAIL-receptor 1 of TRAIL-receptor 2 geïnduceerde apoptose door rhTRAIL in NSCLC-cellen veranderen en apoptose via beide receptoren versterken. Stegehuis bestudeerde ook de onderliggende mechanismen. Ze laat zien dat bortezomib de door rhTRAIL-geïnduceerde apoptose stimuleert op het niveau van de DISC (in de celmembraan) maar ook op het niveau van de mitochondriën (in de cel). Bortezomib heeft ook een remmend effect op de internalisatie van de receptoren na stimulatie, zo toont de promovendus aan. Nader onderzoek moet uitwijzen wat de precieze rol hiervan is in inductie van apoptose. Janet Stegehuis (Westerbork, 1982) studeerde biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze verrichtte haar onderzoek bij de afdeling Medische Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd mede gefinancierd door KWF Kankerbestrijding. Stegehuis werkt inmiddels in het bioanalytisch laboratorium van PRA International te Assen.
Geen twee kankersoorten zijn hetzelfde. Vandaag de dag tasten artsen soms nog in het duister over hoe ze een patiënt met kanker moeten behandelen. Als ze al iets kunnen uitrichten. Over een jaar of tien, twintig wordt de ziekte helemaal moleculair gekarakteriseerd. Een stukje tumorweefsel gaat door een razendsnel analyseapparaat en daar rolt een lijstje met de kankergerelateerde genetische afwijkingen uit, waar specifieke medicijnen op in te zetten zijn. Dat is de boodschap van prof.dr. Bauke Ylstra, die op 27 november 2013 zijn intreerede uitspreekt. Ylstra, van opleiding zowel natuurkundige (UvA) als bioloog (VU), heeft zich bij VUmc Cancer Center Amsterdam gespecialiseerd in het uitlezen van interessante DNA-afwijkingen. Hij werkte jarenlang in de Verenigde Staten mee aan het ontwikkelen van de voorgangers van de recent op de markt gekomen parallelle sequencers. Die brengen het oncologisch onderzoek momenteel in een stroomversnelling. In rap tempo komen namelijk gegevens beschikbaar over welke genen samenhangen met bepaalde kankers. 'Daarbij is VUmc een van de weinige Nederlandse ziekenhuizen die de parallelle sequencer ook werkelijk gebruiken in de tumordiagnostiek. Collega's van de afdeling pathologie bepalen een breed scala aan gen-afwijkingen bij bepaalde kankersoorten en de clinici stemmen daar vervolgens heel precies de medicatie op af. Voor bijvoorbeeld longkanker kunnen we zo wel vijftig genmutaties in kaart brengen, waarvan we nu al een deel direct te lijf kunnen gaan', vertelt Ylstra. Hij is ervan overtuigd dat het steeds verder inzoomen op het DNA van de tumorcellen straks alle cruciale informatie zal prijsgeven. 'Eerst keken we naar de cel, toen naar de chromosomen en nu zoomen we ook in op afwijkingen in de basenparen. Ik moet altijd denken aan de Nederlandse uitvinder van de microscoop, Antoni van Leeuwenhoek. Die ontwikkelde het instrument voor het bestuderen van de kwaliteit van textiel, maar door het ding te gebruiken kwamen de meest fascinerende biologische zaken in beeld. De grootste ontdekkingen worden gedaan door technische verbeteringen.'
De komende decennia neemt het aantal kankergevallen wereldwijd toe met 75 tot 90 procent. Met name in de ontwikkelingslanden valt een sterke toename te verwachten. Kanker is een groot deel van de rijke landen al de belangrijkste doodsoorzaak en de Derde Wereld zal die ontwikkeling volgen, verwachten deskundigen van het International Agency for Research on Cancer (IARC). In de sterk ontwikkelde landen zijn borst-, long-, darm-, en prostaatkanker goed voor de helft van het aantal kankergevallen. In de middelmatig ontwikkelde landen komen slokdarm-, maag- en leverkanker relatief veel voor. Veel kankers houden verband met de ongezonde ‘westerse’ leefstijl. Deze zullen ook in zich ontwikkelende landen opkomen, verwacht het IARC.
Promotie Mw.drs. Elisabeth G. Klompenhouwer (University Maastricht). Borstkanker is de meest voorkomende kanker bij vrouwen. Hoewel borstkanker nu vaak wordt geconstateerd tijdens de screening, worden helaas ook regelmatig vrouwen onterecht doorverwezen. Dit laatste levert bij vrouwen de nodige onrust. In mijn proefschrift worden nieuwe methodes beschreven om borstkankerscreening nauwkeuriger te maken: meer terechte en minder onterechte doorverwijzingen. De belangrijkste bevinding is de ontwikkeling van een nieuwe foto beoordelingsmethode. Deze nieuwe methode zou jaarlijks in Nederland kunnen leiden tot ongeveer 700 meer terechte verwijzingen en 868 minder onterechte verwijzingen. Verder zouden er ongeveer 400 kankers minder buiten de screening om worden ontdekt, dit is belangrijke omdat deze kankers een slechtere prognose hebben.
Het Erasmus MC is gestart met een spreekuur voor patiënten met een gevorderde vorm van blaaskanker, het Blaaskankercentrum. Het centrum heeft een regionale advies- en behandelfunctie. Coördinator dr. Joost Boormans, uroloog, is tevreden over de resultaten van de eerste maanden. Het Blaaskankercentrum in het Erasmus MC – Daniel den Hoed Oncologisch Centrum heeft als doel regionale krachten te bundelen om patiënten een zo goed mogelijk en persoonlijk behandeltraject te bieden. Tijdens een wekelijks multidisciplinair spreekuur voor patiënten met de diagnose spierinvasief blaascarcinoom, kunnen zij zowel met de uroloog, de radiotherapeut als met de internist-oncoloog spreken. Het spreekuur wordt ondersteund door een vaste oncologieverpleegkundige en stomadeskundige. Het centrum stelt behandelplannen op en verricht wetenschappelijk onderzoek. Ook specialisten zijn welkom voor aanvullend advies: behandeling hoeft niet in alle gevallen plaats te vinden in het Blaaskankercentrum. Er zijn verschillende behandelmethoden mogelijk, zoals blaasverwijdering met stoma of vervangende blaas en uitwendige of inwendige bestraling. In het centrum kan ook aanvullende diagnostiek worden verricht en kan het vervolgtraject direct met de verschillende disciplines en de patiënt doorgenomen worden. Patiënten die door huisartsen en specialisten worden doorverwezen kunnen binnen één week bij het Blaaskankercentrum terecht. „We kijken terug op een succesvolle eerste periode”, zegt dr. Joost Boormans, als uroloog werkzaam bij het Erasmus MC en contactpersoon van het Blaaskankercentrum. „De afgelopen twee maanden hebben uiteenlopende patiënten hun weg gevonden naar het spreekuur en hun eerste reacties zijn positief.”
In een kwart van de gevallen wijzigt het behandelplan voor longkankerpatiënten in belangrijke mate, na een Second Opinion in het gespecialiseerde academische behandelcentrum van het VUmc. Dit is gisteren bekend gemaakt tijdens een bijeenkomst van het Longkanker Informatie Centrum, en is vandaag verder toegelicht aan longartsen en oncologen op het 14de Wereld Longkanker Congres in Amsterdam. "Zo’n 2/3 van de patiënten ondergaat eerst aanvullend onderzoek bij een Second Opinion. In 75% van alle gevallen blijft het beleid min of meer ongewijzigd, maar bij een kwart volgt er een aanzienlijke verandering van het behandelplan. Dit komt doordat vaak anders wordt ingeschat in welk stadium de aandoening zich exact bevindt, en soms wordt er zelfs een andere diagnose gesteld. Verder speelt mee, dat in gespecialiseerde centra andere mogelijkheden voor behandeling beschikbaar zijn,” stelt professor Piet Postmus, hoogleraar longziekten aan VUmc. Het gaat bijvoorbeeld om behandeling met relatief nieuwe middelen en methoden, waarmee elders nog minder ervaring is opgedaan. Drs Cilia Linssen van het Longkanker Informatie Centrum stelde naar aanleiding van deze resultaten: “Deze opmerkelijke Second Opinion Studie van VUmc laat zien, dat patiënten absoluut gebaat zijn bij hoog-gespecialiseerde centra. Verder is de mondigheid van de patiënten van belang. Dat blijkt ook uit de belangstelling voor onze site www.longkanker.info: in de loop der jaren zijn er al 1,2 miljoen mensen op ons internet-forum langs geweest, en hebben ruim 445.000 mensen de pagina’s bezocht waar men vragen kan stellen aan een virtuele arts. Wij moedigen patiënten en hun naasten dan ook aan, om kritisch te zijn en samen met hun behandelaars echt te kijken wat de beste behandeling voor hen is; in tegenstelling tot wat sommigen denken, is er bij de diagnose longkanker beslist nog vaak een keuze in behandelopties mogelijk’, aldus mevrouw Linssen.
Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) zijn betrokken bij de ontwikkeling van een nieuwe laboratoriumtest voor erfelijke darmkanker. Ze publiceren erover in het wetenschappelijke tijdschrift PNAS. Wanneer in een familie veel darmkanker voorkomt, is dat vaak te wijten aan het Lynch-syndroom. Patiënten met dit syndroom hebben een mutatie in een DNA-reparatiegen en krijgen daardoor vaak al op jonge leeftijd darmkanker. Maar soms wordt er een variant van een DNA-reparatiegen ontdekt waarvan de gevolgen onduidelijk zijn. Onderzoekers van het LUMC en de Universiteit van Kopenhagen hebben nu een snelle methode ontwikkeld die uitsluitsel geeft over deze zogenaamde Variants of Unclear Significance (VUS): verhogen deze genetische varianten de kans op darmkanker wel of niet? “Om te onderzoeken of een bepaalde variant schadelijk is, behandelen we cellen in het lab met stoffen die mutaties in de hand werken”, vertelt co-auteur dr. Niels de Wind, onderzoeker op de afdeling Toxicogenetica. “Vervolgens kijken we of het DNA-reparatiegen nog functioneert. Is dat niet het geval dan kijken we aan welke mutatie dat te wijten is.” Met subsidie van KWF Kankerbestrijding werken de onderzoekers nu aan een catalogus waarin een zeer groot aantal kwaadaardige mutaties wordt geregistreerd. “Hiermee zetten we een stap in de richting van personalized medicine”, aldus De Wind. Mensen uit families waarin het Lynch-syndroom wordt vermoed weten nu niet altijd waar ze aan toe zijn. “Straks kunnen klinisch genetici in deze catalogus opzoeken of een bepaalde VUS bij een patiënt schadelijk is. Nu nemen artsen vaak het zekere voor het onzekere en krijgen alle familieleden extra screeningen. In de toekomst hoeft dat alleen bij mensen met mutaties die de kans op darmkanker ook echt vergroten.” (Raymon Heemskerk)
Ruim een kwart van de kinderen die zijn genezen van kanker, heeft als jongvolwassene een hartafwijking die kan leiden tot hartfalen. Dit blijkt uit een studie van onderzoekers verbonden aan het Emma Kinderziekenhuis AMC in Amsterdam. De resultaten zijn gepubliceerd in de Archives of Internal Medicine van 26 juli. Meer en meer kinderen genezen van kanker. In de jaren veertig was dat nog ongeveer 20 procent, nu blijft 70 tot 80 procent van de kinderen vijf jaar na behandeling vrij van kanker. Een team onder leiding van internist-oncoloog Heleen van der Pal heeft 601 genezen verklaarde kinderen gevolgd, die in het AMC zijn behandeld. Van ruim 500 overlevenden is een echo van het hart gemaakt, gemiddeld vijftien jaar nadat ze genezen zijn verklaard. Van die overlevenden heeft meer dan een kwart (27 procent) afwijkingen aan het hart, veelal in een vroege fase. Er is in bijna alle gevallen nog geen sprake van klachten. "Dit onderzoek toont aan dat we de ex-patiënten goed moeten volgen en bedacht moeten zijn op hartproblemen", zegt Van der Pal. Het was al bekend dat kinderen die genezen van kanker een grotere kans hebben op gezondheidsproblemen later in hun leven. Er was nog niet eerder bij een grote groep overlevenden een onderzoek gedaan naar de verminderde hartfunctie, De onderzochte personen hebben als kind chemotherapie en bestraling in de hartstreek gekregen. Daarvan is bekend dat ze een negatieve invloed kunnen hebben op het hart. De hartproblemen kwamen vooral voor bij overlevenden die zowel bestraling als chemotherapie hadden gekregen. "De kinderen moeten genezen van hun kanker, dus we zeggen niet dat die therapie niet meer moet worden voorgeschreven", zegt Van der Pal. "We willen dokters wel opmerkzaam maken dat veel van de ex-patiënten hartproblemen kunnen ontwikkelen als jongvolwassene. Met medicijnen is te voorkomen dat de problemen toenemen. En we zoeken naar andere behandelingen die de schade beperken."Het onderzoek is ondersteund door de Stichting Kindergeneeskundig Kankeronderzoek.
Dat roken zeer ongezond is en een belangrijke oorzaak van longkanker en andere vormen van kanker, is inmiddels wel bekend. Toch rookt een op de tien ex-kankerpatiënten door, blijkt uit Amerikaans onderzoek. De resultaten daarvan zijn gepubliceerd in Cancer Epidemiology, Biomarkers & Prevention. Met name mensen die zijn hersteld van long- of blaaskanker kunnen vaak moeilijk zonder sigaret, terwijl roken juist een van de belangrijkste oorzaken is van deze kankervormen en de kansen op herstel vermindert. Longarts W. de Kanter van het in kankerbehandelingen gespecialiseerde Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis herkent dit beeld, zegt ze in de Volkskrant. Deze mensen schamen zich volgens haar vaak, maar ze kunnen gewoonweg niet stoppen doordat het zo verslavend is.
Met behulp van licht zijn tumorcellen van het pancreas ductaal adenocarcinoom te volgen. Dat biedt aanknopingspunten voor de ontwikkeling van betere therapieën tegen deze zeer agressieve vorm van alvleesklierkanker. Op 13 januari promoveert onderzoeker Amir Avan op dit onderwerp bij VUmc. Een bepaald soort alvleesklierkanker, het pancreas ductaal adenocarcinoom (PDAC) is een bijzonder agressieve vorm van kanker, die vrijwel altijd dodelijk is. Meestal wordt de ziekte pas in een vergevorderd stadium gevonden. Om de behandeling van deze vorm van kanker te verbeteren, ontwikkelden onderzoeker Amir Avan en zijn collega’s een nieuwe manier om het gedrag van tumorcellen van alvleesklierkanker te kunnen volgen. Met behulp van licht (luminescentie) werden menselijke tumorcellen in de alvleesklier van een muis zichtbaar gemaakt. Zo konden de lichtgevende tumorcellen gevolgd worden in een omgeving die zo veel mogelijk lijkt op de alvleesklier van een mens. Avan testte twee geneesmiddelen op hun werkzaamheid. Hij vond dat de twee elkaars effecten versterkten door op hetzelfde moment specifieke eigenschappen in de tumor aan te pakken. Aan de hand van de lichtgevende cellen kon vastgesteld worden dat de tumor kleiner werd. Daarnaast bracht Avan de genetische eigenschappen van alvleeskliertumoren in kaart. Met die kennis is het mogelijk om het agressieve karakter van een bepaalde tumor te voorspellen. Bovendien kan de resistentie tegen chemotherapie verklaard worden, waardoor de weg open staat voor het ontwikkelen van effectievere therapieën. In Nederland stierven in 2011 bijna 2.500 mensen aan alvleesklierkanker.
Een combinatie van bestaande medicijnen is mogelijk geschikt om het ontstaan van dikkedarmkanker tegen te gaan. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Dianne Heijink. Dikkedarmkanker is een veel voorkomende vorm van kanker. De fase waarin een kwaadaardige darmtumor ontstaat uit een goedaardige darmpoliep duurt meerdere jaren. Er is dus redelijk wat tijd om het ontstaan van de ziekte tegen te gaan. Met name mensen met een (genetisch) verhoogd risico op dikkedarmkanker kunnen hier baat bij hebben. Uit eerdere studies is gebleken dat niet-hormonale ontstekingsremmers (NSAID"s), zoals aspirine, het risico op darmkanker kunnen verminderen. Ook is bekend dat het nieuwe medicijn TRAIL tumorcellen in de darm effectief kan uitschakelen, zonder gezond weefsel aan te tasten. Uit het onderzoek van Heijink blijkt nu dat een combinatie van TRAIL met de NSAID sulindac in het lab gekweekte poliepcellen effectiever kan uitschakelen dan beide medicijnen afzonderlijk. De zogenoemde Wnt-route blijkt een cruciale rol te spelen voor de effectiviteit van de medicijncombinatie. Maar Heijink vond ook enkele andere vooralsnog onbekende doelwitten voor medicatie. Nader onderzoek moet uitwijzen hoe bruikbaar de gevonden moleculaire strategieën zijn. Dianne Heijink (Amsterdam, 1984) studeerde geneeskunde te Groningen. Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdelingen Medische Oncologie en Gastroenterologie & Hepatologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en binnen onderzoeksschool GUIDE. Het onderzoek werd medegefinancierd door KWF Kankerbestrijding.
Minister Schippers van Volksgezondheid wil ziekenhuizen verplichten hun sterftecijfers. Veel ziekenhuizen doen dat al, maar dan van de totale sterftecijfers en niet van specifieke ziekten. Het UMC St Radboud in Nijmegen gaat nu de sterfte aan kanker op haar website publiceren. Daar staan de resultaten van de zorg voor patiënten met kanker. Het gaat om de totaalcijfers en de gegevens voor de meest voorkomende vormen van kanker. Nieuwe resultaten zullen regelmatig worden gepubliceerd. Het is echter niet mogelijk om de resultaten van alle vormen van kanker weer te geven, waarschuwt het ziekenhuis. Er zijn heel veel verschillende vormen van kanker, waarvan het grootste deel zeldzaam is. Alleen gegevens voor die vormen van kanker waar de groepen patiënten voldoende groot zijn worden gepubliceerd.
Eén bepaald eiwit blijkt een belangrijke rol te spelen bij het celdelingsproces in ons lichaam. Erik Voets, onderzoeker bij VUmc, ontdekte dat ditzelfde eiwit mogelijk een nieuw aangrijpingspunt vormt voor de behandeling van kanker, met mogelijk minder bijwerkingen. Voets promoveert 26 maart bij VUmc. Voets ontdekte een nieuw eiwit in de celdeling, MASTL/Greatwall genaamd. Dit nieuw ontdekte eiwit geeft een ander eiwit, dat de celdeling regelt, het laatste zetje in de rug om zich daadwerkelijk te gaan delen. Het remmen van dit nieuwe eiwit zou dus een mogelijk aangrijpingspunt kunnen zijn in de behandeling van kanker. Door dit nieuwe eiwit te remmen met medicatie kan de celdeling tegengehouden worden, en daarmee uiteindelijk de groei van de tumor. Celdeling gebeurt in meerdere fases, via een bepaalde celcyclus, en wordt aangestuurd door een eiwit dat Cdk1 heet. Dit eiwit stuurt allerlei processen aan die gezamenlijk voor de celdeling zorgen. Pas als alle processen klaar zijn, kan de cel zich delen. Voets ontdekte dat kankercellen hier niet op wachten en zich al delen voordat alle processen klaar zijn. De huidige kankertherapieën zijn er echter op gericht om celdeling in de tumor te verstoren door het eiwit Cdk1 te remmen. Of dit een goede anti-kanker strategie is, is nog niet duidelijk. In zijn promotieonderzoek heeft Voets uitgezocht hoe celdelingen tot op molecuulniveau werken in ons lichaam. Door dit op te helderen wordt het in de toekomst misschien mogelijk om de celdeling van buitenaf aan te sturen.Op basis daarvan zijn hopelijk doelgerichte kankertherapieën te ontwerpen die heel specifiek werken en dus minder bijwerkingen hebben. Voets: "Nu we beter in kaart hebben gebracht welke stappen er nodig zijn om over te gaan tot celdeling, weten we precies waar we kunnen ingrijpen in dit proces. Hierdoor kunnen we medicijnen ontwikkelen die heel specifiek één van deze stappen remmen. Huidige medicijnen zijn vaak minder selectief waardoor ze meerdere stappen in het proces remmen en daardoor meer bijwerkingen veroorzaken."
Een kleine groep volwassen patiënten met glutenintolerantie (coeliakie) ontwikkelt een agressieve vorm van witte bloedcelkanker. Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) hebben nu aangetoond dat de gluten cellen van het immuunsysteem stoffen laten produceren die in belangrijke mate kunnen bijdragen aan het ontstaan van dit kankertype. Onderzoeksleider dr. Jeroen van Bergen: “Het immuunsysteem wordt alom gezien als een bondgenoot in de strijd tegen kanker, maar blijkbaar gaat dat niet altijd op.” TarweEr zijn mensen die na het eten van granen als tarwe, gerst en rogge heftige chronische ontstekingen krijgen in de dunne darm. Boosdoeners zijn bepaalde eiwitten, zogeheten gluten. Cellen van het afweersysteem reageren dan buitengewoon heftig op deze gluten. De medische term voor deze (erfelijke) glutenintolerantie is coeliakie. Coeliakiepatiënten houden de klachten over het algemeen goed in de hand met een glutenvrij dieet. Een klein percentage (2-5%) van de patiënten bij wie coeliakie op volwassen leeftijd wordt vastgesteld, reageert echter niet op zo’n dieet: er is sprake van resistente coeliakie. Bij een bijzondere vorm hiervan laten patiënten een ongeremde vermeerdering zien van onrijpe witte bloedcellen (lymfocyten) die zich bevinden in de wand van de dunne darm. Bij ongeveer de helft van deze patiënten ontwikkelen ze zich tot een kwaadaardige, ongeneeslijke vorm van witte bloedcelkanker (lymfoom). Het is al langer bekend dat deze kankercellen voor hun vermeerdering en overleving afhankelijk zijn van een groeistimulerend eiwit. Maar nu hebben onderzoekers van het LUMC (afdeling Immuunhematologie & Bloedtransfusie, afdeling Kindergeneeskunde en Centrum voor Proteomics & Metabolomics) en VUMC (afdeling Gastroenterologie & Hepatologie) aangetoond dat de vermeerdering van lymfoomcellen net zo sterk kan worden gestimuleerd door drie andere groeifactoren, die worden gemaakt door de afweercellen die specifiek de genoemde gluten herkennen. Het immuunsysteem zelf lijkt dus in belangrijke mate bij te dragen aan het ontstaan van deze agressieve bloedkanker. Een belangrijke vraag is nu in welke fase van de ontwikkeling tot lymfoom de groeifactoren echt van belang zijn. Van Bergen: “Het is waarschijnlijk dat op het moment van diagnose de patiënt al tientallen jaren sluimerende darmontstekingen heeft. In hoeverre helpt het nu om het effect van de nieuw ontdekte groeifactoren te verhinderen met doelgerichte farmaca? Inmiddels hebben we in het laboratorium een groot aantal van deze stoffen getest en twee lijken veelbelovend. Maar dat is therapeutisch alleen maar interessant als die groeifactoren ook na de diagnose nog een rol van betekenis spelen.” De bevindingen van de Leidse en Amsterdamse onderzoekers zijn op 3 januari gepubliceerd in het toonaangevende tijdschrift Proceedings of the National Academy of Sciences of the USA (PNAS USA). Het onderzoek werd ondersteund door een subsidie van Worldwide Cancer Research (WWCR).
Bron: LUMC
Er stierven vorig jaar 300 patiënten na een darmkankeroperatie. Dat is 400 overlijdensgevallen minder dan voorheen geregistreerd werd. Dit is een van de opvallende uitkomsten van de Dutch Surgical Colorectal Audit (DSCA) waar alle ziekenhuizen aan meededen. De DSCA is een uniek registratiesysteem dat vorig jaar is opgezet door darmkankerchirurgen, samen met de betrokken chirurgische beroepsverenigingen. Het heeft als doel informatie te vergaren die aanknopingspunten geeft om de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Alle 100 ziekenhuizen in ons land deden mee aan de zeer gedetailleerde registratie van in totaal 8500 darmkankerbehandelingen. Behalve de nieuwe gegevens over overlijdensgevallen na operaties, kwam naar voren dat darmkankerpatiënten in ons land gemiddeld 12 dagen in het ziekenhuis liggen. Dat is meer dan artsen dachten. De DSCA, dat op alle andere zorgdomeinen kan worden toegepast, berekende voor het ministerie van VWS dat in ons land de besparingen kunnen oplopen tot 32 miljoen euro per jaar per aandoening. Vandaag bood de DSCA tijdens zijn congres in Amsterdam de eerste rapportage (pdf) aan demissionair minister Klink aan. De bewindsman is blij met het initiatief van de medisch specialisten. "Deze audit onderbouwt dat goede zorg geld bespaart. Meer patiënten met een bekende lymfklierstatus, en daardoor minder onnodige chemotherapie, zou in de berekeningen van de DSCA meer dan 100 onnodige chemokuren per jaar kunnen besparen. En minder complicaties scheelt voor patiënten per persoon meer dan 17 dagen in het ziekenhuis. Doorgerekend kan dat op jaarbasis zo"n dikke 10 miljoen euro besparen. Daar worden patiënten blij van, en daar word ik ook blij van" , aldus Klink. De DSCA meet als enige online en het hele jaar door de kwaliteit, waardoor ziekenhuizen meteen inzicht hebben in het succes van behandelingen. Ze kunnen daarna direct actie ondernemen. Het is ook de enige monitor die corrigeert op zorgzwaarte. "Er was behoefte aan een goed inzicht in de uitkomst van medische zorg", zeggen dr. Eric-Hans Eddes en prof. dr. Rob Tollenaar namens de DSCA. "Wat de oorzaak is van het verrassend hoge aantal opnamedagen of het feit dat er 300 in plaats van 700 mensen overlijden na een darmkankeroperatie weten we nog niet. We zijn pas een jaar bezig. We zullen nu verder onderzoeken wat de uitkomsten betekenen. Dat is ook het uitgangspunt van onze monitor." Darmkanker komt in ons land erg vaak voor. Een op de 20 mensen krijgt het, jaarlijks komen er 10.000 patiënten bij.
Jaarlijks worden meer dan 10.000 Nederlanders getroffen door longkanker. Als de ziekte zich lokaal heeft verspreid, is een juiste combinatie van verschillende behandelingen cruciaal om de kanker te kunnen bestrijden. Erik Phernambucq onderzocht de behandelingsstrategieën die in het VU medisch centrum zijn toegepast. Hij promoveert maandag 1 juli. Wanneer de diagnose (niet-kleincellige) longkanker gesteld wordt, is het vaak al in een vergevorderd stadium. Op het moment dat de longkanker nog niet is uitgezaaid buiten de borstkas, maar zich wel lokaal heeft verspreid, dan kunnen verschillende behandelwijzen worden toegepast: bestraling (radiotherapie) al dan niet met chemotherapie en chirurgie. De huidige standaardbehandeling is het gelijktijdig toedienen van chemo- en radiotherapie. Erik Phernambucq beschrijft in zijn proefschrift een aantal (aspecten van) strategieën die gebruikt werden tussen 2001 en 2010 in het VU medisch centrum in Amsterdam voor behandeling van patiënten met lokaal gevorderd niet-kleincellige longkanker. Het doel hiervan was ten eerste om meer inzicht te krijgen in de bijwerkingen en uitkomsten van de vaak intensieve behandeling en deze daardoor te kunnen verbeteren. Ten tweede was het doel om een beter idee te krijgen over welke patiënten het meeste baat hebben bij een bepaalde strategie. De uitkomsten van de studies laten zien dat de overleving (de tijd die patiënten leven na diagnose) door behandeling met chemoradiotherapie gelijk is aan die van sterk geselecteerde patiënten in fase 3 klinische trials (ongeveer achttien maanden) met acceptabele bijwerkingen, zelfs bij patiënten die zeventig jaar of ouder zijn of andere ziektes hebben naast longkanker. Wanneer eventueel een operatie wordt uitgevoerd na chemoradiotherapie moet er, naast goede coördinatie tussen de verschillende specialismen, ook voldoende op de voeding van alle patiënten worden gelet. Ten slotte zouden patiënten met een holtevormende tumor meer ernstige bijwerkingen kunnen ontwikkelen bij gelijktijdige chemoradiotherapie dan andere patiënten. Een strategie met eerst een operatie is voor hen mogelijk een betere behandeling.
Screening op prostaatkanker heeft belangrijke nadelen, maar beperkt screenen kan zinvol zijn. Deelname aan screening voor mannen van 55-69 jaar elke 4 jaar vermindert de kans op overlijden aan de ziekte met 32%. Als met alle nadelen rekening wordt gehouden kan een man 6,8 gezonde levensjaren winnen. Testen van mannen ouder dan 70 jaar is niet zinvol. Bij mannen vanaf die leeftijd zou behandeling van prostaatkanker de kwaliteit van leven onnodig verminderen. Dit schrijven onderzoekers van Erasmus MC in het wetenschappelijke tijdschrift /New England Journal of Medicine/. Screening op prostaatkanker, als bevolkingsonderzoek of preventief individueel via huisartsen bij mannen boven 70 jaar is niet aan te bevelen. Boven die leeftijd is behandeling soms niet zinvol omdat het de kwaliteit van leven ernstig zou verminderen, zonder dat de patiënt last zou hebben gekregen van de prostaatkanker. Onderzoekers van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC trekken deze conclusies uit hun analyse van gegevens van de European Randomized Study of Screening for Prostate Cancer (ERSPC) onder 162.000 mannen. De discussie over nadelen van met name prostaatkankerscreening is niet nieuw. De onderzoekers, onder leiding van prof.dr. Harry de Koning, hebben nu de mogelijke gezondheidswinst kunnen corrigeren voor alle verwachte nadelen van screening, zowel op de korte als de lange termijn, rekening houdend met de consequenties voor de kwaliteit van leven van een deelnemer of patiënt. Dr. Eveline Heijnsdijk is eerste auteur van het artikel: “Uit eerdere publicaties van de ERSPC bleek al dat screening van mannen zinvol kan zijn. Wat nu nieuw en uniek is, is dat we door middel van een computermodel veel verder kunnen kijken dan de 11 jaar follow-up uit de ERSPC trial. Bovendien hebben we de kwaliteit van leven erbij betrokken.” Door correct rekening te houden met een langere follow-up worden de nadelen juister berekend: zo heeft de ERSPC gepubliceerd dat in de eerste 11 jaar follow-up 1055 screeningen nodig zijn voor 1 belangrijk effect: sterfte voorkomen. “Wij komen met een levenslange follow-up op slechts 129 mannen die gescreend moeten worden om 1 sterfgeval aan de ziekte te voorkomen.” De Koning: “We hebben echt een heel belangrijke stap gemaakt. We zijn als een van de eersten kritisch geweest op een screeningsprogramma op prostaatkanker, maar de gunstige effecten op lange termijn zijn veelbelovend. De nadelen verminderen dit gunstige effect met zo’n 20%, maar of dat veel of weinig is moeten individuen en de Gezondheidsraad de komende jaren gaan bepalen, denk ik.”
Met een nieuwe test wordt het mogelijk om een verandering van het slijmvlies aan te tonen, die een verhoogd risico geeft op het ontstaan van hoofd-halskanker. Dit blijkt uit promotieonderzoek van Peggy Graveland bij VUmc. Graveland toont bovendien aan dat het niet mogelijk is om op basis van moleculaire diagnostiek te voorspellen of enkele tumorcellen in de patiënt achterblijven, waaruit een nieuwe tumor in het hoofd-halsgebied kan ontwikkelen. Slijmvlies, dat onder andere in de mondholte voorkomt en slijm produceert, bestaat uit plaveiselcellen. Bij patiënten met kanker aan deze cellen in het hoofd-halsgebied (HHPCC-patiënten) treedt in tien tot dertig procent van de gevallen na volledige chirurgische verwijdering van de tumor een nieuwe tumor op. De helft hiervan ontstaat doordat er bij de operatie tumorcellen achterblijven die bij routinematig pathologisch onderzoek niet worden opgemerkt. VUmc-promovenda Peggy Graveland onderzocht tijdens haar promotieonderzoek een test voor het aantonen van deze achtergebleven tumorcellen en een test om genetisch veranderd slijmvlies te herkennen dat een hoog risico op het ontwikkelen van een kwaadaardige tumor met zich meebrengt. Graveland onderzocht 101 geopereerde HHPCC-patiënten op de aanwezigheid van een bepaalde stof in plaveiselcellen (hLy-6D, een stof die invloed heeft op het afweersysteem). "Eerder onderzoek heeft aangetoond dat dit een goede marker is voor plaveiselcelkanker in het hoofd-halsgebied. Misschien is het ook een goede marker voor achtergebleven tumorcellen", aldus de promovenda. De aanwezigheid van deze marker bleek niet gerelateerd aan het ontstaan van nieuwe tumoren uit de achtergebleven tumorcellen. Graveland: "De test miste te veel mensen bij wie een recidief tumor ontstond." Sprieterige groei van de originele tumor en groei tot in de bloedvaten bleken wel voorspellers voor het ontwikkelen van nieuwe tumoren. Aanwezigheid van genetisch veranderd slijmvlies in de snijranden bij operatief behandelde HHPCC-patiënten verhoogt het risico op het ontstaan van een nieuwe tumor. Dit veranderde slijmvlies wordt bijvoorbeeld veroorzaakt door roken of alcoholgebruik. Graveland ontdekte bovendien welke genetische veranderingen dit verhoogde risico veroorzaken. Bij mensen met leukoplakie, een witte slijmvliesverandering in de mondholte (zie afbeelding), zijn deze genetische veranderingen gerelateerd aan de ontwikkeling van kanker. Vijf procent van de mensen met leukoplakie krijgt plaveiselcelkanker. De onderzoeker onderzocht ten slotte een niet-invasieve test om genetisch veranderd slijmvlies te herkennen. Graveland: "De test blijkt bij leukoplakiepatiënten en gezonde personen een hoge voorspellende waarde te hebben: mensen met een positieve test toonden ook dezelfde genetische veranderingen in een analyse van een stukje weefsel. De sensitiviteit van de test is echter te laag. Een aantal patiënten testte negatief terwijl in het weefsel wel genetische afwijkingen aanwezig waren." Toekomstig onderzoek moet uitwijzen of de test wel geschikt is voor het detecteren van onzichtbare voorstadia met hoog risico op het ontwikkelen van mondholtekanker bij risicogroepen.
In september van dit jaar start het landelijk bevolkingsonderzoek naar darmkanker, maar ondertussen ligt de nieuwe generatie screeningstest al op de tekentafel. Linda Bosch onderzoekt de mogelijkheid om in ontlasting afwijkende moleculen te detecteren die kunnen duiden op aanwezigheid van darmkanker en die het screeningsprogramma nóg effectiever kunnen maken. Bosch promoveert 25 april. Bosch beschrijft in haar proefschrift de mogelijkheden om de huidige ontlastingstest te verbeteren door in ontlasting niet alleen naar spoortjes bloed, maar ook naar biomarkers te zoeken die afkomstig zijn van tumorcellen. Zij heeft onder meer ontdekt dat DNA-methylering van het gen PHACTR3 (phosphatase and actin regulator 3) een goede indicator is voor darmkanker in een vroeg stadium. Naast DNA-methylering heeft Bosch ook een aantal veelbelovende kandidaat-eiwitmarkers ontdekt met de potentie om de huidige ontlastingstest te verbeteren. In combinatie met deze test kunnen zowel met PHACTR3 als met de kandidaat-eiwitmarkers meer darmtumoren opgespoord worden. Met deze resultaten kan in de nabije toekomst, al dan niet in combinatie met de iFOBT een zeer gevoelige test worden ontwikkeld voor een nog effectievere screening op darmkanker. Screening op darmkanker met een ontlastingstest kan de ziekte in een vroeg stadium opsporen en is op de lange termijn goedkoper dan niet screenen. De ontlastingstest die in september gebruikt gaat worden in het bevolkingsonderzoek, de iFOBT (immunochemische fecale occult-bloed test), detecteert onzichtbare spoortjes bloed die kunnen duiden op het hebben van darmkanker. Als de uitslag van de test positief is, wordt doorverwezen voor coloscopie, het kijkonderzoek van de dikke darm.
Geen twee kankersoorten zijn hetzelfde. Vandaag de dag tasten artsen soms nog in het duister over hoe ze een patiënt met kanker moeten behandelen. Als ze al iets kunnen uitrichten. Over een jaar of tien, twintig wordt de ziekte helemaal moleculair gekarakteriseerd. Een stukje tumorweefsel gaat door een razendsnel analyseapparaat en daar rolt een lijstje met de kankergerelateerde genetische afwijkingen uit, waar specifieke medicijnen op in te zetten zijn. Dat is de boodschap van prof.dr. Bauke Ylstra, die op 27 november 2013 zijn intreerede uitspreekt. Ylstra, van opleiding zowel natuurkundige (UvA) als bioloog (VU), heeft zich bij VUmc Cancer Center Amsterdam gespecialiseerd in het uitlezen van interessante DNA-afwijkingen. Hij werkte jarenlang in de Verenigde Staten mee aan het ontwikkelen van de voorgangers van de recent op de markt gekomen parallelle sequencers. Die brengen het oncologisch onderzoek momenteel in een stroomversnelling. In rap tempo komen namelijk gegevens beschikbaar over welke genen samenhangen met bepaalde kankers. 'Daarbij is VUmc een van de weinige Nederlandse ziekenhuizen die de parallelle sequencer ook werkelijk gebruiken in de tumordiagnostiek. Collega's van de afdeling pathologie bepalen een breed scala aan gen-afwijkingen bij bepaalde kankersoorten en de clinici stemmen daar vervolgens heel precies de medicatie op af. Voor bijvoorbeeld longkanker kunnen we zo wel vijftig genmutaties in kaart brengen, waarvan we nu al een deel direct te lijf kunnen gaan', vertelt Ylstra. Hij is ervan overtuigd dat het steeds verder inzoomen op het DNA van de tumorcellen straks alle cruciale informatie zal prijsgeven. 'Eerst keken we naar de cel, toen naar de chromosomen en nu zoomen we ook in op afwijkingen in de basenparen. Ik moet altijd denken aan de Nederlandse uitvinder van de microscoop, Antoni van Leeuwenhoek. Die ontwikkelde het instrument voor het bestuderen van de kwaliteit van textiel, maar door het ding te gebruiken kwamen de meest fascinerende biologische zaken in beeld. De grootste ontdekkingen worden gedaan door technische verbeteringen.'
Kinderen met kanker hebben tijdens hun behandeling met ondervoeding te maken, maar ook met overgewicht. Een slechte voedingstoestand heeft ernstige gevolgen voor hun overlevingskansen en kwaliteit van leven. Kinderen met gewichtsverlies hebben een hogere kans op infecties en ondervoede kinderen hebben slechtere overlevingskansen. Dit blijkt uit onderzoek van kinderverpleegkundige Aeltsje Brinksma van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het overgewicht tijdens de behandeling komt door te veel of te lang sondevoeding en te weinig bewegen. Zij promoveert op 1 oktober aan de Rijksuniversiteit Groningen. Bij kinderen met kanker levert het eten vrijwel altijd problemen op: veel kinderen eten weinig omdat het eten niet smaakt of omdat ze zich te ziek voelen. Andere kinderen hebben juist veel trek door de dexamethason en willen het liefst de hele dag eten. Sommige kinderen vallen heel erg af en raken ondervoed terwijl andere kinderen juist dikker worden. De problematiek is duidelijk divers. De ‘Pecannut-studie’ onderzocht de voedingstoestand bij kinderen met kanker en keek naar de factoren die van invloed zijn op gewichtsverlies of gewichtstoename en naar de consequenties van een slechte voedingstoestand. Met ruim 130 respondenten is het één van de grootste studies op dit gebied. Uit het onderzoek van Brinksma blijkt dat al bij de diagnose meer kinderen een slechte voedingstoestand hebben dan tot nu toe gedacht omdat vaak niet bekend is dat kinderen afgevallen zijn. Na het starten van de behandeling heeft 35% van de kinderen ernstig gewichtsverlies en heeft 17% een te lage spiermassa. In de loop van de behandeling nemen echter gewicht en vetmassa toe en verdubbelt het aantal kinderen met overgewicht. De belangrijkste oorzaken voor deze toename zijn het toedienen van sondevoeding en te weinig bewegen. Uit het onderzoek blijkt verder dat kinderen met kanker niet meer maar juist minder energie nodig hebben omdat ze weinig actief zijn. Brinksma laat in haar studie zien dat een slechte voedingstoestand bij kinderen met kanker ernstige gevolgen heeft voor hun overlevingskansen en kwaliteit van leven. Kinderen met gewichtsverlies hebben een hogere kans op infecties en ondervoede kinderen hebben slechtere overlevingskansen. Bovendien ervaren zowel ondervoede kinderen als kinderen met overgewicht een slechtere kwaliteit van leven dan de kinderen in een goede voedingstoestand. Het onderzoek van Brinksma toont aan dat bij kinderen met kanker de problematiek rondom de voedingstoestand divers is en dat de gevolgen van een slechte voedingstoestand ernstig zijn. Brinksma adviseert behandelaars dan ook te zorgen voor goede voeding, tijdig te stoppen met sondevoeding en vanaf het begin van de behandeling beweging te stimuleren. Op basis van de resultaten van haar onderzoek is de afdeling Kinderoncologie van het UMCG vervolgonderzoek gestart waarin hulpverleners samen met kinderen en ouders programma’s ontwikkelen gericht op adequaat eten en bewegen. De resultaten zullen in vervolgonderzoek geëvalueerd worden. Drs A. Brinksma (Tzummarum Barredeel, 1963) studeerde aan Academie voor Gezondheidsstudies Groningen en Verplegingswetenschap aan de Rijksuniversiteit van Groningen/Limburg. Zij verrichtte haar onderzoek bij de afdeling Kinderoncologie, de School of Nursing & Health en de onderzoeksschool SHARE van het UMCG. De titel van haar proefschrift is: ‘Nutritional status in children with cancer’. Na haar promotie blijft zij werken als onderzoeker bij het UMCG.
Het moet in de toekomst mogelijk worden om teruggekeerde prostaatkanker gerichter te behandelen door kleine, nieuwe tumoren eerst met behulp van een speciaal ontwikkelde PET/CT scan in beeld te brengen. Zo kan de afbeeldingstechniek choline PET/CT scan al wel een nieuw gezwel afbeelden, maar moet de techniek nog verder worden verfijnd om uitbreiding van kanker binnen de hele prostaat vast te stellen. Dat zijn de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek van Maxim Rybalov. Rybalov stelt voorop dat het lastig is om na een operatie na te gaan of een tumor in de prostaat terugkeert, doordat een nieuw gezwel vaak klein is. Dat maakt het lastig om de plaats en uitgebreidheid van het gezwel nauwkeurig weer te geven. Tegelijk zijn er nieuwe technische technieken ontwikkeld om tumoren plaatselijk te kunnen behandelen, zoals met extreme kou (cryoablatie). Om zulke technieken in de toekomst beter te kunnen toepassen, onderzocht Rybalov of een choline PET/CT scan kan helpen om teruggekeerde prostaatkanker af te beelden. Dat blijkt inderdaad het geval, waardoor bijvoorbeeld cryoblatie van de gehele prostaat als behandeling van teruggekeerde prostaatkanker nauwkeuriger gebruikt kan worden. Rybalov onderzocht een plaatselijke behandeling bij 42 patiënten met teruggekeerde prostaatkanker in de prostaat zelf. Hij benadrukt dat een choline PET/CT scan niet accuraat genoeg lijkt om uitbreiding binnen de prostaat af te beelden, mogelijk omdat het stofje choline niet de best denkbare tracer (oplichtend stofje onder een scan) is voor het afbeelden van prostaatkanker. De promovendus identificeerde daarna zelf een aantal nieuwe receptoren, waarvoor inmiddels ook nieuwe tracers ontwikkeld worden. Maxim Rybalov (1983) studeerde geneeskunde aan de Pavlov Saint-Petersburg State Medical University (Rusland) waar hij ook de opleiding Urologie heeft afgerond. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen de drie afdelingen Urologie, Pathologie en Nucleaire Geneeskunde van het Universitair Medisch Centrum Groningen, in samenwerking met de afdeling Urologie van de Pavlov Saint-Petersburg State Medical University. Het onderzoek werd gefinancierd middels een Bernoulli beurs. Rybalov werkt als onderzoeker in de Pavlov Saint-Petersburg State Medical University.
Mannen hebben vertrouwen in actief afwachtend beleid. Mannen met een niet levensbedreigende vorm van prostaatkanker ervaren geen angst of stress als zij kiezen voor actief afwachtend beleid. Zij laten zich regelmatig controleren door hun behandeld arts in plaats van dat zij zich direct laten opereren of bestralen met nadelige bijwerkingen tot gevolg. Dat blijkt uit het proefschrift van Lionne Venderbos van het Erasmus MC waarop zij woensdag 2 december promoveert. Prostaatkanker komt veel voor bij mannen boven de 55 jaar. Bij actief afwachtend beleid kiezen mannen ervoor zich niet direct te laten opereren of bestralen na de diagnose prostaatkanker, maar zich regelmatig te laten controleren. Mannen die een niet agressieve, traag groeiende tumor in de prostaat hebben en dus weinig risico lopen, hoeven niet behandeld te worden. Zo worden onnodige behandelingen voorkomen en ook de nadelige bijwerkingen van deze ingrepen zoals incontinentie of impotentie. Als de ziekte verergert, krijgen deze mannen het advies om zich alsnog te laten behandelen. “Uit mijn proefschrift blijkt dat de mannen die dit beleid enige tijd volgen geen angst of stress van deze keuze ondervinden. Terwijl het begrijpelijk zou zijn als dit wel zo is. Want zij leven in de wetenschap dat zij prostaatkanker hebben, die nog niet wordt behandeld”, zegt promovendus Lionne Venderbos van de afdeling Urologie van het Erasmus MC. Venderbos onderzocht bij 130 Nederlandse mannen in hoeverre zij angst of stress ondervonden als gevolg van dit beleid. Bijvoorbeeld omdat zij steeds opnieuw moeten afwachten of de uitslagen van controles nog gunstig zijn. Deze mannen vulden vragenlijsten in bij de start van het actief afwachtend beleid en na 9 maanden en 18 maanden na de diagnose. Venderbos: “Opvallend is dat de meeste mannen zowel bij de start als bij de laatste meting weinig stress ervoeren. Ook waren zij na 18 maanden minder ongerust over een mogelijke verergering van de ziekte dan bij de start van het onderzoek. Zij gaven aan vertrouwen te hebben in het beleid. Uiteindelijk besloot 5 procent van de patiënten over te gaan tot een actieve behandeling uit angst voor de ziekte.” De promovendus vergeleek voor haar onderzoek ook de kwaliteit van leven van mannen die 5 jaar het actief afwachtend beleid volgden met mannen zonder prostaatkanker en mannen die 5 tot 10 jaar geleden een chirurgische verwijdering van de prostaat of bestraling ondergingen. Hieruit blijkt dat de kwaliteit van leven van de mannen die actief afwachten bijna gelijk is aan die van mannen zonder prostaatkanker, want er zijn vrijwel geen verschillen in het fysiek welbevinden. Daarnaast hebben deze mannen minder last van incontinentie en functioneren zij seksueel beter dan de mannen die zich lieten opereren of bestralen. Venderbos: “Deze unieke lange termijn resultaten bevestigen onze eerdere bevindingen op de korte termijn.” Venderbos maakte gebruik van gegevens van de internationale Prostate cancer Research International: Active Surveillance (PRIAS) en European Randomized study of Screening for Prostate Cancer (ERSPC) studie.
Het doel van dit proefschrift is het uitvoeren van een doelmatigheidsonderzoek naar de verschillende beeldvormingstechnieken die worden toegepast bij het screenen op borstkanker, bij het stellen van de diagnose bij recidief van de ziekte en bij de behandeling van patiënten met uitzaaiingen. Belangrijkste resultaten: 1. De resultaten van de economische modellen voor screening van borstkanker een hoog risico op bias hebben. Ze overschatten de sterftevermindering door borstkankerscreening: 11-24% vergeleken met geobserveerde data 10%, 95% betrouwbaarheidsinterval:2-21%. De door de modellen verwachte sterftevermindering in Nederland was zelfs nog hoger, 26-30%. 2. Onze analyse toont aan dat regelmatige borstkankerscreening op jongere leeftijd (46 of 48) kan resulteren in een toename van de levensverwachting en een vermindering van aan borstkanker gerelateerd overlijden. Bovendien is screenen op jongere leeftijd kosteneffectief uit het oogpunt van kosten per gewonnen levensjaar. 3. De toepassing van niet-hormonaal gerichte therapieën verlengde de mediane progressievrije overleving van receptorpositieve patiënten met 3,3 maanden en de mediane algehele overleving met 3,5 maanden. 4. De toepassing van PET/CT met FES en 89Zr-trastuzumab in eerstelijnsbehandelingsselectie bij patiënten met uitzaaiingen van borstkanker heeft de mogelijkheid om een kosteneffectieve interventie te zijn. 5. De diagnostische FES-PET/CT-strategie verminderde het aantal fout-negatieve diagnoses en het aantal te nemen biopten. Zowel FES- als FDG- PET/CT verminderden het aantal fout-positieve resultaten van beeldvorming. De totale kosten van PET/CT (met FES- en FDG-tracers) waren hoger dan bij de conventionele werkwijze, hoewel de totale hoeveelheid beeldvorming in beide PET/CT-strategieën lager was in vergelijking met de standaardwerkwijze.
Bron: RUG
Onderzoekers van het UMC Groningen hebben 550.000 euro gekregen van het KWF voor translationeel onderzoek en een klinische studie naar een therapeutisch kankervaccin tegen baarmoederhalskanker. Zij hebben een therapie ontwikkeld, die het eigen afweersysteem van de patiënt gebruikt om de kankercellen te lijf te gaan. Deze nieuwe therapie maakt gebruik van een virus, dat zodanig is aangepast dat het alleen cellen infecteert, maar zichzelf niet kan vermenigvuldigen. De geïnfecteerde cel maakt kankerspecifieke eiwitten aan. Afweercellen die leren deze eiwitten te herkennen kunnen vervolgens kankercellen herkennen en doden. Bij muizen verdween de tumor volledig. Wellicht kan het vaccin operaties wegens een voorstadium van baarmoederhalskanker onnodig maken.
Het laparoscopisch opereren van patiënten met endeldarmkanker is net zo veilig als de veel meer ingrijpende klassieke ‘open’ procedure. Met deze laparoscopisch ingreep herstellen patiënten ook sneller en hebben ze minder pijn. VUmc coördineerde een grote klinische studie waaraan 30 medische centra in 8 verschillende landen in Europa, Noord-Amerika en Azië deelnamen. Vandaag worden de resultaten online gepubliceerd door het gezaghebbende The Lancet Oncology. In Europa krijgen 50 op de 100.000 mannen en vrouwen te maken met darmkanker. Hieraan sterven jaarlijks 80.000 mensen. Door de invoering de afgelopen decennia van nieuwe chirurgische methoden waarbij het weefsel rondom de endeldarm beter wordt verwijderd is de kans op het terugkomen van kanker op dezelfde plaats aanzienlijk afgenomen. De laatste jaren worden chirurgische ingrepen meer en meer laparoscopisch uitgevoerd, deze techniek wordt ook wel sleutelgatchirurgie of kijkoperatie genoemd. Door het gebruik van een kijkbuis en dunne instrumenten, die worden ingebracht door kleine sneetjes, blijft de patiënt een grote pijnlijke operatiewond bespaard. Maar is deze manier van opereren bij endeldarmkanker even veilig als de klassieke ‘open’ methode van opereren? Worden bijv. wel alle kankercellen weggenomen? Deze studie, geleid door prof. dr. Jaap Bonjer, hoofd afdeling heelkunde VUmc, laat zien dat laparoscopische ingrepen zeer goede resultaten geven bij de behandeling van deze vorm van kanker. De ingreep is veilig, dat wil zeggen dat voldoende weefsel wordt weggenomen. Het is minder pijnlijk en de patiënt geneest sneller omdat de operatie minder ingrijpend is.
Mw. Evertje H. van Roekel, MSc: "Energy for life after colorectal cancer: associations of physical activity and sedentary behavior with quality of life in colorectal cancer survivors". De vergrijzing en verbeterde overlevingskansen van patiënten met dikkedarmkanker leiden wereldwijd tot een toenemend aantal dikkedarmkanker survivors. Een groot deel van deze mensen ervaart aanhoudende gezondheidsklachten die hun kwaliteit van leven negatief beïnvloeden. In dit proefschrift werd een biopsychosociale aanpak toegepast om relaties van lichamelijke activiteit en sedentair gedrag met kwaliteit van leven van dikkedarmkanker survivors te onderzoeken. Er werd gevonden dat naast meer ten minste matig intensieve lichamelijke activiteit, meer licht intensieve lichamelijke activiteit en minder sedentair gedrag samenhingen met een betere kwaliteit van leven. Vervolgonderzoek is nodig om deze potentiële nieuwe aangrijpingspunten voor leefstijlinterventies nader te bestuderen. Dit promotieonderzoek is uitgevoerd als onderdeel van de EnCoRe-studie en werd gefinancierd door Kankeronderzoekfonds Limburg en de stichting Alpe d’HuZes binnen het onderzoeksprogramma ‘Leven met kanker’ van KWF Kankerbestrijding, en de GROW School for Oncology and Developmental Biology.
Op donderdag 3 juni zullen zestien medewerkers van VU medisch centrum en EMGO+ hun betrokkenheid bij oncologische patiëntenzorg en onderzoek nu eens op een geheel andere manier laten zien; in twee teams beklimmen zij, zij aan zij met patiënten en hun familieleden, de Alpe d"Huez. Zowel het PROF-team, bestaande uit acht professoren, als het TALENT-team, bestaande uit acht jonge onderzoekers, gaat de strijd aan met zichzelf en de berg. Dit alles om geld in te zamelen voor het onderzoeksfonds van Stichting Alpe d"HuZes. Dit fonds financiert op deze manier het onderzoeks- en revalidatieprogramma A-CaRe, waar o.a. de leerstoel van prof. dr. Irma Verdonck "Leven met kanker" onder valt. Het belang van dit programma is voor onze renners duidelijk: één op de drie mensen in Nederland krijgt in zijn of haar leven kanker. De helft van deze mensen geneest volledig, de andere helft leeft met deze ziekte, variërend van enkele maanden tot vele jaren. Voor deze laatste groep is kanker een chronische ziekte geworden. Prof. dr. Irma Verdonck: "Gelukkig overleven steeds meer mensen kanker. Naast onderzoek naar diagnostiek en behandeling, is het daarom tijd om meer aandacht te besteden aan de kwaliteit van leven van deze mensen; tijdens én na de ziekte." VUmc is trots op beide teams, die zich enorm hebben ingespannen om sponsorgeld in te zamelen; het streefbedrag van 60.000 euro is in zicht. Met o.a. fietsspelletjes op Koninginnedag, de verkoop van blikjes energydrink, spinningmarathons, een benefietdiner en de verkoop van het "Broodje Alpe d"HuZes" in het medewerkerrestaurant van VUmc, werd veel geld opgehaald. Het bijzondere KWF-wielerevenement Alpe d"Huzes vindt dit jaar voor de vijfde keer plaats. Deelnemers proberen zowel alleen als in teamverband de Alpe d"Huez zes keer te beklimmen op één dag. De Stichting Alpe d"HuZes hanteert een strikt anti-strijkstokbeleid: alle giften komen voor 100% ten goede aan onderzoek naar bestrijding en preventie van kanker. Vorig jaar bracht het evenement Alpe d"Huzes zes miljoen euro op voor onderzoek naar bestrijding van kanker.
Helene Damhofer: ‘Opening new doors: Hedgehog Signaling and the Pancreatic Cancer Stroma’. Het zogenoemde Hedhehog pathway (signaalroute) is een belangrijke route die van invloed is op de ontwikkeling van cellen. Het is bekend dat deze route is verstoord bij een aantal vormen van kanker, zoals leukemie, long en prostaatkanker. Damhofer heeft gekeken naar de invloed van een verstoring bij het ontstaan van alvleesklierkanker. Uit haar onderzoek blijkt dan er meerdere mechanisme van invloed zijn op het Hedgehog pathway die bovendien complexer zijn dan gedacht. Er is weinig bekend over de rol van deze route bij het ontstaan van alvleesklierkanker. Voor haar onderzoek heeft Damhofer gekeken naar welke genen in het niet door kanker aangetaste weefsel van het aangetaste orgaan beïnvloed worden door de Hedgehog route. Ze wilde kijken of ze daaruit iets kon voorspellen over de prognose van de patiënt. Omdat het onderzoek heeft blootgelegd dat er nog veel onbekend is, stelt de promovendus dat medicijnen die deze signaalroute beïnvloeden, terughoudend moeten worden gegeven aan patiënten met alvleesklierkanker.
Op basis van de hoeveelheid van het eiwit IGF-1 in het bloed kunnen geen voorspellingen worden gedaan over het ziektebeloop bij borstkankerpatiënten. Dat concludeert Hermien Hartog in haar promotieonderzoek. Zij onderzocht de rol van deze Insulin-like Growth Factor 1 (IGF-1, een eiwit dat een belangrijke rol speelt in celdeling, groei en stofwisseling) en zijn receptor (IGF-1R) in de ontwikkeling en groei van borstkankercellen. Wetenschappers weten al geruime tijd dat er een verband bestaat tussen de aanwezigheid van IGF-1 en de ontwikkeling van kwaadaardige tumoren. Een overschot aan IGF-1 leidt tot een abnormaal hoge celdeling en het makkelijker ontstaan van tumoren. Hartog wilde weten welke rol het eiwit en de receptor spelen in het ziektebeloop van borstkanker. Ook onderzocht ze de werking van medicijnen tegen de IGF-1 receptor op borstkankercellen. Ze verrichte haar onderzoek onder twee grote groepen (van respectievelijk 429 en 584) borstkankerpatiënten en drie verschillende soorten kankercellijnen. De promovenda concludeert dat er op basis van de hoeveelheid IGF-1 eiwit in het bloed geen voorspellingen kunnen worden gedaan over het ziektebeloop. Een uitzondering vormen vrouwen die behandeld zijn met hormonale therapie. Bij hen bleken hoge niveaus IGF-1 mogelijk een voorspeller van slechtere vooruitzichten. Maar de resultaten van IGF-1R remmers bleken teleurstellend. Onderzoek door anderen heeft inmiddels uitgewezen dat IGF-1R remmers vaak niet tot de verwachte resultaten leiden. Voor vervolgonderzoek naar deze medicijnen is het van belang om beter te begrijpen welke specifieke patiëntengroep hier baat bij zou kunnen hebben. Hermien Hartog (1979) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Medische Oncologie en het Medisch Oncologisch Laboratorium van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het UMCG. Hartog werkt als arts-assistent in opleiding tot chirurg in het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam.
Een nieuwe beeldvormende techniek helpt chirurgen bij het verwijderen van tumoren. De kankercellen worden tijdens de operatie in beeld gebracht door ze fluorescerend op te laten lichten. Onderzoeker Floris Verbeek promoveerde op 3 juni op onderzoek naar de toepassing van deze nabij-infrarode fluorescentie. Oncologisch chirurgen hebben voor en na een operatie veel beeldvormende technieken tot hun beschikking. CT-, MRI- en PET-scans helpen de procedure te plannen en te evalueren. Maar tijdens de operatie moet de chirurg bij het verwijderen van een kwaadaardig gezwel vertrouwen op zijn of haar zicht en tast. En dan blijkt het vaak moeilijk om kankercellen van gezonde cellen te onderscheiden. Niets missen “Nabij-infrarode fluorescentie maakt het mogelijk om kankercellen op te laten lichten tijdens de operatie”, vertelt Verbeek. “Op deze manier kunnen we de kwaadaardige cellen beter herkennen en weten we zeker dat we de juiste cellen verwijderen. Ook is het mogelijk om juist de structuren die gespaard moeten blijven op te laten lichten. Zoals de galwegen en urineleiders; belangrijke structuren die tijdens een operatie niet gemist mogen worden. Dit alles maakt het opereren veiliger en efficiënter.” Hoe ziet het gebruik van nabij-infrarode fluorescentie er in de praktijk uit? Vóór de operatie krijgt de patiënt een injectie met de fluorescente stof. Deze verspreidt zich via het bloed door het lichaam en hecht zich aan de kankercellen. Nabij-infrarood licht is met het blote oog niet zichtbaar. Maar met een speciale camera kunnen de oplichtende structuren in beeld worden gebracht. Zo kan de chirurg tijdens de operatie op een beeldscherm zien om welk weefsel het gaat. Verbeek: “Fluorescente beeldvorming is inmiddels toegepast bij meer dan 500 operaties in het LUMC. De chirurgen zijn erg enthousiast en geven aan dat het een duidelijke meerwaarde heeft.” In zijn proefschrift onderzoekt Verbeek onder meer het gebruik van de techniek bij operaties bij borstkanker en levermetastasen. “We keken naar de werking van twee veelgebruikte contrastmiddelen en zagen dat deze stoffen in een lage concentratie goed zijn te gebruiken voor fluorescente beeldvorming. In het geval van de levermetastasen bleek het zelfs mogelijk om met fluorescente beeldvorming in 12,5 procent van de patiënten tumorweefsel te verwijderen dat met geen enkele andere techniek kon worden gezien. Inmiddels zijn we druk bezig met de ontwikkeling van nieuwe fluorescente stoffen die zich beter en specifieker aan tumorcellen hechten.” Het LUMC werkt sinds 2009 aan de klinische toepassing van nabij-infrarode fluorescentie, samen met een onderzoeksgroep verbonden aan Harvard Medical School. Verbeek: “Inmiddels is duidelijk dat de techniek een belangrijke rol kan gaan spelen in de chirurgische behandeling van kankerpatiënten. Verdere ontwikkeling van contrastmiddelen en de speciale camerasystemen is nu belangrijk. Gebruiksvriendelijke en betaalbare systemen zullen de techniek veel breder inzetbaar maken.”
Nieuwe techniek opsporen schildwachtklier bij eierstokkanker Dankzij een nieuwe opsporingstechniek, het injecteren van vloeistof in de ophangbanden waaraan de eierstok vastzit, kan de schildwachtklier herkend worden bij eierstokkanker. Het leidt tot een grotere mate van accuraatheid bij het opsporen van lymfkliermetastasen. Bovendien hebben patiënten minder last van bijwerkingen. Dit is de uitkomst van het promotieonderzoek van Marjolein Kleppe die op 15 december promoveert aan de Universiteit Maastricht. Als deze nieuwe techniek voldoende betrouwbaar blijkt, zullen gemiddeld 275 tot 300 patiënten per jaar er in de toekomst baat bij hebben. Nu worden tijdens een operatie meerdere lymfklieren (10 of meer) verwijderd om eventuele lymfkliermetastasen op te sporen. Maar dan kunnen nog altijd lymfkliermetastasen gemist worden omdat in dit gebied beduidend meer lymfklieren (tot wel 250) aanwezig zijn. Dankzij de nieuwe opsporingstechniek, die nog niet eerder is toegepast bij eierstokkanker, kan de schildwachtklier herkend worden. De schildwachtklier is de eerste lymfklier waarheen kankercellen uitzaaien. Bij een schildwachtklierprocedure wordt geprobeerd juist deze lymfklier te onderzoeken om zo zeker mogelijk te weten of er uitzaaiing naar de lymfklieren heeft plaatsgevonden. De arts injecteert de vloeistof om de schildwachtklier(en) op te sporen in de twee ophangbanden waaraan de eierstok vastzit. Dit gebeurt tijdens de operatie. Marjolein Kleppe: “De eerste resultaten zijn goed, maar verder onderzoek is nodig. In een landelijke vervolgstudie gaan we bekijken of de techniek voldoende betrouwbaar is. Als aanvullend onderzoek laat zien dat de nieuwe techniek voor het opsporen van de schildwachtklier(en) net zo betrouwbaar is als bij borstkanker, zal het herkennen van lymfklieruitzaaiingen bij eierstokkanker niet alleen betrouwbaarder worden maar ook gepaard gaan met beduidend minder bijwerkingen, waaronder het vasthouden van vocht in de benen.” Marjolein Kleppe heeft het onderzoek verricht omdat ze wil voorkomen dat er te veel lymfklieren worden weggehaald en om te onderzoeken of deze techniek betrouwbaar genoeg is om te achterhalen of er wel of geen uitzaaiingen zijn. Als die er niet zijn, is opereren alleen voldoende als behandeling. Als er wel uitzaaiingen gevonden worden, moet de patiënte ook nog behandeld worden met chemotherapie.
Bron: Maastricht University
Het percentage keelkanker dat veroorzaakt wordt door het humaan papillomavirus (HPV) is de laatste 20 jaar verzesvoudigd. Dat blijkt uit onderzoek onder patiënten van VUmc in de periode 1990 tot en met 2010. Veel wisselende seksuele contacten en orale seks zijn risicofactoren voor deze vorm van keelkanker. HPV veroorzaakt niet alleen baarmoederhalskanker, maar kan ook keelkanker veroorzaken. Deze vorm van keelkanker komt vooral bij mannen voor. De onderzoekers stelden met DNA-onderzoek van tumorweefsel vast dat het percentage keelkanker dat veroorzaakt wordt door HPV de laatste 20 jaar is gestegen van vijf procent in 1990, tot 30 procent in 2010.
Het is mogelijk om de groei van sommige kankercellen af te remmen door met geneesmiddelen specifieke genen in ons DNA ‘aan’ of ‘uit’ te zetten. Fahimeh Falahi concludeert dat op basis van haar promotieonderzoek. Door deze ‘epigenetische editing’ moet het in de toekomst mogelijk worden om verstoorde epigenetische processen, zoals in het geval van kanker, doelgericht aan te pakken. Falahi richtte haar onderzoek op epigenetische factoren in borstkankercellen. Of iemand borstkanker ontwikkelt, is namelijk niet alleen een kwestie van erfelijke aanleg, maar ook van epigenetische processen. Die zijn wel voorgesteld als een soort remmers of dimmers van bepaalde stukjes van het DNA; zij bepalen hoe actief genen kunnen zijn. Epigenetische mutaties zijn, anders dan genetische mutaties, omkeerbaar. Ze kunnen ongedaan worden gemaakt door de veranderingen die epigenetische enzymen teweeg brengen te overschrijven: epigenetische editing. De promovenda ontdekte in preklinisch onderzoek dat met epigenetische editing inderdaad veranderingen konden worden aangebracht die de genexpressie afremden. Die remming zorgde er vervolgens voor dat het aantal nieuwe kankercellen afnam. Andersom bleek het ook mogelijk om een epigenetisch geïnactiveerd gen, dat normaal gesproken tumorcellen bestrijdt (EPB41L3), te ‘activeren’ waardoor deze kankercellen ging opruimen. Epigenetische editing wordt nog niet toegepast in de klinische praktijk. Falahi wijst erop dat deze techniek mogelijk effectiever is dan de al wel toegepaste chemische remmers die inwerken op epigenetische enzymen en daarmee effecten kunnen hebben op het hele DNA, en niet alleen op de beoogde genen. Door de gerichte aanpak van specifieke genen zullen er waarschijnlijk minder bijwerkingen zijn. Fahimeh Falahi (1981) verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Pathologie en Medische Biologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door onderzoeksinstituut GUIDE. Falahi werkt als research associate aan de University of Western Australia (UWA).
Caroline Drukker: ‘Gene-signature for risk stratification and treatment of breast cancer - Incorporating tumor biology in clinical decision-making’. Een test is prima in staat het risico op uitzaaiingen na de diagnose borstkanker vast te stellen. Dit stelt Drukker in haar onderzoek naar de MammaPrint. Dat is een genexpressietest, waarmee in borstkankercellen wordt gekeken of zeventig kankergerelateerde genen aan of uit staan. Dit geeft informatie over het risico op uitzaaiingen. Op basis van deze test kan de arts nagaan of aanvullende chemotherapie zin heeft. In de RASTER-studie, uitgevoerd in zestien Nederlandse ziekenhuizen tussen 2004 en 2006, besloot een groep patiënten in overleg met hun specialist geen chemotherapie toe te passen als de MammaPrint een laag risico op uitzaaiingen aangaf. De Nederlandse richtlijn geeft dan aan dat er reden is voor chemotherapie. Vijf jaar na de diagnose waren al deze patiënten vrij van ziekte. De onderzochte test is belangrijk bij patiënten met borstkanker gevonden tijdens het bevolkingsonderzoek. Vaak is er dan sprake van een gunstige prognose. Zodanig zelfs dat een deel van deze kanker nooit het leven van de patiënte had kunnen bedreigen. Bij de heel goede prognose, dus een ultralaag risico op uitzaaiingen, zou na operatieve verwijdering van de borstkanker, de patiënt van verdere behandeling kunnen afzien. Dit voorkomt onnodige, vaak toxische, behandeling met chemotherapie. Wellicht maakt de MammaPrint het ook mogelijk patiënten te selecteren bij wie, na een borstsparende operatie, aanvullende radiotherapie weinig zin heeft.
Ingrid van Roosmalen deed onderzoek naar het veelbelovende, biologisch antikankermiddel TRAIL (Tumor Necrose Factor-gerelateerd apoptose-inducerend ligand). TRAIL induceert alleen apoptose, ‘geprogrammeerde celdood’, in kankercellen, niet in gezonde cellen en wordt daarnaast goed verdragen door patiënten. Helaas wordt TRAIL-geïnduceerde apoptose in ongeveer 50% van alle tumorcellen verhinderd door belemmeringen op verschillende niveaus in de route naar apoptose. Samengevat tonen Van Roosmalens resultaten aan dat TRAIL-geïnduceerde apoptose in tumorcellen verbeterd kan worden door het gelijktijdig aanpassen van verschillende moleculaire mechanismen. Toekomstig onderzoek moet uitwijzen of deze mogelijke combinatiestrategieën van belang kunnen zijn voor toepassing in de kliniek. Kanker is één van de belangrijkste doodsoorzaken in de wereld en het aantal nieuwe gevallen en doden blijft toenemen. Het induceren van apoptose in kankercellen is een belangrijk doel van antikankermiddelen. Standaard behandelingsmethoden met radio- en chemotherapie veroorzaken helaas ongewenste bijwerkingen en leiden vaak tot resistentie vanwege onvoldoende werkzaamheid. Als alternatief zijn daarom biologische therapeutica als TRAIL ontwikkeld. Van Roosmalen heeft de mechanismen achter TRAIL-resistentie van verschillende soorten kanker onderzocht. Deze informatie is gebruikt voor het ontwerpen van rationele combinatiestrategieën van TRAIL en andere middelen. Door het toepassen van deze combinatietherapieën blijkt de effectiviteit van TRAIL-geïnduceerde apoptose vergroot, doordat de receptoren waaraan TRAIL bindt groeperen op het celmembraan, of omdat de verhouding van apoptotische eiwitten verandert. Daarnaast is door Van Roosmalen aangetoond dat de kinases JNK en p38 apoptose-activatie door TRAIL reguleren en dat deze regulering gemedieerd wordt door het eiwit Mcl-1. Ingrid van Roosmalen deed haar promotieonderzoek bij de afdeling Farmaceutische Biologie van het Groningen Research Institute of Pharmacy Groningen (GRIP) van de RUG en ook gedeeltelijk bij Medische Oncologie van het UMCG. Het werd gefinancierd door het Ubbo Emmius Fonds van de RUG.
Onderzoekers van de UHasselt, het Hasseltse Jessa Ziekenhuis, de Limburgse Kankerstichting (LIKAS), de K.U. Leuven en de Universiteit Maastricht gaan nauw samenwerken om meer kennis te ontwikkelen over kanker bij ouderen. Hiervoor komt Europese subsidie beschikbaar. In de grensregio Vlaanderen-Nederland zijn er een aantal zorg- en onderzoekscentra met expertise rond kanker bij ouderen. Dit is een sterk groeiend onderzoeksdomein, aangezien het aantal oudere mensen met kanker snel toeneemt. In Limburg zijn zes van iedere zeven nieuwe kankerpatiënten ouder dan 50 op het ogenblik van de diagnose. Ook onder 70-jarigen zijn veel nieuwe gevallen van kanker. Door de grensoverschrijdende samenwerking willen de partijen hun kennis en expertise bundelen.
Uit recente cijfers van de Nederlandse Kankerregistratie blijkt dat de kans om eierstokkanker te krijgen, de laatste 12 jaar is afgenomen. In 1989 waren er nog 1.191 vrouwen die de ziekte kregen. In 2001 waren dat er 1.120. Het aantal vrouwen dat overleed aan eierstokkanker daalde van 990 in 1989 naar 952 in 2001. Volgens de onderzoekers wordt de daling veroorzaakt door het toegenomen pilgebruik. Dit anticonceptiemiddel zou een beschermend effect hebben. Ook andere vormen van kanker gaven een daling te zien: onder andere long- en maagkanker. Borst-, prostaat- en huidkanker stegen daarentegen.
Dr. Frederik Hes (Klinische Genetica, LUMC), prof. Hans Morreau (Pathologie, LUMC) en prof. Thera Links (Endocrinologie, UMCG) hebben een subsidie van 353.647 euro ontvangen van de Stichting Kinderen Kankervrij (KiKa). Dit geld gaan zij inzetten voor hun project ‘Genetische achtergrond schildklierkanker bij kinderen’. In dit 2-jarige project wordt ‘whole genome sequencing’ (WGS) verricht bij ruim 100 kinderen met schildklierkanker. Met deze techniek worden alle coderende en niet-coderende gebieden van ons DNA onderzocht. Arts-onderzoeker Karin van der Tuin kijkt hierbij naar mutaties in bekende tumorgenen, maar zoekt ook naar ‘nieuwe genen’ betrokken bij de ontwikkeling van schildklierkanker. Ze maakt daarbij ook gebruik van klinische en pathologische gegevens uit eerder KiKa-onderzoek: Late effecten van de behandeling van schildklierkanker. Kennis over erfelijke eigenschappen leert ons meer over het ontstaan van tumoren, maar kan ook direct toegepast worden in de praktijk. Een gevonden verandering in het genetisch materiaal geeft namelijk niet alleen antwoord op de vraag wat de oorzaak is, maar heeft ook consequenties voor de patiënt en mogelijk diens familieleden. Zij kunnen zich laten testen op de betreffende erfelijke aanleg. Familieleden die de erfelijke aanleg hebben, ondergaan dan periodiek controles om schildklierkanker (en eventuele andere tumoren) in een vroegtijdig stadium op te sporen. Familieleden zonder de aanleg kunnen gerustgesteld worden en hoeven geen controles te ondergaan.
Bron: LUMC
Zeker vijf procent van de gevallen van huidkanker in Europa wordt veroorzaakt door zonnebanken. Dat schrijven onderzoekers van Italiaanse en Franse instituten voor kankeronderzoek in het tijdschrift British Medical Journal. Ze analyseerden gegevens van ruim 11.000 huidkankerpatiënten. Mensen onder de 35 jaar die regelmatig onder de zonnebank gaan, zouden zelfs twee keer zo veel risico lopen op huidkanker. De onderzoekers schatten dat jaarlijks zo’n 800 Europeanen overlijden aan huidkanker, door zonnebankgebruik veroorzaakt. Amerikaans onderzoek wees twee jaar geleden al uit dat veelvuldig zonnebankgebruik vooral het ontstaan van melanomen, de agressiefste vorm van huidkanker, doen toenemen
Uit recente cijfers van de Nederlandse Kankerregistratie blijkt dat de kans om eierstokkanker te krijgen, de laatste 12 jaar is afgenomen. In 1989 waren er nog 1.191 vrouwen die de ziekte kregen. In 2001 waren dat er 1.120. Het aantal vrouwen dat overleed aan eierstokkanker daalde van 990 in 1989 naar 952 in 2001. Volgens de onderzoekers wordt de daling veroorzaakt door het toegenomen pilgebruik. Dit anticonceptiemiddel zou een beschermend effect hebben. Ook andere vormen van kanker gaven een daling te zien: onder andere long- en maagkanker. Borst-, prostaat- en huidkanker stegen daarentegen.
Deze zomer is Toxys van start gegaan. Dit spin-off bedrijf van het LUMC test nieuwe stoffen op kankerverwekkende eigenschappen. “Uniek aan Toxys is dat onze technologie verklaart hoe het komt dat een stof toxisch is”, zegt directeur Giel Hendriks. “Toxys biedt de service om nieuwe stoffen te testen op schadelijke, met name kankerverwekkende eigenschappen. We kijken uiteraard in welke mate ze toxisch zijn, maar echt uniek is dat we mechanistisch inzicht verschaffen in de verschillende schadelijke eigenschappen van stoffen”, vertelt dr. Giel Hendriks enthousiast. “Door te begrijpen hoe stoffen reageren in onze cellen, kunnen we veel betrouwbaarder bepalen of ze mogelijk kankerverwekkend zijn.” Hij is onderzoeker op de afdeling Humane Genetica in het LUMC, maar werkt sinds kort voor 80 procent aan zijn eigen bedrijf Toxys. Toxys brengt de zogenaamde ToxTracker assay op de markt, die ontwikkeld is binnen het LUMC. “Voor het ontwikkelen van dit systeem hebben we gekeken welke genen worden aangeschakeld wanneer cellen schade oplopen. Die genen hebben we gebruikt om fluorescerende markers te maken”, aldus Hendriks. De ToxTracker test bestaat uit een combinatie van verschillende cellijnen voorzien van markers. Wanneer een van de markers in de ToxTracker assay nu groen wordt na blootstelling aan een stof, betekent het dat er DNA-schade is ontstaan. Hendriks: “Dat betekent dat blootstelling aan deze stof een sterk kankerrisico geeft. Andere markers geven een indicatie voor eiwitschade of het ontstaan van zuurstofradicalen. In die gevallen is het risico op het ontstaan van kanker veel lager.” Met de ToxTracker assay is in veel gevallen goed te zien welke beschermingsmechanismen in de cel worden aangezet door een schadelijke stof. Hendriks: “Daar is veel behoefte aan, omdat met die kennis stoffen soms zo zijn aan te passen dat ze minder toxisch worden. Met name de farmaceutische industrie heeft daar veel behoefte aan. Tijdens de ontwikkeling van nieuwe medicijnen worden namelijk juist vaak stoffen geselecteerd die sterk reageren in onze cellen - anders zijn ze niet werkzaam - maar hiermee ontstaan ook vaak nadelige bijwerkingen. Die zijn soms te beperken door de chemische structuur van de stof iets te veranderen.” Een ander voordeel van deze in vitro-techniek is dat er mogelijk minder proefdieren nodig zijn. “Farmaceutische en chemische stoffen met de sterkste kankerverwekkende eigenschappen, vallen af en hoeven dus niet meer in dieren getest te worden.” Hendriks ontving begin dit jaar een NGI Pre-Seed grant, een subsidie die onderzoekers de mogelijkheid geeft om een bedrijf te kunnen beginnen. Toxys B.V. maakt op dit moment nog gebruik van de faciliteiten van het LUMC. Meer informatie over Toxys vindt u op www.toxys.com.
Stamcellen in de darm gaan heel hard groeien als ze hun rem kwijtraken. Onderzoekers van het UMC Utrecht, de Universiteit Utrecht en het Hubrecht Instituut hebben zo’n remmend gen ontdekt. Het biedt aanknopingspunten voor de behandeling van darmkanker. De resultaten staan in het tijdschrift Nature van 15 augustus. Stamcellen in de darm zorgen doorlopend voor nieuw weefsel. Prof. dr. Hans Clevers van het Hubrecht Instituut slaagde er eerder in om deze stamcellen te identificeren en isoleren. Samen met celbioloog dr. Madelon Maurice van het UMC Utrecht en prof. dr. Albert Heck van de Universiteit Utrecht speurde hij naar genen die alleen actief zijn in darmstamcellen. Zo kwamen ze onder meer het gen RNF43 op het spoor. Als het gen uitgeschakeld wordt, gaan de darmstamcellen heel hard groeien en ontstaan adenomen, een voorstadium van darmkanker. Het gen blijkt als rem te functioneren, blijkt uit het onderzoek van Maurice en collega’s. Stamcellen worden voortdurend geprikkeld door een groeisignaal. Het RNF43-gen dempt dat groeisignaal. (Technisch: het groeisignaal is het Wnt-eiwit. RNF43 zorgt dat de Wnt-receptor afgebroken wordt, zodat de stamcel het groeisignaal minder goed ontvangt.) Het onderzoek is grotendeels uitgevoerd in muizen en menselijke cellen. “Onze resultaten werpen in eerste instantie licht op de werking van stamcellen”, verklaart Maurice. “Maar ze zijn ook van belang voor patiënten. Mutaties in het RNF43-gen blijken voor te komen in patiënten met alvleesklierkanker, galwegkanker en dikkedarmkanker. Deze vormen van kanker zouden wellicht behandelbaar zijn met stoffen die de werking van het groeisignaal tegengaan.” De samenwerking tussen het UMC Utrecht, de Universiteit Utrecht en het Hubrecht Instituut valt binnen Utrecht Life Sciences.
Het onderzoek van Natalia Estrada Ortiz was gericht op het ontdekken van nieuwe anti-kanker geneesmiddelen. Twee verschillende benaderingen zijn hierbij toegepast. In het eerste deel wordt de ontwikkeling en evaluatie beschreven van nieuwe p53-MDM2/X remmers. Het doel was om remmers met hogere potentie ten opzichte van bestaande verbindingen te ontwikkelen en om het effect van binding van deze remmers aan de verschillende regio’s in de p53-MDM2/X interface beter te kunnen begrijpen. Synthetisch macrocyclische en bis(1’h-indole) heterocyclische verbindingen werden succesvol gesynthetiseerd, en zij bleken in vitro potente inhibitoren van de interactie tussen p53/MdM2 met affiniteit voor MDM2 in het lage micromolaire gebied. In het tweede deel wordt de synthese van een andere klasse van verbindingen, metaalcomplexen beschreven, gericht op interactie met meerdere eiwit targets, om als anti-kanker geneesmiddel te fungeren. Meerdere reeksen van metaal complexen werden onderzocht om hun potentiële celdodende eigenschappen voor kankercellijnen vast te stellen en om het mogelijke werkingsmechanisme te ontrafelen in vergelijking met bekende metaal bevattende medicijnen, zoals cisplatina en auronofine. Bovendien werd de toxiciteit van deze metaalcomplexen onderzocht in gezond weefsel, gebruik makend van ‘Precision Cut Tissue Slices’ (PCTS) om de opname, de mechanismen betrokken bij de toxiciteit en de mogelijke selectiviteit van de verbindingen voor kanker cellen te bestuderen. De drie bestudeerde series goud complexen blijken een toxiciteitprofiel te hebben dat afwijkt van dat van de bekende metaal-bevattende geneesmiddelen. Met name bleken ze andere typen kankercellen te doden, en ook de mechanismen van opname en toxiciteit in de kankercellen en het gezond weefsel bleken duidelijk te verschillen.
Bron: RUG
Renée Mulder: ‘Optimization of care for survivors of childhood cancer’. Optimale zorg voor overlevenden van kinderkanker vereist meer kennis en een goede vertaling van kennis naar de praktijk. Wereldwijde samenwerking tussen zorgverleners, onderzoekers, richtlijnontwikkelaars en patiënten is noodzakelijk om dubbel werk te voorkomen. Overlevenden van kinderkanker hebben een verhoogd risico op gezondheidsproblemen als gevolg van de behandeling, ook wel late effecten genoemd. Goede zorg is nodig om deze late effecten vroegtijdig te diagnosticeren en tijdig te kunnen beginnen met behandelingen die de gezondheid bevorderen. Mulder keek de zorg voor overlevenden van kinderkanker kan verbeteren. Ze evalueerde het bestaande onderzoek door middel van twee systematische literatuuronderzoeken en voerde drie studies uit bij AMC-patiënten die genazen van kinderkanker. Ook ontwikkelde ze een internationale klinische richtlijn voor de follow-up van overlevenden van kinderkanker. Mulder constateert dat er nog vele hiaten zitten in de wetenschappelijke kennis over dit onderwerp. Wereldwijde samenwerking tussen zorgverleners, onderzoekers, richtlijnontwikkelaars en patiënten is belangrijk om de kloof tussen onderzoek en klinische praktijk te dichten en dubbel werk in de toekomst te voorkomen. Op deze manier wordt de zorg voor overlevenden van kinderkanker beter en daarmee de kwaliteit van leven van deze groep patiënten.
De kans dat patiënten met vitiligo (huidziekte gepaard gaande met witte vlekken) huidkanker oplopen is drie keer zo klein als bij mensen met een gezonde huid. Dit blijkt uit een studie van het Nederlands Instituut voor Pigmentstoornissen (SNIP) van de afdeling Dermatologie (AMC) die vrijdag wordt gepubliceerd in het British Journal of Dermatology. Het onderzoek heeft zowel betrekking op het levensbedreigende melanoom, als op de zeer veel voorkomende, maar minder gevaarlijke vormen van huidkanker. ‘Het is een verrassende uitkomst’, zegt arts-onderzoeker Hansje-Eva Teulings van het AMC. ‘Je denkt dat vitiligopatiënten met witte plekken zonder beschermend pigment kwetsbaarder zijn voor zonlicht en dus ook voor huidkanker, maar dat is niet zo.’ De AMC onderzoekers hebben 1307 mensen met vitiligo vergeleken met 788 zonder de huidaandoening. In de vitiligogroep ontwikkelde zich tijdens hun leven bij 7 personen (0,54 procent) een melanoom, tegen 12 (1,53 procent) in de andere groep. Voor de andere vormen van huidkanker was het risico ook drie keer kleiner. De gegevens bleven significant, ook na correctie voor bekende risicofactoren als een voorgeschiedenis met veel zon en/of zonnebrand en de aanwezigheid van veel moedervlekken. Onderzoekster Teulings vermoedt, dat de afweerreactie die pigmentcellen afbreekt bij vitiligopatiënten, ook in staat is om in een vroeg stadium ontspoorde pigmentcellen die kunnen uitgroeien tot melanomen, effectief aan te vallen. Voor de andere vormen van huidkanker speelt een rol, dat zonschade in vitiligohuid mogelijk beter wordt hersteld dan in een gezonde huid. Uit het onderzoek blijkt namelijk ook, dat vitiligopatiënten die veel lichttherapie hebben gekregen, geen verhoogde kans hebben op huidkanker. Dit in tegenstelling tot wat bekend is bij andere huidziekten als psoriasis.
Proefschrift: mw.drs. Veerle Melotte, titel: Promoter methylation based biomarkers for the detection of colorectal cancer. Kanker van de dikke darm en endeldarm is een veelvoorkomend gezondheidsprobleem. In een vroeg stadium is deze ziekte goed te behandelen en vaak te genezen door een chirurgische ingreep. Momenteel worden colonoscopie en de detectie van bloed in de ontlasting gebruikt voor de opsporing van darmkanker. De eerste heeft een hoge gevoeligheid maar is invasief en duur, terwijl de tweede eenvoudig is in gebruik maar niet sensitief genoeg. De beperkingen van deze technieken initieerden de ontwikkeling van nieuwe niet-invasieve biomarkers voor dikke darmkanker. In dit proefschrift worden diverse nieuwe potentiële niet-invasieve epigenetische biomarkers (DNA markers) in ontlasting en bloed voor de detectie van darmkanker beschreven. Ook werd de biologische relevantie van deze biomarkers in darmkanker onderzocht. Uit deze data concluderen we dat promoter methylering gebruikt kan worden voor de niet-invasieve detectie van darmkanker.
Onderzoekers van het UMC Utrecht hebben genetische verschillen ontdekt tussen gezond en ziek slokdarmweefsel. Het onderzoek naar een voorstadium van slokdarmkanker maakt vroege opsporing makkelijker en biedt nieuwe aanknopingspunten voor een nieuwe behandeling. Ze beschrijven hun resultaten in het tijdschrift Gut van vorige week. Onderzoekers analyseerden weefsel van 25 patiënten met een voorloper van slokdarmkanker (het syndroom van Barrett). Ze vergeleken gezond met aangedaan weefsel. Uit de vergelijking blijkt dat een klein stukje genetisch materiaal, microRNA-145, een sleutelrol speelt bij het ontstaan van kwaadaardige cellen. De onderzoekers bevestigden dit door microRNA-145 te injecteren in gezonde slokdarmcellen. Deze cellen bleken zich daarna te ontwikkelen tot kwaadaardige cellen. Het betekent dat de aanwezigheid van het stukje genetisch materiaal als test ingezet kan worden om de kwaadaardigheid van slokdarmweefsel aan te tonen. Het biedt ook aanknopingspunten voor nieuwe medicijnen. Het manipuleren van microRNA-145 zou mogelijk kunnen helpen bij de aanpak van slokdarmkanker, of wellicht kunnen voorkomen dat een voorstadium zich ontwikkelt tot volledige kanker. “Groter onderzoek bij meer patiënten is nodig om te bepalen of slokdarmkanker inderdaad eerder opgespoord kan worden via dit microRNA”, legt postdoc dr. Jantine van Baal uit. Zij is eerste auteur van het artikel. Maag-, darm-, leverarts prof.dr. Peter Siersema begeleidde het onderzoek. “Omdat microRNA’s goed geblokkeerd kunnen worden, is het erg interessant dat we een microRNA gevonden hebben dat een rol speelt bij het ontstaan van de ziekte. Misschien kan remmen van microRNA’s een hele nieuwe vorm van kankerbehandelingen worden.”
Akueni Davelaar: ‘A search for molecular biomarkers in gastro-intestinal cancer’. Met biomarkers, biologische stoffen waarmee een ziekteproces kan worden geduid, is het mogelijk een onderscheid te maken tussen tumor- en gezonde cellen. Het gebruik van deze techniek om bij patiënten kanker aan te tonen en zo min mogelijk patiënten te missen, kan volgens Davelaar alleen als verschillende biomarkers in één test worden gecombineerd. Hij deed zijn onderzoek bij kanker in de slokdarm en kanker in de dikke darm en endeldarm. Het is bekend dat tumoren, zelfs van één specifieke vorm van kanker, genetisch erg kunnen verschillen. Davelaar stelt dat daarom een ‘multi-marker’-aanpak waarschijnlijk het meest efficiënt zal zijn in een test om de beste tumorbehandeling te vinden. Het onderzoek is gedaan om behandelingen van tumoren te vinden die beter zijn dan de huidige brede, radicale technieken zoals chirurgische ingrepen en zware chemokuren. Het feit dat kanker een genetisch zeer brede en heterogene ziekte is, draagt bij aan het idee om met biomarkers tumoren te typeren. Het ontdekken, valideren en efficiënt maken van biomarkers zal essentieel zijn in deze nieuwe patiëntspecifieke aanpak van kanker.
(Elske Sieswerda: ‘Childhood cancer survivors: evidence and care’.) Kinderen die kanker overleven, hebben tot minimaal dertig jaar na de eerste diagnose een hoog risico op een ziekenhuisopname. Daarnaast heeft Sieswerda aangetoond dat koppeling van gegevens tussen haar studiecohort van overlevenden van kinderkanker en nationale registraties meer en meer betrouwbaar wetenschappelijk bewijs oplevert over klinische uitkomsten in overlevenden. Ten slotte laat ze zien dat er goed wetenschappelijk bewijs is voor het verhoogde risico op verminderde hartfunctie van overlevenden van kanker op de kinderleeftijd en wat de belangrijkste risicofactoren zijn. Er is onvoldoende wetenschappelijke overeenstemming over de wijze waarop een verminderde hartfunctie bij deze groep moet worden behandeld en wat de prognose is. Sieswerda pleit ervoor studies te doen om meer wetenschappelijk bewijs te krijgen voor de klinische gevolgen van kinderkanker die op latere leeftijd optreden. Het doel is om inzicht te krijgen in mogelijkheden om de risico’s te verlagen. Binnen haar studiecohort, maar ook andere (Nederlandse) cohorten, zou dat goed kunnen door de verschillende gegevensbestanden te koppelen aan nationale registraties. Daarnaast is het essentieel dat er meer wetenschappelijke kennis komt over de optimale zorg voor overlevenden van kanker op de kinderleeftijd, waarbij zowel de voor- als de nadelen van behandelingen worden bepaald.
Virale infecties zijn waarschijnlijk verantwoordelijk voor vier van de tien gevallen van kanker, waaronder hersentumoren, leukemie, huid- of prostaatkanker. Dat zei de Duitse viroloog Harald zur Hausen onlangs in het Britse zondagsblad The Sunday Times. Zijn bevindingen kunnen op termijn wellicht leiden tot de ontwikkeling van nieuwe vaccins. Van baarmoederhalskanker was al bekend dat veel gevallen worden veroorzaakt door het humaan papilloma virus (hpv). Zur Hausen is ook degene die de link tussen hpv en baarmoederhalskanker heeft ontdekt. De wetenschap ging er van uit dat 20 procent van de kankergevallen verband hield met virale infecties. Nieuw onderzoek van de Duitse wetenschapper gaat uit van een aanzienlijk hoger cijfer.
Het aantal gevallen van mond- en keelkanker (oropharynx carcinoom) onder mannen neemt toe in de VS. Naast roken en alcohol zou orale seks een oorzaak kunnen zijn. Dat zeggen wetenschappers van het Helen Graham Cancer Center in het Journal of Clinical Oncology. Jaarlijks komen er in de VS tienduizend gevallen van deze kankervorm bij. Dat is een stijging van 28 procent ten opzichte van de situatie in 1988. Onder de patiënten zijn steeds meer homoseksuele mannen. Wetenschappers vermoeden dat mensen door orale seks geïnfecteerd raken met hpv-varianten die deze kanker veroorzaken. Zekerheid hierover bestaat er nog niet. Deskundigen vrezen echter dat als de trend zich voortzet, het aantal gevallen van deze kankervormen dat van baarmoederhalskanker zal overschaduwen.
Tweedejaarsgeneeskunde student Ruben Houvast (18) deed mee aan het Honours College Geneeskunde, een programma voor bovengemiddeld getalenteerde en gemotiveerde geneeskundestudenten. Hij interviewde Peter Devilee, hoogleraar Humane Genetica. Zijn winnend verslag van het interview is hieronder te lezen. "Ik vond het erg leuk om prof. Devilee te interviewen”, vertelt Ruben Houvast. “Je leest weleens iets overiemands carrière, maar het is leuk om er zelf met iemand over te praten. Zijn vakgebied, oncologie vind ik interessant, maar vooral de praktische kant van geneeskunde trekt mij. Chirurgie met name, en andere snijdende specialismen, zoals KNO of Urologie. Ik denk dat ik mijn werk als arts later wil combineren met het doen van onderzoek. Het is mooi als je kunt bijdragen aan de wetenschappelijke ontwikkeling van een vakgebied wat je erg interessant vindt.” Toen professor Peter Devilee (56), onderzoeker bij de afdeling Humane Genetica van het LUMC na het VWO zijn studie moest gaan kiezen, lag zijn studievoorkeur aanvankelijk bij geneeskunde. Toen hij werd uitgeloot, besloot hij als ‘tussenstudie’ biologie te gaan studeren in Leiden, waar hij uiteindelijk nooit meer is weggegaan. “Ik dacht: wat een leuke studie is dit! Men stelde echt basale vragen.” Vanaf zijn doctoraalfase heeft hij toch de connectie met de geneeskunde weer gemaakt in het onderzoeksveld van de genetica; wat door internationale samenwerking uiteindelijk tot belangrijke ontdekkingen leidde. Na enkele jaren onderzoek te hebben gedaan naar centromeren van chromosomen keerde Devilee terug naar het oorspronkelijke onderwerp van zijn promotiestudie: de genetische eigenschappen van borsttumoren. Inmiddels was het veld van DNA-variatie opgekomen en kwamen er steeds meer technieken om DNA-verschillen in het genoom aan te tonen. Met behulp van deze technieken kwam men erachter dat in tumor-DNA chromosomen gedupliceerd waren of helemaal ontbraken. “De gedachte was dat deze variaties veroorzaakt werden door tumorsupressorgenen (1). Uit families metretinoblastoom (2) wisten we dan weer dat juist deze genen een rol spelen bij de erfelijkheid van kanker.” Door deze ontwikkelingen is Devilee eind jaren tachtig overgestapt naar de erfelijke vormen van kanker. “De opvolging van onderzoeksvraagstukken verliep klassiek: je doet een deurtje open, je leert wat en achter dat deurtje liggen altijd weer nieuwe vragen”, vertelt hij. Een onderzoeker moet dan ook zeker geïnteresseerd zijn en vakinhoudelijke kennis hebben. Volgens Devilee is het misschien nog wel belangrijker dat je sociaal bent en mensen kan motiveren: “succesvolle wetenschappers zijn vaak mensen die makkelijk contact maken. Heel slimme mensen kunnen soms zichzelf toch in de weg zitten om de allerhoogste top te bereiken, omdat ze dat weer niet goed kunnen”, legt hij uit. Een paar jaar later zijn Devilee en enkele collega’s naar de directeur van de Stichting Opsporing Erfelijke Tumoren (STOET) gegaan met de vraag of zij geïnteresseerd waren in het uitbreiden van hun databank van families met darmtumoren naar families met borsttumoren. Met behulp van de klinische connecties van deze stichting zijn 30 à 40 families geïdentificeerd en vervolgens bij Devilees onderzoek betrokken. Na lang ploeteren werden in 1994-1995 door onder andere Devilee en zijn onderzoeksgroep BRCA1 en BRCA2, ofwel de borstkankergenen gevonden. Het is heel belangrijk wat daar toen is gebeurd. Pas later zie je wat voor gevolgen het heeft gehad.” Toen het gen was ontdekt kwamen er veel vrouwen die zich afvroegen of ze het gen ook hadden, omdat ze bang waren dat er in hun families iets mis was. Door de ontdekking van het gen kon de DNA-diagnostiek worden opgezet, waardoor deze bezorgde vrouwen konden worden geholpen. De kennis die daarvoor nodig was werd geleverd door Devilee en zijn team, die op het gebied van erfelijke borstkanker in Nederland altijd leidend zijn geweest. Trots? Ja, dat is Devilee zeker: “Ik heb nooit uitgerekend hoeveel levens door ons onderzoek zijn gespaard, maar dat dit het geval is, is wel zeker. Het is mooi om te zien wat je voor elkaar gekregen hebt.” Tegenwoordig is de basis van de genetica – de menselijke genenkaart - eigenlijk klaar; men wil nu weten wat het ontstaansmechanisme is van de tumor, bij iemand die het afwijkende gen heeft. Devilee onderzoekt welke genetische en omgevingsfactoren bij dat ontstaan een rol spelen. Voor de financiering van onderzoek is Devilee veelal afhankelijk van subsidiegevers, maar ook van publiek geld. ' Devilee: “Mensen willen graag dat het geld dat zij geven goed terecht komt, omdat het bewustzijn toeneemt en iedereen beseft dat zij mogelijk kunnen profiteren van de uitkomsten van het onderzoek. Dit maatschappelijke bewustzijn levert tegelijkertijd een maatschappelijke druk op: de burger wil bepalen hoe het onderzoek ingericht wordt.” Devilee kan zich dat wel voorstellen: “Die druk is begrijpelijk, aangezien mensen het toch vaak uit eigen zak betalen.” Een ander veld waarin Devilee zich bevindt is die van de zogenaamde personalised medicine. Het gaat hierbij om het maken van een persoonlijke risicoschatting op het krijgen van bijvoorbeeld kanker op grond van het DNA- en omgevingsfactoren, waarna een preventieve behandeling kan worden gestart. Uit de cijfers blijkt dat deze aanpak een positief effect heeft op de prognose. Er is echter nog meer winst te behalen bij de ziektepreventie. “Heel veel mensen ondergaan preventief bevolkingsonderzoek. Dat kan naar mijn mening veel efficiënter. Het aantonen daarvan wordt de uitdaging voor ons vakgebied, sowieso tot mijn pensioen”, zegt Devilee. Hij werkt hierbij, mede door connecties uit eerder onderzoek, met veel internationale onderzoeksgroepen samen. Devilee: “Het is tijd geworden om alle beïnvloedende factoren die in kaart zijn gebracht bij elkaar te gooien en te kijken naar de betekenis van die factoren voor het ontstaan van de ziekte.” Recent is dan ook de eerste publicatie verschenen. “De publicatie is het begin van persoonlijke risicoschatting en om dat te gebruiken bij een betere inrichting van de preventie. De eerste stappen zijn gezet, de richting is er, iedereen is enthousiast dus ik heb het volste vertrouwen.” Op de afdeling Humane Genetica van het LUMC is het voor studenten goed mogelijk om stage te lopen. Devilee: “We krijgen heel veel stageverzoeken. Er lopen op de afdeling dan ook altijd studenten rond, vaak van de studies Biomedische wetenschappen of Life Science & Technology.” Een goede dokter is volgens Devilee geïnteresseerd in de wetenschap en daarom zijn er ook stagemogelijkeden voor geneeskundestudenten, ook al is het vakgebied voor hen vaak iets te fundamenteel. De werkzaamheden zijn divers en spelen zich zowel in het lab als achter de computer af. Belangrijk is dat studenten bereid zijn een stapje terug te doen: “Het hele grote beeld van patiënten genezen of iets nieuws bedenken, iets van een langere tijd. Dat lukt niet in drie maanden.”
Opsporen en in beeld brengen van kankerstamcellen en hun signaalroutes kan belangrijke informatie geven over de vooruitzichten van mensen met slokdarmkanker en mogelijk bijdragen aan een betere behandeling. Dat concludeert J. Honing van de RUG in haar promotieonderzoek. Slokdarmkanker wordt vaak pas laat opgemerkt en de vooruitzichten zijn slecht. De ziekte keert bovendien vaak terug. Mogelijk spelen kankerstamcellen een rol in de terugkeer en uitzaaiing van de ziekte, vermoeden wetenschappers. Opsporing van deze kankerstamcellen kan inzicht geven over het verloop van de ziekte en mogelijk nieuwe aangrijpingspunten biedt voor nieuwe behandelingen. Expressie van bepaalde eiwitten lijkt verband te houden met slechtere vooruitzichten, zegt Honing.
Sinds de invoering van stereotactische radiotherapie in 2003 in VU medisch centrum blijken er meer longkankerpatiënten behandeld te worden. Bovendien is de overleving sterk verbeterd. Stereotactische radiotherapie kan nu worden beschouwd als één van de standaardbehandelingen van ‘vroege stadium longkanker’. Dit concludeert dr. Niels Haasbeek in het onderzoek dat vandaag gepubliceerd is in Annals of Oncology. Haasbeek deed onderzoek naar de resultaten van stereotactische radiotherapie in Nederland op de overleving van oudere longkankerpatiënten met gegevens uit de landelijke Nederlandse Kankerregistratie. Tot 2003 werden veel patiënten boven de 75 jaar niet behandeld, omdat de behandeling te zwaar was. Tot recent was een operatie de standaardbehandeling van kleine longtumoren. Om allerlei redenen komen de meeste patiënten echter niet in aanmerking voor een operatie. VU medisch centrum was in 2003 het eerste ziekenhuis in Nederland dat een alternatief bood voor een operatie, namelijk stereotactische radiotherapie. Dit is een veel preciezere manier van bestralen dan voorheen, met een veel hogere dosis in een veel kortere tijd. Stereotactische radiotherapie blijkt uitstekend te werken, met veel minder bijwerkingen dan een operatie en zonder directe sterfgevallen als gevolg van de behandeling. Patiënten die deze behandeling hebben ondergaan, leven gemiddeld ruim 10 maanden langer dan het geval zou zijn met de oude manier van bestralen. Het aantal radiotherapieafdelingen dat deze behandeling kan uitvoeren groeit snel, zowel in Nederland als daarbuiten. Sinds 2003 heeft VUmc als enige ziekenhuis in de wereld al meer dan 1.000 patiënten behandeld met deze techniek, waarvan meer dan 800 met een beginstadium longkanker.
Onderzoekers van VUmc hebben de oorzaak van de zeldzame aangeboren stofwisselingsziekte D-2-HGA type II opgehelderd. De onderzoekers hebben niet alleen de genmutaties ontdekt die de ziekte veroorzaken, maar ook ontdekt dat deze dezelfde zijn als mutaties die gerapporteerd waren bij verschillende typen hersentumoren en leukemie. Deze doorbraak is 16 september gepubliceerd in het gerenommeerde wetenschappelijke tijdschrift Science. Kinderen met deze aangeboren stofwisselingsziekte hebben vaak een ernstige ontwikkelingsachterstand en spierslapte en overlijden veelal voor het tiende levensjaar. Opmerkelijk is dat de kinderen met de stofwisselingsziekte als gevolg van dit gendefect geen kanker hebben, terwijl zij wel in hun hele lichaam de genmutatie bij zich dragen. Bij kankerpatiënten komt de genmutatie alleen in de kankercellen voor. De nieuwe bevindingen zijn van groot belang voor zowel kankerpatiënten als de kinderen met de stofwisselingsziekte en hun ouders. Door de opheldering van het gendefect weten we nu dat de mutaties nieuw ontstaan en daardoor is het herhalingsrisico bij volgende kinderen niet zo hoog. Bovendien kunnen ouders met een kind met dit type D-2-HGA al in het eerste trimester van de zwangerschap laten testen op de aanwezigheid van de mutatie. Daarnaast kan er voor kankerpatiënten met deze genmutatie en de kinderen met de stofwisselingsziekte nu gericht worden gezocht naar een behandeling, waarbij te denken valt aan middelen die specifiek het foutieve enzym, een gevolg van het gendefect, kunnen remmen. Deze bevindingen komen voort uit ruim 20 jaar inspanning van onderzoekers van het Metabool Laboratorium van de afdeling Klinische Chemie onder leiding van professor Cornelis Jakobs. Dit laboratorium is wereldwijd hét referentiecentrum voor diagnostiek en onderzoek naar D-2-HGA. Professor Jakobs is dan ook zeer verheugd dat vlak voor zijn aanstaande emeritaat de oorzaak van deze stofwisselingsziekte nu op de valreep is opgehelderd. Deze resultaten worden komend jaar gebundeld in het proefschrift van een van zijn laatste promovendi.
Gecompliceerde operaties bij kankerpatiënten die niet vaak worden uitgevoerd, moeten worden geconcentreerd in een beperkt aantal ziekenhuizen. Het levert namelijk een enorme verbetering van zorg op. Dit stelt prof. dr. Hans de Wilt, die morgen zijn oratie houdt als hoogleraar Oncologische Zorg in het UMC St Radboud. Mogelijk "skypet" De Wilt tijdens zijn oratie ook even Leo Hulshof, die bezig is met een drieduizend kilometer lange fietstocht om geld op te halen voor wetenschappelijk onderzoek.Patiënten met slokdarmkanker hebben veel minder overlevingskansen wanneer ze in een centrum worden geopereerd dat maar weinig van deze operaties doet. Voor operaties bij patiënten met kanker aan de alvleesklier, longen, darmen of blaas geldt hetzelfde. "Dergelijke hoogcomplexe operaties moeten daarom geconcentreerd worden in een beperkt aantal gespecialiseerde centra", zegt prof. dr. Hans de Wilt. "Dat is ook de mening van de inspecteur van de volksgezondheid, van patiëntenverenigingen, ziektekostenverzekeraars en wetenschappelijke verenigingen. Centralisatie van relatief kleine groepen patiënten die hoogcomplexe zorg nodig hebben, leidt tot een enorme verbetering van de zorg." Als voorbeeld van zo"n aanpak in de regio Nijmegen noemt De Wilt het Slokdarmcentrum Oost Nederland (SCON), waarbij patiënten bij voorkeur worden geopereerd in het UMC St Radboud en het CWZ. Dankzij de centralisatie is de overleving van slokdarmpatiënten 1 jaar na de operatie met maar liefst 15 procent gestegen! De cijfers werden eerder deze week door dr. Han Bonenkamp van het UMC St Radboud en zijn collega dr. Camiel Rosman van het CWZ namens het SCON gepresenteerd. Ook de centralisatie voor pancreastumoren en levertumoren in de regio Nijmegen is nu vrijwel gerealiseerd. Mogelijk komt tijdens de oratie van De Wilt ook Leo Hulshof even aan het woord. Zijn vrouw overleed in 2008 aan darmkanker. Hulshof: "In de periode dat ze ziek was maakten we elke dag een flinke wandeling. Tijdens die wandelingen ontstond het plan om een lange voetreis te maken ten bate van de kankerbestrijding. Het reisdoel was snel bepaald: Valamo in Finland." Vanwege het overlijden van zijn vrouw kon slechts een klein stuk van het traject worden afgelegd, maar dit jaar is Hulshof op 19 mei op de fiets vertrokken om de reis alsnog af te maken. Als het in het fietsschema van Hulshof is in te passen neemt hij tijdens de oratie via Skype contact op met De Wilt. De Wilt: "Het is een prachtig initiatief dat ik graag onder de aandacht breng."
Mensen die regelmatig onder de zonnebank liggen, lopen meer risico op plaveiselcelkanker. Dat zeggen onderzoekers van de Universiteit van Dundee en het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Zij deden onderzoek in zonnestudio’s in Engeland. Al eerder is aangetoond dat de zonnebank het risico vergroot op melanoom, de dodelijkste vorm van huidkanker. Plaveiselcelkanker komt echter meer voor. Melanoom hangt samen met verbranding van de huid, terwijl plaveiselcelkanker ontstaat door een optelsom van blootstelling aan UV-straling. De huid hoeft daarbij niet te verbranden. Plaveiselcelkanker begint als een korstig rood bultje, maar kan zich wel uitzaaien. Gelukkig gaan mensen daar vaak mee naar de dokter, zegt dr. F. de Gruijl van de afdeling huidziekten van het LUMC.
Patiënten met longkanker kunnen gemiddeld 10 maanden langer leven dankzij een nieuwe bestralingsmethode. Bij deze bestralingstechniek – stereotactische radiotherapie genaamd – worden de tumoren aangepakt met hoge doses, exact gerichte bestraling. De overlevingscijfers zijn woensdag bekend gemaakt op het Wereld Longkanker Congres, door onderzoekers van VU medisch centrum. Deze resultaten zijn van belang, omdat slechts 1 op de 3 longkankerpatiënten van 75 jaar of ouder geopereerd kan worden, en traditionele bestraling voor de niet-operabele groep meestal als te belastend terzijde werd geschoven. Zodoende werd in de praktijk 40% van deze patiënten in feite direct opgegeven. Dat is nu in veel gevallen niet meer nodig. Prof. dr. Suresh Senan en zijn collega’s van VUmc hebben voor hun onderzoek gekeken naar gegevens uit de Nederlandse Kankerregistratie. De toepassing van radiotherapie was in de periode tussen 2001 en 2009 gestegen van 31,2% naar 37,7%, en de overleving van deze patiënten steeg bijna 10 maanden, van 16,8 naar 26,1 maanden. “De moeilijke groep van patiënten van 75 jaar of ouder, krijgt nu zicht op een extra behandelingsmogelijkheid: de stereotactische ‘precisiebestraling’,” aldus professor Senan. “Dat is goed nieuws, zowel voor degenen die niet, als voor degenen die wel geopereerd kunnen worden.” Drs. Cilia Linssen van het Longkanker Informatie Centrum reageert eveneens positief op deze verruiming van de opties. Zij pleitte voor goede informatieverstrekking over de verschillen in overleving en complicaties bij opereren of bestralen, zodat alle patiënten ook zelf mee kunnen bepalen wat voor hen de beste optie is.
Het is mogelijk om het effect van een behandeling tegen kanker al tijdens die behandeling te voorspellen. Dat concludeert UMCG-onderzoeker Sietske Gaykema. In haar promotieonderzoek ging zij na hoe artsen kunnen vaststellen wat de beste behandeling is voor choriocarcinoom (een zeldzame vorm van kanker vanuit het placentaweefsel) en borstkanker, hoelang een dergelijke behandeling het beste kan duren en hoe deze optimaal gemonitord kan worden. Om het effect van een behandeling te kunnen beoordelen, worden voor en na chirurgische verwijdering van een tumor steeds vaker biopten afgenomen, kleine stukjes (tumor)weefsel. Een nadeel van deze methode is dat een biopt alleen informatie geeft over het stukje weefsel waaruit het is afgenomen, en niet over de gehele tumor of tumoromgeving. Met moleculaire afbeeldingstechnieken hoeft een patiënt niet onder het mes en kan toch worden vastgesteld waar de tumor(en) en eventuele uitzaaiingen zich bevinden. Gaykema onderzocht wat voor patiënten met choriocarcinoom het beste chemotherapeutisch regime is. Verder ging ze met moleculaire afbeeldingstechnieken bij patiënten met borstkanker na, hoe patiënten op de behandeling reageren. Zij deed dat door gebruik te maken van beeldvorming van radioactief gelabelde antilichamen tegen de genen HER2 en VEGF-A. Overexpressie van deze twee tumorkenmerken wordt in verband gebracht met een agressievere vorm van kanker. Gaykema concludeert dat de antilichamen belangrijke voorspellende informatie over het verloop van de ziekte kunnen geven. Sietske Gaykema (1985) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij het Cancer Research Centrum Groningen (CRCG) van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd onder andere bekostigd door het KWF en Sisters of Hope. Gaykema werkt als gynaecoloog in opleiding in het Deventer Ziekenhuis.
Nederlanders zijn slecht geïnformeerd over huidkanker. Dit blijkt uit de Ken Uw Huid-enquête van het Erasmus MC, waaraan sinds 2011 ruim 5.500 Nederlanders hebben deelgenomen. Melanoom, de gevaarlijkste vorm van huidkanker, is bekend bij 80 procent van de Nederlanders. Slechts 42 procent heeft gehoord van de twee huidkankersoorten die veel vaker voorkomen: basaalcelcarcinoom en plaveiselcelcarcinoom. Van alle zestigplussers met een lichte huid krijgt 80 procent bovendien te maken met actinische keratose, ofwel zonneschade. Dat kan een voorloper van huidkanker zijn. Slechts 19 procent had van deze aandoening gehoord. Dermatoloog E. de Haas vindt dat Nederlanders beter moeten worden geïnformeerd over alle huidkankertypen.
Toen prof. dr. Dirk De Ruysscher begon aan zijn opleiding tot radiotherapeut, was de gemiddelde longkankerpatiënt een zeventigjarige man, die al sinds zijn veertiende een pakje per dag rookte. De tijden zijn veranderd. Niet alleen de patiëntenpopulatie is enorm divers, ook weten we tegenwoordig dat er oneindig veel soorten kanker zijn, die zich op veel verschillende manieren ontwikkelen. In die diversiteit schuilt volgens De Ruysscher een grote kans om de behandeling van (long)kanker te verbeteren. Maar er zijn ook bedreigingen. "U zou eens een dagje mee moeten lopen", zegt de Belg Dirk De Ruysscher in de loop van het gesprek. "U zou verbaasd zijn over het grote technische gehalte van dit vak en zich afvragen: "Is dit geneeskunde?"." Jazeker, gestoeld op wiskunde en fysica, maar toch. "Vergelijk het met klimatologische modellen. Je kunt puur op basis van windrichting en temperatuur een model maken dat ons weer kan voorspelen. Maar je kunt ook de getijden van de zee meenemen, de variaties van maximale temperaturen, en niet op één plek, maar op de hele wereld. Het is onze bedoeling om op dezelfde manier de prognose van patiënten te berekenen, zowel naar overleving als naar bijwerkingen. Daarbij maken we gebruik van al gauw duizend persoonlijke parameters in zelf ontwikkelde "decision-support"-systemen." Dat is inclusief alle informatie over de tumor die via een PET-scan is verworven, nadat de patiënt een bepaalde glucose ingespoten heeft gekregen. Tumorcellen nemen bij uitstek glucose op. FDG staat voor 18Fluoro-Deoxy-Glucose; een variant die de kankercel wel in kan, maar er niet meer uit. De onderzoeksgroep van De Ruysscher ontwikkelde een werkwijze waarbij via de FDG-opname in de tumor de samenstelling ervan gedetailleerder in beeld gebracht kon worden. Op basis hiervan kan ook nauwkeurig worden berekend welke delen van de tumor een hogere stralingsdosis vereisen, ontdekte de groep van De Ruysscher als eerste. "We hebben met onze techniek ook in het gezonde longweefsel de meer en minder gevoelige zones gedefinieerd, waardoor we de straling door de minder gevoelige zones kunnen richten op de tumor." Dat verkleint ook de negatieve bijwerkingen van bestraling. "Heel veel patiënten hebben veel te veel bijwerkingen van onze behandelingen, daar moet veel meer aandacht aan besteed worden. Kortademigheid, slikpijn, hoestklachten, misselijkheid en zelfs een infectiegevoeligheid die levensbedreigend kan zijn." De wiskundige modellen die tegenwoordig worden gebruikt om een therapie te bepalen, maken voor patiënten die bijwerkingen ook inzichtelijker. Mensen kunnen bij wijze van spreken kiezen: Wil ik nog vijf trappen op kunnen lopen zonder kortademig te zijn, maar met een wat kleinere kans op genezing? Of vind ik de genezing belangrijker en maakt de kortademigheid me niet zoveel uit? "Omdat de patiënten zo divers zijn, is de keus tegenwoordig niet meer voor iedereen hetzelfde", aldus De Ruysscher. Hoewel de toekomst van diversiteit prachtig klinkt, zitten er ook haken en ogen aan. "Het is niet makkelijk om de juiste correlaties te vinden. Dat is het verhaal van de opa die negentig is geworden terwijl hij dagelijks flink rookte. Wat leidt je daaruit af? Het is erg belangrijk om een methode te ontwikkelen die onderscheidt of het door of ondanks onze behandeling is dat iets goed of slecht gaat. De vraag is of de ene persoon het beter doet dan de andere door zijn kenmerken of door de behandeling. En wat zegt dat voor een andere persoon? Dat is een grote uitdaging. Zover zijn we nog niet. Ik hoop nog altijd dat we een aantal kenmerken gaan vinden die ook overlappend zijn tussen patiënten, zodat we op een meer efficiënte manier een soort generieke oplossing kunnen vinden die toepasbaar is voor een grotere groep patiënten. Dat maakt het systeem gemakkelijker toepasbaar en goedkoper. De kosten van behandelingen mogen zeker niet stijgen, dat kunnen we ons niet permitteren."
In het verleden werden in deze regio al mooie resultaten geboekt. Eén op de vijf longkankerpatiënten met aangetaste klieren zonder uitzaaiingen leefde eind jaren negentig nog twee jaar na de behandeling. Tegenwoordig is dat ruim de helft, met minder bijwerkingen op de lange termijn. Willen ook in de toekomst dergelijke stappen genomen worden, dan moet er nodig iets gedaan worden aan de nutteloze bureaucratie rond wetenschappelijk onderzoek. "Uit heel wat internationale toonaangevende studies blijkt dat een derde tot de helft van de administratie die we nu rond klinische studies moeten voeren, nutteloos is. Een grote klinische, academisch studie kost al snel vier miljoen euro. Als je bedenkt dat tot de helft daarvan bespaard kan worden. Er wordt altijd gezegd dat we competitief moeten zijn, maar hoe doen we dat in godsnaam als we de helft van het geld stoppen in nutteloze administratie? Als beleidsmakers daar niets aan doen, verdwijnt onze wereldwijde concurrentiepositie."
Het synthetische ijzercomplex Fe(N4Py) kan in een cel-vrije omgeving DNA beschadigen via aerobe oxidatie. Arjan Geersing ontdekte dat het ijzercomplex ook in kankercellen DNA kapot kan maken zodat de cellen afsterven. Dit onderzoek zou uiteindelijk kunnen leiden tot de ontwikkeling van nieuwe antikankermedicijnen, gebaseerd op het veroorzaken van oxidatieve stress. Verschillende medicijnen tegen kanker zijn gebaseerd op de mogelijkheid om DNA in een cel af te breken. Het doel van het onderzoek van Geersing was allereerst om de chemische structuur en lokalisatie van N4Py in levende cellen te bepalen. Vervolgens probeerde hij de structuur van N4Py aan te passen om de werking in de cel te verbeteren. De resultaten uit celstudies laten zien dat N4Py in een cel kan binden met verschillende metaalionen, waarbij met name het ijzercomplex verantwoordelijk lijkt voor de activiteit van N4Py in de cel. Conjugatie van een fluorofoor (lichtgevend molecuul) aan N4Py om het in de cel te kunnen lokaliseren had weinig effect op de reactie met DNA, maar had wel grote gevolgen op de cellulaire lokalisatie van het molecuul en het mechanisme waarmee cellen werden gedood. Ten slotte liet Geersing zien hoe door middel van conjugatie van N4Py met een molecuul folaat het N4Py molecuul selectief naar kankercellen met een hoge expressie van de folaatreceptor kan worden gebracht. Dit laat zien dat het mogelijk is een N4Py derivaat te maken dat vooral actief is in kankercellen en veel minder schade geeft aan gezonde cellen. Het promotieonderzoek van Arjan Geersting vond plaats bij de afdeling Synthetische Organische Chemie van het Stratingh Instituut, met financiering van de Ubbo Emmius Stichting. Hij werkt nu als project manager bij PRA Health Sciences.
Bron: RUG
Het re-integreren op de arbeidsmarkt van mensen die kanker hebben overleefd is een lastig proces en verloopt moeizaam. In haar promotieonderzoek heeft Martine van Egmond een aantal factoren in kaart gebracht die van groot belang zijn bij het re-integreren op de arbeidsmarkt. Ze promoveert op 19 januari bij VUmc. Tijdens haar onderzoek heeft Martine van Egmond geprobeerd om zowel beperkende als ondersteunende factoren voor werkhervatting te vinden. Daarnaast bracht zij de fysieke en psychosociale problemen in kaart die worden ondervonden door kanker-overlevers, nadat ze hun werk hadden hervat. Ze werkte met kanker-overlevers en praatte met hen over hun ervaringen met het re-integreren op de werkvloer. Een van de belangrijkste bevindingen was dat overlevers van kanker een dubbele-verlieservaring hebben. Ze verliezen zowel hun baan als hun gezondheid door kanker. ''Het blijkt dat als gevolg hiervan de kans dat zij succesvol terugkeren op de arbeidsmarkt, relatief klein is'', aldus Van Egmond. Ook is er een taak weggelegd voor de werkgever. ''Werkgevers zullen moeten voorbereiden in het leren omgaan met een werknemer die (lang) ernstig ziek is geweest'', aldus Van Egmond. Deze aspecten zijn van essentieel belang voor een goede re-integratie op de arbeidsmarkt. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de bijzondere UWV leerstoel Verzekeringsgeneeskunde van prof. J.R. Anema en is gefinancierd door UWV.
Bron: VUmc
Kun Shi: ‘Blood coagulation-(in)dependent protease activated receptor signaling in pancreatic cancer’. Bloedstolling draagt bij aan de ontwikkeling van alvleesklierkanker. Behandeling met stollingsremmers leidt echter niet tot de gewenste positieve effecten. Shi vond een mogelijke verklaring voor dit verschijnsel. De promovenda deed onderzoek naar de werking van PAR’s, de protease-activated receptoren die aan de binnenkant van bloedvaten zitten. Zij worden geactiveerd tijdens het bloedstollingsproces. Shi toont aan de PAR1 en PAR2 een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van alvleesklierkanker. Het remmen van PAR1 kan relevant zijn bij de behandeling van kankerpatiënten, hoewel rekening gehouden moet worden met het frequent ontstaan van bloedingen. PAR2 kan daarentegen beter niet geremd worden. Shi zag dat deze receptor een dubbelrol speelt als aanjager én remmer van alvleesklierkanker. Zo stimuleert PAR2 de vorming van uitzaaiingen. Het is beter om op zoek te gaan naar een remmer die deze eigenschap van PAR2 aanpakt, stelt de promovenda. De dubbelrol van de receptor zou wel eens een verklaring kunnen zijn voor het falen van stollingsremmers bij de behandeling van alvleesklierkanker. Bloedstollingremmers remmen namelijk de activatie van PAR2, wat uiteindelijk leidt tot toename van uitzaaiingen via de lymfe. Dit effect kan de voordelen van remming van PAR1 overschaduwen.
Giju Thomas: ‘‘Nonlinear optical imaging as a diagnostic tool for cutaneous squamous cell carcinoma.’ Het gebruik van niet-lineaire optische beeldvorming bij het opsporen van huidkanker vergroot het risico op huidkanker niet meer dan de blootstelling aan gewoon zonlicht. Deze methode is volgens Thomas geschikt om gevaarlijke vormen van huidkanker in een vroeg stadium op te sporen. Thomas keek naar de zogenoemde nonlineair optical imaging een techniek waarbij met fel licht de huid wordt onderzocht. De techniek ligt in het verlengde van laserlicht. Zijn onderzoek is van belang omdat veel huisartsen niet goed kunnen beoordelen of ze een patiënt met een verdacht vlekje op de huid moeten doorverwijzen naar de huidarts. Op zijn beurt is het voor de dermatoloog vaak moeilijk te beoordelen of er een biopt moet worden genomen van het plekje om huidkanker uit te sluiten. Met de relatief nieuwe lichttechniek is het mogelijk om een verdacht plekje op de huid niet invasief te bestuderen. Volgens Thomas voorkomt dit het nemen van onnodige biopten en verkleint het de kans dat een gevaarlijke huidkanker in een vroeg stadium over het hoofd wordt gezien. Promotores: prof. dr. H.J.C.M. Sterenborg, en prof. dr. A.G.J.M. van Leeuwen Co-promotor: prof. dr. H.C. Gerritsen Plaats en tijd: Aula, 13.00 uur 16/01 Promotie Intensieve fietstraining helpt niet bij post poliosyndroom Eric Voorn: ‘Aerobic exercise capacity in post-polio syndrome’ Een intensief duurtrainingsprogramma op de fiets om vermoeidheidsklachten van mensen met een post poliosyndroom te verminderen, blijkt niet effectief. Het uithoudingsvermogen verbeterde niet en de vermoeidheidsklachten namen niet af. Dit blijkt uit het onderzoek van Voorn naar mogelijkheden om klachten te verminderen van mensen die vroeger polio hebben gehad. Een deel van de mensen die polio hebben gehad, krijgt vijftien tot veertig jaar na de oorspronkelijke acute ziekte, last van nieuwe verschijnselen, zoals vermindering van de spierkracht, daling van het uithoudingsvermogen en een ongewone en snelle vermoeidheid. Dit heet het post poliosyndroom (PPS). Het uitblijven van positieve effecten van de fietstraining verklaart Voorn uit de mate van getraindheid van de spieren die gebruikt worden tijdens de fietstraining. Zijn onderzoek leverde duidelijke aanwijzingen op dat de betrokken (been)spieren bij mensen met PPS al optimaal zijn aangepast aan de relatief zware belasting van activiteiten in het dagelijks leven, zoals lopen en fietsen. Mensen met PPS voeren deze taken uit met minder spiermassa en ‘trainen’ daardoor al dagelijks. Het uitblijven van effecten van de onderzochte fietstraining impliceert niet dat training een ineffectieve methode is om het uithoudingsvermogen van mensen met PPS te verbeteren. Training kan effectief zijn wanneer spiergroepen, die in het dagelijkse leven minder worden belast, zoals de armspieren, worden betrokken. Vervolgonderzoek zal moeten aantonen of trainingsprogramma’s die beter zijn afgestemd op de individuele patiënt het uithoudingsvermogen kunnen verbeteren en mogelijk bijdragen aan een verbeterd functioneren en vermindering van vermoeidheidsklachten.
Er kunnen meer tumoren worden opgespoord met een nieuwe diagnostische techniek met microbubbels. Dit zijn kleine gasbelletjes, voorzien van een ‘moleculaire kleefstof’. Gezwellen die voorheen bijna onvindbaar waren, kunnen met deze techniek wel zichtbaar worden gemaakt. De nieuwe techniek heeft onderzoeker prof. dr. Hessel Wijkstra van de afdeling Urologie van het AMC en hoogleraar bij de Technische Universiteit Eindhoven, gisteren gepresenteerd op een congres over ‘microbubbels’ in Chicago. ‘Wij zijn de eersten die dergelijke bubbels gebruiken bij mensen. Ik zie een grote toekomst bij vele vormen van kanker.’ Wijkstra heeft samen met urologen onderzoek gedaan bij mannen met prostaatkanker. In bloed wijst het antigeen PSA op de aanwezigheid van een tumor. Er worden dan stukjes weefsel uit de prostaat genomen en onderzocht op kankercellen. Vaak is er in de prostaat niets te vinden ondanks het hoge PSA-gehalte. Als er kankercellen worden gevonden moet vaak de hele prostaat worden bestraald of eruit worden gehaald. Dat is een radicale ingreep. De minuscule belletjes kunnen helpen. Ze worden in het lichaam gebracht en stromen mee met het bloed. Omdat ze klein zijn, is een afzonderlijk belletje tot in het kleinste bloedvat te volgen. ‘Vooral die kleine bloedvaatjes zijn van belang want die voorzien een tumor van voedingstoffen’, zegt Wijkstra. ‘Zie je op een echo een kluwen van microvaatjes dan is dat verdacht. Daar moet je weefsel prikken voor verder onderzoek.’ De bestaande belletjes zijn nog niet goed genoeg. De AMC-onderzoekers hebben ze daarom voorzien van een moleculaire staart waardoor ze kleven aan karakteristieke receptoren die te vinden zijn in prostaattumoren. ‘Dat werkt goed. Op een echo zie je soms dat belletjes op een bepaalde plaats blijven plakken. De tumor licht op als een kerstboom.’ De nieuwe belletjes moeten verder worden getest voor ze kunnen worden toegediend aan een grotere groep patiënten. Ook worden ze verder aangepast. Je kunt ze beplakken met moleculen voor allerlei receptoren. Omdat er veel ziekten zijn waarbij karakteristieke receptoren plaatselijk vaker voorkomen, zoals bij talloze soorten kanker, hart- en vaatziekten en chronische ontstekingen, kun je de belletjes gebruiken om de ziekte op te sporen. Wijkstra heeft veel ideeën voor vervolgonderzoek. ‘De microbellen kunnen worden gevuld met medicijnen en vervolgens naar de zieke plek worden geloodst. Je trilt ze kapot met echogolven en zo kun je gericht medicijnen toedienen.’
De micro-omgeving van kankercellen is van invloed op tumorgroei en het ontstaan van uitzaaiingen. Volgens UMCG-onderzoeker Filippo Galli biedt de interactie tussen kankercellen en hun omgeving aanknopingspunten voor nieuwe mogelijkheden voor behandeling en diagnostiek. Veel behandelmethoden tegen kanker werken niet goed vanwege grote verschillen in markers binnen en tussen tumoren. Nieuw inzicht in de micro-omgeving van kankercellen kan leiden tot nieuwe markers voor alternatieve behandelmethoden. Om te bepalen of een nieuwe methode effectief is, is er behoefte aan een niet-invasieve techniek. Het doel is te voorkomen dat een patiënt wordt behandeld met medicijnen die onvoldoende werken en gezocht kan worden naar de juiste behandeling. Galli bestudeerde verschillende markers in de omgeving van tumoren voor nieuwe strategieën om tumoren af te beelden. Hij stelt vier nieuwe radiofarmaca voor die aangrijpen op specifieke doelen op kankercellen en hun directe omgeving. Vervolgonderzoek kan leiden tot nieuwe methoden voor bijvoorbeeld het vaststellen van het stadium van de ziekte en de werkzaamheid van behandeling. Filippo Galli (1985) studeerde aan de Sapienza University in Rome. Hij voerde zijn onderzoek uit bij het Center for Medical Imaging dat onderdeel is van het Onderzoeksinstituut BCN-BRAIN van het UMCG. Het onderzoek werd gefinancierd door het UMCG, AIRC (Italian Association for Cancer Research), Nu.Me.D. en Trophogen Inc.
Verzekeringsarts Peter van Muijen ontwikkelde een voorspelmodel voor werkvermogen van mensen die behandeld zijn voor kanker. Dit model ondersteunt de verzekeringsarts bij de beoordeling van de belastbaarheid en/of het plannen van een heronderzoek. In de praktijk is de beoordeling van de belastbaarheid van iemand die voor kanker is behandeld niet altijd eenvoudig. Klachten als vermoeidheid of problemen met aandacht en/of concentratiezijn soms moeilijk te objectiveren. Van Muijen promoveert 23 november bij VUmc. Het aantal mensen met kanker is toegenomen, maar omdat de behandelmogelijkheden sterk zijn verbeterd, overleven steeds meer mensen de ziekte. De meerderheid weet binnen twee jaar na ziekmelding het werk te hervatten, maar het UWV ontvangt desondanks ieder jaar meer dan 4.300 nieuwe aanvragen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering vanwege kanker. Bij de aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering beoordeelt de verzekeringsarts de belastbaarheid van de werknemer, en moet de arts een uitspraak doen over de duurzaamheid van de beperkingen. Peter van Muijen deed onderzoek dat onder andere leidde tot een model om vermoeidheid en werkvermogen te voorspellen bij mensen die behandeld zijn voor kanker en een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvragen.
Bron: VUmc
Rokers lopen mogelijk een extra risico op een bepaald type darmkanker. Dat zeggen onderzoekers van Mayo Clinic. Eerder onderzoek leek al uit te wijzen dat rokers 18 procent vaker darmkanker ontwikkelen dan mensen die niet roken. De precieze oorzaken werden echter niet duidelijk. Aan het nieuwe onderzoek namen bijna 42.000 vrouwen deel in de leeftijd van 55 tot 69 jaar. Een duidelijk verband tussen roken en darmkanker in het algemeen werd niet gevonden. Maar roken lijkt wel verband te houden met een bepaald type darmkanker en wel een type dat wordt geassocieerd met genetische mutaties en variaties. De onderzoekers vermoeden dat roken oudere vrouwen in het bijzonder gevoelig maakt voor dit type darmkanker.
Sinds de invoering van stereotactische radiotherapie in 2003 in VU medisch centrum blijken er meer longkankerpatiënten behandeld te worden. Bovendien is de overleving sterk verbeterd. Stereotactische radiotherapie kan nu worden beschouwd als één van de standaardbehandelingen van ‘vroege stadium longkanker’. Dit concludeert dr. Niels Haasbeek in het onderzoek dat vandaag gepubliceerd is in Annals of Oncology. Haasbeek deed onderzoek naar de resultaten van stereotactische radiotherapie in Nederland op de overleving van oudere longkankerpatiënten met gegevens uit de landelijke Nederlandse Kankerregistratie. Tot 2003 werden veel patiënten boven de 75 jaar niet behandeld, omdat de behandeling te zwaar was. Tot recent was een operatie de standaardbehandeling van kleine longtumoren. Om allerlei redenen komen de meeste patiënten echter niet in aanmerking voor een operatie. VU medisch centrum was in 2003 het eerste ziekenhuis in Nederland dat een alternatief bood voor een operatie, namelijk stereotactische radiotherapie. Dit is een veel preciezere manier van bestralen dan voorheen, met een veel hogere dosis in een veel kortere tijd. Stereotactische radiotherapie blijkt uitstekend te werken, met veel minder bijwerkingen dan een operatie en zonder directe sterfgevallen als gevolg van de behandeling. Patiënten die deze behandeling hebben ondergaan, leven gemiddeld ruim 10 maanden langer dan het geval zou zijn met de oude manier van bestralen. Het aantal radiotherapieafdelingen dat deze behandeling kan uitvoeren groeit snel, zowel in Nederland als daarbuiten. Sinds 2003 heeft VUmc als enige ziekenhuis in de wereld al meer dan 1.000 patiënten behandeld met deze techniek, waarvan meer dan 800 met een beginstadium longkanker.
De overdracht van de lange termijn nacontrole (>5 jaar) van vrouwen met borstkanker naar de huisartspraktijk is nog niet succesvol. Desondanks is een deel van de huisartsen bereid om de nacontrole eerder over te nemen van de specialist. Belangrijke hulpmiddelen hierbij zouden kunnen zijn: een brief van de specialist met uitleg over de nacontrole, nascholing van huisartsen en een nieuwe NHG-Standaard. Dat concludeert Carriene Roorda-Lukkien, die het zorggebruik van vrouwen met borstkanker en de overdracht van de nacontrole naar de huisartspraktijk vanuit het gezichtspunt van huisartsen en patiënten onderzocht. Roorda-Lukkien maakte voor haar promotieonderzoek gebruik van onderzoeksgegevens van het Registratie Netwerk Groningen (RNG), van een survey onder 502 huisartsen in Noord-Nederland en interviews met patiënten van het RNG. Ze stelde vast dat vrouwen met borstkanker tijdens de fase van behandeling en nacontrole vaker een beroep doen op hun huisarts dan vrouwen zonder borstkanker. Voor deze patiëntengroep is nacontrole belangrijk, maar tot nu toe is het onduidelijk welke zorgverleners (specialisten, huisartsen, verpleegkundigen of een combinatie hiervan) de regie zouden moeten voeren over deze nacontrole. De meerderheid van de geïnterviewde vrouwen gaf de voorkeur aan nacontrole door de specialist. Desondanks zou meer dan de helft nacontrole in de huisartspraktijk accepteren, mits hun huisarts goed overlegt met de specialist én voldoende kennis heeft. Huisartsen die meededen aan de survey rapporteerden diverse problemen bij de uitvoering van de lange termijn nacontrole. Desondanks blijkt 40% van hen bereid deze nacontrole eerder over te nemen. Als drie belangrijkste knelpunten voor eerdere overname werden genoemd: de voorkeur van patiënten, beperkte kennis en vaardigheden bij huisartsen en werkdruk. De resultaten van dit onderzoek laten kortom zien dat de uitvoering van de nacontrole van patiënten met borstkanker in de huisartsenpraktijk verbeterd kan worden. Carriene Roorda-Lukkien (1978) studeerde Huishoud- en Consumentenwetenschappen en Voeding en Gezondheid aan de Universiteit van Wageningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut SHARE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd deels gefinancierd door de stichting Stoffels-Hornstra. Roorda-Lukkien werkt als onderzoeker bij de afdeling Huisartsgeneeskunde van het UMCG.
Zaadbalkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij mannen van 20-35 jaar oud. Steeds meer jonge mannen overleven de ziekte doordat zaadbalkanker veelal effectief kan worden behandeld met chemotherapie. Keerzijde hiervan is dat een toenemend aantal mannen kampt met de nadelige gevolgen van de behandeling, zoals een grotere kans op hart- en vaatziekten. Renske Altena ging op zoek naar biomarkers - stoffen in het bloed van behandelde patiënten - die de kans op hart- en vaatziekten voorspellen, en die mogelijk aangrijpingspunten zijn voor medicijnen die het risico op vaatschade kunnen verminderen of voorkomen. Zij vond duidelijke stijgingen in markers voor vaatschade en aanwijzingen voor toegenomen schade aan hart en bloedvaten. In het laboratorium vond Altena bovendien aanknopingspunten voor mechanismen die bijdragen aan het ontstaan van schade aan de binnenbekleding van bloedvaten (endotheel) door chemotherapeutica. De inzichten die in dit onderzoek verkregen werden, kunnen helpen hart- en vaatziekten bij zaadbalkankeroverlevers tijdig op het spoor te komen, en in de toekomst wellicht zelfs effectiever te behandelen. Renske Altena (Hengelo, 1982) studeerde geneeskunde te Groningen Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdeling Medische Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd medegefinancierd door KWF Kankerbestrijding. Altena is in opleiding tot internist in het Deventer Ziekenhuis. Proefschrift: mw. R. Altena, Chemotherapy-related cardiovascular morbidity in testicular cancer patients. Markers & mechanisms
Bijna twintig procent van de hoofd-halskankerpatiënten is ondervoed in de periode voorafgaand aan de behandeling. Tijdens de behandeling neemt het aantal gevallen van ondervoeding nog eens fors toe. Hoofd-halskankerpatiënten verliezen circa vijf procent van hun lichaamsgewicht tijdens de behandeling, waarvan tweederde verlies van vetvrije massa is. Dit blijkt uit onderzoek van diëtiste Harriët Jager-Wittenaar van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Zij promoveert 8 september 2010 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ondervoeding is een veelvoorkomend probleem bij hoofd-halskankerpatiënten. Meerdere factoren kunnen deze ondervoeding bij hen veroorzaken. Klachten in de mond of keel, veroorzaakt door de plaats van de tumor of de behandeling, bemoeilijken het eten en drinken waardoor de energie- en eiwitinname onvoldoende kan zijn. Daarnaast kan ook ontstekingactiviteit, veroorzaakt door de ziekte zelf of door de behandeling, ondervoeding veroorzaken. Het doel van het onderzoek van Jager was te bepalen hoe vaak ondervoeding bij patiënten met hoofd-halskanker voorkomt in de verschillende fasen in het diagnose-behandeltraject. Ook wilde zij nagaan wat de belangrijkste risicofactoren voor ondervoeding in die fasen zijn. Het blijkt dat slikklachten een belangrijke oorzaak is voor ondervoeding in zowel de periode voor als na de behandeling. Een verminderde eetlust, verlies van smaak en weerzin om te eten zijn eveneens oorzaken van ondervoeding in de periode voorafgaand aan de behandeling. Verder blijkt uit Jagers onderzoek dat gewichtsverlies tijdens de behandeling grotendeels wordt gekenmerkt door verlies van vetvrije massa (spieren), dat vervolgens tot een verminderd fysiek functioneren leidt. Ook toont Jager aan dat hoofd-halskankerpatiënten moeite hebben om de verloren vetvrije massa in de periode na de behandeling terug te krijgen. In de eerste vier maanden lukt dat helemaal niet. Jager laat zien dat verlies van gewicht en vetvrije massa ondanks dieetbehandeling niet altijd is te voorkomen. Waarschijnlijk dragen ook ziekte- en behandelinggerelateerde ontstekingsactiviteit en verminderde lichamelijke activiteit bij aan het verlies van de vetvrije massa. Jager geeft het belang aan om ondervoeding zoveel mogelijk te voorkómen. Daarbij pleit ze er voor dat patiënten, hun naasten en medewerkers in de zorg risicofactoren voor ondervoeding tijdig herkennen en geeft zij de noodzaak aan om de patiënt tijdig te verwijzen naar de diëtist.
De kans dat het geneesmiddel cetuximab effectief is tegen dikke darmkanker lijkt groter als dit medicijn zich ophoopt in de uitzaaiingen van de tumor van de patiënt. Deze ophopingen kunnen met behulp van een PET-scan zichtbaar worden gemaakt. In de toekomst hoopt men met zo’n scan al bij de start van de behandeling te kunnen voorspellen of het toedienen van cetuximab zinvol is voor een patiënt. Onderzoekers van het VUmc Cancer Center Amsterdam publiceerden de eerste resultaten onlangs in het wetenschappelijke tijdschrift Oncotarget. Er loopt reeds een vervolgonderzoek: IMPACT-colorectaal (CRC). In Nederland wordt cetuximab vooral toegepast bij patiënten met uitgezaaide dikke darmkanker die niet meer gevoelig zijn voor chemotherapie. Het middel blijkt echter in slechts de helft van de gevallen effectief. Een team van VUmc Cancer Center Amsterdam (CCA), onder leiding van studiecoördinator dr. Willemien Menke heeft onderzocht of men het gelabelde medicijn op een PET-scan kan volgen in de patiënt. De eerste resultaten van dit onderzoek laten zien dat patiënten met opname van cetuximab in de uitzaaiingen, een grote kans hebben op een goed effect van de behandeling. Als het middel niet in de kanker terecht kwam hadden patiënten weinig kans op baat hiervan. Binnen het VUmc CCA is deze methode waarbij gelabelde medicijnen met behulp van een PET-scan (immuno-PET) in de patiënt gevolgd worden een belangrijke richting van onderzoek. Deze uitkomsten zijn aanleiding voor verder onderzoek om de resultaten beter te laten aansluiten bij de zorg voor oncologische patiënten. VUmc CCA onderzoekt in samenwerking met het UMCG in Groningen en het Radboudumc in Nijmegen, of het medicijn in de toekomst alleen gegeven kan worden aan patiënten die er zeker baat bij hebben. Ook kijken ze of een aanpassing in de dosering op basis van de uitkomst van de PET-scan nog tot een beter effect zou kunnen leiden. In deze studie, die ondersteund wordt door het KWF Kankerbestrijding, de IMPACT-CRC-studie, gaat een grote groep patiënten met een uitgezaaide vorm van dikke darmkanker deelnemen. "Therapie op maat komt zo hopelijk dichterbij voor onze patiënten", spreekt de studiecoördinator dr. Willemien Menke.
Proefschrift AMC Amsterdam: Rogier Reijmers: "Heparan sulfate proteoglycans in B cell maturation and myeloma plasma cell survival".
Onderwerp van het onderzoek was een eiwit (heparan sulfaat proteoglycanen) dat op het celmembraan zit of wordt uitgescheiden in de extracellulaire matrix. Door modificatie van het eiwit kunnen cellen stoffen als cytokines en groeifactoren aan zich binden. Cellen gebruiken deze stoffen om hun eigen overleving en groei te versterken en te stimuleren. Dit geldt voor gezonde cellen maar ook voor multipele myeloma, een vorm van bloedkanker. Die ziekte stond centraal in Reijmers" onderzoek. Belangrijkste bevinding: als het eiwit wordt weggehaald, worden de kankercellen gevoeliger voor chemotherapie en kan met een lagere dosis worden volstaan. Hij onderzocht dit in een muismodel. Probleem is dat gezonde cellen hetzelfde eiwit hebben. Om het eiwit selectief te kunnen weghalen, werden genetisch gemodificeerde kankercellen in muizen voorbehandeld. Hoe je dit moet doen bij mensen is nog onduidelijk. Een "voordeel" van deze kankersoort is, aldus Reijmers, dat het ziekteproces in vier fasen verloopt; pas in de laatste fase is sprake van uitzaaiingen. De kankercellen blijven dus relatief lang in het beenmerg en dit biedt openingen voor een voorbehandeling.
Het is mogelijk om baarmoederhalskanker- en borstkankercellen in het laboratorium minder hard te laten groeien door epigenetische foutjes op genen te repareren. Dat concludeert Christian Huisman, die onderzoek deed naar dit ‘reprogrammeren’ op het niveau van één enkel gen. Deze methode kan in de toekomst breed ingezet worden om de expressie van elk gen van interesse in het menselijk genoom te wijzigen en ziektes te bestrijden. ‘Epigenetische Editing’ – het gericht herprogrammeren van bepaalde genen – staat momenteel erg in de belangstelling. De epigenetica onderzoekt de extra laag erfelijke informatie bovenop ons DNA. De genetische informatie in ons DNA bevat de blauwdruk voor de eiwitten die ervoor zorgen dat cellen hun functie kunnen uitoefenen; de epigenetische laag reguleert de mate van genexpressie. Door in te grijpen in de epigenetica is het mogelijk om afwijkende genexpressie-patronen te repareren, bijvoorbeeld in kanker, waar bepaalde genen niet of te veel tot expressie komen en hierdoor zorgen voor ongeremde celgroei. Huisman onderzocht hoe dit proces vorm kan krijgen aan de hand van DNA-bindende eiwitten, zinkvingers. Deze zinkvingers kunnen gericht binden aan een locatie in het DNA om daar vervolgens enzymen die aan de zinkvingers zijn gebonden hun werk te laten doen. De promovendus ontwikkelde dergelijke zinkvingerconstructen en testte deze in baarmoederhals- en borstkankercellen. Deze zinkvingerconstructen blijken in beide typen kanker in staat om tumor-onderdrukkende genen ‘aan’ te zetten en zo de celgroei te verminderen. Christian Huisman (1981) studeerde Moleculaire Neurobiologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek in het laboratorium Medische Biologie en Pathologie binnen het Cancer Research Center Groningen (CRCG) van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd bekostigd door NWO. Huisman is momenteel als onderzoeker verbonden aan de Oregon Health and Science University (VS).
Lieke Feijen: Childhood cancer survivors: cardiac disease & social outcomes. Het chemotherapie-middel daunorubicine is de helft minder schadelijk voor het hart dan doxorubicine. Deze medicijnen worden gebruikt bij de behandeling van kanker bij kinderen. Voorheen werd gedacht dat de middelen elkaar wat schadelijkheid voor het hart niet veel ontlopen. Feijen toonde aan dat dit niet klopt. Een op de tien kinderen die genezen van kanker krijgt ernstige hartaandoeningen, meestal hartfalen. Dat blijkt uit een landelijke studie die Feijen voor haar promotie heeft uitgevoerd. Behalve de nieuwe risicoschatting van de twee soorten chemotherapie, kwam ze tot nog meer nieuwe inzichten. Zo vormen mitoxantrone (een middel dat het immuunsysteem onderdrukt), cyclofosfamide (dat veel als chemotherapie wordt gebruikt) en miltverwijdering risicofactoren voor het ontwikkelen van deze hartaandoeningen. Feijen heeft een nieuwe methode ontwikkeld om de aandoeningen van het hart bij kinderen die zijn genezen van kanker vast te stellen en in te delen op ernst. Met deze methode kunnen de hartaandoeningen bij overlevers van kinderkanker objectief worden vastgesteld en kan er beter internationaal worden samengewerkt om deze problematiek in kaart te brengen. De nieuwe inzichten uit Feijens onderzoek kunnen gevolgen hebben voor de behandeling van kinderkankerpatienten. De promovendus pleit ervoor de verworven inzichten door te voeren in nieuwe behandelprotocollen.
De voordelen van Avastin (bevacizumab) in combinatie met paclitaxel wegen nog steeds op tegen de mogelijke risico"s bij de behandeling van uitgezaaide borstkanker. De balans werkzaamheid-bijwerkingen van Avastin in combinatie met docetaxel is echter negatief bevonden. Dit concludeert het wetenschappelijke Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik (CHMP) van de EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd, na bestudering van alle beschikbare gegevens. Patiënten die worden behandeld met de combinatie van Avastin en docetaxel wordt geadviseerd deze behandeling te bespreken met de arts. Avastin is een antikanker geneesmiddel (een monoklonaal antilichaam) met bevacizumab als werkzame stof. Het wordt gebruikt in combinatie met andere antikankermiddelen om kanker van de darm, het rectum, long, nier of borst te behandelen. De huidige beperking van de indicatie geldt uitsluitend voor de behandeling van borstkanker. Op de website van de European Medicines Agency vindt u vragen en antwoorden die ingaan op deze beperking van de indicatie: Questions and answers on the review of Avastin (bevacizumab) in the treatment of metastatic breast cancer.
De groei van tumoren in de dikke darm kan soms geremd worden met antilichamen. Of een tumor hierop wel of niet reageert, hangt af van de mutaties die in de kankercellen voorkomen. Promovendus Lisanne Krens onderzocht of tumorcellen met behulp van statines gevoelig kunnen worden gemaakt voor EGFR-remmers. Elk jaar krijgen ongeveer 10.900 Nederlanders te horen dat zij dikkedarmkanker hebben. Zij ondergaan een operatie, bestraling, chemotherapie of een behandeling met antilichamen. "Antilichamen worden vaak gegeven als de tumor niet meer op een andere manier te bestrijden is", vertelt Lisanne Krens. Zij deed onderzoek naar de behandeling met EGFR-antilichamen (EGFR-remmers). Deze moleculen blokkeren de werking van de groeifactorreceptor en remmen daarmee de groei van kankercellen bij een deel van de darmkankerpatiënten. "Bij ongeveer 60 procent van de darmkankerpatiënten kunnen EGFR-remmers als cetuximab en panitumumab het leven met gemiddeld drie maanden verlengen", aldus Krens. Patiënten bij wie deze antilichamen niet werken, hebben een mutatie in het zogenoemde KRAS-gen. Bij hen is het KRAS-eiwit continu actief, waardoor de celdeling permanent 'aan' staat. Vermoed werd dat deze patiënten met behulp van statines ook gevoelig zouden kunnen worden gemaakt voor EGFR-remmers. Krens: "Statines grijpen aan op een enzym dat in interactie staat met het KRAS-eiwit. We dachten dat statines ervoor zouden kunnen zorgen dat de tumorcellen meer gingen lijken op tumorencellen zonder KRAS-mutatie, en dan ook gevoelig zouden zijn voor EGFR-antilichamen. De resultaten met tumorcellen in het lab waren succesvol, maar helaas bleek in mijn onderzoek dat het niet werkte bij mensen. Statinegebruik leidde er niet toe dat de patiënten langer leefden. Dat kan bijvoorbeeld komen doordat er niet genoeg statines bij de tumorcellen kwamen. Een mens is natuurlijk veel complexer dan een paar cellen in het laboratorium." Krens toonde ook aan dat de EGFR-antilichamen veilig zijn voor mensen met nier- of leverfunctiestoornissen. "Sommige mensen lopen door chemotherapie nierschade op. Zij kunnen de EGFR-antilichamen echter niet minder goed verwerken. Aanpassing van de dosis lijkt dan ook niet nodig, hoewel dat nog door grotere studies bevestigd moeten worden." Lisanne Krens promoveerde op 2 juli bij het LUMC op haar proefschrift Refining EGFR-monoclonal antibody treatment in colorectal cancer. Krens studeerde farmacie aan de Universiteit Utrecht en specialiseerde zich tot ziekenhuisapotheker in Leiden. Sinds januari 2015 werkt ze als ziekenhuisapotheker in het Twentse ziekenhuis ZGT.
Het vinden van uitzaaiingen bij patiënten met darmkanker kan invloed hebben op het behandelplan, zowel om de kans op genezing te vergroten, als om een behandeling op maat te bieden in ongeneeslijke situaties. Tegenwoordig zijn er verschillende nieuwe behandelingen van darmkanker mogelijk die de kans op genezing vergroten, ook bij uitgezaaide ziekte. Chirurg Irene Grossmann onderzocht het scannen van de buik, lever en longen, en een tumormarker om het zoeken naar uitzaaiingen te optimaliseren. Zij deed haar onderzoek in drie ziekenhuizen, namelijk het UMC in Groningen, het Medisch Spectrum Twente in Enschede en het Catharina ziekenhuis in Eindhoven. Bij darmkanker bestaat 50% kans op uitzaaiingen in de lever, buikholte of longen. Het routinematig zoeken naar uitzaaiingen met een CT scan voorafgaand aan de behandeling van darmkanker blijkt van belang, met name ook in spoedsituaties. Sinds 2008 is dit beleid opgenomen in de richtlijnen. De gevoeligheid van de CT scan voor het vinden van uitzaaiingen in de lever is heel goed, maar voor het vinden van uitzaaiingen in de buikholte onvoldoende. De CT scan van de long geeft veel onzekere informatie en draagt daarom nog weinig bij aan de besluitvorming. Het onderzoek naar de tumormarker CEA in het bloed liet veelbelovende resultaten zien voor het vroeg opsporen van terugkerende darmkanker. Op basis van dit onderzoek is subsidie verkregen voor een grote, landelijke vervolgstudie die vanuit het UMCG wordt gecoördineerd. Irene Grossmann (Duitsland, 1973) heeft geneeskunde gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam. Zij deed haar promotieonderzoek tijdens haar opleiding tot chirurg. Grossmann is op dit moment werkzaam als chirurg in het Catharina ziekenhuis in Eindhoven in de vervolgopleiding tot gastrointestinaal/oncologisch chirurg.
Het aantal gevallen van huidkanker stijgt nog steeds. Volgens huidige schattingen krijgt een op de vijf mensen er vroeg of laat mee te maken. Rondom huidkanker spelen veel vragen. Het Erasmus MC is daarom een zogeheten publiekswebinar gestart. Het gaat om een via internet verspreide bijeenkomst, waarbij experts via beknopte lezingen kennis met elkaar en de kijkers delen. Zo wil het Erasmus MC Kanker Instituut zoveel mogelijk antwoord geven op verschillende vragen over huidkanker, bescherming en de mogelijke behandelingen die er zijn binnen het Erasmus MC Kanker Instituut. Kijkers kunnen direct vragen stellen aan de panelleden. Dat kan ook voor en tijdens de uitzending via de sociale media van het Erasmus
Bij patiënten met een verhoogd familierisico op darmkanker is het noodzakelijk om familieleden door te verwijzen voor onderzoek of screening. De familieleden hebben een verhoogde kans om darmkanker te krijgen. Toch wordt er nog altijd veel te weinig doorverwezen, concludeert onderzoekster N. Dekker van het UMC St Radboud. Jaarlijks krijgen zo’n 11.000 Nederlanders de diagnose darmkanker. Het risico ligt daarmee op 5 tot 6 procent. Maar als meerdere familieleden voor hun 50ste levensjaar darmkanker hebben gekregen, stijgt het risico tot minimaal 1o tot 12 procent. Bij ongeveer een vijfde van de darmkankerpatiënten is sprake van erfelijke risicofactoren. Volgens Dekker kan sneller doorverwijzen bij een erfelijk risico leiden tot betere en efficiëntere preventie.
Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) hebben samen met onderzoekers van het Antoni van Leeuwenhoek en het Radboudumc een grote subsidie van Alpe d’Huzes/KWF Kankerbestrijding ontvangen. Met 1,3 miljoen euro gaan zij de komende 6 jaar de rol van inwendige bestraling (brachytherapie) bij de behandeling van rectumcarcinoom (endeldarmkanker) onderzoeken. Prof. Corrie Marijnen (Radiotherapie, LUMC), dr. Uulke van der Heide (Radiotherapie, Antoni van Leeuwenhoek) en prof. Iris Nagtegaal (Pathologie, Radboudumc) bestuderen de rol van radiotherapie bij endelkarmkanker. Bestraling vóór de operatie vermindert de kans op terugkeer van de tumor ter plaatse, maar bestraling gaat vaak wel gepaard met bijwerkingen op korte en lange termijn. De bestraling zou verbeterd kunnen worden door het gebruik van brachytherapie. Bij deze techniek wordt van binnenuit bestraald, met behulp van een applicator die in dit geval in de endeldarm wordt geplaatst. Bij brachytherapie komt een kleiner volume van het gezonde weefsel in aanraking met de straling, wat tot minder bijwerkingen leidt. Daarnaast is de stralingsdosis die de tumor zelf ontvangt veel hoger, waardoor het effect van de behandeling mogelijk groter is. De onderzoekers gaan nu voor het eerst een gerandomiseerde studie naar brachytherapie voor endeldarmkanker uitvoeren. Mogelijk hoeven sommige patiënten, bij wie de tumor nog in een vroeg stadium verkeert, helemaal niet meer geopereerd te worden als ze goed reageren op (chemo)radiotherapie. Ook voor hen is brachytherapie een interessante optie, vanwege de hoge stralingsdosis die de tumor ontvangt. Maar behandelen zonder operatie is alleen mogelijk als de endeldarm en het omliggende vetweefsel door de hoge dosis straling niet te veel beschadigd raken. De onderzoekers gaan daarom met behulp van MRI proberen te voorspellen wat de schade aan het normale weefsel is en hoe de tumor op de bestraling reageert. Deze gegevens zullen in eerste instantie gekoppeld worden aan de afwijkingen aan het gezonde weefsel die bij microscopisch weefselonderzoek worden gevonden, om verder inzicht te krijgen in de effecten van brachytherapie. In een later stadium kan dan de MRI gebruikt worden om te bepalen of het veilig is een patiënt niet te opereren en alleen op de bestraling te vertrouwen. “Uiteindelijk verwachten we de kwaliteit van leven van patiënten met endeldarmkanker te verbeteren”, zegt Corrie Marijnen. “Enerzijds doordat we de schade aan gezond weefsel beperken, maar ook doordat er uiteindelijk misschien minder ingrijpende operaties nodig zijn.” Dit onderzoek valt binnen het profileringsgebied Cancer Pathogenesis and Therapy van het LUMC.
Jurriën Stiekema: ‘Oesophagogastric cancer: exploring the way to an individual approach’. Er zijn grote verschillen in overleving tussen twee typen maagkanker die in acht moeten worden genomen bij de benadering van deze patiënten. Dit stelt Stiekema in zijn proefschrift over kanker van de maag of de slokdarm. De prognose voor deze vormen van kanker is niet goed. De onderzoeker verwacht dat resultaten van zijn studie worden gebruikt in toekomstige richtlijnen voor de behandeling van het maag- en slokdarmcarcinoom. De verwachting is dat dit uiteindelijk de overleving van deze patiënten zal verbeteren. Daarnaast zijn er naar aanleiding van deze resultaten verschillende vervolgonderzoeken opgezet om de behandeling van slokdarm- en maagkankerpatiënten verder te verbeteren. In zijn proefschrift geeft Stiekema een paar suggesties om de behandeling van de patiënten te verbeteren. Hij adviseert om bij patiënten die een neoadjuvante behandeling (behandeling met medicijnen vóór de chirurgische ingreep) ondergaan, de progressie van de ziekte te volgen met beeldvormende technieken en op grond daarvan de patiënten te selecteren voor de chirurgische ingreep. Verder stelt hij dat een combinatie van chemo- en radiotherapie een goede behandeloptie is bij maagkankerpatiënten bij wie de tumor niet volledig is verwijderd na chirurgie. Tot slot stelt hij dat kwaadaardige slokdarmtumoren een aanzienlijk aantal DNA-afwijkingen bevatten. Het in kaart brengen van deze afwijkingen kan de selectie van patiënten verbeteren.
Darmkanker, een kanker aan rectum en slokdarm is verantwoordelijk voor hoge sterfte. Er bestaat een behandeling op maat: operatie en chemotherapie. Desondanks is slechts vijftig tot zestig procent van de mensen nog in leven vijf jaar nadat de diagnose darm- of rectumkanker is gesteld. Bij slokdarmkanker is dat slechts tien tot twintig procent. Tuynman beschrijft de prognostische en therapeutische toepassing van enkele eiwitten die centraal staan bij deze vormen van kanker. Proefschrift: Jurriaan Tuynman, titel: "Molecular pathways and intervention in GI cancer".
Sinds het eind van de jaren zeventig is de kans op overleving van zaadbalkanker toegenomen tot meer dan 90 procent. Overleving en kwaliteit van leven op de lange termijn worden echter bedreigd door de late effecten van chemotherapie. Zo hebben overlevenden een gering verhoogd risico op hart- en vaatziekten. Promovenda Esther de Haas ontdekte een verband tussen het metabool syndroom, lagere testosteronspiegels en tekenen van atherosclerose. Op basis van haar onderzoek stelt zij dat overlevenden van zaadbalkanker door de behandeling op vroegere leeftijd het metabool syndroom ontwikkelen en hierdoor een verhoogd risico hebben op hart- en vaatziekten. Hierbij spelen lagere testosteronspiegels mogelijk een rol. Het verhoogde risico op hart- en vaatziekten onder overlevenden van zaadbalkanker is mogelijk ook het gevolg van directe, door chemotherapie veroorzaakte schade aan de bloedvaten. Tijdens chemotherapie vond De Haas bij zaadbalkankerpatiënten veranderingen in circulerende endotheelcellen. Mogelijk zijn circulerende endotheelcellen als voorspellers voor schade aan bloedvaten bij deze patiëntengroep. Als dit inderdaad zo blijkt te zijn, kan dit helpen om de behandelingsstrategie en de follow-up gericht aan te passen. Esther de Haas (Winschoten, 1978) studeerde geneeskunde te Groningen. Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdeling Medische Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd medegefinancierd door KWF Kankerbestrijding. De Haas werkt op dit moment als arts-assistent aan de afdeling Klinische Genetica van het UMCG.
Patiënten met resectabel stadium 1 niet-kleincellige longkanker kunnen net zo goed behandeld worden met stereotactische bestraling als met een operatie, de gangbare behandeling. Dit blijkt uit de eerste gerandomiseerde klinische studie op dit gebied, door Nederlandse (onder leiding van VUmc) en Amerikaanse artsen en onderzoekers. Zij hebben hun bevindingen beschreven in The Lancet Oncology. Patiënten met longkanker hebben over het algemeen een slecht vooruitzicht. De gunstigste prognose hebben operabele patiënten met resectabel stadium 1 niet-kleincellige longkanker. Dit is een vroeg stadium van longkanker zonder uitzaaiingen naar de lymfklieren. De standaardbehandeling is het operatief verwijderen van de tumor uit de longen. Steeds vaker gebruiken artsen stereotactisch bestralen, een techniek om een hoge dosis straling zeer nauwkeurig op de tumor te richten – met name bij patiënten die geen operatie kunnen ondergaan vanwege een slechte longfunctie of bijkomende ziekten. Een ander voordeel van bestralen is dat het poliklinisch gebeurt (in 3-8 zittingen) en de patiënt dus steeds meteen naar huis kan. Om het effect van beide behandelingen met elkaar te vergelijken, liepen onafhankelijk van elkaar twee studies: de Nederlandse ROSEL-studie, geleid door artsen van VUmc (longarts prof. dr. Egbert Smit en radiotherapeut prof. dr. Suresh Senan) en de STARS-studie, geleid door artsen van MD Anderson Cancer Center in de VS. Omdat de studies los van elkaar te weinig bruikbare data opleverden, werd besloten om de data bij elkaar te voegen. In totaal werden 58 patiënten in de tijd gevolgd, waarvan ongeveer de helft werd behandeld met bestraling en de andere helft met een operatie. Hieruit bleek dat een behandeling met stereotactisch bestralen even effectief is als opereren in de onderzochte populatie. Daarbij gaat bestralen minder vaak gepaard met ernstige complicaties of overlijden. “Onze studie laat zien dat patiënten die fit genoeg zijn om een operatie te ondergaan, ook bestraald kunnen worden, met dezelfde resultaten als met een operatie. Omdat patiënten met longkanker vaak ouder zijn, een beperkte longfunctie hebben en vaak ook een andere aandoening hebben, wil je bij hen het operatierisico uit de weg gaan. Daarvoor blijkt stereotactische bestraling een goed alternatief, met behoud van therapeutisch effect”, aldus Smit. De resultaten beschreven in de nieuwe publicatie zijn het resultaat van twee studies. Ten eerste ROSEL, een Nederlandse studie onder leiding van VUmc, waaraan verder deelnamen het Universitair Medisch Centrum Groningen, het Catharina Ziekenhuis (Eindhoven) en het Maastricht UMC+. Ten tweede STARS, geleid door het Amerikaanse MD Anderson Cancer Center. “Stereotactic ablative radiotherapy versus lobectomy for operable stage I non-small-cell lung cancer: a pooled analysis of two randomised trials” van Chang, Senan et al. verscheen 14 mei in The Lancet Oncology .
Ruim 15.000 vrouwen worden jaarlijks geconfronteerd met de diagnose borstkanker. Hoewel de tumoren en ook de uitkomst na de behandeling erg kunnen verschillen, zijn er relatief weinig verschillen in de behandelingsmethode voor deze ziekte. De manier waarop een tumor op therapie reageert is echter heel verschillend, waardoor sommige patiënten overbehandeld worden met nadelige bijwerkingen als gevolg, terwijl anderen na de behandeling nog aan de ziekte lijden. ‘We kunnen met nieuwe technieken op het moment van de diagnose veel beter gaan voorspellen hoe tumoren zich gaan ontwikkelen waardoor de behandeling meer maatwerk is en tussentijds aangepast kan worden’, zegt Kenneth Gilhuijs, associate professor en coördinator van het onderzoek in het UMC Utrecht. ‘Therapie moet intensief zijn als het moet, maar minder als het kan’, aldus Gilhuijs. Om dit realiseren heeft het UMC Utrecht voor deze samenwerkingsstudie met Philips en andere partners ruim 1,6 miljoen euro ontvangen van het Europese programma Horizon2020. Het gehonoreerde onderzoek is onderdeel van LIMA (Liquid Biopsies and Imaging for improved Cancer Care), een groot onderzoek waaraan verschillende ziekenhuizen en bedrijven in Europa deelnemen. Het heeft als doel om bij patiënten met onder andere borstkanker, op het moment van diagnose, met beeld- en bloedanalyse te voorspellen hoe de tumor reageert op de bestaande therapie. Doordat borstkanker hele diverse vormen omvat, kent iedere patiënt een eigen specifiek ziekteverloop. Zelfs tumoren die ogenschijnlijk hetzelfde soort zijn, reageren verschillend op dezelfde behandeling. Het onderzoek moet leiden tot een betere karakterisering van de kanker op genetische en functionele eigenschappen zowel bij de diagnose als tijdens de behandelingsfasen. Ook zal onderzocht worden hoe eventuele medicijnresistentie vroegtijdig kan worden ontdekt. ‘Als dit lukt, bied je patiënten niet alleen meer ziektevrije overleving, maar ook de best mogelijke kwaliteit van leven. Dit heeft positieve impact op het leven van de borstkankerpatiënt.’ Horizon2020 is hét Europese subsidieprogramma voor onderzoek en innovatie in Europa. Het programma biedt kansen voor iedere organisatie of ondernemer die actief is in onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie. Naast de divisie Beeld van het UMC Utrecht zijn onder meer het Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en de afdelingen Pathologie, Chirurgie en Medische Oncologie bij het LIMA-onderzoek betrokken.
Bron: UMC
In Nederland krijgen meer dan 550 mensen per jaar keelkanker. Belangrijke oorzaken hiervan zijn roken en overmatig alcoholgebruik. Maar het percentage keelkanker in Nederland dat veroorzaakt wordt door het humaan papillomavirus (hpv) is de laatste 20 jaar toegenomen van 5 procent tot 30 procent. Dat zegt arts onderzoeker M. Rietbergen van het VU mc. Veel wisselende seksuele contacten en orale seks zijn risicofactoren voor deze vorm van keelkanker die vooral bij mannen voorkomt. De overlevingskansen bij deze vorm van keelkanker zijn wel beter dan bij andere keelkankerpatiënten. Hpv-positieve keeltumoren reageren blijkbaar goed op behandeling met chemo en bestraling, zegt Rietbergen. Ze stelt dat de effectiviteit van hpv-vaccinatie voor mannen ook moet worden onderzocht.
Een op de drie mensen in Nederland krijgt in zijn of haar leven kanker. De helft van deze mensen geneest volledig, de andere helft leeft met deze ziekte, variërend van enkele maanden tot vele jaren. Voor deze laatste groep is kanker een chronische ziekte geworden. Prof. dr. Irma Verdonck - die op woensdag 21 april haar leerstoel "Leven met kanker" aanvaardt - zal zich in haar onderzoek richten op juist deze groep mensen: "Gelukkig overleven steeds meer mensen kanker. Naast onderzoek naar diagnostiek en behandeling, is het daarom tijd om meer aandacht te besteden aan de kwaliteit van leven van deze mensen; tijdens én na de ziekte." "Leven met kanker" is een breed onderzoeksterrein dat zich richt op het omgaan met de fysieke gevolgen van de ziekte en de behandeling zoals vermoeidheid, slaapproblemen of pijn, en op het voorkomen en behandelen van psychische problemen, zoals angst en depressie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van zelfzorg en e-health om beter aan te sluiten op de wens van patiënten. Er wordt ook een grote langlopende studie opgezet, waardoor meer inzicht verkregen wordt in het verloop van de kwaliteit van leven van patiënten en hun dierbaren tijdens, gedurende en na hun behandeling. Hierdoor wordt ook meer inzicht verkregen in de relatie tussen depressie, kwaliteit van leven en overleven.
Patiënten met kanker die pijnlijke botten hebben door uitzaaiingen, kunnen baat hebben bij behandeling met geluidsgolven in een MRI-scanner. Dat blijkt uit een studie van arts-onderzoeker Merel Huisman van het UMC Utrecht, die op 16 december promoveert. De nieuwe techniek kan een uitkomst zijn voor patiënten bij wie de huidige behandeling niet afdoende helpt. Huisman onderzocht het effect van MRI-geleide High Intensity Focused Ultrasound (MR-HIFU) bij 11 patiënten met ernstige botpijn door uitgezaaide kanker. Na een maand was de pijn bij ruim twee derde van hen beduidend afgenomen. De behandeling met deze MR-HIFU, waarvan er op dit moment in Nederland maar één in gebruik is, gaf vrijwel geen bijwerkingen en was technisch goed uitvoerbaar. De techniek is een welkome aanvulling op de gebruikelijke behandeling van pijnlijke botmetastasen. Die bestaat uit pijnstilling met medicijnen en bestraling. Bij ongeveer drie van de tien patiënten helpt dit echter niet voldoende. Bovendien keert de pijn bij de helft van de patiënten na enkele maanden terug. Hoewel opnieuw bestralen tot de mogelijkheden behoort, is dat net als de eerste bestraling niet voor elke patiënt effectief, laat Huisman met haar promotie-onderzoek zien. Na herbestraling is slechts ongeveer een kwart van de patiënten pijnvrij. “Patiënten met kanker leven steeds langer door betere behandeling,” zegt de promovenda. “Ze zullen dus ook vaker met deze botklachten te maken krijgen.” Uitzaaiingen in het bot komen veel voor, met name bij patiënten met prostaat-, borst- en longkanker. De uitzaaiingen zorgen voor een ernstige vorm van pijn die patiënten belemmert in hun dagelijkse leven. “Behandeling kan het verschil betekenen tussen niet meer naar het winkelcentrum kunnen en weer zelf boodschappen kunnen doen”, aldus Huisman. ‘Voor deze patiënten, die vanwege de uitzaaiingen niet meer te genezen zijn, is die kwaliteit van leven heel belangrijk.” Vóór de behandeling overigens algemeen ingevoerd kan worden, is onderzoek bij meer patiënten nodig. Vooralsnog wordt de behandeling in onderzoeksverband aangeboden aan een selecte groep patiënten. MR-HIFU is een beeldgestuurde behandelmethode waarbij weefsels worden verhit met geconcentreerd ultrageluid. Bij patiënten met botpijn schakelt de hitte de pijnzenuwen in het botvlies uit. De techniek wordt ook gebruikt om tumoren tot op de millimeter nauwkeurig weg te branden. De werkzaamheid van MR-HIFU bij patiënten met borstkanker wordt momenteel bestudeerd en ook andere soorten tumoren zouden zo op termijn aan te pakken kunnen zijn.
Bepaalde nanodeeltjes, Solid Lipid Nanoparticles, zijn in staat om heel effectief DNA af te geven aan ‘zieke’ cellen, zoals prostaatkankercellen. Dat ontdekte Marcelo de Jesus. De deeltjes zijn mogelijk ook geschikt voor het ontwikkelen van nieuwe strategieën in de behandeling van andere soorten kanker. De toepassing van nanocarriers in de geneeskunde (‘nanomedicine’) gaat razendsnel. Nanocarriers zijn hele kleine deeltjes die gemaakt kunnen worden van verschillende materialen, zoals vetten en polymeren. De deeltjes kunnen medicijnen efficiënt op de juiste plek afgeven en zo ziektes zoals kanker bestrijden. De Jesus was vooral geïnteresseerd in de productie en toepassing van de nanocarrier ‘Solid Lipid Nanoparticles’, die gevormd worden uit niet-vloeibare vetten en stabilisatoren in water. Hij ontdekte dat deze nanodeeltjes geschikt zijn om DNA in te verpakken en in zieke prostaatkankercellen af te leveren, zonder de gezonde prostaatcellen te doordringen. Met deze vorm van gentherapie zou het mogelijk moeten zijn om specifiek de prostaatkankercellen te behandelen en de gezonde cellen ongemoeid te laten. Het onderzoek helpt om beter te begrijpen wat de mogelijkheden zijn van Solid Lipid Nanoparticles als afgiftesysteem voor medicijnen. Nu moet nog onderzocht worden hoe de deeltjes op grotere schaal geproduceerd kunnen worden. Marcelo de Jesus (1980) studeerde Biologie aan de Universiteit van Campinas, Brazilië. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd met een FAPESP-beurs. De Jesus is als onderzoeker verbonden aan de Universiteit van Campinas.
De cellen in ons lichaam hebben ingebouwde beschermingsmechanismen om te voorkomen dat ze veranderen in een kankercel. Als bij die mechanismen iets misgaat, kan toch kanker ontstaan. Joanna Kaplon deed bij hier onderzoek naar. Maandag 26 januari promoveert ze bij VUmc. In het proefschrift beschrijft Kaplon haar onderzoek naar een proces genaamd oncogen-inducedsenescence, afgekort OIS. Dit is een van de ingebouwde beschermingsmechanismen van cellen om te voorkomen dat ze veranderen in een kankercel. Kanker ontstaat vaak als een van deze ingebouwde beschermingsmechanismen niet goed meer functioneert. Het bestuderen van OIS levert daarom informatie op over hoe kankercellen kunnen ontstaan en wat er mogelijk gedaan kan worden om het beschermingsmechanisme te herstellen en de ongecontroleerde celgroei te stoppen. Kaplon bestudeerde meerdere essentiële OIS-genen en -signaalroutes. Zij ontdekte onder meer dat in cellen waarin het OIS-mechanisme is ingeschakeld, het stofwisselingseiwit PDH cruciaal is voor het goed functioneren van het beschermingsmechanisme. De activiteit van het PDH wordt weer beïnvloed door twee andere eiwitten, PDK1 en PDP2. Inactivatie van PDH, door het veranderen van de hoeveelheid PDK1 en PDP2 in cellen, verstoorde het OIS-mechanisme en zorgde ervoor dat de huidcellen die Kaplon bestudeerde uitgroeiden tot melanoomcellen. Het onderdrukken van PDK1 zorgde er juist weer voor dat de groei van deze melanoomcellen werd geremd. Naast het ophelderen van de rol van deze eiwitten, identificeerde Kaplon verscheidene andere potentieel tumor-onderdrukkende eiwitten, waaronder RASEF. Al deze eiwitten zijn potentiële aangrijpingspunten voor nieuwe medicijnen.
Kankerstamcellen zijn in darmkanker verantwoordelijk voor het ontstaan en groeien van tumoren. Het identificeren en isoleren van kankerstamcellen en het testen van nieuwe therapieën gericht tegen deze cellen is daarom van groot klinisch belang. Kemper onderzocht de expressie en regulatie van twee eiwitten (CD133 en Lgr5) waarmee kankerstamcellen kunnen worden herkend. Daarnaast wordt aangetoond dat kankerstamcellen, die normaal ongevoelig zijn voor allerlei vormen van therapie, kunnen worden aangepakt met een eiwit dat ze aanzet tot zelfdoding, het induceerbaar caspase-9 construct. Proefschrift: Kristel Kemper: ‘Molecular identification and targeting of colorectal cancer stem cells’.
Vincent Smit is sinds 2013 hoogleraar Klinische pathologie in het LUMC. Op 13 juni sprak hij zijn oratie ‘Een kwestie van de juiste stip’ uit. “Jaarlijks wordt er zo’n 6 miljoen euro verspild aan een duur medicijn voor borstkanker door slecht uitgevoerde testen.” Veel mensen denken bij een patholoog aan een lijkschouwer. Met dat beeld rekent Vincent Smit meteen bij het begin van zijn oratie af. “In 1990 werden er jaarlijks nog 11.000 klinische lijkopeningen verricht, in 2013 waren dat er nog geen 4.000. Terwijl het aantal weefselonderzoeken bij levende patiënten juist met bijna 60 procent toenam: van 880.000 naar meer dan 1.400.000.” Volgens Smit daalt het aantal lijkschouwingen onder meer omdat tegenwoordig al veel ziekten zichtbaar zijn te maken met beeldvormende technieken. Hij vindt het een goede ontwikkeling. “Obductie is alleen wenselijk bij neuropathologische aandoeningen, plotse hartdood met een mogelijk erfelijke oorzaak en bij overlijden van kinderen onder de 12 jaar.” Pathologen kunnen hun tijd voor het overige beter besteden aan het verbeteren van diagnostiek en behandeling van levende patiënten, meent de nieuwe hoogleraar. Binnen de pathologie maakt de moleculaire pathologie nu grote ontwikkelingen door, vooral bij de diagnostiek van kanker. “Er komen steeds meer specifieke medicijnen, die slechts werken bij een deel van de kankerpatiënten”, aldus Smit. Hij noemt het middel Vemurafenib, dat heel effectief is bij melanomen met een BRAF-mutatie. Ongeveer de helft van de melanoompatiënten heeft zo'n mutatie in hun melanoomcellen. De DNA-testen die nodig zijn om bepaalde mutaties vast te stellen, worden nu door tientallen pathologische laboratoria in Nederland uitgevoerd. Volgens Smit gaat dat ten koste van de kwaliteit. “Herceptin werkt alleen bij borstkankerpatiënten met een amplificatie van het HER2-gen. De test hierop is bijna 2 op de 100 keer foutpositief, blijkt uit onderzoek.” Smit rekent voor dat dit betekent dat ruim 200 van de 14.000 borstkankerpatiënten jaarlijks ten onrechte Herceptin voorgeschreven krijgen. Omdat dit middel 30.000 euro per patiënt kost, gaat het om een slordige 6 miljoen euro die over de balk gegooid worden. Het keurmerk dat er nu voor laboratoria is, is te vrijblijvend, meen de patholoog. “Laboratoria hoeven niet aan kwaliteitstesten mee te doen, en wanneer ze slecht scoren heeft dat geen consequenties.” Smit zou graag zien dat laboratoria zelf hun verantwoordelijkheid nemen. “Labs die slecht scoren moeten stoppen totdat ze aantoonbaar verbeterd zijn. Ze moeten zich realiseren wat een verkeerde test voor een patiënt kan betekenen. Het is heel jammer dat we dat in Nederland nog niet goed op orde hebben.” Behalve het onderzoek en de zorg draagt Smit ook het onderwijs een warm hart toe. Hij is voorstander van decentraal selecteren, zoals het LUMC dit jaar voor het eerst met een deel van de geneeskundestudenten doet. “Algemene competenties en vaardigheden leer je vooral in de eerste 10 tot 15 jaar van je leven. Daarna kun je er nog aan schaven. Als docent zie ik dat niet alle studenten even gemotiveerd zijn. Decentrale selectie is een manier om daar verandering in te brengen.” Prof. Vincent Smit (1964) studeerde geneeskunde in Leiden en promoveerde daar in 1991 op onderzoek naar genetische veranderingen bij gynaecologische tumoren. Sinds 1997 werkt hij als patholoog in het LUMC. In 2013 volgde hij prof. Gertjan Fleuren op als hoogleraar Pathologie en afdelingshoofd.
Twee nieuwe tracers moeten het opsporen van prostaatkanker in de toekomst gemakkelijker maken en het gebruik van meer belastende onderzoeken voor de patiënt terugschroeven. Giuseppe Carlucci ontwikkelde deze tracers (18F-BN (C5 en C6)) in zijn promotieonderzoek en testte ze in diermodellen. Zijn conclusie: de tracers kunnen snel en gemakkelijk gemaakt worden, en blijken in de praktijk goed te functioneren. Prostaatkanker is de vaakst voorkomende vorm van kanker onder mannen boven de vijftig jaar. Mannen bij wie de ziekte in de familie voorkomt, hebben meer kans om prostaatkanker te ontwikkelen. Wanneer deze in een vroeg stadium wordt vastgesteld, zijn de overlevingskansen na vijf jaar bijna honderd procent. Daarom is zo’n vroege diagnose van groot belang, en ontwikkelen wetenschappers voortdurend nieuwe tracers (radioactieve stofjes die oplichten onder een PET- of SPECT-scan) die de aanwezigheid van kankercellen al in een vroeg stadium kunnen aantonen. Carlucci ontwikkelde zijn PET-tracers op basis van bombesine, een keten van aminozuur-eiwitten uit de binnenste zenuwen van het maagdarmkanaal. Zulke langere ketens zouden namelijk beter aan eiwitten binden dan kleinere aminozuursequenties. Carlucci concludeert dat de tracers in preklinisch onderzoek goed functioneren, zowel in een organisme als in de reageerbuis. Verder onderzoek moet uitwijzen of de tracers in de klinische praktijk ook zo goed functioneren. Guiseppe Carlucci (Melfi, Italië, 1982) studeerde Medical, cellular and molecular biotechnology aan de universiteit van Sapienza in Rome. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Urologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en participeerde in onderzoeksschool GUIDE. Het onderzoek werd gefinancierd door CTMM (Center for Translational Molecular Medicine). Carlucci begint binnenkort als postdoc-onderzoeker aan het Memorial Sloan Kettering Cancer Center in New York.
Minder uitstrijkjes nodig na behandeling voorstadium baarmoederhalskanker Vrouwen, behandeld voor een voorstadium van baarmoederhalskanker, zouden niet alleen met een uitstrijkje, maar ook met een HPV-test moeten worden gecontroleerd. Bij meer dan de helft van deze vrouwen kan dan het aantal vervolgbezoeken aan het ziekenhuis naar beneden. Dat is de conclusie van een studie die vandaag door onderzoekers van VU medisch centrum en het Erasmus MC online in Lancet Oncology is gepubliceerd. Alle 6.000 vrouwen in Nederland die jaarlijks worden behandeld voor een voorstadium van baarmoederhalskanker, krijgen na 6, 12 en 24 maanden een controle-uitstrijkje in het ziekenhuis. Ruim de helft van deze vrouwen zou echter slechts twee vervolgonderzoeken hoeven te ondergaan, blijkt uit een studie van VUmc en Erasmus MC. In de studie kreeg een groep van ruim 400 behandelde vrouwen na 6 maanden niet alleen een uitstrijkje, maar ook een HPV-test. Was de uitslag van deze gecombineerde test goed, dan verviel het testmoment op 12 maanden en werd deze combi-test na 24 maanden herhaald. Als deze test ook goed was, dan konden de vrouwen terugverwezen worden naar het "gewone" bevolkingsonderzoek op baarmoederhalskanker. Het risico op het ontwikkelen van nieuwe afwijkingen aan de baarmoedermond was dan de komende vijf jaar namelijk zelfs lager dan het risico van behandelde vrouwen met drie achtereenvolgende goede uitstrijkjes. In het bevolkingsonderzoek worden alle vrouwen tussen de 30 en 60 jaar iedere 5 jaar gecontroleerd op afwijkende cellen van de baarmoedermond door een uitstrijkje. Bij ruim de helft van de vrouwen was de uitslag van de gecombineerde testen beide keren goed. Daarmee hoeven jaarlijks zo"n 3.000 Nederlandse vrouwen maar twee, in plaats van drie keer terug te komen voor vervolgonderzoek na behandeling voor een voorstadium van baarmoederhalskanker. En voor vrouwen in Duitsland en Engeland hebben deze studieresultaten nog meer gevolgen: deze worden nu 5 jaar achter elkaar met een uitstrijkje gecontroleerd en dit kan nu achterwege blijven.
Een op de tien gevallen van kanker bij Europese mannen wordt veroorzaakt wordt door alcohol. Bij de vrouwen ligt die kans op een op de 33. Dat zeggen onderzoekers van Oxford University. Alleen al in Groot-Brittannië zou alcohol 13.000 gevallen van kanker per jaar veroorzaken. Comazuipen, vooral onder jongeren een probleem, veroorzaakt de meeste gevallen. Maar ook kleine hoeveelheden onder de aanbevolen limiet zouden al gevaarlijk kunnen zijn. Mannen die meer dan twee eenheden per dag en vrouwen die meer dan één eenheid per dag drinken, lopen al een verhoogd risico. Vooral keelkanker, slokdarm en strottenhoofd- en leverkanker worden toegeschreven aan verhoogd drankgebruik. Bij vrouwen verhoogt alcoholgebruik ook de kans op borstkanker.
Bisfosfonaatgebruikers hebben 33% minder kans op borstkanker dan mensen die deze middelen niet gebruiken. Dit blijkt uit Amerikaans onderzoek onder ongeveer 3.000 patiënten met borstkanker en van ongeveer 3.000 controlepatiënten, allen onder de 70 jaar. De oddsratio voor borstkanker bij bisfosfonaatgebruikers vergeleken met die bij niet-gebruikers bleek 0,67 te zijn. Hoe langer de bisfosfonaten gebruikt werden, hoe groter de risicoreductie was. Een verminderd risico werd alleen gezien bij niet-obese vrouwen. Een mogelijke reden hiervoor is dat obese vrouwen verhoogde oestrogeenspiegels hebben, waarbij de hormonen het vermogen van bisfosfonaten om het borstkankerrisico te verlagen beïnvloeden. Bisfosfonaten worden voornamelijk gebruikt bij de preventie en de behandeling van postmenopauzale osteoporose en osteoporose die is veroorzaakt door corticosteroïdegebruik of de ziekte van Paget. Ook worden bisfosfonaten toegepast bij botcomplicaties door maligniteiten. Deze middelen worden onderverdeeld op grond van hun chemische structuur in stikstofbevattende en niet-stikstofbevattende bisfosfonaten. De nieuwere stikstofbevattende bisfosfonaten, zoals alendroninezuur en risedroninezuur, remmen ook de eiwitprenylatie. Dit is een proces waarbij een hydrofoob molecuul wordt gebonden aan een eiwit waardoor subcellulair eiwittransport vergemakkelijkt wordt. Een voorbeeld van een eiwit dat prenylatie ondergaat is ras, dat een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van kanker. Prenylatieremmers zouden daarom tumorgroei kunnen afremmen. Bron: PW 2010;145(14):21 + FUS.
Gezonde voeding, meer bewegen en afvallen tot een normaal lichaamsgewicht beïnvloeden de overleving bij baarmoederkanker. Dat stelt gynaecologisch-oncoloog D. Boll van het Erasmus MC. Zij onderzocht de ontwikkeling van baarmoederkanker onder Nederlandse vrouwen in de periode sinds de jaren ‘80. De meeste vrouwen met deze aandoening lijden aan een vorm van baarmoederkanker die een goede prognose heeft en goed behandelbaar is. Deze vrouwen zijn wel vaak te dik, lijden vaker aan suikerziekte en kampen met hart- en vaatziekten. Deze factoren blijken vaker overlijden te veroorzaken dan de baarmoederkanker zelf. Daarom vindt Boll het erg belangrijk dat gynaecologen bij baarmoederkanker ook aandacht schenken aan gezond gedrag.
Natuurlijke stoffen die voorkomen in groente, fruit en planten kunnen wellicht helpen in de bestrijding van kanker. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Roberta Ruela de Sousa. Ze toont aan dat de stoffen fisetin, apigenin en ferruginol in staat zijn tumorcelgroei te remmen door de celcyclus te blokkeren en kankercellen te laten afsterven. Een belangrijk nadeel van apigenin is dat het de effectiviteit van het veelgebruikte kankermedicijn vincristine lijkt te verminderen. Kanker is één van de meest voorkomende doodsoorzaken ter wereld. Het inzicht in de oorzaken van de ziekte neemt snel toe, maar toch is er voor veel patiënten nog geen goede therapie voorhanden. Een wezenlijk probleem is dat tumoren ongevoelig kunnen worden voor de middelen waarmee ze worden bestreden. Nieuwe behandelvormen zijn dus noodzakelijk. Het idee dat teruggegrepen kan worden op stoffen die voor een deel al in ons voedselaanbod voorkomen, is daarbij zeer aantrekkelijk. Ruela de Sousa laat zien dat de werkzaamheid van de natuurlijke stoffen schuilt in verschillende moleculaire mechanismen. Bij alle onderzochte stoffen lijken fosfatasen, een familie van eiwitten waarvan het belang in kanker tot dusver onderbelicht bleef, een rol te spelen. Maar naar de precieze manier waarop de stoffen hun effect uitoefenen, moet nog veel nader onderzoek worden gedaan. Roberta Ruela de Sousa (Brazilië, 1982) studeerde geneeskunde aan de State University of Campinas in Brazilië. Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdeling Celbiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en binnen onderzoeksschool GUIDE. Proefschrift: mw. R.R. Ruela de Sousa, New approaches to overcome cancer cell resistance and survival.
Het Maastricht UMC+ heeft veelbelovende tests uitgevoerd met een ‘elektronische neus’, die hoofd-halstumoren te herkennen. Aan de hand van uitgeademde lucht konden de onderzoekers de diagnose van dit type kanker op een accurate manier vaststellen. Het kleine kosteneffectieve en niet-invasieve apparaat kan naast het vaststellen van hoofd-halskanker in de toekomst wellicht ook worden ingezet voor de herkenning van long- en darmkanker. Hoofd-halskanker is de zesde meest voorkomende vorm van kanker wereldwijd. Tumoren in bijvoorbeeld het strottenhoofd, de mondholte of de neus worden met name veroorzaakt door alcoholgebruik en roken. Maar ook orale seks en slechte mondhygiëne zijn mogelijke oorzaken.
Nieuwe doelgerichte therapieën voor behandeling van longkanker zijn veilig en effectief, zegt onderzoekster J. Lind van het VU mc. De ziekte wordt meestal pas vastgesteld in het gevorderde stadium, als de kanker is uitgezaaid. Tot voor kort was de standaardbehandeling chemotherapie. De gemiddelde overlevingsduur is slechts acht tot twaalf maanden. Recent onderzoek naar kenmerken van de kankercel en het micromilieu heeft geleid tot nieuwe (‘targeted’) therapieën. Lind deed met een aantal klinische studies onderzoek naar de veiligheid en effectiviteit van een aantal (combinaties) van deze nieuwe middelen bij patiënten met gevorderde longkanker. De therapieën bleken effectief, maar niet bij alle patiënten. Roken is de meest voor komende oorzaak van longkanker.
Promotie, Karam Singh Boparai: ‘The serrated neoplasia pathway. Investigating the role of serrated polyps in colorectal cancer development’. Dikke darmkanker kan zich op verschillende manieren ontwikkelen. Het is aangetoond dat bepaalde dikke darm poliepen, adenomen genaamd, zich tot dikke darm kanker kunnen ontwikkelen. ‘Serrated’ poliepen zijn poliepen die van oudsher als goedaardige poliepen werden beschouwd. Patiënten met hyperplastische polyposis syndroom (HPS) hebben veel van deze ‘goedaardige’ serrated poliepen in hun dikke darm. Wij toonden in dit proefschrift aan dat HPS patiënten en hun familieleden vaak dikke darm kanker hebben en dat deze dikke darm kankers voornamelijk ontstaan uit serrated poliepen. Derhalve lijken serrated poliepen niet uitsluitend goedaardig te zijn zoals eerder werd verondersteld. Hierom is endoscopisch onderzoek met nieuwe endoscopische technieken zoals ‘narrow-band imaging’ en verwijdering van deze poliepen klinisch relevant om dikke darm kanker te voorkomen.
Sabine Venderbosch: ‘Outcome parameters in metastatic colorectal cancer’. Het gebruik van moleculaire markens die voorspellen wat het effect is van een behandeling bij uitgezaaide darmkanker, is dermate complex dat routinematig gebruik in de praktijk vooralsnog niet mogelijk is. Dat stelt Venderbosch in haar proefschrift over de behandeling van uitgezaaide darmkanker. Dikkedarmkanker en endeldarmkanker behoren tot de meest voorkomende vormen van kanker in de westerse wereld. Ongeveer de helft van de patiënten krijgt in de loop van de ziekte uitzaaiingen waarna meestal geen genezing meer mogelijk is. Nieuwe medicijnen en chirurgische technieken hebben de overleving van patiënten na vijf jaar verbeterd tot bijna 20 procent. Slechts een deel van deze patiënten reageert goed op therapie, wat vooraf niet te voorspellen is. Venderbosch ging op zoek naar factoren bij patiënten waarmee je personen kunt selecteren die optimaal profiteren van de beschikbare behandelingen. Ze heeft gekeken naar meerdere moleculaire markers die mogelijk van invloed zijn op de werkzaamheid van een bepaalde vorm van chemotherapie. Ze vond uiteenlopende en inconsistente resultaten en slechts een enkele potentiële marker. Routinematige gebruik van markers in de klinische dagelijkse praktijk is dan ook (nog) niet mogelijk. Daarnaast ontdekte Venderbosch een nieuwe moleculaire factor en een klinische factor. Deze laatste wordt momenteel in een prospectieve fase 3 studie gevalideerd.
Achttien Nederlandse ziekenhuizen, waaronder het Erasmus MC, gaan gezamenlijk onderzoek doen naar prostaat- en blaaskanker. Door in groter verband studies op te zetten en uit te voeren, willen de onderzoekers de behandeling van patiënten verbeteren. Bij het eerste gezamenlijke onderzoek kijken de onderzoekers hoe de bijwerkingen verminderd kunnen worden van een nieuw medicijn bij prostaatkanker. De oprichting van de groep, stichting DUOS, vindt plaats op 2 december tijdens een symposium in Amsterdam. Het is voor het eerst dat een vaste studiegroep wordt opgericht voor urologische vormen van kanker. Tot nu toe waren samenwerkingsverbanden tijdelijk, bijvoorbeeld omdat ze gekoppeld waren aan één studie. ‘Een vaste, hechte samenwerking heeft veel voordelen. Je kunt eerder signaleren wat onderzocht moet worden en doordat veel ziekenhuizen deelnemen, kunnen patiënten uit het hele land meedoen aan onze onderzoeken. Samen vinden we ook gemakkelijker aansluiting bij belangrijke studiegroepen in andere landen’, zegt Ronald de Wit, van het Erasmus MC en voorzitter van stichting DUOS. De groep heeft een startsubsidie gekregen van het Koningin Wilhelmina Fonds (KWF). Het eerste onderzoek onder de naam Cabaresc start in december. Onderzocht wordt of en hoe de bijwerkingen verminderd kunnen worden van Cabazitaxel, een nieuw, levensverlengend medicijn bij prostaatkanker. De Wit: ‘Veel patiënten krijgen bijvoorbeeld diarree van het middel. We gaan kijken of we dat kunnen voorkomen met budesonide, een ontstekingsremmend middel.’ Aan het onderzoek, dat wordt geleid door het Erasmus MC, werken 250 patiënten mee. Ook willen de onderzoekers kijken of ze aan de hand van eigenschappen van kankercellen van de patiënten kunnen voorspellen welke patiënten het meeste baat hebben bij een behandeling met Cabazitaxel. DUOS is een mix van academische ziekenhuizen, enkele top-klinische ziekenhuizen en algemene ziekenhuizen. Op 1 december gaat de website www.stichtingduos.nl in de lucht.
Endeldarmkanker weghalen middels een kijkoperatie is net zo veilig en effectief als open opereren. De overleving en het aantal lokale kanker-recidieven (terugkeer ziekte) liggen gelijk bij beide behandelingen. Bovendien heeft de patiënt na een kijkoperatie minder pijn, een sneller herstel van de darmfunctie en een korter verblijf in het ziekenhuis. Dat volgt uit de grootschalige COLOR II-studie in dertig ziekenhuizen in acht landen, onder leiding van chirurg Jaap Bonjer (VUmc). De onderzoekers melden hun bevindingen donderdag 2 april in de New England Journal of Medicine. Jaarlijks krijgen zo’n 4.000 Nederlanders de diagnose endeldarmkanker te horen. Daarmee is het in westerse landen de derde meest voorkomende soort kanker onder mannen en vrouwen. De behandeling bestaat uit het operatief verwijderen van de tumor, soms voorafgegaan door bestraling of chemotherapie. Dit gebeurt traditioneel met een open operatie, waarbij de chirurg de buikholte openmaakt en de tumor wegsnijdt. Sinds begin jaren negentig is de optie in Nederland beschikbaar van de kijkoperatie (in medische termen: laparoscopisch of endoscopisch opereren). Daarbij maakt de chirurg enkele kleine sneden in de buikholte, waarlangs een camera en instrumenten voor het opereren naar binnen gaan. Deze techniek is minder ingrijpend voor de patiënt, vanwege minder schade en nauwelijks bloedverlies. De patiënt herstelt sneller en wordt gemiddeld eerder ontslagen uit het ziekenhuis. Ook is de kans op verklevingen en littekenbreuken kleiner bij de kijkoperatie. Steeds meer ingrepen worden met behulp van een kijkoperatie uitgevoerd. In de COLOR II-studie werden 1.044 patiënten geïncludeerd, waarvan 699 in de laparoscopie-groep en 345 in de open-operatie-groep. Het project, een samenwerking van dertig ziekenhuizen in acht landen, werd geleid door chirurg Jaap Bonjer van VUmc, één van de pioniers in Nederland op het gebied van de kijkoperatie. “Nu blijkt voor het eerst dat de kijkoperatie bij endeldarmkanker net zo effectief is als de open operatie: de terugkeer van de ziekte is gelijk, evenals de overleving. En dat mét minder pijn en een sneller herstel.” Voor tumoren met uitzaaiingen in de lymfklieren lijkt het er zelfs op dat door de kijkoperatie de tumor beter weggehaald wordt. Bonjer: “Maar omdat statistisch voldoende onderbouwd te kunnen zeggen, is meer en langer onderzoek nodig. Daar zijn we nu mee bezig.” Het onderzoek wijst dus uit dat de kijkoperatie — indien beschikbaar — aan te bevelen is boven de open operatie. De kosten van de laparoscopische operatie zijn wat hoger, vanwege duurdere apparatuur en instrumenten, maar daar staan lagere kosten tegenover doordat patiënten na een kijkoperatie weer sneller normale activiteiten kunnen oppakken. De schatting is dat onder de streep de kosten voor de behandeling ongeveer gelijk zijn. “A Randomized Trial of Laparoscopic versus Open Surgery for Rectal Cancer” verschijnt 2 april in de New England Journal of Medicine (DOI: 10.1056/NEJMoa1414882). De auteurs zijn werkzaam bij VUmc; AMC; Hospital Clinic Provincial de Barcelona; Sahlgrenska University Hospital/ÖstraGothenburg; Herlev Hospital, Copenhagen en Caritas-Krankenhaus St. Josef, Regensburg. Een complete lijst van COLOR II-leden is te vinden bij het artikel.
Het RIVM heeft de GGD-richtlijn Kankerclusters uit 2001 geactualiseerd. De richtlijn bevat een stappenplan dat wordt ingezet als de GGD een melding van bewoners ontvangt dat er in een bepaalde buurt relatief veel mensen kanker hebben. Vaak vermoedt de melder daarbij een oorzaak in het milieu. Het doel van de richtlijn is snel en efficiënt antwoord te geven op de vragen en zorgen die er leven. In de afgelopen jaren hebben de GGD'en in Nederland gezamenlijk ongeveer 30 tot 40 van dergelijke vragen per jaar ontvangen. Inhoud richtlijn: De nieuwe richtlijn bevat zowel de theoretische achtergrond over de behandeling van meldingen van kankerclusters, als handvatten voor de praktische uitvoering daarvan. De richtlijn beschrijft welke gegevens nodig zijn en geeft aandachtspunten voor de (risico)communicatie. Bij elke fase wordt een praktijkvoorbeeld gegeven. Aan de richtlijn is een methode toegevoegd waarmee het hoogste verwachte aantal mensen met kanker in een buurt kan worden aangegeven. Dit gebeurt op basis van landelijke kankercijfers en de bevolkingsopbouw van de buurt. Drie fasen: Het stappenplan bestaat uit drie fasen: oriëntatiefase, inventarisatiefase en de kwantitatieve analyse. In elke fase is er aandacht voor gezondheids- en milieuaspecten, en de mogelijke relatie daartussen. Het stappenplan start eenvoudig en als het nodig is, wordt het stapsgewijs uitgebreid. Bij elke stap (fase) wordt de inzet door de GGD groter. Een volgende fase start pas als de vorige fase dat nodig maakt.
‘Meer voordelen dan nadelen door lopende bevolkingsonderzoeken borstkanker wereldwijd’. Er is meer dan voldoende bewijs dat de huidige lopende bevolkingsonderzoeken naar borstkanker tot meer voordelen dan nadelen leiden. Deelnemende vrouwen hebben een 40% lagere kans om aan borstkanker te overlijden, en het is van nut voor vrouwen van 50 tot 74 jaar. Er is enig, maar minder bewijs voor vrouwen van 45 tot 49 jaar. Deze resultaten worden vandaag gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift New England Journal of Medicine en zijn gepresenteerd in De Doelen in Rotterdam op de International Cancer Screening Network Meeting. Een groep van 29 experts uit 16 landen komt na onderzoek van alle gepubliceerde onderzoeken tot deze positieve conclusies. Prof.dr. Harry de Koning, arts-epidemioloog en hoogleraar Maatschappelijke Gezondheidszorg en Screening Evaluatie aan het Erasmus MC, leidde een deel van het onderzoek, dat als geheel onder leiding stond van het International Agency for Research on Cancer (IARC) in Lyon. De Koning: ”In de jaren zeventig en tachtig hadden grote gerandomiseerde studies in Europa laten zien dat eerdere behandeling na vroege ontdekking effectief kan zijn. Maar met de nieuwe moderne screeningstechnieken en de discussie of verbeteringen in behandelingen niet net zo effectief zijn, kwam ook de vraag wat de huidige onderzoeksprogramma’s eigenlijk bereikten. Nieuw is dat de experts zo’n veertig grootschalige studies uit de recente jaren hebben beoordeeld. We tonen aan dat, ondanks die verbeteringen in behandelingen, vroegere ontdekking extra gezondheidswinst oplevert. Zelfs meer dan in de oude screeningsstudies met oudere screeningsmethoden.” Eerder gerandomiseerd onderzoek had geen duidelijk effect voor jongere vrouwen laten zien, maar in verschillende landen zijn toch jongere vrouwen gescreend. De experts waren gelijk verdeeld over het feit of dit nu ook voor vrouwen van 45 tot 49 jaar effectief leek te zijn of niet. Ook de nadelen werden zorgvuldig bekeken. Er is voldoende bewijs dat sommige vroeg ontdekte borstkankers zonder het programma nooit aan het licht zouden zijn gekomen, en een fout-positieve uitslag (geen borstkanker na verwijzing) tot kortdurende ongerustheid leidt. Voor Nederland is met name de erkenning van screening voor vrouwen in de leeftijd van 70 tot 74 van belang, want slechts weinig landen nodigen deze groep vrouwen uit. De Koning: “Op basis van het onderzoek en de mogelijke effectiviteit voor jongere vrouwen, is de discussie om in Nederland ook die groep uit te nodigen voor het bevolkingsonderzoek weer opportuun.”
Bij oudere patiënten met kanker moet de arts zich richten op de hele patiënt en niet alleen op de tumor. Dat betoogde prof. Johanneke Portielje van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) tijdens haar inaugurele rede op 18 september. Prof. Johanneke PortieljeArtsen zijn gewend om te focussen op de tumor. “Maar bij ouderen draait het ook om vragen als: hoe is diens gezondheid, zal de patiënt zijn zelfstandigheid behouden en vindt hij de baten van een behandeling opwegen tegen de lasten?” zegt hoogleraar Geriatrische oncologie Johanneke Portielje. Die onderwerpen spelen mee bij behandelkeuzes. “Wil je als patiënt een extra behandeling om latere terugkeer van de ziekte te voorkomen? Dat hangt af van je levensverwachting en of je bereid bent om nu tijd op te offeren voor een behandeling die pas later weer tijd op gaat leveren. De risico’s van een behandeling zijn vaak groter op latere leeftijd, ook daar moet je rekening mee houden.” In het HagaZiekenhuis, waar Portielje 1 dag in de week blijft werken, zette ze daarom een gespecialiseerde polikliniek op voor oudere patiënten met kanker en andere gezondheidsproblemen. Door haar patiënten oncologisch én geriatrisch in kaart te brengen, komt er een individueel behandelplan tot stand. “Dat wil ik ook in het LUMC gaan doen, samen met de afdeling Ouderengeneeskunde.” Om de zorg voor ouderen met kanker te verbeteren moeten artsen ook over meer kennis kunnen beschikken. “Nu behandelen artsen vaak nog op de tast, omdat ze niet weten hoeveel winst een oudere kan verwachten van een bepaalde behandeling, hoe groot de kans is op bijwerkingen, enzovoorts.” Het LUMC werkt daarom in een regionaal verband aan voorspellingsmodellen die de dokter op zijn tablet kan raadplegen en die dit soort kennis inzichtelijk maken. In zo’n model voert de arts een aantal gegevens over zijn patiënt in over lichamelijk functioneren, zelfstandigheid en andere gezondheidskenmerken. “Daarna krijgt de arts allerlei cijfers te zien, zoals de kans om te overlijden met of zonder een bepaalde behandeling en het risico op bijwerkingen. Die cijfers kan de arts dan met zijn patiënt bespreken.” Portielje verwacht dat de modellen snel beschikbaar komen. “Voor borstkanker hopen we over één of twee jaar al een app in gebruik te nemen.” Portielje benadrukt in haar oratie het belang van meer wetenschappelijk onderzoek. “Het meeste onderzoek richt zich nog steeds op jongere patiënten, terwijl inmiddels meer dan de helft van de kankerpatiënten oud is”, constateert ze. “Ik zie hier een belangrijke taak voor de academische centra. Verder zou ik graag zien dat fabrikanten verplicht worden om de werkzaamheid en bijwerkingen van nieuwe medicijnen, voordat ze op de markt komen, goed te onderzoeken bij de uiteindelijke doelgroep. Als het gros van de toekomstige gebruikers oudere mensen zijn met een gemiddelde gezondheid, dan wil je ook weten of de behandeling bij hen werkzaam is en niet juist schadelijk.”
Bron: LUMC
Lieke Feijen: Childhood cancer survivors: cardiac disease & social outcomes. Het chemotherapie-middel daunorubicine is de helft minder schadelijk voor het hart dan doxorubicine. Deze medicijnen worden gebruikt bij de behandeling van kanker bij kinderen. Voorheen werd gedacht dat de middelen elkaar wat schadelijkheid voor het hart niet veel ontlopen. Feijen toonde aan dat dit niet klopt. Een op de tien kinderen die genezen van kanker krijgt ernstige hartaandoeningen, meestal hartfalen. Dat blijkt uit een landelijke studie die Feijen voor haar promotie heeft uitgevoerd. Behalve de nieuwe risicoschatting van de twee soorten chemotherapie, kwam ze tot nog meer nieuwe inzichten. Zo vormen mitoxantrone (een middel dat het immuunsysteem onderdrukt), cyclofosfamide (dat veel als chemotherapie wordt gebruikt) en miltverwijdering risicofactoren voor het ontwikkelen van deze hartaandoeningen. Feijen heeft een nieuwe methode ontwikkeld om de aandoeningen van het hart bij kinderen die zijn genezen van kanker vast te stellen en in te delen op ernst. Met deze methode kunnen de hartaandoeningen bij overlevers van kinderkanker objectief worden vastgesteld en kan er beter internationaal worden samengewerkt om deze problematiek in kaart te brengen. De nieuwe inzichten uit Feijens onderzoek kunnen gevolgen hebben voor de behandeling van kinderkankerpatienten. De promovendus pleit ervoor de verworven inzichten door te voeren in nieuwe behandelprotocollen.
In Nederland krijgen jaarlijks 100.000 mensen de diagnose kanker te horen. Voor zo’n 40.000 gevallen geldt dat dat mogelijk kon worden voorkomen. Dat zei hoogleraar Erfelijke Kanker N. Hoogerbrugge van de Radboud Universiteit, onlangs naar aanleiding van de Wereld Kankerdag. Kanker is niet altijd te voorkomen, ook al doe je er alles aan om het niet te krijgen. Wel kun je veel doen door zo gezond mogelijk te leven, zegt Hoogerbrugge. Tabak staat met 19 procent op nummer een bij de oorzaken van nieuwe kankergevallen. Daarna volgt ongezond eten met negen procent. Met name te weinig vezels en fruit eten en te veel zout en rood vlees is onverstandig. Zes procent ontstaat door overgewicht en vier procent door alcoholgebruik. Daarnaast zijn er nog andere oorzaken.
Onderzoekster Romana Schirhagl van het Universitair Medisch Centrum Groningen zoekt steun bij het publiek voor een nieuwe vorm van kankeronderzoek. Schirhagl wil minuscuul kleine diamantjes inbrengen in levende kankercellen. Daar moeten de nanodiamanten, als spionnen, de geheimen van de cel achterhalen. Met haar onderzoek combineert Romana op een unieke manier kennis en technieken uit de natuurkunde, de scheikunde en de geneeskunde. Het onderzoek kan de basis vormen voor nieuwe, betere medicijnen tegen kanker. Het onderzoek van Schirhagl en haar onderzoeksgroep van de vakgroep Biomedical Engineering richt zich op het gedrag van vrije radicalen in een cel. Dergelijke radicalen spelen een belangrijke rol in het lichaam. Soms zeer nuttig, zoals in het afweersysteem waar ze helpen bacteriën en virussen te bestrijden, en soms zeer schadelijk, wanneer ze juist gezonde cellen beschadigen en bijvoorbeeld kanker veroorzaken. Omdat de radicalen slechts een fractie van een seconde bestaan, is het moeilijk ze te onderscheiden en te bestuderen. Schirhagl wil een nieuwe techniek toepassen, die nu nog vooral in de fundamentele natuurkunde wordt gebruikt maar ook grote mogelijkheden biedt voor biomedisch onderzoek. De techniek is gebaseerd op zeer kleine diamanten die de aanwezigheid van magnetische velden van de radicalen kunnen ‘voelen’. De nanodiamantjes zijn fluorescerend en reageren op hun omgeving door in helderheid te veranderen. Zo is beter vast te stellen welke radicalen wanneer optreden en hoe ze werken. Met dit inzicht is het mogelijk geneesmiddelen tegen kanker - die zelf soms ook werken op basis van vrije radicalen - te verbeteren of nieuwe middelen te ontwikkelen. Via crowdfunding zoeken Schirhagl en haar team steun voor het onderzoeksproject. De nanodiamantjes zelf zijn erg goedkoop, maar voor de aanschaf van speciale, aangepaste microscopen is het huidige onderzoeksbudget ontoereikend. Haar doel is om hiervoor in eerste instantie € 20.000,= bij elkaar te krijgen. Via de website www.rugsteunt.nl kan iedereen haar daarbij helpen.
Op maandag 13 januari start in Nederland het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Het doel: darmkanker vroeger opsporen en zo de overlevingskansen van patiënten vergroten. Is er bloed aangetroffen in de ontlasting, dan kunnen deelnemers aan het onderzoek onder andere bij het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) terecht voor het vervolgonderzoek. Het LUMC heeft zich goed voorbereid om deze mensen zo snel en patiëntvriendelijk mogelijk te kunnen helpen. .Als u tot de opgeroepen groep behoort, dan ontvangt u per post een ontlastingtest plus gebruiksaanwijzing. Met deze test kunt u eenvoudig wat van uw ontlasting naar het RIVM sturen. Vervolgens bekijkt men in het laboratorium of er bloed in uw ontlasting aanwezig is. Na ongeveer twee weken ontvangt u een brief met de uitslag. Wanneer verder onderzoek nodig is, gebeurt dit meestal door middel van een coloscopie: een kijkonderzoek van de dikke darm. Het RIVM vertelt u bij welke locatie u daarvoor terecht kunt. Daarbij speelt uw postcode een rol, maar ook de capaciteit van de centra in uw omgeving. Komt u voor uw coloscopie naar het LUMC? Dan krijgt u van ons een uitnodiging voor een intakegesprek. U kunt zich voorbereiden door dit filmpje te bekijken. Om goed voorbereid te zijn op de vervolgonderzoeken naar aanleiding van het bevolkingsonderzoek heeft het LUMC extra maag-darm-leverartsen en verpleegkundig specialisten aangetrokken. Ook is de modernste apparatuur aangeschaft voor het uitvoeren van de coloscopieën. Binnen het LUMC bestaat veel expertise op het gebied van de diagnostiek en behandeling van darmkanker. Er is een intensieve samenwerking tussen de verschillende afdelingen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met darmpoliepen en darmkanker. Deze samenwerking komt tot uiting in de patiëntenzorg, maar ook in het wetenschappelijk onderzoek naar patiënten met darmpoliepen, darmkanker of een erfelijke aanleg hiervoor.
miRNA’s in het bloed zijn mogelijk geschikt als ‘opspoorder’ van Barrett’s oesofagus, een voorstadium van slokdarmkanker. Dat concludeert Kirill Pavlov in zijn onderzoek naar de recent ontdekte groep van nucleotidezuren. Daarnaast reageren niet alle patiënten met slokdarmkanker even goed op de standaardbehandeling van bestraling, chemotherapie en weghalen van de tumor. Pavlov onderzocht ook waardoor dit komt. Er is nog veel onbekend over de ontwikkeling van Barrett’s oesofagus en het latere stadium: het adenocarcinoom van de slokdarm. Pavlov beschrijft hoe processen die belangrijk zijn in de embryonale ontwikkeling van de slokdarm ook een centrale rol spelen in het ontstaan van Barrett’s oesofagus en het adenocarcinoom van de slokdarm. Omdat deze laatste vorm van kanker vaak te laat wordt vastgesteld om nog op tijd te kunnen worden behandeld, zijn er nieuwe manieren nodig om Barrett’s oesofagus eerder op te sporen. Een methode die hiervoor mogelijk geschikt kan zijn, zo ontdekte Pavlov in een pilotstudie, is het opsporen van bepaalde nucleotidezuren, miRNA’s, in het lichaam. Dat zijn moleculen die de expressie van genen reguleren tijdens cellulaire processen zoals celdeling en de vorming van nieuwe cellen. De promovendus ontdekte verder dat patiënten bij wie in het kankerweefsel de eiwitten SOX2 en CD44 aanwezig zijn een kortere overleving hebben dan patiënten die deze eiwitten in het kankerweefsel missen. Dat verklaart misschien waarom sommige patiënten beter reageren op de huidige standaardbehandeling van Barrett’s oesofagus dan anderen. Kirill Pavlov (1986) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek aan de afdeling Gastro-Enterologie en Hepatologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd bekostigd door het UMCG (Junior Scientific Masterclass), de Van der Meer-Boerema Stichting en de Jan Kornelis de Cock Stichting. Pavlov werkt als arts-assistent in het Jeroen Bosch ziekenhuis in Den Bosch.
Fijnstof kan al in kleine hoeveelheden longkanker veroorzaken. Dat schrijven onderzoekers, onder meer van Universiteit Utrecht, in The Lancet. Fijnstof wordt uitgestoten door onder meer industrie, verbrandingsmotoren, open haarden, de veeteelt en energiecentrales. Zelfs bij concentraties die binnen de EU-normen vallen, kan langdurige blootstelling aan fijnstof al longkanker veroorzaken. Elke stijging van 5 microgram per kubieke meter aan deeltjes kleiner dan 2,5 micrometer, doet die kans toenemen met 18 procent. Bij elke toename van 10 microgram per kubieke meter aan deeltjes kleiner dan 10 micrometer, stijgt de kans op longkanker met 22 procent. Met name het aantal adenocarcinomen, een kankervorm die ook geregeld voorkomt bij niet-rokers, nam hierbij toe.
Vrouwen die zwanger worden nadat ze borstkanker hebben gehad, hebben meer kans om hun ziekte te overleven dan vrouwen die eerst zwanger werden en daarna borstkanker kregen. Hoe dat komt is nog niet bekend volgens professor Frederic Amant van de universiteit van Leuven. Op een recent congres over borstkanker in Barcelona legden specialisten veertien studies naast elkaar over de relatie tussen borstkanker en zwangerschap en kwamen tot de eerder genoemde opmerkelijke conclusie.
Een te traag werkende schildklier (hypothyreoïdie) is een veelvoorkomende bijwerking na behandeling aan strottenhoofdkanker. Toch missen artsen meer dan een kwart van deze gevallen terwijl een bloedtest al de nodige informatie geeft. Er ontbreekt een gedetailleerde richtlijn ten aanzien van screening. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Annalisa Lo Galbo, die 22 oktober bij VUmc promoveert. Strottenhoofdkanker is een zeldzame aandoening waarbij roken en overmatig gebruik van alcohol een rol speelt. De voornaamste symptomen bestaan uit heesheid en slikklachten. Behandeling bestaat uit een operatie, radiotherapie of chemotherapie, of een combinatie van die behandelingen. De behandeling van strottenhoofdkanker kan gepaard gaan met diverse bijwerkingen zoals slik- en spraakproblemen. Daardoor worden de klachten van hypothyreoïdie gemakkelijk over het hoofd gezien. "Een andere oorzaak voor het niet detecteren hiervan is het ontbreken van een gedetailleerde richtlijn voor screening naar hypothyreoïdie bij deze patiënten", aldus Annalisa Lo Galbo. De klachten die kunnen optreden als gevolg van hypothyreoïdie — zoals bijvoorbeeld vermoeidheid — kunnen onterecht worden toegeschreven aan de behandeling van strottenhoofdkanker en worden dus niet altijd opgemerkt. In haar proefschrift behandelt Lo Galbo diverse studies die risicofactoren identificeren. Ook werd onderzocht welke symptomen als gevolg van hypothyreoïdie optreden en of substitutie-hormoon hierop verbetering geeft. Vervolgens werd onderzocht of er een uniform beleid was voor het testen van schildklierfuncties in Nederland onder collega’s. Lo Galbo concludeert dat hypothyreoïdie veel voor voorkomt (47,4%) en dat 8 van de 10 patiënten hypothyreoïdie ontwikkelt binnen het eerste jaar na behandeling. Combinatiebehandeling van chirurgie en radiotherapie geeft een verhoogde kans op hypothyreoïdie. Gebaseerd op de onderzoeken wordt het volgende screeningsschema aanbevolen: elke 3 maanden in het eerste jaar, elke 6 maanden in het tweede jaar, en daarna jaarlijks. Ook dienen specifieke vragenlijsten gericht op de symptomen ontwikkeld te worden.
Gefrituurde voeding verhoogt de kans op prostaatkanker. Dat melden onderzoekers van het Fred Hutchinson Cancer Research Centre in Seattle. Aan het onderzoek namen 1.549 mannen mét en 1.492 mannen zonder prostaatkanker deel. De proefpersonen moesten onder andere gegevens invullen over hun voedingspatroon. Mannen die een maal per week of vaker gefrituurde voeding eten, hebben 30 tot 37 procent meer kans op deze vorm van kanker dan mannen die minder een maal per maand een frituurhap eten. De exacte oorzaak van dit verband is nog onduidelijk. Volgens eerder onderzoek zou regelmatig vette vis eten de kans op prostaatkanker juist doen afnemen. Vette vis bevat meervoudig onverzadigde vetzuren, die als zeer gezond worden beschouwd.
Kankerpatiënten vallen vaak af, waardoor ze verzwakken en meer risico op complicaties lopen. B. van der Meij van het VUmc onderzocht de effecten van omega-3 vetzuren uit visolie op gewicht, spiermassa en kwaliteit van leven bij patiënten met kanker. Afvallen bij kanker kan ongunstig zijn en wordt veroorzaakt door een samenspel van factoren. Zo ontregelt kanker het immuunsysteem en de stofwisseling. Daarnaast kan de eetlust afnemen, door de ziekte zelf of door de bijwerkingen van de behandeling. Volgens van der Meij hebben extra omega-3 vetzuren positieve effecten op lichaamskracht, verlies van spiermassa en kwaliteit van leven, maar niet op het gewichtsverlies en de kans op overlijden. Omega-3 vetzuren zijn erg goed voor hart- en bloedvaten en het immuunsysteem.
Door het gebruik van digitale colposcopie, waarbij de baarmoedermond met een speciale microscoop wordt bekeken, worden meer voorstadia van baarmoederhalskanker opgespoord dan wanneer de gynaecoloog dit onderzoek handmatig doet. Veel vrouwen vinden het 'gewone' onderzoek vervelend en daarbij worden er ook afwijkingen gemist. Daarom onderzocht gynaecoloog-in-opleiding Jacqueline Louwers deze nieuwe methode die nauwkeuriger en minder belastend is. Zij promoveert 12 april bij VU medisch centrum. Baarmoederhalskanker wordt veroorzaakt door een aanhoudende infectie met het humaan papillomavirus (HPV). Deze vorm van kanker kan middels het maken van een uitstrijkje of door testen op HPV worden opgespoord. Indien deze testen afwijkend zijn, wordt een vrouw doorverwezen naar een gynaecoloog voor nader onderzoek. De gynaecoloog verricht dan een zogenaamde colposcopie. Tijdens het onderzoek wordt de baarmoedermond met een speciaal soort microscoop bekeken, de colposcoop, en kunnen zo nodig direct stukjes weefsel worden afgenomen voor verder onderzoek. Veel vrouwen ervaren dit 'normale' baarmoederonderzoek als vervelend. Afwijkingen worden met dit onderzoek regelmatig gemist. Daarom zocht Jacqueline Louwers naar mogelijkheden om dit onderzoek beter, prettiger en nauwkeuriger te verrichten, bijvoorbeeld door het inzetten van digitale colposcopen. In plaats van dat de arts zelf de baarmoedermond beoordeelt op afwijkingen, wordt de baarmoedermond digitaal onderzocht. Uit haar onderzoek blijkt nu dat door het inzetten van dit apparaat meer vrouwen worden opgespoord met voorstadia van baarmoederhalskanker. Jacqueline Louwers vond ook dat als je een uitstrijkje combineert met een HPV-test er een betere risico-inschatting gemaakt kan worden van welke vrouwen een hoog risico lopen op afwijkingen aan de baarmoedermond. Door vervolgens nog een extra biomarker hieraan toe te voegen kan bijvoorbeeld een betere selectie gemaakt worden tussen vrouwen die direct behandeld moeten worden en bij wie nog afgewacht kan worden.
Sommige mensen gebruiken een sabbatical om een mooie reis te maken. Anderen, zoals professor Leah Gramlich, stellen het in dienst van de wetenschap. Leah Gramlich, een Canadese gastro-enteroloog en voedingsspecialist, gebruikte de afdeling diëtetiek en voedingswetenschappen van VUmc vier maanden lang als basis voor de voorbereiding van een focusgroep-bijeenkomst over de rol van voeding bij de integrale behandeling van hoofd-hals- en slokdarmkanker. In die periode bezocht zij zorgcentra in Nederland, Zweden, Frankrijk en Italië. Collega's die daar werkzaam waren nodigde zij uit voor de bijeenkomst, die werd gehouden op vrijdag 12 april. Gramlich werkte nauw samen met Marian van Bokhorst-de van der Schueren, onderzoekscoördinator bij de betreffende afdeling. Van Bokhorst: "Focusgroep-bijeenkomsten zijn vooral nuttig als er over een onderwerp onvoldoende wetenschappelijk onderzoek voorhanden is. In dit geval wilden we inzichtelijk maken waar de hiaten in kennis zitten wat betreft de ondersteunende rol van voeding bij de behandeling van kankerpatiënten. Natuurlijk is de voeding niet zaligmakend; het is onderdeel van een groter pakket, waarin ook beweging, kwaliteit van leven en de wensen van de patiënt een plaats hebben." Kort na de bijeenkomst zijn zowel Van Bokhorst als Gramlich enthousiast over het resultaat. Beiden constateren dat de twintig deelnemers, waarvan bijna de helft voor de gelegenheid uit het buitenland kwam, de wereldtop op dit vakgebied vertegenwoordigt. Ze benadrukken dat het belang van voeding voor kankerpatiënten niet overal wordt erkend. In Gramlichs vaderland Canada krijgt voeding bijvoorbeeld nauwelijks aandacht, en ook in Italiaanse kankercentra zijn zeer weinig diëtisten werkzaam. Volgens Gramlich is VUmc de perfecte plek om deze specialisatie verder te ontwikkelen: "Men heeft hier veel expertise, er is goed onderzoek gedaan en er zijn veel diëtisten. Het Nederlandse systeem onderkent het belang van voeding en geeft prioriteit aan voedingsscreening. Er zijn bovendien veel mensen die een bijdrage leveren aan de discussie. Dit is een moeilijk onderwerp omdat het de verantwoordelijkheid is van iedereen - en dus van niemand." "Eén persoon moet de regie op zich nemen", constateert ook Van Bokhorst. "Dat was een eyeopener tijdens deze bijeenkomst. Aan de hand van protocollen kan de regievoerder risicopatiënten identificeren en doorverwijzen. Mogelijk is hier een centrale rol weggelegd voor verpleegkundigen. Om onze doelen ten uitvoer te brengen, moeten we een vijf- of tienjarenplan opstellen." Gramlich en Van Bokhorst zijn het roerend eens over de noodzaak van een individuele benadering van iedere patiënt. Gramlich spreekt van maatwerk; Van Bokhorst zegt dat het stadium van de ziekte en de behandeldoelen meegewogen moeten worden. "Leah en ik nemen het voortouw. We beginnen met het formuleren van een vertrekpunt voor kwaliteitsverbetering."
Borstkanker heeft behalve lichamelijke ook psychische gevolgen. De behandeling ervan is zeer belastend, of het nu gaat om een operatie, bestraling, chemotherapie of een hormonale behandeling. Veel vrouwen met borstkanker kampen dan ook met depressieve en angstklachten tijdens de behandeling, maar ook erna. Pink Ribbon heeft onlangs een half miljoen euro beschikbaar gesteld voor onderzoek naar het effect van mindfulness op de kwaliteit van leven van borstkankerpatiëntes. Het gaat om een multi-center onderzoek, gecoördineerd door het UMC St Radboud en het Helen Dowling Instituut. Uit eerder onderzoek is gebleken dat mindfulness bij kankerpatiënten angst en depressie kan verminderen en de kwaliteit van leven kan verbeteren.
Daphne Hompes: ‘Advanced colorectal cancer: Exploring treatment boundaries’. Chemotherapie met als doel de pijn te bestrijden, verbetert de overleving van patiënten met dikkedarmkanker die is uitgezaaid naar het buikvlies. Chemotherapie kan echter een uitzaaiing naar het buikvlies die niet operabel is, niet alsnog operabel maken. Dit concludeert Daphne Hompes op basis van haar onderzoek naar vergevorderde dikkedarmkanker, die is uitgezaaid naar het buikvlies of de lever. Dikkedarmkanker is een veelvoorkomende vorm van kanker, wereldwijd verantwoordelijk voor 1,2 miljoen diagnoses en meer dan 600 duizend doden per jaar, van wie 200 duizend in Europa. De overleving hangt af van het moment van diagnose. Wie er snel bij is, heeft een overlevingskans van ongeveer 90 procent. Als de ziekte later wordt opgespoord, neemt de kans op overleven sterk af. Veel van deze patiënten krijgen uitzaaiingen naar het buikvlies en de lever. Hompes deed drie studies naar de beste behandeling voor deze laatste groep patiënten. De combinatie van het geheel wegsnijden van de uitzaaiingen op het buikvlies en een chemotherapeutische behandeling met een bepaald middel dat eerst verwarmd wordt als (tweede) onderdeel van de operatie, vergroot de kans op lange-termijnoverleving. Ten slotte keek Hompes naar het wegbranden van delen van de aangetaste lever met radiogolven. Deze techniek is niet bewezen beter dan het wegsnijden van de leveruitzaaiingen, maar bespaart soms meer gezond leverweefsel en biedt zicht op een sneller herstel na de operatie.
Zorg die precies is afgestemd op kankerpatiënten tussen de 16 en 35 jaar (AYA’s). Dat heeft het LUMC gerealiseerd met de AYA-zorg, waar het Leidse umc vanaf woensdag 29 maart officieel mee van start gaat. Deze kick-off vindt van 15.30 tot 16.30 uur plaats op het Boerhaaveplein in het LUMC en alle geïnteresseerden in onze AYA-zorg zijn vanaf 15 uur welkom om hier bij te zijn. Jongvolwassenen met kanker lopen vaak tegen problemen aan op het gebied van uiterlijk, beweging, onderwijs en vruchtbaarheid. Ook zitten zij met maatschappelijke vraagstukken. Het LUMC zorgt ervoor dat de AYA-zorg is afgestemd op de behoeften van deze groep patiënten. Op woensdag 29 maart begint het LUMC met het aanbieden van deze zorg aan patiënten met bot- en wekedelentumoren, leukemie en het Hodgkin-lymfoom (lymfeklierkanker). Later volgt dezelfde zorg voor patiënten met andere vormen van kanker. De behoeften van deze groep patiënten worden tijdens de officiële start van de AYA-zorg besproken. Dagvoorzitter en oncologisch orthopeed Sander Dijkstra zal met aanwezige AYA’s en het overige publiek in gesprek gaan over welke obstakels zij zoal tegenkomen. Onderwerpen die ter sprake komen zijn hun ziekte- en herstelproces, hoe zij tegen het ziek zijn aankijken en welke oplossingen zij zien. Verder komen vragen aan de orde over hoe de jongvolwassenen omgaan met emoties en vragen als: ‘kan ik nog sporten?’ en ‘kan ik later nog een gezin starten of kinderen krijgen?’ Alle vragen worden op een bal geschreven, die de AYA’s vervolgens met Boudewijn Roëll – bronzen medaillewinnaar tijdens de Olympische Spelen in Rio de Janeiro (2016)– in een doel schieten.
Bron: LUMC
Begin volgend jaar start een proef met bevolkingsonderzoek naar darmkanker in Nederland. Dat heeft minister E. Schippers van VWS besloten. Bevolkingsonderzoeken (screening) zijn gericht op het opsporen van aandoeningen. Het is een preventieve manier van onderzoek en gericht op het halen van gezondheidswinst. Ook mensen die geen klachten hebben worden opgeroepen. Voor de tijdige opsporing van borstkanker en baarmoederhalskanker bestaan er al periodieke bevolkingsonderzoeken. Ook darmkanker kan door preventief onderzoek voorkomen worden. De ziekte ontstaat uit darmpoliepen, die bij darmonderzoek vaak verwijderd kunnen worden. Alle Nederlanders van 55 tot 75 jaar krijgen straks gefaseerd een oproep om een monster van hun ontlasting in te leveren.
Pionier in brachytherapie prostaatkanker neemt afscheid. Met een afscheidssymposium in de Janskerk te Utrecht neemt het UMC Utrecht vandaag afscheid van prof. dr. Jan Battermann. attermann heeft tientallen jaren baanbrekend werk verricht bij de ontwikkeling van brachytherapie bij prostaatkanker door middel van permanent geïmplanteerde jodium-125 zaadjes, met een laagradioactief stralingsniveau (LDR, low dose rate). Wat de "Methode Battermann" mag worden genoemd, biedt hoge genezingspercentages. Uit onderzoek onder 1500 patiënten, blijkt na tien jaar een ziektespecifieke overlevingskans van 98 procent. Daarbij profiteren patiënten van de overige voordelen die brachytherapie biedt, zoals een kortlopende, weinig belastende behandeling en weinig bijwerkingen (incontinentie, erectiestoornissen en darmbloedingen). Maatschappelijke voordelen van brachytherapie bij prostaatkanker, zijn de lage medische kosten, de lage belasting van de medische voorzieningen en het geringe verzuim door patiënten. Ook na het afscheid van professor Battermann, blijft UMC Utrecht actief op het gebied van brachytherapie bij prostaatkanker.
Tamoxifen wordt al ruim 35 jaar gebruikt bij de behandeling van hormoongevoelige borstkanker. Dit middel heeft een antioestrogeen effect, doordat het de oestrogeenreceptoren in de tumor blokkeert. Daardoor wordt de tumorgroei afgeremd. Dat niet alle vrouwen met hormoongevoelige borstkanker baat hebben bij tamoxifen is al langer bekend. Sommige vrouwen hebben namelijk een genmutatie waardoor het leverenzym CYP2D6 - het belangrijkste van de enzymen die verantwoordelijk zijn voor de omzetting van tamoxifen in werkzame metabolieten - niet of minder actief is. Door het genotype van een patiënt te bepalen kunnen artsen nagaan of die patiënt goed zal reageren op tamoxifentherapie. Als dat niet het geval is, kan voor een aromataseremmer worden gekozen. Maar aromataseremmers mogen alleen door postmenopauzale vrouwen gebruikt worden. Er is dus een groep vrouwen die buiten de boot valt: de premenopauzale vrouwen die geen baat hebben bij tamoxifen. Tamoxifen wordt door onder meer CYP2D6 omgezet in actieve metabolieten. Deze metabolieten zijn dertig tot honderd keer zo effectief als tamoxifen. Bij ongeveer 5-10% van de Nederlanders - de zogenaamde trage metaboliseerders - is dit leverenzym echter nauwelijks actief. Om te achterhalen hoe een patiënt reageert op tamoxifen kan voorafgaand aan de behandeling het genotype voor CYP2D6 bepaald worden. Maar niet alle variatie in geneesmiddelrespons wordt verklaard door het genotype. Ook variabelen, zoals leeftijd en interacties met andere medicijnen, zoals SSRI"s, kunnen invloed hebben op de tamoxifenspiegels. Bij trage metaboliseerders zouden artsen kunnen besluiten de tamoxifendosering te verhogen. Uit studies is echter nog niet duidelijk geworden welk effect dat heeft en welke dosering gekozen moet worden. Ook is de kans aanwezig dat bij een hogere dosis de bijwerkingen toenemen. Tamoxifen verhoogt onder meer het risico op baarmoederslijmvlieskanker en trombose. Beter is het te kiezen een aromataseremmer. Aromataseremmers, zoals anastrozol, letrozol en exemestaan, remmen in perifere weefsels de omzetting van de androgenen androsteendion en testosteron in de oestrogenen estron en estradiol door het enzym aromatase. Deze middelen zijn zoals gezegd echter alleen geschikt voor postmenopauzale vrouwen. Aromatisering van androgenen is bij postmenopauzale vrouwen namelijk de belangrijkste bron van oestrogenen. Bij premenopauzale vrouwen zijn de eierstokken de belangrijkste oestrogeenbron. De effectiviteit en de veiligheid van aromataseremmers bij deze laatste groep vrouwen zijn daarom niet vastgesteld. Premenopauzale vrouwen met afwijkende CYP2D6-genen hebben er dus, naast de borstkanker, een probleem bij. Tamoxifen werkt bij hen minder goed (of helemaal niet) en aromataseremmers zijn voor hen ook niet geschikt. Er is nog een ander alternatief, maar dat is nogal ingrijpend, namelijk beide eierstokken verwijderen. Het resultaat is dat vrouwen dan vervroegd in de menopauze raken, waardoor zij in aanmerking komen voor aromataseremmers. Bron: PW 2010;145(14):12-3 + FUS.
De PET-CT, een scan die gebruik maakt van radioactiviteit om tumoren in beeld te brengen, is een zinvol instrument voor beeldvorming van patiënten met borstkanker, met name van patiënten met een tumor groter dan drie centimeter of tumor-positieve lymfeklieren. De PET-CT is vooral van waarde voor de detectie van uitzaaiingen (regionaal en op afstand), en dient bij elke patiënt te worden verricht voordat wordt begonnen met chemotherapie. Dit blijkt uit onderzoek van Koolen naar het gebruik van de PET-CT en een nieuwe specifieke mamma-PET (MAMMI) bij patiënten met borstkanker. Het gebruik van deze scans is vooral onderzocht bij patiënten met borstkanker in een gevorderd stadium; een kleiner deel van het proefschrift evalueert het gebruik bij borstkanker in een vroeg stadium. Koolen constateert dat onderzoek van tumoren kleiner dan twee centimeter met PET-CT weinig oplevert, terwijl dit bij grotere tumoren wel het geval is. Het tweede deel van het onderzoek laat zien dat met een PET-CT kort na het begin van de behandeling met chemotherapie de uiteindelijke respons voorspeld kan worden, zowel in de borst als in de oksel. Daarnaast lijken de PET-CT en de MRI elkaar op dit vlak aan te vullen. In het laatste deel laat Koolen zien hoe PET-CT en MAMMI-PET de primaire tumor beter kunnen karakteriseren. Dit leidt wellicht tot een betere weefseltypering voorafgaand aan de chemotherapie.
Bij de behandeling van borstkanker is het de standaardpraktijk: checken of de ‘schildwachtklier’ die bij de tumor hoort, vrij is van kwaadaardige cellen. Van der Zaag pleit ervoor dezelfde procedure te volgen bij darmkanker. Chirurgen doen er volgens hem goed aan bij het wegnemen van een stuk darm met tumoren te checken welke lymfeklier de zogenoemde ‘schildwachtklier’ is die bij de tumor hoort. Daarna is het aan de patholoog om te beoordelen of deze vrij is van tumorcellen. Als eventuele vervolgbehandelingen worden afgestemd op de bevindingen in de schildwachtklier is veel winst te behalen, denkt Van der Zwaag. Van de patiënten die worden geopereerd aan kanker in de dikke darm of de endeldarm, en die volgens de huidige procedure schone lymfeklieren hebben, krijgt ongeveer dertig procent toch weer kanker. Kijk je via de schildwachtprocedure, dan blijkt toevallig ook dertig procent van degenen met veronderstelde schone klieren toch tumorcellen in de schildwachtklier te hebben.Promotie: Edwin van der Zaag, ‘Surgery for colorectal cancer. Improving staging by the sentinel lymph node procedure’.
De Vlaamse Kanker Liga steunt onderzoek door de Vrije Universiteit Brussel naar vruchtbaarheidsbehoud na een kankerbehandeling. Dankzij betere chemotherapie en bestraling is de kans op genezing en overleving van kinderkanker aanzienlijk gestegen. Maar deze behandelingen hebben vaak wel gevolgen voor de latere vruchtbaarheid. Aangezien de productie van zaadcellen pas opstart tijdens de puberteit, kunnen jonge kankerpatiënten geen zaadstaal laten bewaren vóór de behandeling, zoals bij volwassen mannen routinematig wordt gedaan. De voorlopercellen spermatogoniale stamcellen (SSC) zijn al vanaf de geboorte aanwezig. Door het invriezen daarvan, of van weefsel waarin deze cellen zich bevinden, kunnen deze patiënten later toch kinderen krijgen.
Onder jonge vrouwen in de VS is een alarmerende stijging van het aantal gevallen van huidkanker zichtbaar. Dat melden onderzoekers van Mayo Clinic. Zij hebben gekeken hoe het aantal nieuwe gevallen van huidkanker onder vrouwen van 18 tot 39 jaar zich tussen 1970 en 2009 ontwikkelde. De onderzoekers rekenden wel op een stijging, maar dat die zo groot zou zijn hadden ze niet verwacht. Met name onder vrouwelijke twintigers en dertigers is het aantal gevallen sinds begin jaren zeventig acht maal zo groot geworden. Onder mannen in deze leeftijdsgroep is het risico op huidkanker vier keer zo groot geworden. Wel lopen mannen over hun gehele leven gezien meer kans om huidkanker te ontwikkelen. Positief is dat de behandeling en overlevingskansen sterk zijn toegenomen.
Schotse onderzoekers hebben een verband gelegd tussen calorierijke voeding en het ontstaan van darmkanker. Dat is te lezen in een onderzoek door de universiteiten van Edinburgh en Aberdeen. 2.000 gezonde mensen werden hiervoor onderzocht, evenals en een even groot aantal mensen met darmkanker. De onderzoekers vonden een duidelijk verband tussen snacks met een hoog vet- en suikergehalte, zoals snoep, nootjes, chips, chocolade, taart, koekjes en met suiker gezoete frisdranken. Ook andere factoren die een rol spelen bij het ontstaan van darmkanker, zoals overgewicht, roken en leefstijl, werden meegenomen. De kans op darmkanker ligt 18 procent hoger voor mensen die zich geregeld aan zulke voedingswaren te buiten gaan.
Ongeveer de helft van de kinderen in ontwikkelingslanden met de diagnose kanker start nooit een behandeling of breekt die voortijdig af. Daarom is het percentage kinderen dat geneest in deze landen veel lager dan in het Westen, waar dat 80% is. De SIOP, een wereldwijde organisatie voor kinderoncologie, zet dit gegeven op de internationale kaart met een publicatie in Lancet Oncology. In januari start VU medisch centrum met een project in Kenia om dit probleem aan te pakken. ‘Dat lang niet alle kinderen met kanker in ontwikkelingslanden de juiste behandeling krijgen, is al bekend’, zegt dr. Saskia Mostert, arts-onderzoeker bij VU medisch centrum en lid van de SIOP. ‘Maar nu is het tijd om daar aandacht aan te besteden en er actie tegen te ondernemen.’ Om te beginnen moeten de kinderen die niet volledig behandeld worden, deel uitmaken van de cijfers bij kinderoncologische studies in ontwikkelingslanden. Dat is nu vaak niet het geval, waardoor de resultaten van die onderzoeken positiever uitpakken dan ze in werkelijkheid zijn. ‘Het lijkt dan alsof deze kinderen niet bestaan’, aldus Mostert. In Lancet Oncology doet de SIOP aanbevelingen om het voortijdig afbreken van de behandeling van kinderkanker te verminderen. De redenen waarom zoveel kinderen voortijdig stoppen met hun behandeling lopen zeer uiteen. ‘Het is niet alleen een kwestie van geld’, zegt Mostert, ‘ook het feit dat ouders nauwelijks informatie van artsen krijgen over de behandeling speelt mee. Als je als ouder bijvoorbeeld niet weet dat een chemokuur je kind eerst zieker maakt voordat het kan genezen, denk je al snel dat de behandeling averechts werkt. Niet meer naar het ziekenhuis gaan, dat bovendien uren reizen is, ligt dan voor de hand.’ VU medisch centrum start binnenkort, samen met KLM, KLM health services en het MOI Teaching and Referral Hospital in Kenia een project om het grote aantal kinderen met kanker dat in Kenia voortijdig de behandeling staakt (54%) te verminderen en daarmee de kans op hun overleving te verhogen. Dit project is onderdeel van het twee jaar geleden gestarte Doctor2Doctor-programma (klik hier voor meer informatie over D2D). Vanaf januari zullen 300 Keniaanse kinderen en hun ouders wekelijks informatie over de behandeling krijgen middels een uitgebreid voorlichtingsprogramma. Bovendien krijgen de families een mobiele telefoon, waarop zij enkele dagen voor de afspraak in het ziekenhuis worden gebeld om hen aan te sporen te komen. Ook kunnen zij bij complicaties zelf met het ziekenhuis bellen voor informatie.
Toevoeging van Cardioxane (dexrazoxaan) aan behandeling met verschillende anti-kankermiddelen leidt mogelijk tot een verhoogd risico op een tweede primaire maligniteit (vorm van kanker). Gepubliceerde gegevens laten zien dat bij kinderen het optreden van een tweede primaire maligniteit kan toenemen wanneer Cardioxane wordt toegevoegd aan een behandeling met verschillende cytostatica. Dit geldt met name voor topoisomerase-II-remmers. De uitgebreide productinformatie (SPC) en bijsluiter van het geneesmiddel zijn aangepast. De aangepaste tekst vindt u in de brief. Dit schrijft de firma Novartis in een brief (link), een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke veiligheidsinformatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen en de Inspectie voor de Gezondheidszorg gestuurd aan behandelaars. Cardioxane wordt gegeven ter preventie van chronische schade aan het hart door het gebruik van doxorubicine of epirubicine bij patiënten met kanker in een vergevorderd stadium en/of uitgezaaide kanker na eerdere behandeling met anthracyclines.
Kanker en diabetes worden relatief vaak in een laat ziektestadium opgespoord, terwijl vroegere detectie tot een (veel) betere prognose leidt. Onderzoek naar de oorzaken van "diagnostic delay" bij deze aandoeningen is daarom zinvol. De specifieke vormen van "diagnostic delay" die bij screening kunnen optreden zijn in geringe mate aanwezig in de Nederlandse bevolkingsonderzoeken. Dit blijkt uit het verkennende onderzoek dat het RIVM heeft verricht om te bekijken in welke mate "delay" voorkomt bij de diagnose van kanker en diabetes. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS, omdat over "delay" weinig bekend is. Het RIVM heeft begrippen gedefinieerd en kennislacunes geïnventariseerd. "Delay" wordt in het onderzoek gedefinieerd als een te vermijden late behandeling van ziekte. Een belangrijke factor daarvoor is vertraging voorafgaand aan de diagnose ("diagnostic delay"). Om de kennislacunes uit deze studie op te vullen is het van belang om in kaart te brengen bij welke (groepen) mensen vaak sprake is van late detectie van kanker en diabetes. Daarnaast is het belangrijk om inzicht te krijgen in de termijn tussen een positieve screentest en de diagnostische test binnen het landelijke bevolkingsonderzoek borstkanker.
Symptomen van angst en depressie komen regelmatig voor bij patiënten die behandeld zijn voor kanker. Het behandelprogramma 'stepped care' blijkt niet alleen te helpen, maar bespaart ook kosten. Dit blijkt uit recent onderzoek van promovenda Femke Jansen en collega's, onlangs gepubliceerd in het vooraanstaande tijdschrift Journal of Clinical Oncology. In een stepped care programma wordt allereerst effectieve maar laag-intensieve behandeling aangeboden aan patiënten, gevolgd door, indien nodig, meer intensieve behandeling. Het stepped care programma dat ontwikkeld is voor patiënten met kanker met symptomen van angst en/of depressie bestaat uit vier stappen: twee weken waakzaam afwachten (stap 1), een begeleide zelfhulpcursus (stap 2), probleemoplossende therapie (stap 3) en behandeling door een psycholoog of psychiater (stap 4). Het stepped care programma blijkt kosteneffectief te zijn. Patiënten na de behandeling van hoofd-halskanker of longkanker, die stepped care kregen voor angst en/of depressie maakten gedurende de onderzoeksperiode minder kosten vanuit een maatschappelijk perspectief, vergeleken met patiënten die standaardzorg kregen. Hierbij zijn zowel zorgkosten, productiviteitskosten in betaald werk, als kosten voor de belasting van mantelzorgers meegenomen. Ook rapporteerden patiënten die stepped care kregen meer zogenoemde voor kwaliteit gecorrigeerde levensjaren. Het 'stepped care' programma is ontwikkeld door VUmc Cancer Center Amsterdam, in samenwerking met de afdelingen KNO, Longziekten en Psychiatrie van VUmc, GGZ InGeest, de afdeling Klinische Psychologie van de VU, met een subsidie van ZonMw en onder leiding van professor Irma Verdonck-de Leeuw. Anne-Marie Krebber promoveerde op 2 december op de werkzaamheid van het stepped care programma.
Bron: VUmc
Reineke Schoot: ‘Childhood cancer treatment optimization - In rhabdomyosarcoma and supportive care’. Catheter-infecties bij kinderen met kanker zijn te voorkomen door de centraal veneuze catheter - de centrale lijn - regelmatig schoon te maken (locken) met 70 procent ethanol. Dit is een van de bevindingen uit het promotieonderzoek van Reineke Schoot. Zij deed onderzoek naar de preventie en behandeling van infecties en trombose bij kinderen met kanker die een centraal veneuze catheter hebben voor het toedienen van chemotherapie. Op basis van de resultaten van Schoot wordt overwogen om 70 procent ethanol locks in te voeren als standaard preventieve behandeling voor kinderen met kanker in Nederland met een centraal veneuze lijn. Schoot onderzocht daarnaast de behandeling van kinderen met een kwaadaardige vorm van kanker in het hoofdhalsgebied (rhabdomyosarcoom). Ze wilde weten wat de beste meetmethode is om de respons op chemotherapie vast te stellen. Conclusie: beeldvorming is een foutgevoelige methode. Ook vergeleek ze bij rhabdomyosarcoom de AMORE-behandeling (een nieuwe lokale behandeling van chirurgie gecombineerd met inwendige bestraling) met de standaardbehandeling (externe radiotherapie). Uit de resultaten bleek dat AMORE een effectieve behandeling is die minder late effecten tot gevolg heeft dan de standaardtherapie.
Patiënten met multipel myeloom, de belangrijkste vorm van beenmergkanker, hebben mogelijk baat bij behandeling met het nieuwe geneesmiddel daratumumab. De kankercellen in het beenmerg verdwijnen grotendeels bij 40 procent van de patiënten die dit middel kregen. Het effect op deze ongeneeslijke ziekte houdt langere tijd aan. De resultaten van dit onderzoek, uitgevoerd door het UMC Utrecht in samenwerking met de Amerikaanse universiteit Harvard en verschillende Deense en Zweedse academische ziekenhuizen, staan vandaag in het New England Journal of Medicine. Het middel werd in deze gecombineerde fase I/II-studie voor het eerst bij patiënten getest. Het gaat hierbij om patiënten met multipel myeloom die al meerdere behandelingen achter de rug hebben. “Deze patiënten moeten we steeds agressiever behandelen, waarbij we steeds meer middelen met elkaar combineren”, vertelt hematoloog Monique Minnema. “Ondanks deze intensieve behandeling keert de kanker bij alle patiënten na een tijdje weer terug”. De onderzoekers gaven het experimentele geneesmiddel daratumumab in verschillende doses aan 50 uitbehandelde patiënten. Bij 8 van de 20 patiënten die de hoogste dosis kregen, namelijk 16 mg per kg lichaamsgewicht, nam het aantal tumorcellen in het beenmerg af of verdwenen ze zelfs helemaal. De patiënten hadden geen of nauwelijks last van bijwerkingen. Het effect hield enkele maanden tot wel een jaar aan. Minnema: “Dat we dit effect kunnen bereiken met één middel is absoluut een verbetering voor de patiëntenzorg. Zeker omdat daratumumab zo weinig bijwerkingen heeft.” Behandelaars hopen dat daratumumab snel in Nederland op de markt komt voor deze groep uitbehandelde patiënten. Minnema: “Daarnaast is de verwachting dat het ook beschikbaar komt voor patiënten direct na diagnose of bij het eerste of tweede recidief van hun ziekte, en niet pas nadat allerlei andere middelen geprobeerd zijn.” Vandaar dat inmiddels diverse andere onderzoeken zijn opgestart, zoals een directe vergelijking tussen daratumumab combinaties en de nu gebruikelijke behandelingen zoals bortezomib en lenalidomide. Multipel myeloom, ook bekend als de ziekte van Kahler, is een ongeneeslijke ziekte, die jaarlijks ongeveer 900 Nederlanders treft. De ziekte ontstaat meestal als iemand rond de 60 jaar oud is. Patiënten leven daarna gemiddeld nog 6 jaar. Door woekering van plasmacellen in het beenmerg hebben patiënten last van bloedarmoede, zijn ze gevoelig voor infecties, en krijgen ze botklachten. Daratumumab is een monoklonale antistof: een afweerstof die heel specifiek bindt aan een eiwitonderdeel op een kankercel, het CD38. Het medicijn werd ontwikkeld door Genmab, een bedrijf dat zijn oorsprong in het UMC Utrecht heeft en onlangs aankondigde een nieuwe onderzoeksfaciliteit op het Utrecht Science Park te vestigen. Referentie: Lokhorst HM, Plesner T, Laubach JP, Nahi H, Gimsing P, Hansson, Minnema MMC et al. Targeting CD38 With Daratumumab Monotherapy in Multiple Myeloma. N Engl J Med, 27 aug 2015
Mandy Lauw: ‘Hypercoagulability in hematological malignancies’. Patiënten met acute lymfatische leukemie (ALL) hebben het grootste risico op trombose tijdens de eerste weken van de inductiebehandeling, de eerste fase van de behandeling. Dat geldt vooral bij een behandeling met het geneesmiddel asparaginase. Tot deze conclusies komt Mandy Lauw in haar onderzoek naar het vóórkomen, het ziektebeloop en de preventie van veneuze trombose bij patiënten met bloedkanker. Veneuze trombose is het ontstaan van stolsels in de bloedvaten. Patiënten met kanker hebben daar meer kans op en zeker patiënten met bloedkanker, zoals lymfoom, multipel myeloom en leukemie. Dit geldt vooral voor patiënten met ALL. Veneuze trombose kan levenslang pijnklachten veroorzaken of zelfs tot sterfte leiden. Soms moeten artsen vanwege trombose de behandeling van ALL onderbreken, uitstellen of afbreken. In dat geval wordt de kans op overleving of op een complete remissie, waarbij alle ziektekenmerken verdwijnen, kleiner. Lauw geeft in haar proefschrift een nadere toelichting op de relatie tussen veneuze trombose en bloedkanker. Ze onderzocht hierbij twee specifieke risicofactoren die stollingsneiging verhogen: een genmutatie (JAK2V617F) en nucleosomen (kleine DNA-fragmenten). Daarnaast beschrijft ze het vóórkomen, de risicofactoren en de preventie van trombose bij ALL. Ze eindigt met het protocol van een multicenter studie naar trombosepreventie bij ALL-patiënten in Nederland.
Bij bijna 90% van de mannen met blaaskanker die een prostaatsparende operatie ondergaan leidt dit niet tot verlies van seksuele functies. Deze mannen kunnen na de ingreep nog een erectie krijgen en zich dus ook voortplanten. Uroloog in opleiding Remco de Vries deed onderzoek naar deze prostaatsparende cystectomie. Remco de Vries promoveert 22 november. De 'standaard' behandeling van patiënten met blaaskanker is de verwijdering van de blaas (cystectomie). Deze operatie kent veel complicaties. Deze treden op bij 30 tot 50% van de patiënten. Een belangrijke complicatie bij mannen is het verlies van seksuele functies: erectie-, ejaculatie- en orgasmestoornissen en het vermogen tot voortplanting. Oorzaak van de seksuele functiestoornissen is de beschadiging van de zenuwbanen naast de prostaat, die samen met de blaas wordt verwijderd. Een prostaatsparende cystectomie (PSC) is een andere mogelijke behandeling. Belangrijkste doelen zijn behoud van seksuele functie en anatomische reconstructie van de lage urinewegen zonder gevolg voor de oncologische resultaten. De operatie bestaat o.a. uit verwijdering van de blaas met behoud van de prostaat, zaadblazen en zaadleiders en reconstructie van de urinewegen met een blaasvervanging door dunne darm. Niet alle patiënten met blaaskanker komen voor deze operatie in aanmerking, maar als dat wel het geval is zijn de resultaten overwegend positief. Van de mannen die een PSC ondergingen kon 87% hun erectie behouden. Daarnaast zijn de oncologische resultaten van de PSC vergelijkbaar met de standaard cystectomie. De PSC is zo een oncologisch verantwoorde ingreep voor goed vooraf geselecteerde blaaskankerpatiënten die hun seksuele functies willen behouden.
Patiënten met erfelijk retinoblastoom (tumor in netvlies) hebben daarnaast vaak zowel kwaadaardige als goedaardige hersenafwijkingen. Iedere patiënt met retinoblastoom zou een MRI-scan moeten krijgen om de pijnappelklierkanker uit te sluiten. Dat zegt internist-in-opleiding Firazia Rodjan op basis van haar promotieonderzoek bij VUmc. Patiënten met een verdachte onregelmatigheid moeten afhankelijk of het goedaardig of kwaadaardig lijkt te zijn zelfs een tweede MRI-scan krijgen. Rodjan promoveert 1 december bij VUmc. Patiënten met een erfelijk retinoblastoom hebben een groter risico op het ontwikkelen van andere soorten tumoren in het hoofd-halsgebied, zoals trilaterale retinoblastoom (TRB) en tweede primaire tumoren (TPT). Deze vormen van kanker zijn levensbedreigend. "Als we er vroeg bij zijn, kunnen we tegenwoordig TRB goed behandelen. Voor TPT-patiënten kunnen we bij vroege behandeling de overlevingskansen verbeteren. Iedere patiënt met retinoblastoom moet een MRI krijgen om de pijnappelklierkanker uit te sluiten. Patiënten met een verdachte onregelmatigheid moeten afhankelijk of het goedaardig of kwaadaardig lijkt te zijn een tweede MRI-scan krijgen: na drie maanden (kwaadaardig) of na zes maanden (goedaardig). Deze richtlijn zal in Europees studieverband onderzocht worden en er zal bekeken worden of deze methode ook daadwerkelijk leidt tot het eerder opsporen van tumoren en een betere overleving", aldus internist in opleiding Firazia Rodjan die 1 december bij VUmc promoveert. Patiënten met erfelijk retinoblastoom hebben vaak zowel kwaadaardige als goedaardige hersenafwijkingen. De meest bekende is het trilaterale retinoblastoom en bevindt zich in de pijnappelklier, middenin de hersenen. In het promotieonderzoek van Rodjan wordt een richtlijn beschreven voor het in kaart brengen van onschuldig ogende afwijkingen in de pijnappelklier bij patiënten met erfelijk retinoblastoom. Deze afwijkingen die met de nieuwste MRI-technieken bekeken kunnen worden, kunnen ontaarden in kwaadaardig weefsels en uiteindelijk in een hersentumor. Daarom adviseert Rodjan om na het ontdekken van zulke onschuldig ogende afwijkingen in de pijnappelklier, na zes maanden opnieuw een MRI-scan te maken om te kijken hoe de afwijking zich ontwikkelt. Als de afwijking zich ontwikkelt tot een tumor kan men ingrijpen met bijvoorbeeld chemotherapie. In Nederland gebeurt dit al standaard, maar in de rest van de wereldnog niet. Daarnaast hebben patiënten met erfelijk retinoblastoom een verhoogd risico op het ontstaan van tumoren elders in het lichaam. Deze zogenaamde 'tweede primaire tumoren' (TPT) zijn verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de sterfte van patiënten met erfelijk retinoblastoom. Bij bestraalde patiënten ontwikkelen deze tumoren zich drie keer zo vaak in het hoofd-halsgebied. Rodjan geeft in haar nieuwe richtlijn aan waar deze tumoren zich meestal ontwikkelen in het hoofd-halsgebied, zodat de radioloog gerichter kan zoeken naar het foute weefsel. Een grotere vervolgstudie met meer patiënten gaat onderzoeken hoe de richtlijn van Rodjan de overlevingskans en levenskwaliteit van retinoblastoom patiënten verbetert. Retinoblastoom is een tumor in het netvlies van het oog die meestal ontdekt wordt voor het vijfde levensjaar. Gemiddeld zijn er zo'n vijftien tot twintig gevallen per jaar in Nederland. Dankzij nieuwe behandelstrategieën is deze fatale vorm van kinderkanker veranderd in een grotendeels geneesbare ziekte. Behandeling van retinoblastoom varieert per patiënt en kan bestaan uit verwijdering van het oog, lasertherapie, chemotherapie of bestraling.
In de VS worden momenteel klinische tests gedaan met een veelbelovend nieuw middel tegen borstkanker. Dat meldt USA Today. T-DM1 zou borstkanker in een vergevorderd stadium langer onder controle houden en de patiënte zou ook een langere overlevingskans hebben. Het middel werd onlangs voorgesteld tijdens een medische conferentie in Chicago. Het gaat om een precisiemedicijn, dat meerdere werkzame stoffen bevat die de kankercellen rechtstreeks aanvallen. Met T-DM1 bleven de kankercellen gedurende een periode van gemiddeld 9,6 maanden onder controle, wat beter is dan de 6,4 maanden bij de standaardbehandeling. De onderzoeksresultaten worden echter nog niet als voldoende statistisch significant beschouwd.
Door tijdens een borstkankeroperatie een echoapparaat te gebruiken wordt het mogelijk om de tumor in 97% van de gevallen in zijn geheel te verwijderen. Hierdoor is minder aanvullende therapie nodig zoals een hogere dosis bestraling, opnieuw opereren of zelfs een borstamputatie (11% i.p.v. 28%). Daarnaast wordt er twee keer minder gezond borstklierweefsel verwijderd bij gebruik van echoapparatuur. Dit zal mogelijk leiden tot een verbeterd cosmetisch resultaat en een beter welbevinden van de borstkankerpatiënt. Dit alles blijkt uit onderzoek van VUmc. De resultaten van deze chirurgische studie (COBALT-studie) zijn vandaag verschenen in het toonaangevende tijdschrift The Lancet Oncology. Het onderzoek werd gefinancierd door Stichting Pink Ribbon. Bij de behandeling van borstkanker is volledige chirurgische verwijdering van het gezwel nog steeds het belangrijkste uitgangspunt, waarbij gelukkig in de meerderheid van de gevallen de borst behouden kan blijven. Vooralsnog werd één vijfde van de borstkankertumoren niet in één keer in zijn geheel verwijderd. In die gevallen zijn extra bestraling en/of ingrepen nodig. Ook werd er tijdens de operatie gemiddeld twee tot vier keer te veel gezond borstweefsel weggesneden. De COBALT-studie werd uitgevoerd in meerdere Nederlandse klinieken onder leiding van VUmc. 65 patiënten met een voelbare borsttumor ondergingen de echogeleide operatie en werden vergeleken met 69 patiënten die de traditionele operatie ondergingen (op geleide van de tastzin van de chirurg). Hieruit bleek dat echogeleide chirurgie, waarbij de tumor precies te lokaliseren is, het mogelijk maakte de tumor in 97% van de gevallen in zijn geheel te verwijderen, terwijl dit bij de traditionele methode 83% was. Tijdens het onderzoek bleek ook dat de procedure relatief eenvoudig te leren is. Na ongeveer 10 gevallen onder supervisie, beheerst de chirurg de echogeleide procedure voldoende om deze resultaten te behalen. Deze manier van opereren is landelijk dan ook snel in te voeren omdat elk ziekenhuis over echoapparatuur beschikt. Omdat er minder aanvullende behandelingen nodig zijn, zal dit de behandelkosten verminderen. Vermeldenswaard is dat dankzij het gebruik van de echografie tijdens het opereren er aanzienlijk minder gezond borstklierweefsel werd verwijderd. Naar alle waarschijnlijkheid zal dit een positief effect hebben op het uiteindelijke cosmetische resultaat en dus het welbevinden van de vrouw. De studie hiernaar is nog gaande. Het onderzoeksteam van VUmc bestaat uit Nicole Krekel, Max Haloua, dr. Van den Tol en professor Meijer. Naast VUmc namen vijf andere ziekenhuizen deel aan het onderzoek: Rode Kruis Ziekenhuis (Beverwijk), Kennemer Gasthuis (Haarlem), Medisch Centrum Alkmaar, Waterland Ziekenhuis (Purmerend) en Ziekenhuis Gelderse Vallei (Ede).
Een digitaal hulpmiddel dat vrijblijvende ondersteuning geeft na de diagnose kanker en in de jaren erna is nu beschikbaar. Door het invullen van een zorgvuldig samengestelde vragenlijst krijgen gebruikers gericht advies op basis van hun situatie en wanneer zij dat willen. Steeds meer mensen krijgen kanker en overleven de ziekte waardoor de vraag naar nazorg toeneemt. In Nederland krijgen jaarlijks ruim honderdduizend mensen de diagnose kanker en tweeënzestig procent van de patiënten overleeft de ziekte. Veel mensen kampen echter langere tijd met de gevolgen van de ziekte en de behandeling ervan. Bekende problemen zijn vermoeidheid, concentratieproblemen en angst voor terugkeer van de ziekte. Deze problemen maken het soms moeilijk om het dagelijks leven weer op te pakken. Als de meeste onderzoeken en behandelingen achter de rug zijn, hebben mensen nog vaak vragen over bijvoorbeeld werk, relaties, leefstijl en financiën. Oncokompas biedt ondersteuning na de diagnose kanker en in de jaren erna met gericht advies dat rekening houdt met iemands gezondheid, persoonlijke voorkeuren en maatschappelijke situatie.
Bron: VUmc
Andrea Piccioli: ‘Cancer, thrombosis and low-molecular-weight heparins’. Er bestaat een belangrijke relatie tussen kanker en veneuze trombo-embolie (VTE, stolsel in een ader). Kankerpatiënten hebben een hoger risico op het ontwikkelen van VTE dan patiënten zonder kanker. Daarnaast blijkt dat de aanwezigheid van VTE ook een indicator kan zijn van ontwikkelende kanker. Andrea Piccioli onderzoekt de klinische correlatie tussen deze twee ziekten.
Veel vitamine B biedt mogelijk een zekere mate van bescherming tegen longkanker. Dat zeggen onderzoekers van onder andere het UMC Utrecht en RIVM. Het lijkt erop dat mensen die hoge gehaltes aan vitamine B6 en methionine in hun bloed hebben, tot 50 procent minder kans hebben om longkanker te ontwikkelen. Hoge gehaltes aan vitamine B6 en B11 zouden zelfs voor zo"n 66 procent minder risico op longkanker zorgen. Belangrijke bronnen van vitamine B zijn groente, fruit, vis, vlees en ontbijtgranen. Tegelijkertijd waarschuwen de onderzoekers dat een hoge inname van vitamine B niet de schade kan compenseren die roken aanricht. Roken blijft de belangrijkste risicofactor en zou zelfs een rol spelen bij een derde van alle kankergevallen.
(Merel de Jong: ‘Quality of working life of cancer survivors)
Development and evaluation of a measurement instrument’. De kwaliteit van het arbeidsleven van mensen die een diagnose kanker hebben (gehad) is beschreven en geëvalueerd met een nieuw ontwikkeld meetinstrument. Dat is een vragenlijst met de naam de Quality of Working Life Questionnaire for Cancer Survivors). Deze bestaat uit 23 vragen en is een valide en betrouwbaar meetinstrument om te gebruiken bij mensen met een baan die de diagnose kanker hebben (gehad). Deze vragenlijst kan op groepsniveau als uitkomstmaat in onderzoek naar reintegratie van werkenden die een diagnose kanker hebben (gehad) worden gebruikt. Ook kunnen personen die werken in de klinische en bedrijfsgezondheidszorg de vragenlijst gebruiken om bewustzijn te creëren voor de ervaringen van deze groep werkenden in de werksituatie. Daarnaast kan de vragenlijst in organisaties gebruikt worden om de kwaliteit van werken van groepen werknemers met kanker te monitoren en evalueren. De uitkomsten kunnen aanleiding geven tot het verbeteren van kwaliteit van arbeid door middel van beleid en interventies, waarmee het succes van trajecten om terug te keren naar werk of het behouden van werk worden bevorderd.
Bron: AMC
Het aantal patiënten dat maagkanker krijgt, is de afgelopen jaren gedaald. Dat zegt onderzoekster A. Dassen van het Erasmus MC. In 2008 kregen 14 op de 100.000 mannen maagkanker. In 1989 waren dat er nog 25. Ook onder vrouwen, bij wie maagkanker minder vaak voorkomt dan bij mannen, is een daling zichtbaar. De helft van de getroffen patiënten is echter niet te genezen. Opereren is de enige optie, zegt Dassen. Chemotherapie en bestraling brengen geen genezing. Zoutrijke voeding speelt een belangrijke rol. De komst van de koelkast zorgde voor een sterke daling van het aantal maagkankerpatiënten, want daardoor hoeven vis en vlees niet meer te worden geconserveerd met zout. De beschikbaarheid van vers fruit en verse groente speelt ook een rol in de afname.
Ter gelegenheid van haar benoeming tot hoogleraar Translationele Medische Oncologie houdt prof. dr. Hanneke van Laarhoven haar oratie onder de titel: ‘De kracht van complexiteit en de kunst van eenvoud’. Van Laarhoven zal het tijdens haar oratie hebben over de wisselwerking tussen eenvoud en complexiteit in het onderzoek naar de behandeling van kanker. Zij zal enkele ‘eenvoudige’ motieven uit de oncologie toelichten, om te ontdekken hoe we die nodig hebben voor de behandeling van kanker en hoe die pas echt tot hun recht komen in de beschouwing van de complexiteit van het geheel dat ‘kanker’ heet. Ook gaat zij in op het spanningsveld tussen snelheid – noodzakelijk omdat elke dag vertraging in de verbetering van de behandeling van kanker mensenlevens kost – en zorgvuldigheid – noodzakelijk omdat onzorgvuldigheid eveneens mensenlevens kost. Daarbij is de bijdrage van de translationele medische oncologie onontbeerlijk. Van Laarhoven is voorstander van multidisciplinair onderzoek, met inbreng van de biomedische, sociale en geesteswetenschappen, dat tot gezamenlijke publicaties leidt. Zij zal ervoor pleiten om bij deze publicaties af te zien van de vermelding van auteurschappen, aangezien deze onvoldoende weergeven wat een ieders inbreng bij het onderzoek is. Plaats en tijd: Aula, 16.00 uur Alle promoties van de faculteit Geneeskunde van de Universiteit van Amsterdam vinden plaats in de Agnietenkapel, Oudezijds Voorburgwal 231, en bij grote belangstelling in de aula van de universiteit, Lutherse Kerk, Singel 411 te Amsterdam.
Vrouwen die bestraald worden voor borstkanker, hebben een iets grotere kans op het krijgen van hart- en vaatziekten later in het leven. Omdat het hart links zit, geldt dit nadeel met name voor vrouwen met linkszijdige borstkanker. Door de stralingsdosis in dat gebied, de zogenoemde hartdosis, zo veel mogelijk te beperken, kan de kans op hart- en vaatziekten verminderd worden. Dat schrijft Mirjam Mast in haar proefschrift waarop zij 23 juni promoveerde aan het Leids Universitair Medisch Centrum. Om de hartdosis te beperken moet de patiënt tijdens de radiotherapie de adem inhouden wanneer er een nieuwe bestralingsfractie wordt gegeven. Hierdoor zetten hun longen telkens uit, waardoor de longen het hart en de belangrijke kransslagaders als het ware wegduwen van het te bestralen gebied. Uit de onderzoeken van Mirjam Mast, onderzoeksmedewerker in MCH-Bronovo, werd duidelijk dat deze zogenoemde ademhalingsgecontroleerde methode, oftewel active breathing control-methode (ABC-methode), de gemiddelde hartdosis met 50 procent verlaagt. De ABC-methode wordt nog niet lang genoeg toegepast om na te kunnen gaan of de patiënten die tijdens de bestraling hun adem inhouden op latere leeftijd inderdaad minder vaak hart- en vaatziekten krijgen. Om dit toch te kunnen onderzoeken, vergeleek Mast de calciumscores van bloedvaten van het hart vóór de bestraling met die van drie jaar na de bestraling. Uit andere onderzoeken blijkt dat de calciumscores in de bloedvaten van het hart een goede voorspeller zijn voor het ontstaan van hart- en vaatziekten. Zij ontdekte dat het gebruik van de ABC-methode leidt tot een minder sterke stijging van de calciumscores. Mast onderzocht daarnaast vier verschillende bestralingstechnieken. Zij stelt dat intensiteitsgemoduleerde radiotherapie, in combinatie met de ABC-methode, de beste behandeling is bij bestraling van linkszijdige borstkanker. Bij intensiteitsgemoduleerde radiotherapie wordt de sterkte van de straling aangepast aan de verschillende weefseltypes, waardoor overal een ongeveer gelijke hoeveelheid straling terechtkomt. Dit leidt volgens haar tot een (nog) kleinere kans op het ontstaan van hart- en vaatziekten veroorzaakt door de bestraling. In MCH-Bronovo en het LUMC worden patiënten met linkszijdige borstkanker nu bestraald volgens deze methode. Bestraling met protonentechniek levert een nog lagere hartdosis op, maar deze techniek is in Nederland nog niet beschikbaar. Samen met de TU Delft en het Erasmus MC werkt het LUMC wel aan een protonenkliniek.
Het beleidskader is een instrument van het RIVM om voorwaarden nader te omschrijven die gesteld zijn in de subsidieverlening aan de organisaties die de bevolkingsonderzoeken naar kanker uitvoeren. Het betreft een aanvulling op wat elders al is geregeld. Dit met het oog op de kwaliteit van de bevolkingsonderzoeken, de gegevensvastlegging voor evaluatie van de bevolkingsonderzoeken en de verbetering van de bevolkingsonderzoeken naar borstkanker en baarmoederhalskanker en de invoering van het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. De voorwaarden worden als verplichtingen verbonden aan de subsidie die het RIVM toekent aan de organisaties die de bevolkingsonderzoeken uitvoeren. Als voorwaarden worden met name vastgelegd: - Registratie en certificering om op ieder moment te kunnen zien dat aan gestelde eisen voldaan wordt; - Enkele eisen ten behoeve van landelijk uniforme invoering en uitvoering van de bevolkingsonderzoeken; - Transparantie zoals die in het kader van Healthcare Governance ook van reguliere zorginstellingen wordt geëist.
Of kinderkanker nabij kerncentrales vaker voorkomt blijft onzeker. Het resultaat van een Duits onderzoek uit 2007, dat hiervoor een significant verhoogd risico liet zien, wordt in Brits en Frans onderzoek niet bevestigd. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM.
In het Duitse onderzoek, de zogenoemde KiKK-studie, is in de nabijheid van zestien Duitse kerncentrales gekeken naar het aantal gevallen van kanker bij kinderen in de afgelopen decennia. Hieruit bleek dat kinderen onder de vijf, die binnen vijf kilometer van een kerncentrale wonen, een verhoogd risico lopen op kanker. De onderzoekers kunnen dit risico niet verklaren. De extra straling door kerncentrales is daarvoor veel te beperkt. Het onderzoek leidde tot Tweede Kamervragen aan de minister van VROM. De minister heeft vervolgens het RIVM gevraagd de resultaten van de Duitse studie met ander onderzoek te vergelijken en daarbij extra aandacht te geven aan de situatie rond Borssele.
In Borssele wonen circa driehonderd kinderen onder de vijf jaar op minder dan vijf kilometer afstand van de kerncentrale. Indien het in Duitsland waargenomen risico ook voor de kerncentrale Borssele zou gelden, dan zou dat één extra geval van kanker bij kinderen in dertig jaar tijd betekenen. Zo"n lage frequentie is met epidemiologisch onderzoek niet aantoonbaar. Iemand die in de omgeving van de kerncentrale Borssele woont, ontvangt van de centrale in een jaar tijd minder straling dan wat Nederlandse burgers gemiddeld per dag al van nature ontvangen. Een dergelijke lage dosis kan een verhoogd risico zoals dat in Duitsland is waargenomen niet verklaren. "
Alcohol en roken zijn belangrijke risicofactoren voor mondholtekanker. Dat blijkt uit onderzoek onder ruim 120.000 mensen door het Maastricht UMC+, Universiteit Maastricht en TNO Leiden. Mensen die zowel alcohol drinken als roken lopen nog meer risico. Mondholtekanker is met ruim 1000 nieuwe gevallen per jaar de meest voorkomende vorm van hoofd-halskanker in Nederland. Van de nieuwe gevallen van mondholtekanker komt 60 procent voor bij mannen. Een mogelijke verklaring is dat mannen vaker alcohol drinken en roken dan vrouwen. De meeste gevallen komen voor op middelbare leeftijd en ouder. Het overlevingspercentage 5 jaar na de diagnose is ongeveer 60 procent. Niet of matig drinken en veel groente en fruit eten kunnen het risico verminderen.
VUmc beschikt sinds vandaag als eerste ziekenhuis in Nederland over een PET-MRI-scanner. Met deze door Philips ontwikkelde scanner kan sneller dan voorheen worden beoordeeld of een behandeling met medicijnen effectief is: komen ze op de juiste plaats aan en doen ze daar hun werk? PET-MRI helpt artsen en wetenschappers een flinke stap vooruit op weg naar nieuwe diagnose- en behandelmethoden van onder meer kanker, hart- en vaatziekten, MS (multiple sclerose) en Alzheimer. VUmc zet de PET-MRI ook in voor onderzoek naar efficiënte en kosteneffectieve ontwikkeling van nieuwe medicijnen. De nieuwe Ingenuity TF (Time-of-Flight) PET-MRI-scanner van Philips combineert twee bestaande beeldvormingstechnieken: PET en MRI. Met PET is het mogelijk om met behulp van contrastmiddelen, zogeheten tracers, bijvoorbeeld een beschadiging van de hartspier na een infarct of een tumor bij kanker in beeld te brengen. De tracer hoopt zich in de tumor op, wat te zien is als een vlekje op de scan. MRI levert in aanvulling hierop beelden van organen en bloedvaten. Beide beelden worden samengevoegd tot één beeld, en dat is bijzonder, omdat daarmee de ziekte beter te lokaliseren is en de aard van de tumor of aandoening beoordeeld kan worden. Een PET-MRI is minder belastend voor de patiënt, omdat er twee scans binnen één sessie plaatsvinden. “We verwachten van de PET-MRI-techniek revolutionaire resultaten: therapie op maat komt binnen bereik,” zegt professor Guus van Dongen, projectleider van het VUmc Imaging Center Amsterdam. “Met de PET-MRI-scan kunnen we direct zien of het medicijn de tumor bereikt en erin doordringt. Zo niet, dan kunnen we meteen een ander medicijn inzetten. Verder is het mogelijk om het effect van een behandeling te volgen en de medicatie, inclusief de dosering ervan, op de persoon af te stemmen en te monitoren. Dit kan ons tevens helpen bij het heel gericht en efficiënt ontwikkelen van nieuwe geneesmiddelen tegen kanker.” “Voortdurende innovatie op het gebied van medische beeldvorming heeft in belangrijke mate bijgedragen tot het verleggen van grenzen in de moderne gezondheidszorg,” zegt Will Ickenroth, hoofd Imaging Systems Philips Healthcare Benelux. Het al eerder kunnen combineren van PET- en CT-beeldvorming heeft een doorbraak betekend in de oncologie. Philips speelde daarbij een leidende rol. Het is vandaag de gouden standaard als het gaat om diagnostiek en behandeling van patiënten met kanker. We zetten nu een nieuwe belangrijke stap met de ingebruikname van PET-MRI in het VUmc. Door samen te werken met klinische partners als VUmc kunnen we nieuwe mogelijkheden creëren voor baanbrekende ontwikkelingen in de gezondheidszorg.” Philips en VUmc werken sinds 2010 intensief samen bij het ontwikkelen van innovaties voor de gezondheidszorg. Lange tijd was het technisch niet mogelijk beide beeldvormingstechnieken fysiek naast elkaar te gebruiken. Philips was het eerste bedrijf ter wereld dat een antwoord wist te vinden op deze problemen. Philips heeft zijn unieke Time-of-Flight (TOF) oplossing aan de PET-MRI toegevoegd. TOF-technologie is bedoeld om de beeldkwaliteit te verbeteren door vermindering van beeldartefacten en verhoging van de gevoeligheid. Met de resulterende beelden is afwijkend weefsel voor artsen beter herkenbaar, waardoor de diagnostische betrouwbaarheid toeneemt en bij de behandeling zoveel mogelijk gezond weefsel wordt gespaard. Het VUmc PET-MRI Center Amsterdam is een opstap naar het VUmc Imaging Center Amsterdam. In 2016 komen hier alle beeldvormende technieken van VUmc samen, onder andere PET-MRI, PET-CT, SPECT, echografie en optische imaging. Dit alles met het doel om therapie op maat verder te verfijnen.
De overlevingskansen van mensen met lymfeklierkanker (non-Hodgkin lymfoom) zijn de afgelopen jaren aanzienlijk toegenomen. De overlevingskans van oudere patiënten is in Europa echter lager dan die van patiënten in Amerika. Dat blijkt uit onderzoek waarop Saskia van de Schans morgen promoveert aan het Erasmus MC in Rotterdam. In Nederland krijgen steeds meer mensen de diagnose "non-Hodgkin lymfoom". Dat komt mede doordat het aantal ouderen toeneemt en deze vorm van lymfeklierkanker bij deze groep vaker voorkomt. Jaarlijks komen er ongeveer 3500 nieuwe patiënten bij. Bij non-Hodgkin lymfomen worden de lymfeklieren groter door ongeremde deling de witte bloedcellen, de lymfocyten. Hierdoor verliest het lichaam een deel van zijn afweer tegen virussen en bacteriën. De overleving van mensen met non-Hodgkin lymfoom is de afgelopen 20 jaar met 9 procent gestegen. Die verbetering komt waarschijnlijk door de introductie van nieuwe en effectieve medicijnen, zoals rituximab. "Verder zijn er betere selectiemethoden gekomen, zodat meer patiënten de juiste behandeling krijgen. Daarnaast kunnen meer patiënten de zware chemotherapie tot het einde van de kuur volhouden door toevoeging van ondersteunende behandelingen", zegt Van de Schans, werkzaam in het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ). Patiënten die de chemotherapie helemaal kunnen afmaken, hebben een grotere kans de ziekte te overleven. Voor oudere patiënten is het volgen van een volledige chemotherapie vaak lastiger. "Slechts 27 procent van de patiënten van 75 jaar en ouder met een agressieve vorm van non-Hodgkin lymfoom in een vergevorderd ziektestadium kreeg de standaardbehandeling van minimaal zes kuren chemotherapie. Een standaardbehandeling is de behandeling die voor een bepaalde soort kanker het meest gebruikelijk is en waarvan de beste resultaten verwacht mogen worden. De reden om geen chemotherapie te geven, was vaak weigering door patiënt of familie (23 procent), te slechte gezondheid (19 procent), of een korte levensverwachting (12 procent). Bijna de helft van de oudere patiënten die begon met de standaardbehandeling, was niet in staat deze af te maken. Van de Schans heeft in haar proefschrift ook de overlevingskansen van patiënten in West Europa, Centraal Europa en Amerika met elkaar vergeleken. In Amerika hebben oudere patiënten betere vooruitzichten. Van bijvoorbeeld de patiënten tussen de 55 en 64 jaar was na vijf jaar nog 73 procent in leven. In West Europa was dit 65 procent. In Centraal Europa overleefde de helft van de patiënten de ziekte. Tussen de 65 en 74 jaar zijn de verschillen nog groter. Mogelijke verklaringen zijn verschillen in gebruik van nieuwe medicijnen en het beschikbare budget. Daarnaast kunnen verschillen in de manier van registreren tussen deze landen een deel ven het verschil in overleving verklaren. Van de Schans: "Om de precieze oorzaak van de verschillen te achterhalen, is echter verder onderzoek nodig."
Didi Sloothaak: ‘Evolving concepts of staging and treatment of colorectal cancer’. De aanwezigheid van micrometastasen in lymfeklieren van patiënten in een relatief vroege fase van darmkanker (stadium I/II) lijkt te voorspellen of de kanker terugkeert. Tevens lijkt het formaat lymfeklier gecorreleerd te zijn met de prognose van de patiënt. In het tweede deel van haar proefschrift pleit de promovendus voor een langere interval tussen chemoradiotherapie en het wegsnijden van een tumor in de endeldarm om de kans op een complete respons van de tumor te verhogen. Deze bevinding is inmiddels overgenomen in de richtlijn over de behandeling van darmkanker. Het proefschrift van Sloothaak behandelt de prognose van patiënten in een relatief vroege fase van darmkanker zonder uitzaaiingen en zonder aantasting van de lymfeklieren. Deze groep heeft een goede prognose, maar niet altijd. Sloothaak heeft gekeken naar aanvullende factoren die de overleving bepalen zoals de invloed van micrometastasen (kleine uitzaaiingen die niet eenvoudig zijn op te sporen) en het formaat van de lymfeklier. Verder laat de onderzoekster zien dat het plaatsen van een stent bij een patiënt met een kwaadaardige obstructie van de dikke darm niet leidt tot een slechtere oncologische uitkomst, tenzij er een stent-gerelateerde perforatie van de tumor optreedt. Ook beschrijft de promovendus een nieuwe strategie om uitzaaiingen in het buikvlies te voorkomen met chemotherapeutische spoelingen van de buik.
Een interactief computerprogramma voor radiologen kan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker effectiever maken. Dat zegt onderzoekster R. Swart-Hupse van de St Radboud Universiteit. In tegenstelling tot eerdere computerprogramma’s laat de nieuwe techniek alleen resultaten zien voor de gebieden die de radioloog interessant acht. Daarnaast geeft het voor elk gebied een score voor mogelijke kanker, die de mening van de radioloog al dan niet bevestigt. Basis voor het onderzoek is een database met duizenden scans van borsten met kanker en zonder kanker. Het programma verbetert dus niet de detectie van verdachte gebieden, maar vooral de interpretatie. Dit zorgt uiteindelijk voor een betere beoordeling en minder kans op ‘vals alarm’.
Metformine beschermt muizen tegen de vorming van longtumoren. Nader onderzoek moet duidelijk maken of metformine een direct effect heeft op het voorkomen van longtumoren of dat bijvoorbeeld verminderde insulinespiegels hiervoor verantwoordelijk zijn. Metformine voorkomt in muizen de vorming van longtumoren die door een kankerverwekkende stof uit tabak worden veroorzaakt. Dit blijkt uit Amerikaans onderzoek [Cancer Prev Res 2010;3(9):1066-76]. Longkanker is de meest voorkomende doodsoorzaak bij kankerpatiënten in de Verenigde Staten. De prognose is slecht. Nieuwe aangrijpingspunten voor preventie en behandeling van deze ziekte zijn hard nodig. Zo"n target zou de mammalian target of rapamycin (mTOR) kunnen zijn, een kinase-eiwit dat is betrokken bij onder meer celgroei en celproliferatie. Longtumoren die ontstaan in muizen die zijn blootgesteld aan het tabakscarcinogeen nicotine-derived nitrosamine ketone (NNK) worden gekenmerkt door een verhoogde activatie van de mTOR-pathway. Behandeling van deze muizen met de mTOR-remmer sirolimus voorkomt de tumorvorming met 90%. Dit suggereert dat sirolimus effectief kan zijn bij de preventie van longtumoren. Dit gebruik wordt echter beperkt door de mogelijke bijwerkingen van het middel. De ontwikkeling van mTOR-remmers die beter verdragen worden zou uitkomst bieden. Metformine kan een kandidaat zijn. Deze biguanide activeert namelijk AMP-activated protein kinase (AMPK), een eiwit dat het celmetabolisme reguleert. En AMPK remt op zijn beurt de mTOR-pathway. Ook blijkt uit studies dat metformine bij mensen de kankerincidentie verlaagt. De onderzoekers hebben muizen via twee toedieningsroutes, oraal en intraperitoneaal, metformine gegeven. Deze muizen zijn genetisch gemodificeerd zodat zij makkelijk longtumoren ontwikkelen. Verder werden zij ook blootgesteld aan NNK. In de groep die oraal metformine kreeg zijn 40-50% minder tumoren gezien; in de intraperitoneale groep zelfs 73% minder. Verrassend was dat remming van mTOR in longweefsel onafhankelijk bleek te zijn van de AMPK en was gecorreleerd aan verminderde bloedspiegels van insuline-achtige groeifactor I en insuline. De onderzoekers vragen zich dan ook af of metformine een direct effect heeft op de preventie van longtumoren. Andere studies moeten hierover uitsluitsel geven. Bron: PW 2010;145 (39/40):38 + FUS
Mutaties in het DNA staan aan de basis van het ontstaan van darmkanker. Darmkanker is een veel voorkomende ziekte waaraan ongeveer de helft van de patiënten sterft. De classificatie van tumoren wordt wereldwijd gedaan aan de hand van het zogenaamde TNM-systeem. Het onderzoek van arts in opleiding patholoog Evert van den Broek had als insteek om een aanvullende tumorclassificatie op moleculaire basis te ontwikkelen. Hij promoveert op 16 december bij VUmc. In eerder onderzoek is vooral gekeken naar kleine mutaties en mutaties waarbij stukken DNA op een chromosoom ontbreken of te veel aanwezig zijn. Van den Broek heeft naar een ander soort mutatie gekeken, de zogenoemde structual variants (SV's). Hierbij is er sprake van óf een gebroken chromosoom óf een gebroken chromosoom dat weer samengevoegd is met een ander deel van het chromosoom dan het originele deel. ''Uit het onderzoek komen genen naar voren die aangedaan zijn door chromosoombreekpunten. Het laat zien dat chromosomale breekpuntgenen een veel voorkomende DNA-afwijking is'', zegt Van den Broek. En: ''Bovendien lijken deze non-random afwijkingen significant bij te dragen aan de tumorontwikkeling bij darmkanker''. De genen die uit het onderzoek naar voren komen, kunnen mogelijk dienen als biomarker voor een nieuwe manier van tumorclassificatie bij darmkanker. ''Naar deze classificatie moet nog meer onderzoek gedaan worden, maar kan een aanvulling zijn op het huidige TNM-systeem'', aldus Van den Broek.
Bron: VUmc
Het aantal mensen dat leverkanker krijgt is in 20 jaar meer dan verdubbeld. Ging het in 1992 om 171 gevallen, in 2009 lag het al op 364.Dat zegt arts-onderzoeker C. Witjes van het Erasmus MC. Mensen met een hepatitis B of C-besmetting en mensen met een beschadigde lever door alcoholgebruik lopen een verhoogd risico op leverkanker. Patiënten met hepatitis worden, mits zij onder behandeling zijn voor hun besmetting, met een echografie van de lever regelmatig gescreend op leverkanker. Hoe eerder leverkanker wordt ontdekt, hoe beter de vooruitzichten. Bij veel patiënten wordt de ziekte echter pas in een laat stadium ontdekt. Slechts 15 procent van de gehele patiëntengroep leeft nog na vijf jaar. Goede voorlichting en gerichte screening kan helpen.
Het Erasmus MC opent vrijdag 5 november een nieuw radiotherapiecentrum. Door deze uitbreiding in Dordrecht kunnen meer mensen behandeld worden tegen kanker. Dat is nodig omdat het aantal mensen met kanker stijgt. Tegelijkertijd met de opening in Dordrecht viert het ziekenhuis de opening van het eerste bestralingscentrum in Suriname. Hierdoor kunnen mensen in Suriname voor het eerst bestraald worden in eigen land. Tijdens de opening is er een live-verbinding tussen Suriname en Dordrecht en kunnen aanwezigen bij elkaar naar binnen kijken en met elkaar in contact komen. Het bestralingscentrum in Dordrecht is een uitbreiding van het Erasmus MC-Daniel den Hoed. In 2012 zijn in Dordrecht vier bunkers in bedrijf die samen 160 mensen per dag kunnen bestralen. Voor veel patiënten uit de regio brengt de nieuwe vestiging bovendien meer gemak: Ze kunnen dichter bij huis worden behandeld. "Patiënten vinden dat prettig omdat ze vaak moeten terugkomen voor een bestraling, bij sommige behandelingen wel tot 30 maal. Door de kortere reistijd zijn ze weer sneller in hun eigen vertrouwde omgeving", zegt Gerard van Rhoon subhoofd Radiotherapie Erasmus MC. De dependance is geïntegreerd in de nieuwbouw van het Albert Schweitzerziekenhuis, lokatie Dordtwijk (project Gezondheidsboulevard). Patiënten uit het gehele verzorgingsgebied van dit ziekenhuis, maar ook bijvoorbeeld uit Brabant, de Zuid-Hollandse eilanden en de Alblasserwaard kunnen voor bestraling voortaan gemakkelijker terecht binnen deze dependance Radiotherapie van het Erasmus MC. Het Erasmus MC heeft een belangrijke rol gespeeld bij het tot stand komen van het radiotherapeutisch centrum in Paramaribo. De Surinaamse vestiging is geen onderdeel van het Rotterdamse ziekenhuis. Afdelingshoofd Radiotherapie Peter Levendag heeft zijn jeugd in het Zuid-Amerikaanse land doorgebracht en vond de situatie van kankerpatiënten schrijnend. "Een enkeling kan voor een bestraling naar Colombia of Nederland. Het nieuwe bestralingscentrum geeft veel mensen met kanker weer een toekomst", zegt Levendag. Zijn afdeling heeft veel kennis overgedragen onder andere door Surinaamse artsen op te leiden tot radiotherapeuten. Ook na de opening blijven de banden sterk: deskundigen in Suriname kunnen voor vragen of een second opinion terecht bij Erasmus MC-Daniel den Hoed. "Daarvoor hebben we hoogwaardige teleconferentievoorzieningen aangelegd. Op deze afstand is het essentieel dat er zowel spraak- als beeldcontact bestaat voor een goede advisering."Het Radiotherapeutisch Centrum Suriname staat op het terrein van het Academisch Ziekenhuis in Paramaribo. Er wordt bestraald in twee bunkers met massieve muren van twee meter dik beton. Op de openingsdag zal "s avonds vanuit Dordrecht contact worden gelegd met Paramaribo en kunnen de aanwezigen in Suriname meeluisteren en kijken met een vergadering waarin deskundigen de behandeling van een patiënt doorspreken.
Veel borstkankerpatiënten komen in aanmerking voor een aanvullende behandeling, bedoeld om de kans op terugkeer van hun ziekte te verkleinen. De informatievoorziening over deze behandelmogelijkheden is nog niet optimaal. Dat ontdekte gezondheidswetenschapper Ellen Engelhardt. Zij promoveerde op 19 september aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Voor de behandelbeslissing over aanvullende behandeling bestaat er medisch gezien vaak geen ‘juiste’ keuze. Een arts kan een aanvullende behandeling met een borstkankerpatiënt bespreken als de verwachte overlevingswinst in de eerste tien jaar na de diagnose minimaal drie tot vijf procent is. De behandeling kan bestaan uit chemotherapie en/of hormoontherapie. Meer dan de helft van de patiënten met de ziekte in een vroeg stadium komt hiervoor in aanmerking. Maar de behandelingen geven ook bijwerkingen die de kwaliteit van leven (langdurig) aantasten. Elke patiënt zal daarom zelf, samen met haar oncoloog, moeten afwegen of de baten voor haar opwegen tegen de lasten. Ellen Engelhardt bestudeerde bijna driehonderd opgenomen gesprekken tussen artsen en borstkankerpatiënten. “Het viel op dat artsen veel vertellen over de baten van een behandeling en minder over de bijwerkingen”, zegt ze. “De bijwerkingen worden later uitvoerig toegelicht door een oncologieverpleegkundige. Dat is op zich prima, maar dan is de keuze al gemaakt.” Opvallend was ook dat artsen wel veelvuldig de percentages uit voorspelmodellen noemen voor de kans op terugkeer van de ziekte met of zonder aanvullende behandeling, maar nauwelijks voor de kans op overlijden. “Terwijl de cijfers voor overlijden betrouwbaarder en mogelijk relevanter zijn voor de patiënt. Waarschijnlijk vinden artsen het moeilijker om over overlijden te praten dan over terugkeer van de ziekte.” Engelhardt ontdekte ook dat artsen de patiënt vaak impliciet naar een bepaalde keuze sturen door de manier waarop ze de informatie presenteren. “Dat past niet bij het principe van gezamenlijke besluitvorming. Het is lastig om je vrij te voelen om een afweging te maken als je de indruk krijgt dat de arts een bepaalde kant op wijst.” Engelhardt denkt dat onderwijs over sturing kan helpen. “Artsen hebben vaak zelf niet door dat ze sturen. Daarom is er nu meer aandacht voor in het onderwijs aan geneeskundestudenten en specialisten.” Maar hebben patiënten niet juist behoefte aan een advies van hun arts? “Zeker”, antwoordt Engelhardt. “Maar het is beter om dat advies dan expliciet te geven, en pas nadat je hebt gepolst wat de patiënt belangrijk vindt. Dan kun je dat meenemen in je advies.” Als er medisch gezien geen ‘juiste’ keuze is, is het essentieel dat de weging van baten en lasten door de patiënt leidend is bij het tot stand komen van de behandelbeslissing. Naast reguliere zorg kunt u bij het LUMC terecht voor de behandeling van complexe en zeldzame ziektebeelden. Topreferente zorg noemen we dat. Dit is zorg voor patiënten die een zeer specialistische behandeling nodig hebben. Het LUMC is expertisecentrum voor borstkanker.
Bron: LUMC
De belangrijkste reden waarom patiënten met kanker overlijden is het feit dat hun uitgezaaide tumoren na verloop van tijd resistent worden tegen de beschikbare kankertherapieën. 'Meer kennis van resistentiemechanismen en het ontwikkelen van nieuwe strategieën om deze te omzeilen, kan de overlevingskans van patiënten aanzienlijk verbeteren. Ook kan beter worden voorspeld hoe een tumor op een bepaalde therapie zal reageren', aldus Serge Zander. Hij promoveert op 25 januari bij VUmc. Het verschijnsel van resistentie doet zich voor bij veelgebruikte kankermedicijnen, zoals topoisomerase-remmers, maar ook bij nieuwere middelen, zoals PARP-remmers. Deze laatste therapie maakt gebruik van het feit dat alleen de tumorcellen een bepaald DNA-herstelmechanisme missen en daarom afhankelijk zijn geworden van een alternatief herstelmechanisme, dat geblokkeerd wordt. Het gebruik van PARP-remmers kent door dit werkingsmechanisme zeer weinig bijwerkingen en is met veelbelovende resultaten getest in de kliniek bij patiënten met BRCA1-gerelateerde borstkanker. Gebruikmakend van een muismodel identificeert Zander een nieuw resistentiemechanisme tegen deze middelen, dat ook in de kliniek zou kunnen optreden. De kennis van chemoresistentiemechanismen kan echter ook nog op een andere manier bijdragen aan het optimaliseren van de patiëntenzorg in de kliniek. Met behulp van resistentiemerkers kan met laboratoriumtesten namelijk worden voorspeld of een tumor hoogstwaarschijnlijk wel of niet zal reageren op een bepaalde therapie. Patiënten met tumoren, die niet zullen reageren, hoeven de chemotherapie dan niet te ondergaan. Een flinke verbetering voor de patiënt aangezien traditionele chemotherapieën vaak gepaard gaan met nare bijwerkingen.
Iain Nixon: ‘The oncological outcomes for patients with well differentiated thyroid cancer’. Veel patiënten met schildklierkanker hebben baat bij een minder zware behandeling dan de therapie die nu standaard is in Europa en de VS. De kans op ernstige bijwerkingen neemt hierdoor af en de effectiviteit van de behandeling vermindert niet. Dat blijkt uit onderzoek van Iain Nixon naar de behandeling van patiënten met schildklierkanker. Deze vorm van kanker komt steeds vaker voor. Uit Nixons onderzoek blijkt dat er voor elke patiënt moet worden gekeken wat de beste therapie is en dat artsen niet al te snel de standaardbehandeling moeten toepassen. De promovendus kwam tot zijn conclusie nadat hij de gegevens had bestudeerd van een groot kankerbehandelcentrum in de VS.
Ook donkere mensen lopen risico op huidkanker. Dat zeggen onderzoekers van University of Miami Miller School of Medicine. Donkere mensen lopen weliswaar minder risico op huidkanker, maar volgens de onderzoekers worden ook bij negroïde, Latijns Amerikaanse en anderszins donkergekleurde inwoners van Florida regelmatig melanomen vastgesteld. Florida is de staat in de VS waar de zon het felst is. Probleem is ook dat huidkanker bij donkere mensen vaak later wordt vastgesteld, waardoor medische behandeling minder effectief kan zijn. Hun kans om aan huidkanker te overlijden is dan groter. Ook mensen met een donkere huid wordt daarom geadviseerd om bij felle middagzon binnen te blijven of anders zonnebrandolie te gebruiken.
Het UZ Gasthuisberg in Leuven heeft onlangs een nieuw middel beproefd dat darmkanker remt. Voor mensen met tot voor kort onbehandelbare darmkanker kan deze nieuwe pil een welkome optie zijn, zegt oncoloog E. van Cutsem. Hij coördineerde een studie die het effect van het middel bij 760 uitbehandelde darmkankerpatiënten onderzocht. Bij een deel van de patiënten remt het medicijn de wildgroei van de tumor af. Bij ruim de helft van de darmkankerpatiënten treden uitzaaiingen op. Medicatie kan de wildgroei van de tumor tijdelijk inperken, maar raakt na verloop van tijd uitgewerkt. Het nieuwe middel remde de groei van de tumor bij iets minder dan de helft van de patiënten en dat soms al twee jaar lang. Het middel is in Europa nog niet op de markt.
Chronische darmontstekingen worden vaak behandeld met thiopurines. Deze medicijnen blijken niet alleen darmontsteking te remmen, maar verkleinen ook de kans op darmkanker. Dat zegt arts-onderzoeker F. van Schaik van het UMC Utrecht. Mensen met chronische darmontsteking, zoals de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa, hebben een verhoogde kans op darmkanker. De behandeling van deze ziektes gebeurt met ontstekingsremmers, zoals mesalazine. Als die niet goed aanslaan nemen artsen hun toevlucht tot andere middelen, zoals azathioprine en 6-mercaptopurine. Deze thiopurines zouden de kans op diverse vormen van kanker verhogen. Onderzoek door Van Schaik en haar collega"s onder ruim 2500 patiënten laat zien dat thiopurines de kans op darmkanker juist verkleinen.
Onderzoekers van het UMC Utrecht hebben de zwakke plek van een specifieke vorm van borstkanker ontdekt. Ze hebben ontdekt welke eiwitten in kankercellen verantwoordelijk zijn voor die omslag. Het onderzoek draait om een specifieke vorm van borstkanker, het zogeheten invasief lobulair carcinoom. Dit type tumor is relatief goed te behandelen, maar kan veranderen in een agressieve vorm die uitzaait en niet gevoelig is voor chemotherapie. Uit het onderzoek blijkt dat deze kankercellen een mechanisme activeren waardoor ze kunnen overleven tijdens het uitzaaien. De onderzoekers testen momenteel in muizen mogelijke medicijnen die het mechanisme weer uit kunnen zetten.
Wouter Lodder: ‘Significance of radiologically determined prognostic factors for head and neck cancer.’ Tumordiktemeting bij hoofd-halskanker is zeer betrouwbaar wanneer de kop van een echo-apparaat in de mondholte direct op de tumor wordt geplaatst. Met name bij oppervlakkig groeiende mondholtetumoren is echografie van toegevoegde waarde vergeleken met MRI. Dat blijkt uit onderzoek van Lodder naar het belang van radiologisch (met behulp van beeldvorming) bepaalde voorspellende factoren bij hoofd-halskanker. Doel daarvan is om de behandeling van hoofd-halskanker toe te spitsen op het individu. Lodder onderzocht verschillende beeldvormende technieken zoals echografie, MRI (magnetische beeldvorming) en CT (röntgen). Hij onderzocht tumordiktemetingen, tumorvolumemetingen en carotis encasement (omgroei van tumor rond de halsslagader). Naast tumordikte is het ook belangrijk om voor een operatie vast te stellen of er sprake is van extranodale groei (ENS, groei van tumorcellen buiten/door het kapsel van een lymfeklier). Dan kan de beste behandeling worden bepaald. MRI is redelijk nauwkeurig voor het bepalen van ENS in halsklieruitzaaiingen. Wel blijkt dat pathologen ENS vaak verschillend beoordelen. Wanneer diverse pathologen een serie halsklieren bekijken, komen ze in 40 procent van de gevallen tot een andere conclusie. Het volume van een tumor kan nauwkeurig en in korte tijd worden gemeten met behulp van dynamische MRI. De resultaten van het proefschrift kunnen leiden tot een betere aanpassing van de behandeling van hoofd-halskanker aan het individu. Met behulp van tumordiktemetingen en tumorvolumemetingen kunnen patiëntengroepen worden geselecteerd met een gunstiger prognose.
De zorg voor borstkankerpatiënten is, volgens onderzoek door de Borstkankerverenging Nederland, in een op de drie Nederlandse ziekenhuizen niet goed geregeld. In 28 van de 91 onderzochte ziekenhuizen zouden borstkankerpatiënten geen optimale behandeling krijgen. Zij worden niet binnen vier weken na hun diagnose operatief behandeld of artsen zouden onvoldoende overleggen voor een operatie. Het aantal ziekenhuizen waar borstkankerpatiënten een goede behandeling krijgen is gedaald, volgens de onderzoekers. Daar moet wel bij worden vermeld dat ziekenhuizen die niet hebben meegewerkt aan het onderzoek ook niet zijn meegenomen in de cijfers, omdat niet duidelijk was hoe patiënten zelf de zorg daar ervaren.
De diagnose dikke darmkanker wordt jaarlijks bij 15.500 mensen in Nederland gesteld. Bij ongeveer een kwart hiervan is de tumorbiologie anders. Deze groep heeft meer kans op uitzaaiingen en daardoor een slechtere prognose. Onderzoekers van het UMC Utrecht Cancer Center hebben een diagnostische test ontwikkeld waarmee deze groep eenvoudig kan worden geïdentificeerd. Onder supervisie van prof. dr. Onno Kranenburg en prof. dr. Inne Borel Rinkes hebben Inge Ubink (promovenda in het laboratorium Chirurgische en Translationele Oncologie) en Sjoerd Elias (epidemioloog verbonden aan het Julius Centrum) gewerkt aan de ontwikkeling van deze test en een eerste validatie. Het artikel hierover verschijnt binnenkort in het Journal of the National Cancer Institute. Met deze test is de weg vrij gemaakt voor gepersonaliseerde therapie, ofwel behandeling op maat, in darmkanker. Er is dan ook een klinische studie van start gegaan, waarin de test wordt toegepast. In deze ImPACCT studie worden patiënten met het prognostisch slechte subtype darmkanker geselecteerd op basis van endoscopische biopten. Voorafgaand aan de operatie worden patiënten kortdurend behandeld met een medicijn, met als doel om de tumorbiologie te veranderen. In totaal zijn er 27 patiënten nodig voor deze studie. Naar verwachting is de studie over 1,5 jaar afgerond en wordt duidelijk of de medicatie het gewenste effect heeft. De ImPACCT studie is een multidisciplinaire samenwerking tussen MDL-artsen, oncologen en chirurgen in het Meander Medisch Centrum en het UMC Utrecht. Het onderzoek wordt gefinancierd door KWF Kankerbestrijding en ZonMw.
Bron: UMC
Ook mannen kunnen borstkanker krijgen, zij het dat dat veel minder vaak voor komt dan bij vrouwen. Het UMC Utrecht heeft daarom als eerste ziekenhuis in Nederland een polikliniek voor mannen met borstkanker geopend. Jaarlijks krijgen zo’n dertienduizend vrouwen borstkanker en slechts honderd mannen. Patiëntinformatie en behandelingen zijn zodoende sterk gericht op vrouwen. Mannen kunnen hier terecht voor onderzoek bij gespecialiseerde artsen. Ook is er voorlichtingsmateriaal, speciaal gericht op mannen. Mannen die denken dat ze mogelijk borstkanker hebben worden er serieus genomen, zegt oncologisch chirurg A. Witkamp. In de poli kan mogelijk tumorweefsel worden afgenomen voor onderzoek en advies gegeven over verdere behandeling.
Ankie Kleinjan: ‘Venous Thrombosis in Cancer Patients. Prediction, diagnosis and management’ Bloed blijft vloeibaar door een ingewikkeld samenspel tussen stoffen die stolling bevorderen en remmen. Als dit systeem faalt kan een stolsel ontstaan in de aders (veneuze trombose). Patiënten met kanker hebben een hoog risico op het ontwikkelen van veneuze trombose. Verschillende factoren spelen daarbij een rol. Ten eerste de tumor zelf: die activeert direct of indirect het stollingssysteem. Daarnaast kunnen behandelingen als chemotherapie, operatie, hormoontherapie en radiotherapie het risico op trombose verhogen. Welke patiënten krijgen trombose, en wie heeft de slechtste prognose? Cruciale rol spelen micropartikels, kleine van cellen afkomstige blaasjes die in bloed aanwezig zijn. Bloed van kankerpatiënten bevat meer zogeheten CD24-exposerende micropartikels dan bloed van gezonde mensen. Patiënten met hoge aantallen CD24-exposerende micropartikels hebben een slechtere prognose dan patiënten met lage aantallen. Kankerpatiënten die binnen zes maanden trombose ontwikkelen, hebben micropartikels die meer stollingsbevorderend zijn dan die van patiënten zonder trombose. Deel 2 van het proefschrift behandelt diagnostiek, in dit geval van trombose van de arm. Slechts een kwart tot de helft van alle patiënten die naar een arts gaan vanwege een dikke arm of dik been heeft trombose. Het laatste deel van Kleinjan’s onderzoek richt zich op behandeling. Richtlijnen adviseren behandeling met LMWH (laag moleculair gewichtsheparine) – effectiever dan de reguliere behandeling met vitamine K-antagonisten. LMWH heeft echter, zeker bij langdurig gebruik,ook nadelen zoals pijn en blauwe plekken door de dagelijkse injecties, bloedingsrisico’s enz. Veel artsen willen patiënten met kanker en een trombose wel behandelen met LMWH, maar doen dat niet: in 2007/2008 werd in Nederland aan de meeste patiënten nog geen LMWH voorgeschreven.
Het Máxima Medisch Centrum gaat een nieuwe methode inzetten om huidkanker te bestrijden: het betreft een pleister waarop LED-lampjes zijn aangebracht die de patiënt gewoon thuis kan dragen. Ook enkele andere ziekenhuizen gaan deze behandeling aanbieden. De behandelmethode Ambulight is een combinatie van een zalf en de pleister. Na het aanbrengen van de crème, worden de lampjes op de huid geplakt en kan de patiënt meteen weer naar huis of werk. Het licht vernietigt de huidkankercellen die door de zalf hiervoor gevoelig zijn gemaakt. De pleister is niet geschikt voor alle typen huidkanker, maar wel voor de meest voor komende soort, basaalcelcarcinoom. Jaarlijks wordt deze kankervorm bij 75.000 Nederlanders vastgesteld.
Onderzoekers van Maastricht UMC+ hebben een onderliggende verklaring gevonden voor ernstige spier- en gewichtsafname bij longkanker. Een gerichte en tijdige voedingsinterventie zou naar aanleiding van de vinding kunnen bijdragen om het probleem bij de bron aan te pakken. Extreme vermagering met verlies van spiermassa, cachexie, is een ernstig syndroom dat vaak voorkomt bij kanker. Het is zelfs de directe oorzaak van een deel van alle aan kanker gerelateerde sterfgevallen. Met name bij longkanker verloopt de ontwikkeling van cachexie snel en het komt relatief veel voor. Door een bepaald eiwitcomplex treedt een sterke toename van de afbraak van spiereiwit, terwijl de aanmaak van nieuw spiereiwit wordt verstoord. Ook bij COPD komt cachexie voor en daarbij blijkt een gerichte aanpak mogelijk.
kan volwassen keuzes maken
Bij gesprekken over kanker bij kinderen en het bespreken van de behandelmogelijkheden, moeten zorgverleners een balans zoeken tussen de wensen van de ouders en die van het kind, omdat hun behoeften aan informatie en meebeslissen kunnen verschillen. Dit stellen onderzoekers van het NIVEL en de universitair medische centra van Groningen, Nijmegen en Rotterdam in een publicatie in Psycho-oncology. Volgens de richtlijnen moeten kinderen met kanker informatie krijgen over hun ziekte en behandeling. Vanaf 12 jaar mogen ze meebeslissen met de ouders. Kinderen vanaf 16 jaar mogen zelf beslissen hoe ze behandeld willen worden en of ze nog wel behandeld willen worden. Ouders kunnen zich grotendeels vinden in deze richtlijnen, maar niet alle kinderen zijn het hiermee eens. NIVEL-onderzoeker Marieke Zwaanswijk: "Veel ouders hebben de neiging kinderen af te schermen, bijvoorbeeld jonge kinderen of kinderen die snel bang zijn. En soms willen kinderen ook niet alles weten. Ik heb bijvoorbeeld een kind meegemaakt dat halverwege het gesprek met de arts zijn ipod inplugde. Maar er zijn er ook die zeggen: "Dit gaat over mij, ik wil alles weten." Ouders kiezen vaak voor een voorgesprek, en daarna komt het gesprek met het kind. Maar veel - vooral oudere - kinderen willen dan precies weten wat er is voorbesproken. Je moet dan oppassen voor achterdocht." Het meebeslissen van kinderen kan variëren van bijvoorbeeld de keuze voor een roesje bij pijnlijke onderzoeken, tot de keuze voor iets langer leven met een ingrijpende en vervelende behandeling of juist afzien van die behandeling. Vooral oudere kinderen willen die beslissingen ook zelf kunnen nemen. Marieke Zwaanswijk: "Zeker als kinderen al langer behandeld zijn, weten ze er al zoveel van af dat zij een andere afweging kunnen maken dan hun ouders." In het onderzoek zijn aan een groep ouders, kinderen met kanker en kinderen die kanker hebben overleefd zogenoemde vignetten voorgelegd. Dit zijn korte realistische situatieschetsen waarbij gevraagd wordt: hoe zou je reageren in de genoemde situatie? Naast de oordelen over informatie en meebeslissen, bleek voor alle deelnemers aan het onderzoek de empathie van de arts belangrijk. Ze willen dat de arts in de gesprekken aandacht besteedt aan hun gevoelens, zoals angst of verdriet.
De belangrijkste reden waarom patiënten met kanker overlijden is het feit dat hun uitgezaaide tumoren na verloop van tijd resistent worden tegen de beschikbare kankertherapieën. ‘Meer kennis van resistentiemechanismen en het ontwikkelen van nieuwe strategieën om deze te omzeilen, kan de overlevingskans van patiënten aanzienlijk verbeteren. Ook kan beter worden voorspeld hoe een tumor op een bepaalde therapie zal reageren’, aldus Serge Zander. Hij promoveert op 25 januari bij VUmc. Het verschijnsel van resistentie doet zich voor bij veelgebruikte kankermedicijnen, zoals topoisomerase-remmers, maar ook bij nieuwere middelen, zoals PARP-remmers. Deze laatste therapie maakt gebruik van het feit dat alleen de tumorcellen een bepaald DNA-herstelmechanisme missen en daarom afhankelijk zijn geworden van een alternatief herstelmechanisme, dat geblokkeerd wordt. Het gebruik van PARP-remmers kent door dit werkingsmechanisme zeer weinig bijwerkingen en is met veelbelovende resultaten getest in de kliniek bij patiënten met BRCA1-gerelateerde borstkanker. Gebruikmakend van een muismodel identificeert Zander een nieuw resistentiemechanisme tegen deze middelen, dat ook in de kliniek zou kunnen optreden. De kennis van chemoresistentiemechanismen kan echter ook nog op een andere manier bijdragen aan het optimaliseren van de patiëntenzorg in de kliniek. Met behulp van resistentiemerkers kan met laboratoriumtesten namelijk worden voorspeld of een tumor hoogstwaarschijnlijk wel of niet zal reageren op een bepaalde therapie. Patiënten met tumoren, die niet zullen reageren, hoeven de chemotherapie dan niet te ondergaan. Een flinke verbetering voor de patiënt aangezien traditionele chemotherapieën vaak gepaard gaan met nare bijwerkingen.
Twee van de twintig nieuwe goudverbindingen die Benoit Bertrand beschrijft in zijn proefschrift bleken veelbelovende eigenschappen te hebben om selectief kankercellen te doden en zijn geschikte kandidaten voor verder onderzoek naar potentiële antikanker geneesmiddelen. Een groot deel van de geneesmiddelcocktails die gebruikt worden tijdens chemotherapie bij kanker, bevatten tegenwoordig platinaverbindingen. Ondanks hun therapeutisch succes wordt de toepassing ervan beperkt door ernstige bijwerkingen. Een van de strategieën ter verbetering is het vervangen van platina door andere metalen zoals goud. Geneesmiddelen die goudverbindingen bevatten, zijn een veelbelovend alternatief. Ze hebben een ander werkingsmechanisme, zodat hun effectiviteit niet beperkt wordt door de resistentie die is ontstaan tegen geneesmiddelen met platinaverbindingen. Bertrand synthetiseerde verschillende types goud-complexen, waaronder goud(I)-N-heterocyclische carbenen, cyclische goud(III) complexen en complexen met twee verschillende metaalionen waaronder een goud(I)-N-heterocyclische carbeen. Deze stoffen zijn stabieler in fysiologisch milieu dan de klassieke platina verbindingen. De toxiciteit van deze nieuwe stoffen is getest op een serie van kankercellijnen en op gezonde niercellen. Daarnaast zijn bifunctionele complexen met lansoprazol en goud (I) verbindingen getest. Van enkele van deze stoffen is het mechanisme van de toxiciteit bestudeerd, met name hun effect op twee eiwitten, thioredoxine reductase en poly(ADP-ribose) polymerase 1, alsmede op DNA G-quadruplexen. Daarnaast heeft Bertrand de opname van deze stoffen in cellen bestudeerd met fluorescentiemicroscopie en de toxiciteit in precies-gesneden plakjes gezond rattenweefsel. Benoit Bertrand deed zijn promotieonderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen bij de afdeling Farmacokinetiek, Toxicologie en Targeting van het Groningen Research Institute of Pharmacology (GRIP) en bij onderzoeksinstituut ICMUB (University of Burgundy, Dijon, Frankrijk). Het werd gefinancierd door het Franse ministerie van onderzoek en hoger onderwijs. Inmiddels werkt hij als postdoc bij de University Of East Anglia, Norwich, VK.
Slokdarmkanker is een van de meest agressieve kankersoorten wereldwijd met een slechte overlevingskans. Gezien de relatieve ‘stille’ ontwikkeling van deze aandoening, komt slechts de helft van de nieuw gediagnosticeerde patiënten in aanmerking voor behandeling waarbij genezing het einddoel is. Deze standaard behandeling is volgens het CROSS schema; wekelijkse chemotherapie (carboplatin en paclitaxel) gedurende 5 weken in combinatie met radiotherapie (41.4 Gy, in 23 fracties van 1.8 Gy) gevolgd door een operatie waarbij de tumor met ruime marges verwijderd wordt. Een 5-jaars overlevingskans van 47% wordt met deze behandeling bereikt in vergelijking met 33% met e